26.020

Wet fiscale behandeling pensioenen



Dit voorstel wijzigt diverse belasting- en sociale verzekeringswetten om fiscale maatregelen voor de flexibilisering en individualisering van pensioenregelingen in te voeren.

Doel van het voorstel is het pensioenstelsel aan te passen aan wensen uit de praktijk, waardoor individuele keuzes en maatwerk bij de pensioenopbouw mogelijk worden. Het voorstel geeft de fiscale marges daarvoor.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel is op 26 november 1998 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 27 april 1999 zonder stemming aangenomen.

De wet is opgenomen in Staatsblad 211 van 27 mei 1999.


Kerngegevens

ingediend

29 april 1998

titel

Aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in samenhang daarmee enige andere wetten naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep Fiscale behandeling pensioenen (Wet fiscale behandeling pensioenen)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

inwerkingtreding

Met ingang van 1 juni 1999


Hoofdlijnen

  • onder pensioenen worden hier begrepen aanvullende pensioenregelingen zoals die door werkgevers en werknemers worden afgesproken in aanvulling op uitkeringen ingevolge de AOW en de ANW
  • om flexibilisering en individualisering van de pensioenopbouw mogelijk te maken worden onder meer de volgende maatregelen genomen
    • de mogelijkheid om pensioen op te bouwen wordt ook fiscaal niet langer afhankelijk gesteld van een verplichte werkgeversbijdrage
    • werknemers kunnen voortaan zelf keuzes maken uit verschillende modules voor aanvullende pensioenopbouw; werkgevers en werknemers kunnen hierover samen afspraken maken in het arbeidsvoorwaardenoverleg
    • behalve voor de voldoening van lijfrentepremies kan het spaarloon voortaan ook gebruikt worden voor de voldoening van de premie van de aanvullende pensioenopbouw
    • door het bieden van een overgangsregeling biedt het voorstel de mogelijkheid van een soepele overgang van de VUT naar een pre-pensioen; daardoor kan de komende tien jaar in minimaal tien jaar een pre-pensioen worden opgebouwd tot maximaal 85% van het eindloon; daarna wordt de pre-pensioenregeling opgenomen in het gewone pensioen
    • er is niet langer een minimum pensioenleeftijd; er blijft wel een minimumleeftijd voor het krijgen van een vol pensioen van 70% van het eindloon, te weten 60 jaar; bij pensioenen die eerder ingaan zal gekort worden op de hoogte van de pensioenuitkering
  • fiscale marges van de pensioenopbouw
    • uitgangspunt is een pensioen tot 70% van het eindloon, opgebouwd in 35 dienstjaren
    • de maximale opbouw is daarom 2% per jaar; bij opbouw op basis van middelloon is dit maximaal 2,25%
    • wie langer dan 35 jaar werkt kan meer dan 70% van het eindloon als pensioen opbouwen, maar met een maximum van 100% van het eindloon
    • het nabestaandenpensioen mag maximaal 50% van het eindloon bedragen
  • begeleidende maatregelen
    • aan werkgevers en werknemers wordt de gelegenheid geboden bestaande regelingen aan te passen aan de nieuwe voorwaarden
    • bestaande pensioenregelingen die niet aan alle voorwaarden van de nieuwe regeling voldoen kunnen toch worden aangewezen als (nieuwe) pensioenregeling
    • om de rechtsbescherming te vergroten kan de belastinginspecteur vooraf zekerheid worden gevraagd over de fiscale gevolgen van een pensioenregeling; tegen de beslissing van de inspecteur is bezwaar en beroep mogelijk

Documenten

1
  • 26 november 1998
    behandeling en stemming (algemene stemmen) Handelingen TK 1998/1999, nr. 30: blz. 2148