Debat over doorberekenen kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen



De Eerste Kamer heeft dinsdag met minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) gedebatteerd over het wetsvoorstel voor het doorberekenen van de kosten van toezicht op notarissen en gerechtsdeurwaarders en de kosten van tuchtrechtspraak van advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders naar de beroepsgroepen. Die worden daarmee zelf geheel verantwoordelijk voor de handhaving en het bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Volgens het kabinet verbetert dit de effectiviteit, de kwaliteit en integriteitbewaking van de beroepsgroepen.

Vier fracties namen deel aan het debat. Daarvan uitten D66, SP en GroenLinks flinke inhoudelijke kritiek op het voorstel. Senator Backer (D66) diende aan het eind een motie in om de behandeling van het wetsvoorstel op te schorten totdat het kabinet in 2017 een nieuw beleidskader voor toepassing van het profijtbeginsel heeft vastgesteld en met het parlement heeft gesproken over het beginsel van doorberekenen van dit soort kosten. Het CDA stelde kritische vragen over uitvoeringsproblemen, vooral de kosten. De minister was op verzoek van CDA-senator Van Rij bereid de invoeringsdatum van de wet te verplaatsen van 1 januari 2017 naar 1 januari 2018 zodat de beroepsgroepen niet al volgend jaar met extra kosten geconfronteerd worden.

Senator Van Rij (CDA) verklaarde niet principieel tegen het doorberekenen van kosten te zijn, maar had nog wel een aantal prangende vragen. Zo vroeg hij zich af of de tarieven van de gerechtsdeurwaarders niet onverantwoord hoog zouden worden. Ook wilde hij dat de minister toezegde dat de kosten voor 2017 door de beroepsorganisaties eenmalig uit de reserves gedekt kunnen worden, teneinde beroepsbeoefenaren niet ineens enorm op kosten te jagen. De doorberekening naar de klanten zou dan pas in 2018 moeten ingaan, tegelijk met de inwerkingtreding van een garantiefonds. Een andere optie die de senator aandroeg was om de wet een jaar later in werking te laten treden. Van Rij toonde zich bezorgd of de gerechtsdeurwaarders straks hun extra kosten ook mogen doorberekenen bij het CJIB, de overheidsinstelling die één van hun grootste opdrachtgevers is. "Kan dat wel, want het CJIB bepaalt zelf de tarieven?" zo vroeg Van Rij de minister.

Senator Wezel (SP) - die ook sprak namens de fracties van GroenLinks en de PvdD - hekelde de volgens haar slechte onderbouwing van het wetsvoorstel dat louter gebaseerd is op uitgavenbeperking bij de overheid. Het beperken van de stijging van uitgaven is in het algemeen een redelijk streven, zo betoogde zij, maar het is in dit geval een slechte zaak om de kosten voor toezicht en tuchtrecht volledig bij notarissen, advocaten en deurwaarders te leggen. Zij maakte zich zorgen over de gevolgen voor de toegankelijkheid van de voorzieningen voor burgers. 

Wezel wees er ook op dat het kabinet zelf in 2014 heeft afgesproken om handhaving en toezicht op wet- en regelgeving in beginsel vanuit algemene middelen te financieren, tenzij er sprake is van substantieel profijt van een beroepsgroep of van veel meer toezicht. Beide situaties doen zich volgens haar niet voor. Ze vroeg de minister waarom hij afwijkt van de eigen uitgangspunten. Toezicht op de naleving van wettelijke regels is in beginsel een overheidstaak, aldus senator Wezel die verklaarde zich daarin gesteund te weten door de Raad van State.

Senator Backer (D66), die ook sprak namens de OSF-fractie, stelde dat het kabinet met dit wetsvoorstel voor het doorberekenen van kosten een wissel omzet. Het voorstel kan volgens hem de toets der kritiek aangaande rechtmatigheid niet doorstaan en is op delen niet uitvoerbaar. Hij sprak van "hardnekkig na-ijlende ideeën uit 2011", toen in Rutte-I nog naarstig gezocht moest worden naar noodzakelijke bezuinigingen bij de overheid, terwijl inmiddels andere kaders zijn afgesproken. "De politieke ratio is achterhaald, de rechtsstatelijke schade is onverminderd aanwezig", zo vatte senator Backer zijn bezwaren samen. Hij vroeg zich ook af of er niet een te groot risico is dat mensen afhaken. Het volledig doorberekenen van de kosten van tuchtrecht raakt volgens hem aan de onafhankelijkheid van de beroepsgroepen. Hij sprak van een financiële ontmoedigingsprikkel om bijvoorbeeld niet naar de rechter te gaan en verwees naar zorgen bij de organisaties van advocaten en notarissen. "Het gaat niet om argumentatie, maar om administratie, namelijk: de kas moet kloppen", zo hield hij de minister voor. Ook senator Strik vreesde dat dit voorstel een drempel opwerpt voor toegang tot de rechter.

Senator Backer stelde bovendien dat introduceren van het profijtbeginsel niet kan zonder een een deugdelijk afwegingskader. De Eerste Kamer heeft in de op 22 april 2015 aangenomen motie-De Graaf gevraagd binnen een jaar met zo'n afwegingskader te komen en het kabinet heeft toegezegd de motie uit te voeren. Het afwegingskader is er echter nog niet en daarom stelde Backer - in een motie - voor de behandeling van dit wetsvoorstel stop te zetten totdat het parlement over het toegezegde afwegingskader heeft kunnen spreken. Hij wees er ook op dat de commissie BZK de minister hierover juist vandaag om een brief had gevraagd en dat het de koninklijke weg zou zijn het antwoord eerst af te wachten alvorens te gaan stemmen.

Minister Van der Steur wees in zijn reactie de meeste kritiek van de hand. Volgens hem wordt het belang van cliënten gediend als de kosten van toezicht en tuchtrecht niet langer uit de algemene middelen betaald worden maar door beroepsgroepen zelf. Hij stelde dat dat bij belastingadviseurs en accountants al gebeurt. De beroepsgroepen om wie het nu gaat hebben bovendien een monopolie en zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor het goede reilen en zeilen in hun sector; zij kunnen volgens de minister de extra kosten heel goed doorberekenen. Het gaat drie euro per notarisakte kosten, bij de gerechtsdeurwaarders om 0,5% van hun omzet en bij advocaten om 70 euro per jaar. "Dat is te overzien", aldus de minister.

Senator Strik stelde daar tegenover dat het om een collectief belang gaat waar niet alleen de betreffende sectoren van profiteren, maar de gehele samenleving. "Waarom dan alleen de sector aanslaan?" was haar vraag. De minister gaf naar haar mening geen bevredigende rechtvaardiging voor toepassing van het profijtbeginsel en het leek volgens haar meer op willekeur. Dat er ook een deel eigenbelang zit rechtvaardigt volgens haar niet het volledig invoeren van het profijtbeginsel. Senator Wezel stelde bovendien dat het toepassen van de huidige eigen regels niet had kunnen leiden tot toepassing van het profijtbeginsel.

Minister Van der Steur was niet bereid de vaststelling van het nieuwe afwegingskader af te wachten. Hij verklaarde dat nog wordt gewacht op een advies van de Raad van State en dat een interdepartementale ambtelijke werkgroep in het eerste kwartaal met eigen bevindingen komt. De minister gaf in het debat als zijn inschatting dat er weinig zal veranderen: "Ik ga ervan uit dat er geen wezenlijke wijzigingen zullen zijn, dit is al kabinetsbeleid vanaf 2010."

Minister van der Steur was in antwoord op het verzoek van senator Van Rij wel bereid om het wetsvoorstel een jaar later in werking te laten treden dan de voorziene datum van 1 januari 2017. De kosten worden in 2017 dan nog uit de algemene middelen betaald. De wet kan dan mogelijk gelijktijdig ingaan met de wettelijke regeling voor een garantiefonds, maar hij wilde de wetsvoorstellen niet één op één aan elkaar koppelen wat betreft datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel garantiefonds.

Van der Steur herkende de klachten over de positie van het CJIB maar gaf aan dat de lopende, nieuwe aanbestedingsprocedure deurwaarders meer mogelijkheden biedt. Hij kon daar verder niet op ingaan omdat er een kort geding over loopt. Van Rij concludeerde uit de opmerkingen van de minister dat de deurwaarders daarmee in 2017 hoogstwaarschijnlijk hogere tarieven aan het CJIB mogen berekenen.

Stemming over het wetsvoorstel en de motie: dinsdag 6 december 2016.


Deel dit item: