De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schaap (VVD), toe dat er een tussenrapportage komt in de tweede helft van 2015, waarin de erkenning en het algemeen verbindend verklaren in de branche- en producentenorganisaties geëvalueerd worden.
Nummer | T02102 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 9 december 2014 |
Deadline | 1 januari 2016 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Economische Zaken (2012-2017) |
Kamerleden | prof. dr. ing. S. Schaap (VVD) |
Commissie | commissie voor Economische Zaken (EZ) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | Algemeen verbindend verklaren erkenning innovatie product- en brancheorganisaties tussenrapportage |
Kamerstukken | Wet opheffing bedrijfslichamen (33.910) |
Handelingen I 2014-2015, nr. 12, item 3, blz. 9
De heer Schaap (VVD):
Wij zijn het erover eens dat een Europese verordening direct werking heeft. Dus dat hoeft niet nader te worden geregeld. In de ministeriële regeling herhaalt de minister die criteria wel, maar goed, dat is een-op-een. Hij voegt daar het nodige aan toe, bijvoorbeeld de waakzaamheid aangaande de ondernemersvrijheid en dat soort zaken. Daarbij gaat het erom dat wat deze verenigingen tot stand willen brengen het belang van de sector, maar ook alle aangeslotenen in een sector ten goede komt. Daar begint mijn gevoel van "Waar staan we nu met elkaar?". Kan dit niet nader worden omschreven, op zodanige wijze dat het parlement daar iets van kan vinden? Eerst de erkenning en dan de algemeenverbindverklaring is nogal wat. Dat geeft de organisaties heel wat meer statuur dan alleen maar een private vereniging. Hier komt een publieke sanctionering bovenop. Vandaar mijn vraag of het niet veel beter is om dat in overleg met het parlement nader wettelijk vast te leggen, zodat iedereen weet waar hij aan toe is en die sanctionering ook een extra borging krijgt.
Minister Kamp:
Ik begrijp wat de heer Schaap bedoelt. Ik voer het echter een-op-een uit zoals het in de verordening staat, waarbij er twee dingen logisch zijn. Het eerste is dat als iets door mij publiek kan worden geregeld, het daarmee een publieke verantwoordelijkheid is. Dan moet je het niet door een ander laten doen. Het zou echt in strijd met de systematiek zijn als ik anders zou optreden. Dus dit is, met alle respect, een open deur.
Het andere punt van de heer Schaap betreft het niet onwenselijk beperken van de ondernemersvrijheid. Ik denk dat dit echt de essentie is van het besluit dat in eerste instantie door de Tweede Kamer is genomen, die vindt dat de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie opgeheven moet worden om bepaalde redenen. Ik moet rechtdoen aan die redenen. Daar hoort bij dat als ik toch voor een deel weer terugga richting de oorspronkelijke publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie met die algemeenverbindendverklaring en met de producenten- en brancheorganisaties, ook voor wat betreft heffingen, dan moet ik kijken of dat oorspronkelijke uitgangspunt van besluitvorming in de Tweede Kamer wel rechtgedaan wordt. Ik heb in de stukken aangegeven dat ik dat wil doen en ook hoe ik dat wil doen. Meer kan ik daarvoor niet aanreiken. Het helpt ook niet om dat in een wet vast te leggen. Ik geloof dat de manier waarop ik het nu heb voorgesteld, de beste manier is waarop ik dat kan doen.
Handelingen I 2014-2015, nr. 12, item 7, blz. 1-4
De heer Schaap (VVD):
(...)
In de eerste termijn is er behoorlijk ingegaan op de producenten- en brancheorganisaties. Wat in de EU-verordening staat, is gewoon wet, dus dat kunnen wij hier herhalen. Meer rek zit er niet in. In de wet staat geen autonoom afwegingskader. De minister heeft het nodige gezegd over de wijze waarop hij daarmee wil omgaan. In het bijzonder wil hij zwaar inzetten op voorwaarden als ondernemersvrijheid en sectorbelang en de belangen van de niet-aangeslotenen bij dergelijke verenigingen. Dat betreft nu net het grijze gebied. Daar komt nu een ministeriële sanctie op te liggen, maar is het niet beter om die nader uit te werken en die dan wettelijk te verankeren? Op dit ogenblik zijn er tien aanvragen binnengekomen, sommige aarzelend en andere vol verve. Daarover wordt overleg gevoerd. Bekeken wordt hoe vanuit de ministeriële regeling met de erkenning en de algemeenverbindendverklaring zou moeten worden omgegaan. Ik houd mijn verzoek om de zaak wettelijk te regelen aan en vraag minister om eerst eens in overleg te treden met de organisaties die deze aanvragen gedaan hebben en eerst eens te bekijken hoe de ministeriële regeling werkt, waar de hics zitten en waar de goede mogelijkheden zitten. Dit kan misschien het komend voorjaar of de komende zomer worden geëvalueerd. Tegen de tijd dat alle tien aanvragen behandeld zijn, is er wel zicht op hoe een en ander werkt. De minister kan daarna met die resultaten terugkomen naar de Kamer. Ik hoop dat vervolgens op een heel open manier de vraag kan terugkomen of de ministeriële regeling voldoende functioneert, zodat wij daarmee verder kunnen, dan wel dat het toch beter is om de zaak wat nader te regelen en wat preciezer te verwoorden. Dit zou vertaald kunnen worden in een formele wettelijke regeling. Als die toezegging gedaan kan worden, wachten wij rustig af wat er uit de evaluatie en de nadere discussie komt.
(...)
Minister Kamp:
(...)
De heer Terpstra begon ook over de branche- en de producentenorganisaties. Ik ga daarop in nu ik inga op wat de heer Schaap naar voren heeft gebracht. De heer Schaap zegt dat, als branche- en producentenorganisaties eenmaal erkend zijn, waarna ik tot besluitvorming kom over het avv'en, er de nodige afwegingen te maken zijn over met name het criterium van onwenselijke aantasting van het vrije ondernemerschap. Daar zal de Kamer zich redelijkerwijs bij betrokken moeten kunnen voelen. Ik ben het met de heer Schaap eens, maar laten we even kijken hoe het speelveld eruitziet. De ministeriële regeling heb ik opgesteld nadat ik eerst goed geluisterd heb naar wat de Eerste en de Tweede Kamer in de vele contacten over dit onderwerp tegen mij hebben gezegd. Vervolgens heb ik de ministeriële regeling, voordat ik die vaststelde, naar de Tweede Kamer gestuurd. Die is daar in beeld geweest. Naar aanleiding van wat de heer Schaap en andere woordvoerders hebben gevraagd, ben ik van plan om in alle gevallen dat ik gebruikmaak van de mogelijkheid om algemeen verbindend te verklaren, de Kamer vooraf te informeren. Ik zal de Kamer dan een conceptbesluit geven. Daarna zal ik alle besluiten die genomen worden en de afwegingen die daarbij gemaakt worden, bijhouden. De evaluatie komt pas over vijf jaar, maar ik schat zo in dat de heer Schaap niet bereid is om vijf jaar te wachten. Dit betekent dat er een tussenrapportage komt. Zodra ik voldoende ervaring heb met en voldoende zicht heb op het erkennen van producenten- en brancheorganisaties en het positief ingaan op verzoeken om algemeen verbindend te verklaren en zodra ik er voldoende zicht op heb hoe dat gaat en hoe dat uitpakt voor met name het punt van de innovatiekracht, waar de heer Schaap over begon, zal ik de Kamer in een tussenrapportage informeren over de stand van zaken. Dat is mogelijk in de tweede helft van volgend jaar. Dan gaat het zowel over de erkenning als over het algemeen verbindend verklaren en de effecten daarvan op het innovatieve vermogen van de sector.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2014/2015, nr. 12, item 7
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2014/2015, nr. 12, item 3
-
8 december 2015
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
1 december 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
9 december 2014
toezegging gedaan