27.783

Wet op het onderwijstoezicht



Dit voorstel stelt regels vast met betrekking tot het toezicht op het onderwijs.

De zorg voor een goede kwaliteit van het onderwijs is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen, burgers en overheid. Met dit wetsvoorstel wordt gestreefd naar een nieuw evenwicht tussen regelgeving door de overheid en zelfregulering door de onderwijsinstellingen.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel is op 19 december 2001 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 18 juni 2002 zonder stemming aangenomen.

De wet is opgenomen in Staatsblad 387 van 23 juli 2002.

De inwerkingtreding is opgenomen in Staatsblad 432 van 20 augustus 2002.


Kerngegevens

ingediend

5 juni 2001

titel

Wet op het onderwijstoezicht

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

  • minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
  • staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
  • minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

inwerkingtreding

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip


Hoofdlijnen

  • In dit wetsvoorstel wordt de taakverdeling tussen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Inspectie van het onderwijs vastgelegd;
  • Er komt een sterkere nadruk te liggen op de zelfregie van de individuele instelling en van de bestuurlijke samenwerkingsverbanden van instellingen;
  • De overheid stimuleert goed onderwijs via het scheppen van voorwaarden die instellingen in staat stellen hun verantwoordelijkheden te nemen;
  • De instellingen krijgen de ruimte om, binnen die voorwaarden, eigen invulling te geven aan kwaliteit;
  • Het toezicht door de inspectie bevordert de ontwikkeling van de onderwijskwaliteit binnen de kaders van de onderwijswetgeving;
  • De inspectie spreekt de instellingen, vanuit professionele onafhankelijkheid, periodiek aan op hun kwaliteit en eventuele tekortkomingen;
  • De minister kan, gelet op het feit dat de inspectie hiërarchisch deel uitmaakt van het ministerie, aanwijzingen geven met betrekking tot het toezichtskader;
  • De inspectie verricht het onderzoek aan de hand van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften en, indien het betreft een instelling voor primair of voortgezet onderwijs, de aspecten van kwaliteit, bedoeld in de bijlage bij het wetsvoorstel. Deze aspecten zijn:
    • a. 
      voor de opbrengsten van het onderwijs:

      de leerresultaten,

      de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen,

    • b. 
      voor de inrichting van het onderwijsleerproces:

      het leerstofaanbod,

      de leertijd,

      het pedagogisch klimaat,

      het schoolklimaat,

      het didactisch handelen van de leraren,

      de leerlingenzorg,

      de inhoud, het niveau en de uitvoering van de toetsen, tests, opdrachten of examens;

  • De minister zendt binnen vijf jaren na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Documenten

12