Dit wetsvoorstel bepaalt dat er niet meer dan de helft van het aantal in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden (850 op een totaal van 1482 in 2006) gebruikt mag worden.
Aanleiding voor deze aanpassing is de uitspraak op 4 mei 2007 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) gedaan in twee zaken over het overgangsrecht dat geldt tijdens de uitvoering van het werkprogramma van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de gewasbeschermings- middelenrichtlijn (91/414/EEG) en biocidenrichtlijn (98/8 van het Europees Parlement). De uitspraken hebben voor de maatschappelijke dienstverlening en bedrijvigheid mogelijk verstrekkende gevolgen. De regering kan voor werkzame stoffen die zijn opgenomen in het werkprogramma van de Europese Commissie een nationaal toelatingsbeleid voeren, mits dat beleid gericht blijft op het bereiken van de doelstellingen van de richtlijnen. Daarom maakt de regering gebruik van de overgangsrechtelijke mogelijkheden die de beide richtlijnen bieden.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 5 juli 2007 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 11 september 2007 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
11 juni 2007titel
Regeling tot wijziging van het overgangsrecht inzake toelating, het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingmiddelen en biociden (Aanpassing overgangsrecht Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in werking treedt
3