Plenair Hartog bij behandeling Begrotingen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp 2025



Verslag van de vergadering van 11 maart 2025 (2024/2025 nr. 21)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 15.38 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Hartog i (Volt):

Voorzitter. De aandacht die wij als Eerste Kamer dit jaar aan de verschillende begrotingsstaten geven, is uitzonderlijk. We bespreken dit jaar meer begrotingen dan ooit. Dit vloeit gedeeltelijk voort uit de politieke keuzes die deze regering maakt, maar dat element is vooral zaak van de Tweede Kamer.

De reden om deze begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp te behandelen, ligt voor de Volt-fractie in de Eerste Kamer, in de vragen over consistentie, uitvoerbaarheid en de reputatie van ons land. Dat begint al bij de aangegeven reden voor een bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking. Bij de totstandkoming van deze regering hebben de constituerende partijen vanaf het begin aangegeven dat de verhoudingen in de wereld aan het verschuiven zijn. Dat zou dan de grondslag moeten zijn voor een vermindering van de financiële bijdrage die we aan de minderbedeelden op onze aarde kunnen leveren. Ik waardeer het dat de regering in antwoord op vragen van onze andere mijn fractie inmiddels heeft toegegeven dat dit toch minder met schuivende geopolitieke ontwikkelingen te maken heeft en meer met een simpele budgettaire keuze. Dat strookt in onze ogen meer met het beeld dat wij ervan hebben.

Het verbaast mij daarom wel dat in antwoord op de tweede ronde vragen de minister weer zegt dat het nieuwe beleid wel samenhangt met de verschuivende verhoudingen. De minister zegt letterlijk: "Ontwikkelingshulp kan bijdragen aan de verbetering van relaties met landen die belangrijk zijn voor Nederland vanuit onze belangen op het gebied van handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie." Ik zie niet precies hoe de verhoudingen van andere landen met Nederland recht doen aan wat zich in de wereld voordoet. Dat past meer bij de zeventiende eeuw.

Er zijn volgens de Volt-fractie best een aantal geopolitieke ontwikkelingen die ons aan het denken moeten zetten; ontwikkelingen die tot de conclusie moeten leiden dat de in de zomer van vorig jaar ingeslagen weg niet de juiste is. Is de minister het met mijn fractie eens dat er zich recentelijk ingrijpende geopolitieke ontwikkelingen hebben voorgedaan? Speelt de oorlog in Oekraïne een rol en het daaraan gekoppelde gebrek aan steun voor de Europese positie in niet-Europese landen?

Hoe zit dat met de verschuivende invloeden van China, Rusland en de Golfstaten? Ziet de minister de ontwikkelingen zoals in de Verenigde Staten van Amerika als een kantelpunt voor de positie van Europa in de wereld? Is de minister het met mijn fractie eens dat het Nederlands belang juist vereist dat wij ons internationaal inzetten om vrede en stabiliteit te bewerkstelligen?

Experts geven aan dat €1 die je uitgeeft aan conflictpreventie, een besparing in uitgaven aan conflictbeslechting oplevert van €103. Is het dan niet logisch en in ons belang om juist nu de ontwikkelingssamenwerking te intensiveren?

Europese partners krijgen een unieke gelegenheid in het gat te springen dat de Verenigde Staten van Amerika laten vallen. Ziet de minister met mijn fractie dat China deze nieuwe mogelijkheden wel benut met het Belt and Road Initiative?

Ook in onze expertbijeenkomst werd duidelijk aangegeven dat ontwikkelingssamenwerking en veiligheid twee kanten van dezelfde munt zijn. Het is zelfs groter dan dat. Met de keuzes die wij via deze begroting maken, bepalen we of Nederland een speler blijft op het internationale terrein of zich laat terugvallen tot speelbal.

Voor het antwoord op deze vraag is niet alleen de richting van de hulp, maar ook de omvang van belang. Ik neem in mijn betoog de recent gepubliceerde brief mee waarin de minister haar strategie uit de doeken doet. Zowel in de memorie van toelichting als in deze brief presenteert de regering met trots de structurele bezuiniging op ontwikkelingshulp van 2,4 miljard en de verlaging van het percentage ontwikkelingshulp van 0,62% naar 0,44%. Is dit niet penny wise, pound foolish? In het Nederlands: we besparen een dubbeltje om honderden euro's aan schade op te lopen. In dat percentage officiële ontwikkelingshulp zit ook nog een bedrag van 863 miljoen dat via de EU vastligt. De echte Nederlandse inspanning komt dus ver onder de 0,4% uit.

Het huidige voorgestelde budget houdt ook een ruptuur met het verleden in. In de voorgestelde begroting houdt de regering geen rekening met de herziene bni-cijfers van het Centraal Planbureau. Vanwaar deze ruptuur met de al jaren geldende begrotingsregels? Kan de minister garanderen dat de Nederlandse bijdrage in de toekomst wel volledig zal meegroeien met het bruto nationaal inkomen? Is de regering alsnog bereid de bijdrage in de begroting aan te passen aan de herziene raming van het CPB voor het bruto nationaal inkomen?

Voorzitter. Dan wil ik graag naar de inconsistenties die mijn fracties ziet in het voorgestelde beleid en de daaraan gekoppelde begroting. Dat begint al bij de naamsverandering van "ontwikkelingssamenwerking" naar "ontwikkelingshulp". Ik zeg daarbij tussen haakjes dat het op zichzelf wel opmerkelijk is dat een regering met de VVD teruggrijpt naar de periode van het kabinet-Den Uyl. De beleidsbrief staat vol met verwijzingen naar partnerschappen en de noodzaak van samenwerking. Welk signaal wil de regering dan afgeven met de verandering van de titel? Denkt de minister niet dat het ontvangende landen veel meer aanspreekt als we over samenwerking praten in plaats van over hulp? Ziet de minister hier ook een al langer lopende geopolitieke ontwikkeling dat alle landen behoefte hebben aan gelijkwaardigheid, en niet aan Europees superieur paternalisme?

Voorzitter. De documenten zijn doorspekt met de term "Nederlands belang". Daarbij wordt dit belang gereduceerd tot een handelsbelang op korte termijn. Het is mijn fractie echter niet duidelijk hoe dit operationeel wordt gemaakt. Hoe leiden de drie belangen, namelijk handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie, tot de drie sectoren, namelijk watermanagement, voedselzekerheid en gezondheid? Kan de minister dat nader duiden? Waarom hecht de minister geen waarde aan bijvoorbeeld de digitale dienstverlening, de hoogwaardige scheepvaartindustrie of de logistieke dienstverlening? Is de minister het met de Voltfractie eens dat zowel steun aan vrouwenrechten en gendergelijkheid als steun aan onderwijs helpen om een sterkere middenklasse op te bouwen die veiligheid en stabiliteit kan bevorderen en de noodzaak om het thuisland te verlaten verkleint? Welk belang ziet de minister voor Nederlandse exportmogelijkheden bij het ontwikkelen van de middenklasse in lage- en middeninkomenslanden?

Voorzitter. De landenkeuzes zijn mijn fractie niet helemaal duidelijk. We begrijpen de drie Afrikaanse regio's die verschillende malen worden genoemd. Echter, hoe verhouden die zich tot de combinatielanden, die ook worden genoemd? In welke mate hebben de gekozen landen in de drie Afrikaanse regio's behoefte aan samenwerking op de door de Nederlandse overheid gekozen terreinen? Heeft de minister hier een analyse van?

Dan kom ik bij het Nederlandse bedrijfsleven. Mijn fractie is het met de regering eens dat Nederlandse bedrijven een belangrijke rol kunnen spelen in de ontwikkeling van andere landen. Dat geldt wat ons betreft voor de maakbedrijven, maar ook voor de dienstverlening, inclusief de financiële dienstverlening. Mijn fractie vraagt zich echter af of hulpbinding op lange termijn in het belang van het Nederlandse bedrijfsleven is. Is de minister bekend met studies die uitwijzen dat projecten met gebonden hulp vaker falen dan projecten waarbij de middelen vrij kunnen worden besteed? Is de minister bekend met het begrip van de witte olifant? Daarbij ontvangen bedrijven weliswaar een mooie subsidie, maar lopen ze het risico op doodlopende investeringen die op termijn niet opgeschaald kunnen worden en uit de markt worden geconcurreerd. De prijzen gaan omhoog als er niet via concurrentie hoeft te worden geleverd. Dat is nog een verdere uitholling van het budget. Landen lopen ook het risico om te gaan werken met de verkeerde spullen.

Voorzitter. Ik geef de minister en de Kamer mijn ervaring mee van toen ik voor de Nederlandse overheid op het gebied van exportkredietverzekeringen mocht werken. Wij waren erin geslaagd om met overheidssteun prachtige DAF 95-vrachtwagens te leveren in Afrika. Het probleem was alleen dat de lokale reparateurs, die met een schroevendraaier en een waterpomptang arriveerden, niet veel konden uitrichten. Ze wisten niet hoe je de componenten moest vervangen. Deze anekdote onderschrijft het economisch belang om zo veel mogelijk complementariteit tussen economieën te hebben. Territoriale cohesie is in het belang van ons allemaal. Daarom vraag ik de minister: zou het niet logischer zijn om Nederlandse bedrijven in het algemeen meer kansen te geven, zodat ze ook hun voordeel kunnen doen met vervolgprojecten? Ik denk bijvoorbeeld aan watermanagementprojecten die met multilateraal geld of giften van andere landen worden gefinancierd. Is het niet in het Nederlandse belang van onze bedrijven om echte partnerschappen met lokale overheden en bedrijven aan te gaan?

Misschien moeten we even kijken naar het feit dat Nederland niet alleen op de wereld is. Als Nederland de hulp nadrukkelijker bindt aan het nationale bedrijfsleven, dan zullen andere landen dat ook doen. Ze zullen op z'n minst ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven niet ook van hun hulp kunnen profiteren. Heeft de minister een analyse gedaan van de hulpconcurrentiepositie van Nederland? Hoe verhoudt die zich tot de genoemde doelstelling om meer met de EU en internationale organisaties te gaan samenwerken? Ziet de minister het risico dat andere landen, inclusief de EU-partners, Nederland gaan overtoepen? Welke raming maakt de minister in dat geval voor een eventueel matchingsinstrument? Is de minister bereid om een zogenaamde war chest aan te leggen voor deze overheidsconcurrentie via ontwikkelingssamenwerking? Is de minister bereid om een analyse van de hulpconcurrentiepositie toe te zeggen?

Dat laatste brengt mij bij de OESO-voorwaarden voor gebonden hulp en exportfinanciering. Kan de minister toezeggen dat zij zich binnen de geboden ruimte van de DAC-richtlijnen en het OESO-arrangement voor exportkredieten blijft bewegen? Zal verdere binding van de hulp niet leiden tot een nog lager percentage officiële ontwikkelingshulp dan de al voorgestelde 0,44%? Wat zijn de ontwikkelingen op dit vlak binnen de OESO?

Een volgend thema in mijn vragen gaat over de consistentie en uitvoerbaarheid van het beleid. Mijn fractie heeft met name een aantal vragen over de rol van ngo's en maatschappelijke organisaties. De minister stelt dat de huidige werkwijze via zogenaamde complexe samenwerkingsverbanden van ngo's bureaucratisch en niet altijd efficiënt is. Waarop heeft de minister deze conclusie gebaseerd? Kan de minister twee of drie voorbeelden geven? Zou het niet beter zijn om de efficiëntie aan te pakken dan om het kind met het badwater weg te gooien? Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen om in de toekomst wel met het maatschappelijk middenveld te blijven samenwerken?

Via een aantal beleidsbrieven noemt de minister als referentie het OESO-rapport dat zich richt op lokaal geleide initiatieven. Mijn fractie ziet in dat rapport echter geenszins een oproep om minder hulp te geven via ngo's. Het rapport roept er inderdaad toe op om lokale initiatieven meer en directer bij projecten te betrekken. Het noemt daarbij ook de noodzaak om het doorgeven van overhead door intermediaire organisaties aan projecten te beperken. Het rapport geeft daar oplossingen voor, maar niet in de richting die de minister erin leest. Is de minister het met mijn fractie eens dat het OESO-rapport Pathways Towards Effective Locally Led Development Co-operation geen basis kan zijn voor een drastische en abrupte korting op ngo's? Is de minister zich ervan bewust dat ditzelfde rapport het vergroten van de focus van ontwikkelingssamenwerking op nationale donorbelangen samenvoegt met andere bedreigingen, zoals geopolitieke verschuivingen en humanitaire crises?

Voorzitter. Mijn fractie heeft nog wat vragen over het definitieve karakter van het ingezette beleid. Hoe ziet de minister de mogelijkheden van ngo's om snel af te schalen en snel op te schalen, indien gewenst? Van de expertbijeenkomst neemt mijn fractie mee dat afschaling snel kan gaan, maar dat opschaling decennia gaat duren. Ziet de minister ook dat Nederlandse maatschappelijke organisaties en ngo's een bijdrage kunnen leveren aan het verspreiden van de Europese normen en waarden?

Meer specifiek heeft mijn fractie een vraag over UNRWA. Mijn fractie heeft schriftelijk een aantal vragen gesteld over de rechtmatigheid van het openbreken van een lopend contract en het niet volledig uitbetalen van een laatste tranche. De minister wijst in haar antwoord op een contractbepaling waarin wordt aangegeven dat uitbetalingen onderhevig zijn aan goedkeuring door het parlement van het totale budget van de minister; ik vertaal dit uit het Engels in de schriftelijke beantwoording. Dit is een gebruikelijke bepaling in overheidssubsidiecontracten, die voorkomt dat betalingen moeten worden gedaan waarvoor geen budget beschikbaar is. Echter, mijn fractie betwijfelt of de uitleg van de minister over deze clausule van toepassing is op de voorliggende situatie. Ze moet dat misschien een beetje verduidelijken.

Het amendement-Stoffer/Eerdmans reduceert het budget voor 2025 voor artikel 4-uitgaven met 4 miljoen euro. Laat mij vooropstellen dat mijn fractie dit betreurt. Er mogen terecht vragen worden gesteld over de relatie tussen UNRWA en Hamas. Maar om dit simpelweg met een financiële boete aan te pakken, doet geen recht aan de unieke rol die UNRWA speelt bij het verdelen van humanitaire hulp. Ik wil echter afzien van dit politieke feit. De korting van 4 miljoen is misschien op een bepaalde manier gemotiveerd, maar staat niet gelijk aan het afkeuren van het totale budget. De korting van 4 miljoen zou dus kunnen worden aangevochten. De minister zal allereerst moeten aantonen dat zij niet anders kan dan dit bepaalde contract niet nakomen. Daarvoor moeten we kijken naar de memorie van toelichting, waarin de vrije ruimte wordt gespecificeerd. Op pagina 89 van de memorie van toelichting geeft de minister aan dat de vrije ruimte voor 2025 binnen artikel 4 nul is. Er is echter wel een bedrag gereserveerd van 49 miljoen beleidsmatig. De vraag aan de minister is dan of de hulp aan UNRWA juridisch verplicht is of beleidsmatig gereserveerd. Indien het eerste het geval is, zou de door de minister genoemde contractuele clausule haar allereerst moeten verplichten om de korting van 4 miljoen in de beleidsruimte te zoeken en niet in de juridisch verplichte uitgaven.

Voorzitter. Mijn fractie wil vandaag niet het debat openen over de juridische interpretatie; dat laten we met alle plezier over aan de rechters. Wel stellen wij het voor de wetsgeschiedenis op prijs te weten of de minister de UNRWA-bijdrage onder de juridische verplichtingen rekent of onder de beleidsmatige reservering. Mijn fractie heeft ook nog de vraag of de minister voorbeelden kan geven binnen haar begroting waarbij deze clausule, die betalingen onderhevig maakt aan parlementaire goedkeuring, eerder is ingezet om een contract open te breken.

Voorzitter. De minister maakt in zowel de brief als de antwoorden op gestelde vragen een referentie aan samenwerking in EU-verband. Voor de Voltfractie is duidelijk dat het in het Nederlands belang zou zijn om alle ontwikkelingssamenwerking voor de volle 0,7% van het bni via de EU te laten verlopen. Alleen dan is er voldoende synergie, efficiëntie en coördinatie van buitenlands defensie- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Hoe verklaart de minister dat de EU en haar lidstaten gezamenlijk de grootste donor zijn ter wereld, maar desalniettemin weinig leverage kunnen creëren met deze financiële steun? Is de door Nederland ingeslagen weg compatibel met wat we binnen de EU zeggen na te streven? Is de minister bereid een sterkere centralisatie voor te stellen bij de komende onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader van de EU?

Voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording van de vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Hartog. Dan is het woord aan mevrouw Belhirch namens D66.