Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)
Aanvang: 11.18 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen (33740).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):
Voorzitter. Een samenleving is meer dan een optelsom van mensen en zaken die er deel van uitmaken. Minstens zo belangrijk is de interactie. Samen vorm je immers de wereld waarin we leven. Zo ziet de CDA-fractie ook dit wetsvoorstel. Het gaat niet louter en alleen om de optelsom van vakken, leerlingen en cijfers. Nee, onderwijs vormt je ook.
In die zin kan onderwijs een geweldige functie vervullen, zonder de verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders uit te vlakken. Je leert er niet alleen dat één plus één twee is, maar je kunt er ook leren dat één plus één meer is dan dat, namelijk samen. Het kan je leren dat het niet alleen gaat om hoe goed je zelf wel niet kunt worden, maar ook hoe je dat kunt zijn ten opzichte van een ander.
Daarvoor was het verplichtstellen van een maatschappelijke stage een prima gelegenheid. Het bleek ook uit de waardering van scholen en organisaties en uit de unanieme aanvaarding van het wetsvoorstel ten tijde van de invoering. Maar toch moet het nu, na amper drie jaar, weer naar de zijlijn.
Waarom? Geschermd wordt met het regeerakkoord. Maar zijn we nu al zo hijgerig geworden dat dat betekent dat het vaststellen van wetten en dus het openbaar bestuur niet meer betrouwbaar is? Dat een wet van vandaag kan betekenen dat hij overmorgen weer afgeschaft wordt? Zijn we zo met onszelf bezig op deze Haagse vierkante kilometer, dat het zijn van een dienende overheid naar de achtergrond is verdrongen? Uit niets, maar dan ook helemaal niets uit de beantwoording is ons duidelijk geworden wie met deze wet nu geholpen is. De overgrote meerderheid van de scholen wil de stage graag behouden en de organisaties waar stages werden uitgevoerd ook. Het is ook geen bezuinigingsmaatregel stelt de staatssecretaris in de memorie van antwoord, dus ook de rijkskas vraagt er niet om. De CDA fractie heeft nog steeds geen goed argument gehoord. Daarom dagen we de staatssecretaris nogmaals uit om ons hierop vandaag antwoord te geven.
De CDA fractie constateert dat de regering op allerlei fronten van haar burgers verwacht dat ze meer zelf doen. Of dat nu gaat om vrijwilligerswerk in je eigen buurt, de eigen kracht zoeken in de omgeving van kinderen of het verzorgen van je naasten. Die verantwoordelijkheid in relatie tot een ander, het niet alleen op de wereld zijn, het elkaar helpen is een waarde die binnen het CDA als belangrijk gezien wordt. Niet ik, niet jij, maar wij.
Belangrijk vinden we echter ook de manier waarop. Niet door een inkomensachteruitgang als je besluit voor je ouders of kinderen te zorgen, niet door AOW af te pakken als je samen met je kinderen onder één dak gaat wonen omdat zelfstandig wonen niet meer lukt en niet door het afschaffen van een maatschappelijke stage als er geen noodzaak toe is. Nee, dat noemen we niet belonen, maar straffen van goed gedrag. De CDA-fractie wil juist stimulansen inzetten en daar was de maatschappelijke stage een goed voorbeeld van.
Juist op de scholen waar de structuur van de maatschappelijke stage nog aan verbetering onderhevig was zou een investering op zijn plaats zijn geweest. Het schermen met het antwoord dat het facultatief blijft en dus aangeboden kan worden door scholen, betekent hier dat deze jongeren van het vak verstoken zullen blijven. Ze kunnen de maatschappelijke stage — ook al zouden ze willen — immers niet volgen als de school de mogelijkheid niet meer biedt. En we vragen ons af wie daarbij gebaat is: het instituut of het kind.
De wet bevat meer zaken. Met die zaken zijn we het eens. Daar willen we dan ook geen woorden aan vuil maken. Waar het ons om gaat, is de maatschappelijke stage.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Is mevrouw De Vries van mening dat de maatschappelijke stage de enige manier is waarop zaken als burgerschap, vorming en al die brede thema's die zij genoemd heeft vormgegeven kunnen worden? Kan dit alleen langs de weg van de maatschappelijke stage of kunnen scholen daar ook andere vormen voor vinden?
Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):
Ik weet dat burgerschapsvorming nog steeds onderdeel uitmaakt van de zaken waar scholen iets aan dienen te doen. Dit kabinet — en ik zeg heel eerlijk dat dit ook voor het CDA geldt — wil graag dat mensen meer verantwoordelijkheid nemen in hun eigen omgeving. Als je dat wilt doen, kom je er niet met een rondleiding door ProDemos, door de Eerste en door de Tweede Kamer. Dat is leuk en dan hoor je allerlei dingen, maar daar leer je niet hoe het is om voor anderen te zorgen en om eens iets te doen waarvoor je geen geld krijgt, maar wat je gewoon doet om een ander te helpen. Dat deed je met die maatschappelijke stage.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat is niet echt een antwoord op de vraag die ik stelde. Ik vroeg mevrouw De Vries of de maatschappelijke stage de enige manier is om dergelijke aspecten als burger over het voetlicht te krijgen. Op die vraag kreeg ik geen antwoord.
Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):
Wat overblijft is de burgerschapsvorming. De maatschappelijke stage wordt als facultatief neergezet en de burgerschapsvorming blijft. Als het gaat om burgerschapsvorming zijn er meer mogelijkheden, maar die zullen nooit de maatschappelijke stage kunnen vervangen in mijn beleving.
Voorzitter. Ik was klaar. Wij wachten de beantwoording van de staatssecretaris af.
De heer Bruijn i (VVD):
Voorzitter. Ik zal het woord voeren mede namens de fractie van D66. Vandaag behandelen wij een wetsvoorstel waarmee drie zaken worden geregeld. De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beantwoording in de memorie van antwoord en hebben nog enkele aanvullende opmerkingen en vragen.
Wanneer men de oogleden enigszins samenknijpt en door de oogharen naar dit wetsvoorstel kijkt, dan is er in de drie onderdelen ervan met enige moeite wel een gemeenschappelijke deler te ontwaren, zoals ook door de regering in de memorie van antwoord is gememoreerd. De leden van mijn fractie zijn het echter met de leden van fracties van de SP en GroenLinks eens, dat een dergelijke samenvoeging van verschillende onderwerpen niet de schoonheidsprijs verdient. Het als argument voor deze samenvoeging aandragen van de gelijke inwerkingtredingsdatum van de verschillende onderdelen, maakt de kans op het winnen van genoemde prijs niet groter maar kleiner, zo menen de leden van mijn fractie. Maar goed, zoals de staatssecretaris van Cultuur en ik nog maar enkele dagen geleden leerden toen wij op de Limburgse weiden participerend stonden waar te nemen: you can't always get what you want.
Voorzitter, het examenvak algemene natuurwetenschappen (ANW) wordt uit het verplichte gemeenschappelijk deel van de profielen van het vwo geschrapt. Sinds 2007 is dit vak al niet meer verplicht in het gemeenschappelijk deel van het havo-bovenbouwprogramma. Middels een in de Tweede Kamer aangenomen motie van D66 zal deze maatregel ingaan in 2015. Hiermee wordt een goede en zorgvuldige uitvoering mogelijk, waaronder een betere indaling van ANW in bestaande vakken. De motie vraagt de regering om in overleg te gaan met de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen over de vraag hoe elementen uit de ANW goed en zorgvuldig kunnen worden ingepast in de maatschappelijke en natuurprofielen en de Kamer — de motie lijkt hiermee de Tweede Kamer te bedoelen — voor 1 oktober 2014 hierover te informeren. Dit aspect raakt aan de zorgvuldige uitvoering van dit wetsvoorstel. Daarom zou mijn fractie de staatssecretaris willen vragen of hij bereid is toe te zeggen om ter zake ook deze Kamer gelijktijdig te informeren over de uitkomsten van genoemd overleg. Zoals gezegd, vragen wij dat mede namens D66.
In dit wetsvoorstel worden de vakbenamingen "Latijnse taal en literatuur" en "Griekse taal en literatuur" gewijzigd in "Latijnse taal en cultuur", respectievelijk "Griekse taal en cultuur". De nieuwe vakbenamingen ontstaan door integratie van de eindtermen van klassieke culturele vorming met de eindtermen van Latijnse taal en literatuur, respectievelijk Griekse taal en literatuur. De inhoud van de vakken is niet gewijzigd, alleen zijn de eindtermen van het vak klassieke culturele vorming samengevoegd met de eindtermen van Latijn en Grieks. Dit is in lijn met de aanbevelingen uit Het geheim van de blauwe broer, het eindrapport van de Verkenningscommissie Klassieke Talen. De commissie heeft intensief overlegd met leraren, hoogleraren en andere betrokkenen. Er is overeenstemming over dat de klassieke taal en cultuur elkaar versterken en in die zin ook binnen één vak horen te worden behandeld. E pluribus unum. Mijn fractie steunt daarom het voornemen van de regering om de klassieke taal weer samen te voegen met de klassieke cultuur.
Dan kom ik bij de maatschappelijke stage. Leerlingen in het voortgezet onderwijs hoeven door deze wetswijziging, conform het regeerakkoord, niet meer verplicht een maatschappelijke stage te lopen. Dit geeft scholen de vrijheid om de stage als facultatief programmaonderdeel aan te bieden. Hierdoor krijgen scholen dus meer ruimte om hun onderwijsprogramma naar eigen inzicht in te richten. De stage blijft in het vo een volwaardig en erkend programmaonderdeel. De VVD is altijd tegen de verplichting van een maatschappelijke stage geweest. Met het afschaffen ervan komt er ruimte voor de scholen om deze onderwijstijd zelf in te vullen, bijvoorbeeld door meer aandacht voor de kernvakken of een ander onderwijsaccent. Dit is ook geheel conform de conclusies van het indertijd Kamerbreed gesteunde rapport-Dijsselbloem inzake het "hoe", het "wat" en het "of". Met de regering hechten de leden van de VVD-fractie veel waarde aan de vrijheid van scholen om zelf te bepalen hoe zij invulling geven aan het onderwijs. Voorwaarde is dan wel dat de betreffende leerdoelen, het "wat", voldoende zijn vastgelegd en dat in voldoende mate wordt getoetst of deze leerdoelen worden gerealiseerd. Kan de staatssecretaris dit bevestigen? De geboden keuzevrijheid komt tegemoet aan het bezwaar dat de verplichte stage soms heel moeilijk te regelen was door een gebrek aan goede stageplaatsen, waar leerlingen ook de nodige begeleiding krijgen en niet aan hun lot worden overgelaten.
Het aanbieden van een maatschappelijke stage wordt straks een eigen keus van de school. Met de VVD vindt ook de PO-raad, waaronder het voortgezet speciaal onderwijs valt, het een goede zaak dat de scholen meer vrijheid krijgen ten aanzien van het "hoe". De VO-raad brengt naar voren dat de overheid hiermee aan "zigzagbeleid" doet, omdat nog onder het vorige kabinet de stage juist verplicht werd gesteld. Daar zou men tegenover kunnen stellen dat het een consistent beleid is van dit kabinet om de beleidsvrijheid van de scholen te vergroten, daarmee zoals gezegd uitvoering gevend aan de conclusies uit het rapport-Dijsselbloem. Uiteindelijk is de belangrijkste vraag, wat op dit moment de voor- en nadelen zijn van voorliggende wetswijziging. Graag zouden de leden van mijn fractie van de staatssecretaris willen vernemen waarom het kabinet de voordelen van dit voorstel vindt opwegen tegen het genoemde nadeel van betrekkelijk kort opeenvolgende beleidswijzigingen.
Deze wetswijziging kent ook een financiële paragraaf. Ik heb het regeerakkoord erbij gepakt. Als ik regel 20 bij het onderwijs bekijk, zie ik dat er een ombuiging wordt gerealiseerd van 75 miljoen euro. Dit geld is niet ter verbetering van het EMU-saldo. Het geld wordt binnen de onderwijsbegroting anders ingezet. Begrijp ik goed uit de toelichting bij reeks 32 en het Nationaal Onderwijsakkoord dat als ik de reeksen 29 en 32 optel, er in totaal 256+344=600 miljoen structureel extra beschikbaar is voor het funderend onderwijs? Op basis van de begrotingsomvang 2015 van 9,4 miljard voor het po en 7,2 miljard voor het vo zou dan ongeveer 260 miljoen toekomen aan het vo. Daarbij is er dit najaar een Herfstakkoord gesloten waardoor er structureel nog extra geld beschikbaar komt. De vraag van mijn fractie is daarom: kan de regering bevestigen dat de verplichting van de maatschappelijke stage weliswaar verdwijnt, maar dat er voldoende financiële ruimte is om de stage te blijven aanbieden? Voor mijn fractie en ook voor die van D66 is dit een belangrijk punt. Als de scholen meer beleidsvrijheid krijgen bij het bepalen van het "hoe", dan is het niet meer dan logisch dat de betreffende middelen voortaan ook via de beleidsvrije lumpsum in plaats van gealloceerd worden verstrekt.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Begrijp ik nu uit de woorden van de heer Bruijn dat hij wil dat dat geld daarvoor dan ook wordt geoormerkt, zodat we zeker weten dat het er ook is voor die maatschappelijke stage? Of zegt hij dat hier zo veel geld ligt dat scholen het daaruit kunnen putten als ze willen?
De heer Bruijn (VVD):
Nee, wij vragen aan de regering of wij het als volgt goed hebben begrepen uit de verschillende documenten, zoals het regeerakkoord en het Herfstakkoord, maar met name het regeerakkoord. Als de scholen meer beleidsvrijheid krijgen in het invullen van de leerdoelen die de maatschappelijke stage met zich meebrengt, dan gaan de gelden die waren gealloceerd voor de maatschappelijke stage nog steeds naar de scholen, maar ze verschijnen dan in de lumpsum en worden dus beleidsvrijer aangeboden.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat is mij toch nog iets te vrijblijvend. Ik vind de gedachtegang positief, of ik zou daarin graag met de heer Bruijn meegaan, maar meegaan in de lumpsum betekent ook dat het geld aan andere dingen kan opgaan. Zou hij dan willen specificeren dat scholen die die beleidsvrijheid nemen dan ook wel een duidelijke invulling geven aan deze gelden, die nu voor de maatschappelijke stage bestemd zijn? Ik ben het wel eens met wat het CDA net zei. De maatschappelijke stage is zo bijzonder dat je die niet zomaar door iets anders kunt vervangen.
De heer Bruijn (VVD):
Ik begrijp de vraag van mevrouw Gerkens. Mijn fractie gaat het erom of de leerdoelen die worden beoogd met de maatschappelijke stage in termen van kennis en vaardigheden voldoende duidelijk zijn afgesproken. Dat was mijn eerdere vraag. Als dat zo is, dan is het niet meer dan logisch, en ook in lijn met het rapport-Dijsselbloem, dat breed werd gesteund, dat de scholen dan meer beleidsvrijheid krijgen bij de vraag hoe ze die leerdoelen gaan bereiken. Dat hoeft dus niet per se via een maatschappelijke stage, het kan ook anderszins, als die leerdoelen maar wel worden bereikt. Vandaar mijn eerdere vraag, voor mijn fractie een belangrijke vraag. Als die vraag met "ja" wordt beantwoord en die leerdoelen dus voldoende hard zijn, dan zijn wij er zeker voorstander van, in lijn met Dijsselbloem, dat scholen ook meer vrijheid krijgen in de manier waarop zij die doelen willen bereiken en dus ook in de besteding van die 75 miljoen.
Scholen staan met beëindiging van de bekostiging van de stage voor een keuze: doorstart van de vaak succesvolle stage maar bekostigd uit eigen middelen, of zoeken naar andere financieringsbronnen en andere vormen. Er zijn inmiddels al scholen die aangeven door te gaan met de stage maar met een soms andere en meer efficiënte invulling. Zo maakte Scholengemeenschap De Breul in Zeist voorheen gebruik van een kostbare stagemakelaar maar blijkt nu dat kinderen dit zelf ook kunnen, dat zij het bovendien leuk vinden en enthousiast zijn om zelf stageplaatsen te zoeken. Toen ik afgelopen weekend, terugkomend uit Landgraaf, mijn zoon bij het diner vroeg hoe dat op zijn school geregeld is, kreeg ik daar hetzelfde antwoord. Ook 't Rijks in Bergen op Zoom gaat volgens het blad Schooljournaal door met de maatschappelijke stage maar in een bredere vorm, namelijk als loopbaanstage.
Er blijft dan nog steeds 30 uur voor de stage staan maar leerlingen kunnen nu ook naar keuze bij de marktsector terecht. De school zegt zo twee vliegen in één klap te slaan. Leerlingen ervaren hoe het is om welzijnswerk te doen, maar de ervaring kan ook helpen bij de studiekeuze. Het Griftland College in Soest zet vanaf 2015 zelf geld in en vraagt een bijdrage aan de gemeente. Het nieuwe college in Soest heeft inmiddels in het coalitieakkoord het belang van de maatschappelijke stage benoemd. Vrijwilligerscentrale Utrecht heeft een samenwerkingsverband met alle scholen, die allemaal willen doorgaan in die regio. In Westland zijn middelbare scholen, de gemeente en vrijwilligersorganisatie Vitis van mening dat de maatschappelijke stage een vervolg moet krijgen. Daarover zijn de scholen in overleg met de gemeente. Het college daar staat er zeer positief tegenover en ziet het als onderdeel van het thema sociale kracht uit het bestuursakkoord Nieuwe realiteit, nieuwe uitdagingen.
De leerlingen van een school in Poeldijk in het Westland organiseren al jarenlang een sportdag voor basisscholen. Toen de maatschappelijke stage in 2011 verplicht werd, is het toernooi daarin opgenomen.
Uit deze voorbeelden blijkt dat, althans op de genoemde plaatsen, de maatschappelijke stage inmiddels goed vorm heeft gekregen en dat deze met de nodige creativiteit nu ook zonder financiële steun van de overheid verder lijkt te kunnen worden voortgezet.
Naar inschatting van het Kenniscentrum Maatschappelijke stage blijft een kwart van de scholen de stage aanbieden, een kwart van de scholen zal hiermee stoppen en de helft zal op zoek gaan naar alternatieven om een maatschappelijke stage vorm te geven. De vraag die mijn fractie de staatsecretaris ten slotte wel zou willen stellen is in hoeverre de wetswijziging kan leiden tot het afschaffen van de stage op plaatsen waar dat niet gewenst is of waar geen alternatief voorhanden is. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de zorgen die hierover zijn geuit door de Besturenraad? Gaat de regering dit monitoren en, zo ja, op welke wijze? Is de staatssecretaris bereid de resultaten van een dergelijke monitoring, als die zal plaatsvinden, ook voor te leggen aan deze Kamer?
De leden van de VVD-fractie en die van de D66-fractie zien met belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. De Dijsselbloemdoctrine wordt meestal nogal selectief aangehaald, ook nu weer door collega Bruijn. Dat is ook niet zo moeilijk, want aan elke goede doctrine zitten verschillende kanten. Het gaat in elk geval om terughoudendheid bij veranderingen in het onderwijs. Kijk uit voor te veel politieke sturing op de inhoud van het onderwijs. Kijk uit voor veranderingen zonder draagvlak en zonder goede wetenschappelijke onderbouwing. Kijk uit voor de verdringing van pedagogische keuzes door ideologische. En kijk ervoor uit, het onderwijs te belasten met steeds verschillende elkaar tegensprekende besluiten. Met andere woorden en simpel samengevat: het onderwijs is niet de speeltuin van politici.
Allemaal verstandig, maar niet echt besteed aan de kaasstolp van het Binnenhof lijkt het wel. Het is al lastig met frequent wisselende kabinetten die allemaal hun eigen accenten willen leggen, maar het wordt helemaal ingewikkeld als politieke partijen elke paar jaar een andere koers gaan varen. Op 26 april 2011 besloot de Tweede Kamer tot het invoeren van een verplichte maatschappelijke stage. In deze Kamer was het wetsvoorstel een hamerstuk. Op 20 februari 2014 stemde de Tweede Kamer voor afschaffing. Het is opvallend hoeveel fracties ondertussen gedraaid zijn. CDA, SP en ChristenUnie waren voor de invoering en tegen de afschaffing. D66 en GroenLinks stemden in de Tweede Kamer tegen de verplichting en voor de afschaffing daarvan; redelijk consistent kun je zeggen. Maar PvdA, VVD en SGP waren voor de invoering van een verplichte stage en voor de afschaffing daarvan. En de Partij voor de Dieren en 50PLUS waren tegen de invoering en tegen de afschaffing. De PVV draaide inhoudelijk minstens zo hard, maar haar stemgedrag berustte op andere onderdelen van dit wetsvoorstel, dus die partij kun je niet helemaal meetellen. Dat betekent dat 44 van de leden hier aan de overkant een draaiende zusterfractie hebben. Mijn fractie vind dit gênant. Als politieke opportuniteit bepalend wordt voor de wijze waarop wij het onderwijs richting geven, dan heerst de willekeur en zijn we ver afgedwaald van de wijsheid van de commissie-Dijsselbloem. Verschillende woordvoerders van de draaiende partijen gaven dat ook volmondig toe met woorden zoals "politieke realiteit". Dat betekent: hoe de wind staat. En het gevolg is dan ook een zwalkend onderwijsbeleid waardoor het veld zich steeds op iets nieuws moet instellen. Waren scholen net in meerderheid enthousiast geworden over het fenomeen "maatschappelijke stage", wordt de grond eronder weer weggehaald.
De heer Bruijn i (VVD):
Heeft de heer Ganzevoort wel eens geprobeerd om een startmotor van een auto te laten draaien als de motor eenmaal loopt?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Sommige vragen zijn heel simpel: nee.
De heer Bruijn (VVD):
Dat nodig ik u uit om dat eens te doen. Drie jaar geleden waren wij voor de verplichting van de maatschappelijk stage. De overheid heeft dit proces drie jaar ondersteund. De stage loopt nu en dan is het logisch dat je de sleutel van de startmotor niet blijft omdraaien. Ik begrijp niet dat hier over draaien wordt gesproken. Het is een logische aanpassing van de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Dat waren ook de beoogde ontwikkelingen. Bent u dat niet met mij eens?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Op de inhoud kom ik dadelijk uitgebreid terug. U hebt waarschijnlijk niet helemaal bijgehouden wat er in de Tweede Kamer op dit terrein is gebeurd. Uw eigen zusterfractie heeft toegegeven dat zij in 2011 voor een verplichting heeft gestemd waar zij niet voor was. In die zin was er geen sprake van een startmotor, maar heeft die fractie iets anders gedaan dan zij eigenlijk wilde.
De heer Bruijn (VVD):
Dat was mijn vraag niet. Vindt de heer Ganzevoort niet dat de verplichting voor de stage nu moet worden afgeschaft omdat het proces loopt?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb al gezegd dat ik op die inhoudelijke vraag straks inga. Mijn antwoord op de vraag of ik vind dat de partij van de heer Bruijn is gedraaid, blijft ja.
Kennelijk heeft men hier rond het Binnenhof weinig geleerd van de analyses van talloze onderwijsveranderingen. Dat alleen, voorzitter, zou op zich voor deze Kamer reden kunnen zijn om nu niet mee te gaan in dit voorstel om de verplichte maatschappelijke stage af te schaffen.
Maar wellicht heeft het kabinet dwingende redenen om dit toch voor te stellen? Om daar achter te komen, hebben we de memorie van toelichting en de memorie van antwoord op de vragen vanuit deze Kamer. En dan valt om te beginnen op dat ook de regering geen wetenschappelijke basis heeft voor dit voorstel, dat er geen evaluatieonderzoek is gedaan, en dat de enige grond voor het voorstel is dat het in het regeerakkoord staat. Een minpuntje op de Dijsselbloemschaal. Daar staat tegenover — collega Bruijn heeft dat met nadruk gezegd — dat de belangrijkste reden om de verplichting los te laten ook een element uit de Dijsselbloemdoctrine is: we moeten niet te gedetailleerd aan scholen opleggen hoe ze de maatschappelijke gerichtheid van het onderwijs moeten organiseren. Dat laatste ligt heel dicht aan tegen de argumenten die GroenLinks in 2011 had om in de Tweede Kamer tegen de invoering te stemmen. Toen zei onze woordvoerder dat het voorstel onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing bad, te zeer ideologisch gedreven was, te veel in het "hoe" in plaats van het "wat" zat en te veel financiën bij andere taken in het onderwijs zou wegzuigen. Ik zou het daarbij kunnen laten, want dat op zich zou voor mijn fractie voldoende inhoudelijke reden kunnen zijn om met de afschaffing in te stemmen.
Maar misschien moeten we toch nog iets meer de diepte in. Er is wat ons betreft geen enkele reden om tegen een maatschappelijke stage te zijn. Onderwijs — zo kunt u in elke bijdrage van onze kant horen — is niet alleen gericht op taal en rekenen, arbeidsvaardigheden en in cijfers uitgedrukt studierendement. Centraal staat de vorming en ontwikkeling van jonge mensen tot volwassen burgers die voor zichzelf en anderen verantwoordelijkheid kunnen nemen, die zich authentiek ontplooien en die de vaardigheden hebben om in de maatschappij hun plaats in te nemen. In die visie kan een maatschappelijke stage naadloos passen, maar er zijn meer manieren waarop scholen deze pedagogische opdracht kunnen realiseren. Dat is de reden dat GroenLinks niet voor een verplichting was en is, maar het wel degelijk toejuicht als scholen hun maatschappelijk-pedagogische verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld in de vorm van een stage.
Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):
Ik hoor de heer Ganzevoort zeggen dat zijn fractie niet voor een verplichting van de maatschappelijke stage was en is. Ik hoorde de heer Bruijn hetzelfde zeggen. Tegelijkertijd hoorde ik de heer Ganzevoort zeggen dat het wetsvoorstel in deze Kamer een hamerstuk was. Ik hoor veel argumenten die betrekking hebben op de Tweede Kamer, maar wij hebben hier een eigen functie. Wij hebben het wetsvoorstel unaniem aangenomen. De vraag is wat straks de argumenten voor deze Kamer zijn om daarvan af te wijken.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Die vraag heb ik genoteerd. Ik kom daar uiteraard inhoudelijk op terug.
Als eerste sluit ik aan bij de memorie van antwoord waar de regering schrijft dat het "bij de maatschappelijke stage gaat (...) om de intrinsieke motivatie van scholen en leerlingen om er een succes van te maken". Maar in het vervolg worden alleen de scholen nog genoemd en zijn de leerlingen uit beeld. Ik sluit op dit punt aan bij wat mevrouw De Vries hierover heeft gezegd. Daarmee heeft de leerling geen zeggenschap meer over het al dan niet volgen van een maatschappelijke stage. Kan de regering duidelijk maken hoe de inspraak en medezeggenschap op dit punt zijn geregeld? En in het verlengde daarvan: kan de regering nog eens duidelijk maken hoe het toezicht op de concrete invulling van maatschappelijk-pedagogische verantwoordelijkheid van scholen en de concretisering van burgerschapsvorming plaatsvindt? Is dat met het risicogericht toezicht van de inspectie niet te ver uit ons blikveld geraakt? Deelt de regering onze visie dat we de vrijheid en verantwoordelijkheid bij de school moeten leggen en tegelijk moeten zorgen voor inhoudelijk en constructief toezicht? En hoe gaat de regering dat dan concreet uitwerken?
Een belangrijke aanname in het huidige wetsvoorstel is dat de in de afgelopen jaren opgebouwde infrastructuur wel zal blijven bestaan — de startmotor van collega Bruijn — en dat daarom de ingeplande bezuiniging geen probleem is voor het voortbestaan van de maatschappelijke stages voor scholen die daar het belang van inzien. Dat lijkt mijn fractie een voorbeeld van wensdenken. De regering heeft geen evaluatie gedaan en heeft daarom geen zicht op de factoren die bepalen waarom de maatschappelijke stages meer of minder succesvol zijn geworden. Ze weet niet welke rol de infrastructuur daarin speelde. Ze weet niet wat de effecten zullen zijn van het niet langer financieren daarvan. En ze weet nog veel minder wat de budgetkorting voor gemeenten op allerlei fronten voor gevolgen heeft voor het al dan niet voortzetten van hun aandeel daarin, bijvoorbeeld de makelaarsfunctie. Welke aanwijzingen heeft de regering als grond voor haar vertrouwen dat de infrastructuur zal blijven bestaan? Bij wijze van voorbeeld verwijs ik naar de interessante website maatschappelijkestage.nl. De voorpagina meldt dat de site per 1 augustus 2014 uit de lucht gaat. Het bijbehorende kenniscentrum is al gestopt. De vrees voor het wegvallen van de infrastructuur is dus niet helemaal denkbeeldig. Mijn fractie begrijpt de overwegingen om de verplichting te schrappen en ze begrijpt ook de keuze om op dit punt te bezuinigen en het geld breder te investeren in het onderwijs. Maar mijn fractie ziet ook dat er de afgelopen jaren wel degelijk positieve effecten zijn gerealiseerd en dat het jammer zou zijn, weggegooid geld zou zijn, als dit alles nu een stille dood sterft. Daarom vraag ik de regering om ervoor te zorgen dat het geen leeg mantra wordt dat scholen die de waarde van een maatschappelijke stage zien die zullen continueren. En voor het antwoord van de regering heb ik een paar concretiseringen waar ik graag een reactie op krijg.
Is de regering ten eerste bereid, te monitoren hoe de maatschappelijke stage en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid van het voortgezet onderwijs zich in de komende jaren ontwikkelen? Wil de regering daarbij ook inzicht geven in de kenmerken van scholen en leerlingenpopulaties waar de maatschappelijke stage en dergelijke bloeien of verdorren? Concreet: blijken bijvoorbeeld sociaal-economische klasse en opleidingsniveau van invloed op de beschikbaarheid van maatschappelijke stages en dergelijke en vindt de regering dat wenselijk? En wil de regering deze Kamer daarover informeren?
Is de regering ten tweede bereid om in overleg met het onderwijsveld, gemeenten en maatschappelijke organisaties en aansluitend bij de ambities van het sectorakkoord VO een brede vorming van leerlingen te bieden en partnerschappen in de regio te versterken, beleid te ontwikkelen waardoor de noodzakelijke infrastructuur behouden blijft of doorontwikkeld wordt om onderwijs en samenleving op elkaar te betrekken en stages en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid te stimuleren? Wil de regering deze Kamer voor de zomer van 2015 informeren over de ontwikkelingen op dit punt en over een duurzame verankering van deze infrastructuur gegeven de voorgenomen bezuinigingen? Stoppen met financieren is één ding, maar stoppen met beleid is toch iets heel anders.
De fractie van GroenLinks is standvastig in haar keuze voor maatschappelijk vormend onderwijs en tegen te veel verplichtingen bij de vormgeving daarvan. Maar voor ze kan instemmen met dit wetsvoorstel wil ze graag bevredigende antwoorden van de regering op haar vragen.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Ik vind het verhaal van de heer Ganzevoort toch een beetje ambigu. Hij zegt dat de maatschappelijke stage waarde heeft en dat het goed is als daarmee door wordt gegaan, maar hij vindt dat het niet verplicht hoeft te zijn. Als de heer Ganzevoort het echt belangrijk vindt dat die maatschappelijke stage doorgaat, moet hij wel bereid zijn om daar financiële middelen tegenover te zetten. Ik dacht te begrijpen dat hij net zei dat we dat niet moesten doen of in ieder geval niet te hard moesten proberen, want daarmee zouden we die vrijheid weer beperken. Wat is het nu?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het grote verschil tussen de partij van mevrouw Gerkens en mijn partij is dat mijn partij vindt dat er verschillende niveaus zijn waarop je een overheidsinterventie kunt plegen. Een verplichting of een verbod is daarvan de scherpste vorm en dat moet je alleen doen als het niet anders kan. Je kunt ook op het niveau van beleidsinterventies, bijvoorbeeld door financieel of anderszins te stimuleren, een gewenste ontwikkeling in stand houden, stimuleren en verder brengen. Op dit concrete punt hebben we aan de regering gevraagd, ervoor te zorgen dat dat beleid verankerd wordt en wordt doorontwikkeld. Het kan zijn dat de regering daarbij tot de conclusie komt — dat zou mij niet verbazen — dat dat ook geld kost. Maar dat is een keuze die wij graag van de regering horen. Wij vinden het niet belangrijk om welke bedragen dat gaat, maar wel dat er in de samenwerking tussen de sector, de gemeente, maatschappelijke organisaties en de regering als aanjager, beleid gestimuleerd worden dat we allemaal van belang vinden.
Mevrouw Gerkens (SP):
Het verbaast mij dat de heer Ganzevoort hierin bijna nog liberaler is dan de VVD, die wel zegt dat er financiële middelen moeten zijn als wij de verplichting afschaffen, zodat het ook vrijwillig door kan gaan. Dat hoor ik de heer Ganzevoort niet zeggen. Vindt de heer Ganzevoort dit wel een belangrijk punt en wil hij de regering daartoe oproepen of wil hij eerst afwachten wat er met praten bereikt kan worden?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De heer Ganzevoort zegt namens zijn fractie dat de regering aan zet is om ervoor te zorgen dat het beleid verder ontwikkeld wordt. Het kan zijn dat dit een financiële kant heeft. Dat horen wij dan heel graag. Het kan ook zijn dat de regering zegt: wij kunnen met de sector, die heel veel wil op dit terrein, en met gemeenten, die ook veel willen, en met maatschappelijke organisaties, daar een vorm voor vinden die misschien minder kost dan het nu kost. Misschien kan het wel met bestaande middelen. Ik weet het niet. Dat is een vraag die ik aan de regering gesteld heb. Ik ga er niet op vooruitlopen door nu te zeggen dat het ook financiële kanten heeft. Dat zou best kunnen en wat mij betreft valt daar zeker over te praten.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dan denk ik dat de heer Ganzevoort, die zo goed weet wat de PO-Raad en de VO-raad zeggen, toch een stukje heeft overgeslagen. Het veld zegt namelijk: we willen wel door maar we hebben daar de financiën niet voor.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik zeg dat we daar in eerste instantie beleid voor nodig hebben en als dat beleid geld kost, horen we dat graag van de regering.
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Drie jaar na de invoering van de maatschappelijke stage als onderdeel van het programma van iedere scholier in het voortgezet onderwijs ligt hier een wetsvoorstel voor dat de kerngedachte van deze stage weer op losse schroeven stelt. Ik herinner me de discussies die destijds gevoerd werden nog goed: het zou goed zijn als scholieren kennis maakten met sectoren van de samenleving waarin burgers zich inzetten voor elkaar; het zou goed zijn als leden van de samenleving al vroeg leren wat het is om iets voor elkaar te betekenen. Op de achtergrond stonden ideeën over participatie, burgerschap en sociale samenhang. Daarom had de invoering van de maatschappelijke stage een verplichtend karakter. Nu wordt juist dat verplichtende karakter, dat een kerngedachte was van de wet destijds, weer teruggenomen, samen met de middelen die scholen ontvangen om deze stage in te richten: een bezuiniging van 75 miljoen per jaar.
Vorige week zat ik in een kring van schoolleiders in het voortgezet onderwijs en nam de gelegenheid te baat om te vragen wat men vond van de afschaffing van de maatschappelijke stage, althans van het verplichtend karakter daarvan. De een beschouwde de invoering van de maatschappelijke stage als een groot succes, dat dus nu weer wordt ondermijnd; een volgende sprak over een onbetrouwbare overheid en zo werden er meer opmerkingen gemaakt waaruit weinig begrip sprak voor dit voorstel. Hier ligt ook voor onze fractie het primaire bezwaar. Drie jaar na de invoering alweer het roer omgooien en de kerngedachte en de middelen weghalen, terwijl het voortgezet onderwijs net een ingeregeld systeem heeft opgezet, is geen voorbeeld van deugdelijk overheidsbeleid. Het werpt ook licht op de manier waarop bij de formatie van dit kabinet kennelijk is geopereerd: de wens van een van de coalitiepartijen werd gehonoreerd, een bezuiniging kon worden ingeboekt, maar veel gevoel voor wat dit doet met het beeld van de overheid in de samenleving of voor de kwaliteit van beleid spreekt hier niet uit.
Voor de ingreep zelf wordt nu het argument aangevoerd dat scholen meer ruimte krijgen om eigen keuzes te maken bij het inrichten van het onderwijsprogramma. Maar dat argument gold drie jaar geleden natuurlijk ook. Toen was het niet een voldoende argument. Het punt is dat toen juist een andere keuze is gemaakt: vanaf het moment waarop de verplichte maatschappelijke stage kabinetsbeleid werd — sinds het regeerakkoord van Balkenende IV — is steeds de vormende betekenis van een dergelijke stage voor alle leerlingen onderstreept en werd het verband gelegd met aanstaand burgerschap en maatschappelijke inzet voor anderen. Een wijziging van beleid zou zich nu tot dat type argumentatie moeten verhouden, maar dat doet ze niet. Er zijn ook geen evaluaties die aangeven dat we met de maatschappelijke stage op een verkeerd spoor zitten, dat het allemaal anders moet. Al met al begrijpt mijn fractie deze maatregel dus niet. Het facultatief maken van deze stage betekent dat ze geleidelijk aan weer zal wegslijten uit de schoolprogramma's en in elk geval een veel minder kenmerkend onderdeel zal zijn van het schoolprogramma. Mede in het licht van discussies over de participatiesamenleving zou juist iets anders verwacht mogen worden. Zou de staatssecretaris nog eens op dat verband kunnen ingaan?
Wij hebben een wetsvoorstel voorgelegd gekregen waarin ook enkele andere onderdelen zijn meegenomen: de invoering van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het afschaffen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van het vwo-profiel. Wat de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur betreft, maken we de opmerking dat het belangrijk is dat leerlingen kennis blijven nemen van het gehele klassieke erfgoed en met name dat van het oude Griekenland. Er is steeds benadrukt dat de wijziging van de vakbenaming geen verandering van inhoud betekent. Daarom vraag ik dit. Met name het Griekse culturele erfgoed is van grote betekenis geweest voor de westerse beschaving; het Romeinse erfgoed bouwt daarop voort.
Mijn fractie heeft geen moeite met deze onderdelen van de wet, maar nu ze zijn samengenomen met de vervanging van de verplichte maatschappelijke stage, schept dat wel een probleem. We zouden tegen een wet stemmen, waarvan enkele kleinere wijzigingen op onze steun kunnen rekenen. Maar wellicht is daar nog een mouw aan te passen. Mijn fractie wacht nu eerst de beantwoording van onze vragen af en ziet uit naar het verdere debat hierover.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Voorzitter. Tijdens de voorbereiding van dit debat moest ik denken aan de roefeldag. Ik weet niet of de staatssecretaris daarmee bekend is. De roefeldag is een dag die georganiseerd wordt door de Stichting Roefelen, waarop kinderen tussen 7 en 12 jaar een dag kunnen meelopen in een bedrijf in hun gemeente of in hun omgeving. Toen ik in het jongerenwerk zat, heb ik dat een aantal keren mogen organiseren. Ik kan u vertellen dat het een helse job is maar ook enorm veel oplevert. Het doel van die roefeldag is jonge mensen mee te nemen in de wereld van de volwassenen zodat er meer begrip ontstaat voor die volwassenen maar zodat ook jonge mensen zich volwaardiger voelen of serieuzer genomen voelen.
Nu spreken wij vandaag over het afschaffen van de maatschappelijke stage, of, liever gezegd, we spreken over het afschaffen van de verplichting tot die maatschappelijke stage. Want als scholen willen, mogen ze daar facultatief mee doorgaan, maar dan moeten ze het wel zelf bekostigen. De staatssecretaris zegt dat dat moet kunnen omdat de infrastructuur er nu ligt, omdat de basis is gelegd. De heer Bruijn noemde het volgens mij zelfs een startmotor die niet meer nodig is om hiermee te starten. Mijn ervaring, in ieder geval met de roefeldag, leert dat het opnieuw vinden van stageplekken en het onderhouden van dat netwerk veel meer vergt dan alleen die startmotor, die in dit geval iedere keer opnieuw zal moeten draaien.
Over dit onderwerp zou ik eigenlijk kort kunnen spreken, want wij schaffen iets af wat drie jaar bestaat, wat net zijn vruchten begint af te werpen, wat een enorme meerwaarde heeft voor het onderwijs en wat een grote maatschappelijke meerwaarde heeft. Ook de staatssecretaris zelf zei dat wij hier iets waardevols wegbezuinigen. Hoe waardevol is dan eigenlijk die maatschappelijke stage? Toen ik hiermee bezig was, sprak ik iemand die zei: ik ben zo blij dat mijn dochter de maatschappelijke stage heeft kunnen doen, want zij twijfelde of zij de pabo moest gaan doen of de kinderopvang, zij heeft bij beide stage gelopen en nu heeft zij haar keuze kunnen maken.
Wij horen ook in toenemende mate dat dit begrip oplevert in de samenleving tussen diverse groepen, zoals tussen ouderen en jongeren. Jongeren snappen veel meer hoe het leven van een oudere in elkaar zit. Bovendien houden we er vrijwilligers aan over. Dat mag echt bijzonder worden genoemd in deze tijd en deze maatschappij waarin jongeren meestal eerst vragen wat het financieel oplevert. Maar niet in de laatste plaats denk ik ook dat het van groot belang is voor jongeren om zich te oriënteren op het ondernemerschap. Dat is ook iets wat genoemd wordt. Dat ondernemerschap is een heel belangrijk aspect van de maatschappelijke stage. Het grote probleem waar wij mee zitten, namelijk dat wij een kloof zien tussen het onderwijs en de echte, de werkzame wereld, wordt hierdoor verkleind. Jongeren weten veel beter wat zij kunnen verwachten wanneer zij uiteindelijk de maatschappij in gaan.
Waarom schaffen wij nu iets af terwijl 84% van de schoolleiders daartegen is? Waarom schaffen wij nu iets af waardoor leerlingen een betere beroepskeuze kunnen krijgen? Waarom schaffen wij nu iets af waardoor jongeren meer begrip voor anderen krijgen? Waarom schaffen wij iets af waar wij al drie jaar in geïnvesteerd hebben? Waarom schaffen wij iets af wat maatschappelijke organisaties vrijwilligers oplevert, niet tijdens de stage maar na afloop daarvan? Ik weet wat u gaat zeggen, mijnheer Bruijn. Waarom schaffen wij iets af terwijl een brede coalitie van maatschappelijke organisaties ons ertoe oproept om dat niet te doen?
De heer Bruijn i (VVD):
Ik ga niets zeggen, ik ga iets vragen. Is mevrouw Gerkens het ermee eens dat als de financiën blijven stromen naar die school, alleen niet meer gealloceerd, en die 84% van de schoolleiders deze stage wil blijven aanbieden op de manier zoals die nu wordt aangeboden, niets hun in de weg staat om dat ook te blijven doen?
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat is een van de redenen waarom ik zo enthousiast was over uw suggestie. Het grootste probleem van het verplicht afschaffen is dat de financiën wegvallen. Wij zien dat dat ook het grootste struikelblok is om de maatschappelijke stage niet verplicht voort te zetten. Blijft mijn fractie dan nog voor verplichte maatschappelijke stage? Ja, eigenlijk toch wel, omdat wij vinden dat dit een heel belangrijk aspect is in het onderwijs. Net zo goed als Nederlands dat is, of Engels, is dit maatschappelijke element dat ook. Daarom zouden wij die verplichting altijd willen hebben. Maar ik zou blij zijn als wij er hier vandaag samen voor zorgen dat de maatschappelijke stage zo veel mogelijk overeind bleef.
De heer Bruijn (VVD):
Ik geef mevrouw Gerkens dan toch in overweging om die andere 16% die kennelijk de leerdoelen op een andere manier wil bereiken te vertrouwen en hun die ruimte te geven, en om voor dit wetsvoorstel te stemmen als de staatssecretaris kan toezeggen dat de middelen onverminderd naar de scholen blijven stromen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat zullen wij overwegen als de staatssecretaris daar antwoord op geeft. Voor ons blijft staan dat deze maatschappelijke stage echt iets is wat de SP al jaren heeft gewild. Wij vinden het ook een heel belangrijk onderdeel dat scholieren kennismaken met de wereld buiten hun schoolwereld. Wij zien hoeveel voordelen dat oplevert. Dat is voor ons niet verbazingwekkend omdat het is wat wij hadden verwacht. Ik geloof dat het de heer Ganzevoort was die zei dat dit ooit is ingevoerd op basis van ideologie en emoties. Soms moet je ook je ideologie laten tellen in de politiek. Het blijkt dat het werkt. Wij vinden dat dit in het onderwijs gewoon een verplicht element zou moeten zijn.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Dat was een uitdaging. Ik heb niet gezegd dat dit door ideologie is ingevoerd. Ik heb gezegd dat je moet uitkijken met te veel ideologisch gedragen beslissingen over het onderwijs. Dat was het punt. Als wij bekijken hoe het nu precies zit met de bewezen effecten waar mevrouw Gerkens naar lijkt te verwijzen, dan zou mijn vraag zijn waar dan de evaluatierapporten zijn die dat bewijzen. Want de vraag is nu juist, ook bij het hier voorliggende voorstel, of die evaluaties wel adequaat zijn gedaan, voor dan wel tegen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Hier heeft de heer Ganzevoort een goed punt. De rapportages zijn er inderdaad niet. De heer Ganzevoort vraagt daar wel om. De maatschappelijke stage is niet zonder slag of stoot ingevoerd; daar was veel geroezemoes, gemorrel en onwilligheid omheen. Het is ook met horten en stoten gegaan. Alleen al het feit dat na drie jaar 86% van deze mensen zegt: we willen de maatschappelijke stage houden, want we vinden dat die iets bijdraagt, is voldoende signaal dat die echt een goede bijdrage is in het onderwijs.
Ik stelde een aantal keren de vraag waarom wij dit afschaffen. Het antwoord heeft de staatssecretaris eigenlijk al gegeven. Het wordt wegbezuinigd. Maar tegelijkertijd — dat verbaast mij — roept onze premier ons op tot de participatiesamenleving, waarin wij op elkaar kunnen bouwen, waarin wij elkaar kunnen vertrouwen, waarin wij het samen doen. Dat gaat helaas niet vanzelf. Dat moet je ook leren en daar moet je ook mee in aanraking komen. Juist in deze samenleving, waarin we in toenemende mate door bezuinigingen worden getroffen en worden gedwongen om het meer zelf te doen, juist in deze tijd is een maatschappelijke stage van ongelofelijke meerwaarde. Daarvoor is meer geld nodig dan alleen de onderwijstijd die ervoor staat. Zelfs met een goed netwerk is het zoeken naar stageplekken een voortgaand proces. Het bemiddelen tussen een stageplek en een stagiair kost nu eenmaal echt veel tijd, zeker wanneer je dat netwerk ook goed in stand wilt houden.
De staatssecretaris en ik weten allebei dat een facultatieve maatschappelijke stage veel meer inspanning vraagt dan de bekostiging die de onderwijstijd oplevert. In de schriftelijke behandeling hebben we eigenlijk alle argumenten al gegeven. Uiteindelijk blijft er bij mijn fractie een groot onbegrip over deze rücksichtsloze bezuiniging, die in mijn ogen niet alleen een kapitaalvernietiging is maar ook nog een die penny wise, pound foolish is.
Ik vind het antwoord van de staatssecretaris op de vraag of dit niet een investering is die zichzelf uiteindelijk terugverdient een hoog wegpoetsgehalte hebben, want in plaats van te beamen wat wij hier allemaal aanvoelen, zegt hij: ja, maar de langetermijneffecten zijn niet gemeten. Het feit dat het op korte termijn zo veel vrijwilligers oplevert, is al een langetermijneffect op zich. De maatschappelijke stage is een onbetaalbare ervaring met onbetaalbaar positieve effecten. Het is tragisch als deze nu zou moeten eindigen.
Mevrouw Vlietstra i (PvdA):
Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn fractiegenoot mevrouw Linthorst, die helaas in verband met ziekte afwezig is.
De PvdA-fractie heeft met enige teleurstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Dan heb ik het niet over de twee onderdelen die geen betrekking hebben op de maatschappelijke stage. Met die twee onderdelen hebben wij geen problemen. Ik heb het wel over de afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage. Toen de verplichte maatschappelijke stage bij wet werd ingevoerd, was dat zeker niet op aandringen van het onderwijsveld. Meerdere sprekers hebben daar al aan gerefereerd. Maar scholen en gemeenten hebben loyaal meegewerkt, de bezwaren zijn verstomd en iedere leerling in het voortgezet onderwijs volgt nu een maatschappelijke stage. Toch ziet de regering redenen — of eigenlijk is het er maar één — om de verplichte maatschappelijke stage nu weer af te schaffen, namelijk het vergroten van de beleidsvrijheid van scholen.
Mijn fractie kan zich niet geheel aan de indruk onttrekken dat hier sprake lijkt te zijn van een, laat ik het voorzichtig uitdrukken, gelegenheidsargument. Is niet de werkelijke reden, zo vraag ik de staatssecretaris, de in het regeerakkoord afgesproken bezuiniging van 75 miljoen euro? Weliswaar wordt dit geld elders weer binnen de onderwijsbegroting ingezet, maar het is een bezuiniging op het onderdeel maatschappelijke stage. Voor alle duidelijkheid: bezuinigen kan een valide argument zijn, maar als dat zo is, is het dan niet helderder om het beestje bij de naam te noemen? Kan de staatssecretaris nog eens klip-en-klaar uitleggen wat de noodzaak is om juist op dit punt scholen meer beleidsvrijheid te geven?
Het kabinet benadrukt dat de maatschappelijke stage gehandhaafd kan worden als scholen dat willen. Onderzoek van het Kenniscentrum voor Maatschappelijke Stage laat zien dat dit voor een kwart van de scholen geldt en dat de helft van de scholen dit afhankelijk maakt van het vinden van alternatieve financiering. Een kwart van de scholen heeft aangegeven te zullen stoppen met de maatschappelijke stage. Kortom, als scholen de maatschappelijke stage vanaf volgend jaar zelf moeten financieren, is het nog maar de vraag hoeveel scholen daar prioriteit aan willen en kunnen geven. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit gegeven? Is hij bereid de effecten van het afschaffen van het wettelijk verplichte karakter van de maatschappelijke stage nauwgezet te monitoren en deze Kamer daarover te informeren? Meerdere fracties hebben daarnaar gevraagd. Met name de heer Ganzevoort heeft daar een aantal behartigenswaardige suggesties voor gedaan.
Ik heb nog een andere belangrijke vraag in dit verband. Als gevolg van regeerakkoord, Nationaal Onderwijsakkoord en begrotingsafspraken gaat ook naar het voortgezet onderwijs extra geld, deels als lumpsum. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit deel van de extra middelen, dus de toevoeging aan de lumpsum, zich verhoudt tot de te schrappen 75 miljoen euro? Met andere woorden: blijft voor de scholen per saldo voldoende financiële ruimte over om te kunnen — ik onderstreep het woord "kunnen" — kiezen voor doorgaan met de maatschappelijke stage? Ook de heer Bruijn is daar uitvoerig op ingegaan.
De komende jaren staan in het teken van veranderingen die de kern van onze samenleving raken: naast zorg vanwege de overheid wordt een groter beroep gedaan op de eigen kracht van burgers en hun sociale omgeving. Deze omslag is niet alleen door financiële redenen ingegeven, maar ook door het besef dat iedere samenleving gebaat is bij een zekere mate van saamhorigheid. Burgers die zich bij elkaar betrokken weten en zich verantwoordelijk voelen voor elkaar.
Betrokkenheid ontstaat niet vanzelf, zeker niet in de huidige, sterk geïndividualiseerde maatschappij. Een kabinet dat zo'n majeure hervorming in gang zet, moet ook nadenken over de vraag welke nieuwe competenties deze hervorming van burgers vraagt en hoe deze kunnen worden ontwikkeld. De maatschappelijke stage zou daarin naar het oordeel van mijn fractie een rol kunnen spelen.
Het is een relatief goedkoop instrument — 75 miljoen euro — om jongeren kennis te laten maken met een voor hen vaak andere wereld en hen te laten ervaren hoeveel voldoening het kan schenken om je voor anderen in te zetten. Graag hoort mijn fractie van de staatssecretaris hoe hij de relatie ziet tussen het afschaffen van de wettelijke verplichting van de maatschappelijke stage en die beoogde participatiesamenleving.
Ten slotte, voorzitter, wil mijn fractie een kanttekening maken bij het tempo waarin beleidswijzigingen elkaar opvolgen. De verplichte maatschappelijke stage is in 2011 ingevoerd en wordt drie jaar later al weer afgeschaft zonder dat het effect van de nu nog van kracht zijnde wet is geëvalueerd. In antwoord op schriftelijke vragen heeft de staatssecretaris geantwoord dat het vorige kabinet hier nu eenmaal anders over dacht.
Mijn fractie gaat ervan uit dat dit niet de standaard wordt voor kabinetsbeleid. Maatschappelijke organisaties en burgers moeten er wat mijn fractie betreft op kunnen vertrouwen dat de overheid hen enige zekerheid biedt over de voorwaarden waaronder zij hun werk moeten doen. Mijn fractie hoort graag of de staatssecretaris dit standpunt deelt.
Wij wachten de antwoorden van de staatssecretaris af.
De heer Sörensen i (PVV):
Voorzitter. Stel u gaat naar de groenteboer en vraagt om een tros bananen, maar de groenteboer antwoordt: "U krijgt die alleen als u er een mud aardappelen en een kistje tomaten bijneemt". Dit wetsvoorstel bestaat uit drie verschillende onderdelen, die als gemeenschappelijk gegeven hebben dat ze betrekking hebben op het voortgezet onderwijs. Ik veronderstel zo'n beetje dat gedacht is "O, ja, we moeten nog wat regelen voor het voortgezet onderwijs, laten we dat maar in één keer doen."
Het eerste onderdeel, het afschaffen van de verplichte maatschappelijke stage is ons inziens een redelijk goed besluit. Het geeft het onderwijs en de onderwijskrachten de vrijheid om zelf te bepalen wat goed is voor de leerlingen. Ik ben het volledig met collega Bruijn eens dat het goed is dat de startmotor automatisch uitgaat als de motor op gang is gebracht. In dit geval is het uitstekend dat de startmotor al zo snel kan worden uitgezet.
Het tweede onderdeel lijkt op het eerste gezicht semantiek, maar is dat absoluut niet. Het samenvoegen van klassieke literatuur en klassieke cultuur lijkt logisch omdat literatuur een onderdeel van cultuur is. Maar volgens ons is er geen enkele noodzaak om op dit moment het vak klassieke culturele vorming samen te voegen met het onderwijs in de klassiek talen Grieks en Latijn. Zijn de docenten die Grieks en Latijn geven ook bevoegd om de cultuurtak erbij te nemen. Laat ik vooropstellen dat ik er alle vertrouwen in heb, maar ik vraag mij af of de bonden daarmee akkoord gaan. Op zich hoef je daar niet op te wachten, maar deze bevoegdheid kan toch wat moeilijkheden opleveren. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij die problemen denkt op te lossen.
Ten derde is er in deze wet nog het schrappen van algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijke deel van de bovenbouw vwo. Mijn fractie is van mening dat voor iedere leerling die zich kan aanmelden voor een universitaire studie een gedegen kennis van natuurwetenschappen en techniek een vereiste is. Onze samenleving wordt beheerst door de toepassingen van de natuurwetten en dat zal in de toekomst alleen maar meer worden. Wij vinden dat een onverantwoord besluit, dat de kloof tussen studenten met een pretopleiding en een reële opleiding alleen maar groter maakt.
Resumerend. Afschaffen verplichte stage prima, maar de andere onderdelen blijven ons inziens onacceptabel. Dat is de reden dat ik mijn fractie zal adviseren om tegen dit wetsvoorstel te stemmen.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Bedoelt de heer Sörensen dat elke vervolgopleiding die niet natuurwetenschappelijk van aard is, een pretopleiding is?
De heer Sörensen (PVV):
Natuurlijk niet.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dan heeft hij zich misschien onzorgvuldig uitgedrukt.
De heer Sörensen (PVV):
Nee, hoor. U weet toch wel wat ik met een pretopleiding bedoel. Er zijn opleidingen die tot werkloosheid leiden en dat zijn de pretopleidingen.
De voorzitter:
Wenst een van de leden nog in eerste termijn het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor de lunchpauze.
De vergadering wordt van 12.17 uur tot 13.35 uur geschorst.