T01514

Toezegging Reikwijdte nadere invulling begrip 'redelijke vergoeding' (31.412)



De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Bröcker, Reuten en Vos toe dat de bij amendement (Kamerstukken II 2010/11, 31412, nr. 42) toegevoegde nadere invulling van het begrip redelijke vergoeding slechts geldt voor aanbieders van hoge opstelpunten ter ondersteuning van radio-omroepzendernetwerken en dus geen algemene werking heeft.


Kerngegevens

Nummer T01514
Status afgevoerd
Datum toezegging 8 mei 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. W.L.J. Bröcker (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen telecommunicatie
vergoedingen
Kamerstukken Wijziging Telecommunicatiewet inzake Nota frequentiebeleid 2005 (31.412)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 28-29

Het debat in de senaat richtte zich met name op het artikel over de hoge antenne-opstelpunten. Het is daarbij duidelijk dat op verzoek van de Tweede Kamer artikel 3.24 over de vergoeding van het medegebruik op hoge antenne-opstelpunten is ingebracht. De belangrijkste bedoeling van dit artikel is om de competitie tussen aanbieders van etheromroepdistributiediensten te bevorderen. De betreffende bepalingen geven hiertoe een nadere invulling van het in de Telecommunicatiewet gehanteerde begrip "redelijke vergoeding" voor medegebruik door aanbieders van hoge antenne-opstelpunten voor radio-omroep. Volgens deze bepalingen is slechts sprake van een redelijke vergoeding als die efficiënt, transparant en niet-discriminatoir is en de kosten van de werkelijk afgenomen capaciteit weerspiegelt. Uit de toelichting op die bepalingen blijkt dat het de bedoeling is om een daadwerkelijk efficiënte vergoeding af te bakenen. Die vergoeding moet dan weer een weerspiegeling zijn van alleen die kosten die efficiënt zijn en die met concreet medegebruik op het eventuele opstelpunt gemoeid zijn. Hiermee wordt dus het begrip "redelijke vergoeding" sterker ingeperkt, met competitieve tarieven tot gevolg, waardoor de concurrentie bevorderd zou moeten worden.

Uit de inbreng van de Eerste Kamer vandaag leid ik af dat dit niet alleen op steun in de Tweede Kamer kan rekenen, maar tevens een meerderheid in deze Kamer vertegenwoordigt. Desalniettemin zijn er tal van vragen over gesteld. De heer Reuten, de heer Bröcker en mevrouw Vos vroegen met name of deze gewijzigde opstelling van de Tweede Kamer met betrekking tot het begrip "redelijke vergoeding" de deur openzet op tal van andere terreinen. Wordt met de nu gekozen formulering de deur opengezet, of is het zo dat het begrip "redelijke vergoeding" alleen nader wordt ingevuld voor de radio-omroepdistributie? Ik kan daar vrij helder over zijn. Het laatste is inderdaad het geval. Deze regeling geldt alleen op grond van artikel 3.24van het wetsvoorstel en dus alleen voor aanbieders van hoge opstelpunten ter ondersteuning van radio-omroepzendernetwerken. Het geldt dus alleen voor deze markt en heeft geen algemene werking. Met name de heer Reuten vroeg mij om dit hier expliciet ten behoeve van de wetsgeschiedenis te onderstrepen, en dat doe ik bij dezen.


Brondocumenten


Historie