Dit wetsvoorstel strekt tot vervanging van het Algemeen Reglement Vervoer (ARV) uit 1966. De railgoederenvervoersector is inmiddels vergaand geliberaliseerd en er bleek dringend behoefte te zijn aan een gemoderniseerde wettelijke regeling.
Het belangrijkste deel van het wetsvoorstel betreft invoeging van de nieuwe titel 18 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Deze titel sluit nauw aan bij aanhangsel B bij het voormelde Protocol, houdende de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM).
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 15 juni 2006 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 31 oktober 2006 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
15 november 2005titel
Vaststelling en invoering titel 8.18 (overeenkomst van goederenvervoer over spoorwegen) van het Burgerlijk Wetboekschriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
De nieuwe regeling zoals die wordt voorgesteld, sluit aan bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), dat bij het Protocol van 3 juni te Vilnius is aangepast.
Het belangrijkste deel van het wetsvoorstel betreft het invoegen van een nieuwe titel 18 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Deze titel sluit nauw aan bij aanhangsel B van vorengenoemd Protocol, houdende de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM). De verhouding tussen de beheerder van de spoorweginfrastructuur en de vervoerder van personen of goederen die van deze infrastructuur gebruik maakt, zoals geregeld in de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst inzake het gebruik van de infrastructuur bij internationaal spoorwegvervoer (CUI) betreft een publiekrechtelijke materie, die niet thuishoort in het privaatrechtelijke vervoerrecht van Boek 8, BW. Dit geldt ook voor de privaatrechtelijke regels betreffende aansprakelijkheid tussen vervoerder en beheerder van de infrastructuur onderling, respectievelijk hun verhouding tot hun wederzijdse hulppersonen. In beide gevallen ligt het meer voor de hand dit in de Spoorwegwet te regelen.
6