Verslag van de vergadering van 14 februari 2017 (2016/2017 nr. 18)
Aanvang: 14.27 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal (34458).
De voorzitter:
Ik heb de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap reeds welkom geheten in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel kent een lange geschiedenis. Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw is geprobeerd om het lerarenregister of het bekwaamheidsdossier op vrijwillige basis van de grond te krijgen, en dat alles onder het credo dat - vrij vertaald — "eens bevoegd" niet synoniem is aan "altijd bekwaam". Men was het erover eens dat je je vak moet bijhouden. Opeenvolgende rapporten en adviezen van onder andere de Onderwijsraad en de commissie-Rinnooy Kan hebben een lerarenregister steeds bepleit. Laatstelijk met het Nationaal Onderwijsakkoord uit 2013 hebben werkgevers en werknemers in het onderwijs afgesproken dat de deelname aan het vrijwillige register gestimuleerd zou worden. De deelname is volgens informatie van de regering blijven steken op grofweg 45% in het p.o., 35% in het vo en 20% in het mbo. Opeenvolgende kabinetten hebben dit vrijwillige register ondersteund en in 2012 is een eventuele verplichting in het vooruitzicht gesteld. Nu ligt het voorstel voor om het verplicht te stellen. Het lerarenregister gaat vergezeld van een registervoorportaal, waarin leraren die nog bezig zijn met zich te bekwamen, zich kunnen laten opnemen. Voorts wordt het beroep van leraar omschreven en wordt bepaald dat de leraar in de uitoefening van zijn beroep voldoende professionele ruimte toekomt. Met deze maatregelen wordt het beroep van leraar aantrekkelijker voor mensen die een loopbaan in het onderwijs overwegen, aldus de memorie van toelichting.
Een belangrijk uitgangspunt van dit wetsvoorstel is de breed levende wens dat leraren niet alleen bevoegd maar ook blijvend bekwaam zijn, wat blijkt uit hun nascholingsactiviteiten. Hiertoe wordt dit beroepsregister in het leven geroepen. Hieraan is uiteindelijk ook — op zijn vroegst in 2026 — de stap verbonden dat de leraar geen verantwoordelijkheid meer kan dragen voor het pedagogisch en didactisch proces in en rond de klas als is gebleken dat hij zijn bevoegdheid onvoldoende heeft bijgehouden en dus niet aan de herregistratiecriteria van zijn eigen beroepsgroep voldoet.
De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van de regering dat de kwaliteit van het onderwijs mede afhankelijk is van de opleiding van de leraar, de ruimte die leraren krijgen om hun vak uit te oefenen en de mogelijkheden voor nascholing. De invoering van een lerarenregister kan onder bepaalde condities hieraan bijdragen, in zoverre dat het register een erkenning van de beroepsgroep inhoudt en waarborgen biedt voor de toelating en uitoefening van het beroep door uitsluitend vakbekwame leraren.
Een beroepsregister vind je op vele vlakken. Zonder uitputtend te willen zijn: denk aan de gezondheidszorg, architecten, vertrouwenspersonen en advocatuur. In die zin zou je zeggen dat er niets nieuws onder de zon is.
Zoals gezegd kent dit wetsvoorstel een lange voorgeschiedenis. Toch heerst er een zekere tegenzin bij werkgevers en een gedeelte van de werknemers tegen dit gedeelte van het voorliggende wetsvoorstel. De vraag is: waarom? Daarom stel ik de staatssecretaris enkele vragen waarop de leden van de CDA-fractie een duidelijk antwoord verlangen.
De PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad staan positief tegenover een lerarenregister dat een systematisch bekwaamheidsonderhoud door leraren tot doel heeft, maar zij waarschuwen — ik vertaal het even in mijn eigen woorden — voor het tegenover elkaar komen te staan van sectorraden en beroepsgroep op landelijk niveau of van leraar en schoolbestuur op plaatselijk niveau. Doordat er met dit wetsvoorstel bewust voor wordt gekozen om de beroepsgroep, de leraren, het lerarenregister vorm en inhoud te laten geven, zien de raden het risico van het losraken van de school. Uit de voorliggende wet en de schriftelijke beantwoording hebben de leden van de CDA-fractie begrepen dat hiervoor een waarborg is ingebouwd in artikel 38c, derde lid van de WPO. Graag krijgen wij vandaag, in deze plenaire zaal, de bevestiging hiervan door de staatssecretaris en een toelichting hierop.
Met dit wetsvoorstel wordt de tijd — en dan ook écht de tijd — genomen om vanuit het veld een zorgvuldige invoering mogelijk te maken. Pas in 2026 zal de volledige inwerkingtreding zijn. De PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad pleiten voor uitstel van de datum van 1 augustus a.s. voor de aanlevering van gegevens, domweg omdat dit volgens hen niet haalbaar zal zijn omdat niet alle scholen over alle gegevens beschikken. Daarom is onze vraag aan de staatssecretaris: ziet hij dit probleem ook? Zo ja, hoe heilig is de datum van 1 augustus 2017?
Ook bestaat er bij deze raden gerede twijfel over de stelling die de regering inneemt, dat sociale partners ontslag kunnen verbinden aan het op termijn niet voldoen aan de eisen van herregistratie. De leden van de CDA-fractie hebben daarover de volgende vraag. Het niet herregistreren is geen grond die voorkomt op de limitatieve lijst in het Burgerlijk Wetboek van gronden waarop een arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd dan wel ontbonden, en dan heb ik het over 7:669, lid 3. Dit in het Burgerlijk Wetboek geregelde ontslagrecht is tevens van toepassing op het bijzonder onderwijs. De vraag is of aan de sociale partners wettelijk gezien de mogelijkheid toekomt om, indien deze grond niet alsnog opgenomen wordt, het niet herregistreren als grond voor ontslag op te nemen in een cao, zoals de staatssecretaris in de schriftelijke beantwoording meldde. De leden van de CDA-fractie zijn op de hoogte van de subartikelen e en h van dit artikel in het Burgerlijk Wetboek, maar zij vragen zich af of die voldoende zijn, waarbij wordt opgemerkt dat sub h bij de rechter belegd is. Graag horen zij van de staatssecretaris of hiervoor aanvulling dan wel wijziging van het Burgerlijk Wetboek nodig is. En zo nee: waarom niet?
Last but not least: het ontbreken van draagvlak. Terecht wordt van verschillende kanten gesignaleerd dat dit wetsvoorstel geen oplossing biedt voor nijpende zaken in het onderwijs, zoals het lerarentekort en de werkdruk. Zoals al gezegd: terecht. Daarvoor is meer nodig. De CDA-fractie onderschrijft dat van harte, maar vandaag beperken we ons tot dit wetsvoorstel.
Allereerst de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Volgens de regering heeft zij bij "the making of" intensief opgetrokken met de Onderwijscoöperatie. De Onderwijscoöperatie vertegenwoordigt veel leraren en geldt landelijk als het aanspreekpunt voor de beroepsgroep. In een gesprek met de Onderwijscoöperatie is dit ook bevestigd. Toch lijken veel leraren moeite te hebben met dit wetsvoorstel, al dan niet door een andere beleving van de werkelijkheid.
De CDA-fractie signaleert een risico in het ontbreken van draagvlak. Daarom heeft de CDA-fractie zorgvuldig de bezwaren van Leraren In Actie bestudeerd. Ze verbindt daaraan concrete vragen. De antwoorden daarop zijn van belang voor de uiteindelijke afweging.
Er wordt door LIA gesteld dat het register van bovenaf wordt opgelegd en niet wordt georganiseerd en ingericht door de beroepsgroep zelf. De leden van de CDA-fractie lezen in de wet en toelichting juist het tegenovergestelde, namelijk dat met deze wet expliciet de beroepsgroep wordt gevraagd om met een inhoudelijk voorstel te komen voor herregistratiecriteria en de regels die worden gebruikt bij de validering van het professionaliseringsaanbod.
Volgens de toelichting is het de beroepsgroep zelf die via de deelnemersvergadering van de Onderwijscoöperatie de inhoud van het register bepaalt. In die deelnemersvergadering heeft elke leraar een stem, of die nu is aangesloten bij een vakbond of niet. Zij is daarmee in onze ogen als het ware de eigenaar van dit register. Is de staatssecretaris dit met ons eens? Wij vragen de staatssecretaris hier een duidelijk antwoord op te geven. Volgens ons is dit van groot belang voor het draagvlak. Een lerarenregister, inclusief herregistratiecriteria en nascholingsaanbod, dat vanachter de bureautafel van het ministerie van OCW wordt bedacht, zal de CDA-fractie niet steunen.
LIA constateert verder dat leraren met dit register niet autonoom zijn in de keuze van de professionalisering en dat het geld dat met dit register gepaard gaat, onder andere beter ingezet kan worden voor autonomie om als beroepsgroep samen de eigen professionalisering te regelen. De leden van de CDA-fractie lezen in de voorliggende wet en bijbehorende stukken echter exact datgene wat hier gevraagd wordt, namelijk dat de leraar de zeggenschap heeft over zijn nascholingsactiviteiten. Graag een bevestiging van de staatssecretaris.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Ik waardeer de poging van mevrouw Leggedoor om hierover helderheid te vragen aan de staatssecretaris. Ik denk dat het goed is als we die krijgen. Desalniettemin gaat het volgens mij om wat zij eerder in haar betoog aanstipte, namelijk dat het draagvlak laag is en er een groot verschil is tussen de beleving en het antwoord dat de staatssecretaris straks waarschijnlijk gaat geven, namelijk dat het allemaal prima geregeld is. Dan vraag ik hoe zij de uitkomsten van deze wet en de noodzaak ervan weegt. Wat gaat er mis als we deze wet niet aannemen? Deze leidt nu al tot onrust bij de beroepsgroep, die eigenlijk zo hard rust nodig heeft. Waar ligt voor haar het zwaartepunt?
Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):
Het zwaartepunt ligt bij twee dingen. Het register zelf kan twee dingen doen. Het kan ertoe leiden dat de professional die zich bijschoolt een vorm van erkenning heeft dat hij in dat register staat en dus een vakbekwame leraar is. Het kan ook een stimulans zijn voor de leraren die dat prikkeltje in de rug nodig hebben om aan hun nascholingsactiviteiten te beginnen. Ik vind het beroep van leraar minstens zo belangrijk als dat van advocaat of accountant. Daarom vind ik het van groot belang dat onze kinderen leraren hebben die hun vak bijhouden. Als dat vrijwillig kan, heeft dat mijn voorkeur, maar als ik zie vanaf welke tijd al is geprobeerd om het vrijwillig te doen, dan moet ik ook even na gaan denken over wat ik wil als het vrijwillig niet lukt. Dan wil ik niet een register dat wordt opgelegd en ingevuld door OCW, maar als de leraren op basis van bij wijze van spreken one man, one vote, vanuit de praktijk dat register kunnen vullen, vind ik dat een goede zaak; next best na vrijwilligheid.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat is in theorie allemaal heel mooi en ook waar, denk ik, als er veel draagvlak zou zijn. Ik vraag nogmaals aan mevrouw Leggedoor: als deze wet niet doorgaat, als wij nu geen wettelijk register vaststellen, maar misschien meer tijd zouden nemen om te kijken of de beroepsgroep tot iets kan komen waarvoor wat meer draagvlak is, zou er dan iets enorm misgaan in ons onderwijs? Zouden we dan morgen met incompetente docenten en met slechte lessen zitten? Of zou het misschien nog wel goedkomen in het onderwijs, ook als deze wet er niet is?
Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):
Ik acht leraren hoog, zoals ik net al zei. Leraren vormen onze kinderen, zo simpel is het. Wij doen het thuis, maar het grootste gedeelte van de andere tijd zitten ze op school. Dat er vakbekwame leraren zijn die ervoor zorgen dat onze kinderen het beste onderwijs krijgen, voor de toekomst van Nederland en ook gewoon voor hun eigen ik, vind ik een must.
Vind je dat het draagvlak ontbreekt? Dat is maar de vraag. Ik vind 27.000 handtekeningen tegen een lerarenregister veel, maar er staan 250.000 leraren voor de klas. Hoe weeg je dan weinig draagvlak? Ik wil al die bezwaren serieus nemen. Daarom ga ik ze stuk voor stuk langs. Maar het kan niet zo zijn dat je alleen maar dingen doet afhankelijk van draagvlak, terwijl je dat draagvlak ook nog moet nuanceren als het gaat om de aantallen. Dat wil niet zeggen dat ik ze minder serieus neem, want ik ga ze stuk voor stuk langs.
Voorzitter. LIA is beducht voor onnodige bureaucratie die gepaard gaat met de herregistratie en daardoor veel tijd kost die beter aan het voorbereiden van goede lessen kan worden besteed. De leden van de CDA-fractie lezen in de wet en toelichting dat het de beroepsgroep zelf is die bepaalt hoe de eisen voor herregistratie eruit komen te zien en wat nodig is om tot een betrouwbare beoordeling van nascholingsactiviteiten te komen. Als dat klopt, zijn het dus de leraren zelf die vanuit de praktijk, met in het achterhoofd de genoemde zorg, dit vorm kunnen geven en kunnen voorkomen dat het onnodig veel tijd kost. Is de staatssecretaris dit met ons eens?
Het vak van leraren is niet zomaar een vak. Het is voor onze samenleving een belangrijk vak. Leraren vormen — naast de opvoeders — onze kinderen en jongeren tot waardevolle, met kennis doorspekte mensen. Ongeacht afkomst proberen ze het beste uit ieder kind te halen. Vanuit de CDA-fractie niets dan hulde. Dat verdient naast geld en mogelijkheden ook een waardering en erkenning van hun beroep. Dat kan door middel van een beroepsregister. Maar dan wel ééntje die door de praktijk, dus de leraren zelf, in goed overleg met schoolbesturen en lerarenopleidingen wordt vormgegeven.
Dat die uitwerking nog moet plaatsvinden, betekent dat die nadere uitwerking in latere regelgeving verwerkt zal worden. Om de vinger aan de pols te kunnen houden, vragen wij de staatssecretaris om deze nadere uitwerking ook met de Eerste Kamer te delen. Ik las daar al iets over, maar ik hoor graag een bevestiging. Wij willen dat niet om er als CDA een stempel op te willen drukken, maar om te bewaken dat het ook echt vanuit de praktijk wordt vormgegeven. Want, zoals al gezegd, een lerarenregister, inclusief herregistratiecriteria en nascholingsaanbod, dat vanachter de bureautafel van het ministerie van OCW wordt bedacht, zal de CDA fractie niet steunen.
Wij wachten het antwoord van de staatssecretaris op de door ons gestelde vragen af.
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. De kwaliteit van ons onderwijs staat en valt met de kwaliteit van de leraren. Zij bepalen of onze kinderen het beste uit zichzelf kunnen halen. Zij zijn de cultuurdragers die waarden en normen overdragen. Zij leren onze kinderen cognitieve en affectieve vaardigheden. De D66-fractie meent dat onderwijs voor onze samenleving de basis is waarop onze welvaart is gestoeld. Daarom verdienen onze leraren een goed salaris. Daarom is de status van het leraarschap in de samenleving zo belangrijk. Daarom dienen de omstandigheden waaronder zij hun werk moeten doen goed te zijn en daarom is het belangrijk dat de lerarenopleidingen excellent zijn en de na- en bijscholingsmogelijkheden adequaat.
De invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal is bedoeld om de bekwaamheidseisen en na- en bijscholing te registreren en te faciliteren, zodat deze beroepsgroep in eenzelfde positie komt als andere professionals, zoals advocaten, artsen en verpleegkundigen. Over de invoering van het lerarenregister is al lang gesproken. Het was de Commissie Leraren onder leiding van Alexander Rinnooy Kan die in 2008 met een rapport over de fundamentele bedreiging van de toekomst van Nederland als kenniseconomie kwam: een kwantitatief en kwalitatief tekort aan goede leraren. Deze commissie bouwde voort op het rapport van de commissie-Van Es die in 1993 het perspectief van de professionele school introduceerde, een hechte gemeenschap waarin het beroep van de leraar centraal zou staan
Verschillende commissies kwamen met soortgelijke ingrediënten om het leraarschap te versterken: betere beloning, de inrichting van een sterke beroepsgroep en een professionele school die in meetbare resultaatverplichtingen vastlegde hoe het personeelsbeleid zich ontwikkelde. Uitgangspunt daarbij was de betrokkenheid van leraren bij beslissingen over onderwijs en organisatie en het zorgen voor goede afstemming met de omgeving, oftewel de horizontale verantwoording. Overheid, schoolbestuur en schoolleiding zorgen daarbij voor het scheppen van de voorwaarden waaronder dat optimaal kan gebeuren. Een lerarenregister, gedragen door de beroepsgroep, kan daarbij helpen.
De vraag die wij nu moeten beantwoorden, is of het voorliggende wetsvoorstel voldoet aan de eisen van voldoende draagvlak onder de professionals en of het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar is om de doelstellingen die we, denk ik, gezamenlijk delen — betere leraren, beter onderwijs en een opwaardering van de status van het leraarschap — te behalen.
De OESO publiceerde kortgeleden een rapport over de staat van het Nederlandse onderwijs. Het Nederlandse onderwijs staat er, internationaal gezien, goed voor, maar het staat wel onder druk. Het rapport wijst erop dat er risico's zijn als gevolg van het feit dat er te veel onbevoegde leraren voor de klas staan. Verrassend in het rapport is dat onze leraren meer dan gemiddeld professionaliseringsactiviteiten verrichten en vooral behoefte hebben aan ICT-vaardigheden en vaardigheden voor het omgaan met verschillen in de klas. Ook beveelt de OESO aan het vrijblijvende karakter van de professionalisering los te laten. Professionalisering krijgt vooral een impuls als iedereen in en rondom de school het belang ervan onderschrijft. Er moet sprake zijn van intrinsieke motivatie bij alle geledingen, aldus de OESO.
Het voorliggende voorstel is met veel partijen besproken. De eerste vraag die voorligt, is of er bij de leraren voldoende draagvlak is. Dit verplichte register is voorafgegaan door een vrijwillig register. Van de doelgroep staan nu tussen de 60.000 en 70.000 mensen ingeschreven, althans volgens cijfers van het kabinet. Anderen komen tot veel lagere cijfers en wijzen erop dat een veel kleiner deel het gehele invoeringstraject doorlopen heeft. Weer anderen van de ingeschrevenen hebben dat verplicht moeten doen om zo voor een lerarenbeurs in aanmerking te komen. Draagvlak bij de doelgroep is van groot belang, anders wordt invoering buitengewoon lastig. Het register moet van de leraren zijn en niet ervaren worden als een bureaucratisch instrument van de overheid en de Onderwijscoöperatie.
Dat brengt mij op de governance. In reactie op de kritiek van de Raad van State heeft het kabinet een routekaart voor invoering ontwikkeld. Daarbij is fasering geborgd. Belangrijke onderdelen van de wet worden doorgeschoven naar AMvB's, ministeriële regelingen of nog door de Onderwijscoöperatie te ontwikkelen instrumenten zoals de professionele standaard. Daarmee zijn voor ons de gevolgen voor de implementatie onduidelijk. Het is bijvoorbeeld voor de D66-fractie onhelder of de beschikbare scholingsbudgetten en de beschikbare scholingsuren die nu in de cao zijn vastgelegd, voldoende zijn. Het wetsvoorstel maakt de schoolbesturen verantwoordelijk voor de implementatie van een groot gedeelte van het register, maar zij zijn niet gehoord over de uitwerking van de voorstellen. Dat wordt bij de Onderwijscoöperatie neergelegd. Wij vinden dat onevenwichtig. Graag een reactie. Ook probeert het kabinet via regionale raden leraren zelf meer verantwoordelijkheid te geven en de rol van de Onderwijscoöperatie te verminderen. Hoe dat vorm gaat krijgen, is voor mijn fractie onduidelijk. Ook daar hoor ik graag een reactie op.
De Raad van State is uitermate kritisch over het voorliggende voorstel. Hij adviseert het voorstel te heroverwegen, omdat er geen sprake is van een zelfbewuste beroepsgroep die uitgaat van een eigen ethos en daaruit voortvloeiende eigen standaarden en tuchtrecht. Meent de regering dat er verrassend veel leraren zich al in het vrijwillig register hebben ingeschreven, de Raad van State meent juist dat de vrijwillige deelname als zeer beperkt moet worden beschouwd. De Raad van State vindt het een groot bezwaar dat het voorstel geen einde maakt aan het inzetten van leraren zonder diploma. Daarmee houden onbevoegde docenten toegang tot het beroep en is er geen sprake van een mede door tuchtrecht afgebakende beroepsgroep. De Raad van State vindt het ook bezwaarlijk dat de erkenning van de beroepsgroep van geregistreerde leraren beperkt blijft tot een impliciet recht op nascholing, maar dat er geen positief onderscheid wordt gemaakt tussen de positie van de bevoegde en de onbevoegde leraar. Kortom, de Raad van State meent dat er niet aan essentiële voorwaarden is voldaan om het register succesvol te laten zijn. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op deze fundamentele kritiek op het voorstel.
Een paar weken geleden raakte ik in gesprek met een jonge vrouw die een lerarenopleiding volgt en stage liep op een basisschool in de Schilderswijk hier in Den Haag. Ze had groot respect voor het werk dat de leraren daar verrichten onder buitengewoon zware omstandigheden. Ik vroeg haar hoe ze dacht over het lerarenregister. Haar antwoord was kort en helder. "Verander eerst de omstandigheden waaronder wij les moeten geven. Mijn klas bestaat uit 33 kinderen! Ik hoef geen verplichte nascholing voor hoe ik met zo'n grote gedifferentieerde klas moet omgaan. Ik wil een veel kleinere klas, zodat ik effectief onderwijs kan geven. Het lerarenregister is op dit moment voor mij een bureaucratische maatregel die mij, noch mijn collega's, helpt."
Zouden kleinere klassen, zeker voor scholen in een achterstandssituatie, niet een veel grotere bijdrage aan de kwaliteit van leraren en onderwijs zijn dan dit register? De Tweede Kamer heeft zich eerder voor kleinere klassen uitgesproken en ook de Sociaal Economische Raad wijst erop dat kleinere klassen noodzakelijk zijn om, zeker in achterstandssituaties, goed onderwijs te kunnen geven. Bovendien zijn kleinere klassen noodzakelijk voor het werkplezier van leraren. De werkdruk is hoog in de sector. Maar tot dusver heb ik geen acties van het kabinet gezien. Wat is het standpunt van de staatssecretaris over de noodzakelijke verkleining van klassen en welke maatregelen stelt het kabinet voor?
In feite komt de kritiek van de Raad van State en een groot aantal leraren op hetzelfde neer, zij het dat ze het anders verwoorden. Het lerarenregister dient het sluitstuk te zijn van beleid om de positie van de leraar structureel te verbeteren, de beroepstrots te vergroten en onbekwaamheid tegen te gaan. Invoering van het lerarenregister, annex algemene scholingsplicht, kan onder condities een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de leraar en daarmee aan de kwaliteit van het onderwijs. Men vindt dat in het huidige voorstel niet is voldaan aan de condities om tot invoering over te gaan. Het kabinet kijkt daar geheel anders tegenaan. De D66-fractie vraagt de staatssecretaris om precies aan te geven waarom hij meent dat dit nu wel het goede moment is voor invoering en hoe het kabinet processtappen wil nemen om tot verantwoorde uitvoering te komen.
Ik kom op de nadere invulling van het voorstel. In de loop van de behandeling heeft de staatssecretaris, in reactie op kritische opmerkingen van verschillende kanten, het voorstel verbeterd. Op het moment van behandeling in de Tweede Kamer kon men echter niet kennisnemen van de resultaten van de pilots die in het p.o., vo en mbo zijn gehouden. Dat heeft mij zeer verbaasd. Je mag toch aannemen dat de pilots bedoeld waren om ervaringen op te doen en te delen en dat de resultaten in het wetgevingstraject en de uitvoering worden benut. Waarom eerst behandeling in de Tweede Kamer en dan de resultaten van de pilots?
Ik vraag de staatssecretaris ook te reageren op een aantal resultaten uit de pilots. Zo is de ene leraar de andere niet. Geeft het lerarenregister voldoende ruimte aan de verschillen tussen leraren in het p.o., vo en mbo? Het lerarenregister dient de borging van de ontwikkelingsruimte van de leraar te zijn. Het is de ruimte waarin, intrinsiek gemotiveerd, ontwikkeling van en door leraren plaatsvindt. Het register wordt door deelnemers van de pilots echter vaak gezien als een externe controle. Dat roept verzet op. De pilots duiden op een groot belang van zelforganiserende vormen van leren, zowel individueel als collectief, maar het register gaat juist uit van het gevalideerde formele leren.
Met name dit laatste punt is voor de D66-fractie belangrijk. Het komt overeen met de opmerkingen van de OESO, de Raad van State, de PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad. Betere leraren krijg je wanneer hun eigen ontwikkeling is ingebed in de schoolpraktijk. De koppeling van het register met hr-beleid is noodzakelijk. Daar is ook een zekere openheid voor nodig, zodat alle betrokkenen in de school goed zicht krijgen op de kwaliteiten en specifieke kennis van leraren. Als het register alleen registreert hoe het met het formele leren gaat, de cursussen, maar geen ruimte biedt voor een professionele leercultuur met peerreview, zal het op zijn best worden gezien als een noodzakelijk kwaad, maar niet als een bijdrage om de kwaliteit van het lesgeven van de leraar te verbeteren. Hoe wil het kabinet in de routekaart het informele leren verbinden met het hr-beleid van de scholen? Immers, een leraar die moeite heeft met bepaalde lesvormen, is er niet mee geholpen wanneer hij een inhoudelijke cursus doet die gevalideerde punten oplevert, maar is wel geholpen met peerreview en begeleiding in de klas. Zijn vraag moet nauw verbonden zijn met het hr-beleid van de school en de ontwikkeling van zijn collega's. Daar gaat het om. Maar daar voorziet het voorstel niet in.
In het nader voorlopig verslag vroeg ik het kabinet om in te gaan op de arbeidsrechtelijke consequenties van niet-herregistratie. In de memorie van antwoord stelt het kabinet dat het aan de sociale partners is om daar afspraken over te maken. Maar kunnen zij dat? Immers, het Burgerlijk Wetboek kent een limitatieve lijst van gronden waarop een arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd dan wel ontbonden (artikel 7: 669, lid 3). Het niet-herregistreren is geen grond voor ontbinding. De PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad wijzen daarop in een brief aan onze Kamer. Ik wil graag een reactie van het kabinet of zij dat juist zien. Ook is er bij mijn fractie veel onduidelijkheid over het ICT-pakket dat de invoering moet faciliteren. Is dit reeds beschikbaar en getest en zo laagdrempelig dat het eenvoudig te hanteren valt op 1 augustus 2017?
Het bevreemdt mij overigens dat het kabinet op vragen mijnerzijds in de nadere memorie van antwoord op dit punt meent dat de schoolbesturen een niet-geregistreerde leraar in dienst kunnen houden door hem/haar niet zelfstandig voor de klas te laten staan of door hem/haar andere taken te geven. Daarmee gaat de regering aan het doel van het lerarenregister voorbij. Kortom, ook dit punt verdient opheldering.
Resumerend: de D66-fractie is voorstander van de invoering van een lerarenregister, mits aan een aantal noodzakelijke randvoorwaarden is voldaan. Er dient voldoende draagvlak bij de doelgroep te zijn, het register dient van de doelgroep zelf te zijn, het register mag niet verworden tot de zoveelste bureaucratische maatregel van de overheid, de leraar verdient goede arbeidsvoorwaarden om zijn werk goed te kunnen doen, en de invoering dient zorgvuldig te zijn.
Dit voorstel roept nog veel te veel vragen op over onder andere de uitvoerbaarheid. Onze fractie vraagt zich af of het eigenlijk wel rijp is voor behandeling in dit huis. Het is om die reden dat wij met veel belangstelling uitzien naar de antwoorden van de regering.
De heer Bruijn i (VVD):
Voorzitter. Met de publicatie van de uitkomsten van het parlementaire onderzoek naar de toekomst van het leraarschap, onder de titel Het gedroomde koninkrijk uit 1993, werd het startschot gegeven voor de professionalisering van de onderwijsberoepen en de onderwijsinstellingen in Nederland. In 2007 werd in het advies LeerKracht! door de commissie-Rinnooy Kan een verdere impuls gegeven aan de versterking van de positie van leraren. Nu, weer tien jaar later, worden belangrijke stappen gezet om de professionele kwaliteit van de beroepsuitoefening van een stevig institutioneel fundament te voorzien. Verschillende beroepsgroepen in het onderwijs, de leraar voorop, bepalen hun eigen kwaliteitsnormen. Daarmee geven zij vorm aan een expliciete beroepsstandaard en registratiesystematiek, als instrument voor het waarborgen van professionele bekwaamheid en het handhaven van de beroepsstandaard. Het wordt tijd dat alle leraren hieraan meedoen. Daarom spreken wij vandaag over het wetsvoorstel voor een platform, een zogenaamd lerarenregister.
Wat is het probleem dat hier moet worden opgelost? De SP vraagt terecht: wat gaat er mis als we dit wetsvoorstel niet zouden invoeren? Enkele leraren met langjarige ervaring in het vak beschreven recentelijk treffend hun praktische ervaringen op de werkvloer. Gevolgde scholing werd volgens deze leraren tot de invoering van een lerarenregister meestal niet vastgelegd. Veel scholen hebben een eigen digitaal programma waarin gevolgde scholing is opgenomen, maar mocht een leraar besluiten om voor een andere onderwijsinstelling te gaan werken, dan raakt dit overzicht verloren. Nu is dikwijls sprake van teamscholing die niet aansluit bij de individuele ontwikkelbehoeften van leraren. Daarnaast is op voorhand de kwaliteit van de scholing niet altijd na te gaan. Veel activiteiten die in feite niet tot scholing behoren, worden hiertoe toch gerekend. De beroepsgroep kan dat niet tegenhouden. Dit wordt veelal gedaan uit budgettaire overwegingen. Men kan daarbij denken aan teamoverstijgende activiteiten die niet aan de deskundigheidsbevordering van individuele docenten bijdragen en vice versa. Zo kan het voorkomen dat leraren die dertig jaar geleden hun onderwijsbevoegdheid hebben behaald, geen passende nascholingsactiviteiten ondernemen. Deze leraren maken onvoldoende gebruik van de meest recente pedagogische, didactische en vakinhoudelijke inzichten, waardoor het kan voorkomen dat leerlingen niet altijd de onderwijskwaliteit krijgen die zij verdienen.
Ook op basis van rapportages van onder meer de inspectie kan worden geconstateerd dat leraren nog onvoldoende gestructureerd werken aan bekwaamheidsonderhoud. In het basisonderwijs is er sowieso voor slechts 40% van de leraren een bekwaamheidsdossier. In het vo en in het mbo ligt dit percentage nog veel lager, namelijk rond de 25. Deze percentages komen overeen met cijfers uit eerder onderzoek van de inspectie. Is dit veel of is dit weinig? Het zijn relatieve begrippen. Eén haar in je soep is veel. Eén haar op je hoofd is weinig. Maar het is geen 100%; daar zijn we het over eens. Waarom zouden we die afspraak niet maken als het om de kwaliteit van het onderwijs gaat? Scholingsactiviteiten zijn veelal vrijblijvend en zijn niet altijd gericht op verbetering van lesgevende vaardigheden. Een belemmerende factor daarbij is dat leraren en schoolleiders onvoldoende inzicht hebben in het scholingsaanbod en in de kwaliteit daarvan. Dit alles betekent overigens niet dat leraren niet gemotiveerd zijn tot bekwaamheidsonderhoud; er is ook niemand die dat beweert. Leraren ervaren in de praktijk echter problemen om er daadwerkelijk en gericht aan te werken, zoals moge blijken uit het eerder aangehaalde relaas.
Het is belangrijk dat dit soort zaken niet kan gebeuren. Het onderwijs staat aan de basis van de maatschappij en zowel leerlingen als docenten verdienen kwalitatief hoogwaardige scholing. Een beroepsregister kan hieraan bijdragen en is overigens niet iets nieuws. Zo hebben artsen, verpleegkundigen, rijinstructeurs en accountants al hun registers. Tussen deze sectoren zijn er verschillen, die met name tot uitdrukking komen in de verschillende sectorwetten, zoals uiteengezet door de regering in de nadere memorie van antwoord naar aanleiding van vragen van de Partij van de Arbeid. Maar als het gaat om de beroepsregisters zijn er ook overeenkomsten. Wie niet bevoegd is, komt er niet in. Om erin te blijven moet men voldoen aan de normen voor bij- en nascholing en vlieguren. Die normen stelt de beroepsgroep zelf vast. Daarbinnen geeft het systeem alle ruimte voor persoonlijke keuzes. Die persoonlijke invulling is goed en permanent in beeld doordat alle activiteiten worden geregistreerd in het persoonlijk portfolio. Zo ontstaat een betere balans tussen teamscholing enerzijds en individuele behoeften anderzijds. Het doel van periodieke herregistratie in bijvoorbeeld het BIG-register is te borgen dat de arts beschikt over voldoende up-to-date deskundigheid en hiermee de kwaliteit van de zorg te bevorderen. Artsen — ik behoor zelf tot die groep — hebben invoering ervan overigens 30 jaar lang tegengehouden met voor de hand liggende en begrijpelijke argumenten, die nu ook door tegenstanders van dit wetsvoorstel worden gehanteerd. Maar gelukkig hebben we in de zorg niet gewacht tot het draagvlak 100% was. Dat hebben we evenmin gedaan toen we afspraken dat een rood licht stoppen betekent. Mijn fractie heeft in de achterliggende periode goed geluisterd naar de argumenten en de zorgen over zo'n register, zoals die ook vandaag door Leraren In Actie naar voren zijn gebracht. Die argumenten en zorgen gaan bijvoorbeeld over overheidsbemoeienis, gebrek aan vertrouwen, bureaucratie en de relatie met de school, het team en de werkgever.
Laten we dan eens goed kijken wat zo'n register precies inhoudt. Het in bepaalde opzichten vergelijkbare register voor artsen is inmiddels al meer dan vijf jaar operationeel. Het blijkt toe te voegen aan de beroepstrots. Het stimuleert en verplicht zo nodig achterblijvers om ook hun vak te gaan bijhouden. Het heeft gezorgd voor de ontwikkeling van een rijk, gevalideerd en transparant aanbod aan nascholingsactiviteiten, zeker sinds ook de daarin aan bod komende individuele competenties in ieder portfolio worden gedocumenteerd. Zo zijn we gegaan van een systeem van urenafvinklijstjes naar een gevalideerd, gevarieerd en transparant aanbod met een permanente dialoog tussen de beroepsbeoefenaren, de peers, daarover. Het geeft beroepsbeoefenaren een positie in de dialoog met de bestuurders over het beschikbaar stellen van voldoende middelen en tijd voor bij- en nascholing. Daarbij refereer ik aan de eerdere woorden over de cao.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag naar aanleiding van de situatie bij de artsen. Stel dat iemand niet voldoet aan de eisen voor bij- en nascholing en dergelijke. Wat gebeurt er dan? Kan de heer Bruijn dat vergelijken met wat nu in dit wetsvoorstel is geregeld, namelijk niets?
De heer Bruijn (VVD):
Bij artsen is het als volgt. Als een beroepsbeoefenaar niet voldoet aan de door de beroepsgroep zelf bepaalde minimumeisen voor bij- en nascholing — dat zijn kwantitatieve en kwalitatieve eisen — dan wordt er een signaal gegeven aan de desbetreffende beroepsbeoefenaar met de vraag: hoe komt dit? Dan wordt hem in ultimo de bevoegdheid ontnomen tot het verlenen van zorg aan patiënten. Dan kan hij naar een opleider gaan. Er kan worden gekeken naar de individuele deficiënties en de oorzaken daarvan. Die opleider is verantwoordelijk voor een opleiding. Dat kan een heel korte opleiding zijn, maar de opleiding kan ook wat langer duren. Het hangt af van de individuele leemtes die er worden geconstateerd. Het kan daarbij ook gaan over vlieguren. Je kunt wel vier jaar lang fulltime nascholing volgen, maar als je nooit een patiënt aanraakt, ga je er ook uit. Ik heb nog nooit een patiënt horen protesteren tegen dat systeem.
De heer Schalk (SGP):
Dat begrijp ik heel goed. In het voorliggende wetsvoorstel staat in feite dat een leraar op een zeker moment geen verantwoordelijk meer mag dragen en niet meer voor de klas mag staan, maar er zijn geen consequenties aan verbonden, want een en ander moet nog aan de cao-tafel worden uitgezocht. Hoe oordeelt de heer Bruijn daarover?
De heer Bruijn (VVD):
De heer Schalk stelt een heel terechte vraag. Het is ook goed dat hij die vraag stelt. Bij de geneeskunde is het hetzelfde. Als de dokter niet voldoet aan de minimumeisen voor bij- en scholing zoals die door de beroepsgroep zijn vastgesteld, dan wordt hem de bevoegdheid om patiënten te behandelen ontnomen. Op dat moment kan het ziekenhuis of een andere werkgever, de maatschap waarin hij opereert, wellicht proberen om hem te ontslaan op die grond. De werkgever kan hem ook andere werkzaamheden geven. In de praktijk zal een werkgever vragen: hoe komt het dat jij niet aan de eisen voldoet en wat gaan we daaraan doen? De werkgever kan vervolgens zeggen: we zoeken een opleider en zorgen ervoor dat je kennis wordt bijgespijkerd en dat je weer het stempel "bevoegd" krijgt. Dan kan de arts weer in het register worden opgenomen en dan kan hij weer door. In de praktijk is er dus helemaal geen sprake van een ontslagwens. In de praktijk is er juist sprake van de wens om die bevoegdheid weer te verkrijgen. Die mogelijkheid is er ook volop. Ik heb nog niet gezien dat iemand tegen zijn wil werd ontslagen omdat hij niet voldeed aan de eisen. Je ziet wel dat mensen die tegen hun pensioen aan zitten zich niet laten herregistreren. Er zijn ook mensen die zich om andere redenen niet laten herregistreren, bijvoorbeeld omdat ze een ander beroep willen uitoefenen. Maar in de praktijk zie ik hier geen ander probleem — dat zeg ik op basis van mijn persoonlijke ervaringen in de geneeskunde — dan dat de werkgever inderdaad geen opdracht meer mag geven tot het verlenen van patiëntenzorg als iemand daartoe niet bevoegd is. Als patiënt zeg ik: dat is een hartstikke goede zaak.
Voorzitter. Het is dus belangrijk dat dit instrument beroepsbeoefenaren een positie geeft in de dialoog met de bestuurders over het beschikbaar stellen van voldoende middelen en tijd voor bij- en nascholing. Ik verwijs naar de eerdere discussies over de cao-ruimte in het kader van tijd en geld voor bij- en nascholing. Beroepsbeoefenaren hebben die positie nu niet of nauwelijks. Het gaat tegen dat activiteiten die in feite niet tot scholing behoren, toch hiertoe worden gerekend, bijvoorbeeld uit budgettaire overwegingen. Het register is overigens de facto niets anders dan een website met persoonlijke portfolio's waarin men zelf eenvoudig zijn bij- en nascholingsactiviteiten bijhoudt. Dat kost al met al nog geen uurtje per jaar. Betrokken partijen zien de meerwaarde. Dat geldt voor de werkgevers en besturen, de bonden, de beroepsbeoefenaren, maar het geldt in de zorg vooral voor de patiënten. Tegen de zekerheid dat alle beroepsbeoefenaren in de zorg hun vak bijhouden, heeft nog geen patiënt in Nederland geprotesteerd. Bij die patiënten is het draagvlak dus 100%.
Het lerarenregister en de registers voor schoolleiders in het p.o. en vo zijn volop in ontwikkeling. Het lerarenregister bestaat nu een paar jaar en is tot nu toe vrijwillig. Ruim een op de vijf leraren heeft zich inmiddels laten registreren. Dat zijn er meer dan 72.000. Het aantal inschrijvingen in het vrijwillige lerarenregister neemt wekelijks toe. Het wordt nu tijd om de achterblijvers erbij te trekken. Het kabinet wil daarom de stap zetten naar verplichte deelname aan het lerarenregister voor docenten in het p.o., vo, speciaal onderwijs en mbo en wil daarom het lerarenregister wettelijk verankeren. Leraren die hun inschrijving in het register, en dus hun lesbevoegdheid, willen behouden, moeten elke vier jaar hun bekwaamheidsonderhoud aantonen door het laten vastleggen van de bij- en nascholing die zij hebben gevolgd. Leraren die niet voldoen aan de eisen voor bekwaamheidsonderhoud, die de beroepsgroep zelf heeft bepaald, krijgen een aantekening bij hun vermelding in het register. Als leraren op basis daarvan niet alsnog bijscholen, mogen ze op termijn — dat zeg ik tegen de heer Schalk — niet meer voor de klas staan, totdat hun vaardigheden weer op orde zijn. Er is dus nog geen sprake van ontslag. Als er wel een wens is tot ontslag, moet er een ontslagrechter aan te pas komen. In de praktijk zie je dat niet gebeuren. Net als bij de reeds bestaande beroepsregisters bepaalt de beroepsgroep dus zelf de criteria voor herregistratie. Daarbinnen is er alle vrijheid voor invulling op basis van persoonlijke behoefte.
In de plannen van het kabinet wordt ook de invoering van een registervoorportaal voorgesteld, waarin leraren worden geregistreerd die nog niet aan de bevoegdheidseisen voldoen. Met het voorportaal wil het kabinet de inzet van onbevoegde leraren inzichtelijk maken en waar mogelijk terugdringen. De minister-president, die vandaag overigens jarig is, is ook onbevoegd leraar en zelfs hij steunt deze maatregel. Nu we toch de jarigen aflopen, feliciteer ik ook graag mijn gewaardeerde collega Ganzevoort met zijn verjaardag. Om meerdere redenen is het dus een feestelijke dag; niet alleen vanwege dit wetsvoorstel.
De invoering komt als geroepen. Het bewustzijn van leraren om tot een specifieke beroepsgroep te behoren met een eigen professionele identiteit en beroepstrots neemt toe. Het markeren van die identiteit door een register is een extra stimulans om het zelfbewustzijn en de zelfregulering krachtig verder te ontwikkelen. Door een beroepsregister wordt het gesprek tussen beroepsbeoefenaren over beroepskwaliteit, dus de bekwaamheid en het onderhoud daarvan, gestimuleerd. Dat is gebleken met andere registers. Het is een krachtige aanleiding om de beroepsgroepvorming te intensiveren. Dat wordt concreet door het instellen van de deelnemersvergadering. De deelnemersvergadering, die we bij andere registers ook zien, is de eigenaar van het register. Daarin heeft elke leraar directe zeggenschap over alle aspecten van de beroepskwaliteit van de leraar. Dat gaat dus onder meer over bekwaamheidseisen, beroepsethische codes, herregistratiecriteria en valideringsregels. De deelnemersvergadering wordt in 2017 ingesteld. Belangrijk is natuurlijk dat iedereen daarin kan meepraten. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het principe van one man, one vote in die vergadering? Kan dit eventueel worden meegenomen in een evaluatie na een aantal jaren? Is de staatssecretaris bereid om een toezegging hierover te doen, zodat mijn fractie hierover geen motie hoeft in te dienen?
Het lerarenregister kan natuurlijk alleen functioneren als sluitstuk van een meeromvattend proces dat gericht is op kwaliteitsverbetering. De heer Pijlman heeft hier uitgebreid en terecht aandacht voor gevraagd. Dat proces is volop gaande. In de schriftelijke gedachtewisseling is naar aanleiding van vragen van verschillende fracties aandacht besteed aan de onderdelen van dat proces, waaronder het bestrijden van het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort en de klassengrootte. De bekwaamheidseisen vormen al lang het hart van de beroepsidentiteit. En leraren werken al lang aan hun beroepskwaliteit om daarmee de kwaliteit van het onderwijs te garanderen. Uit onderzoek blijkt telkens weer dat de kwaliteit van het onderwijs in overwegende mate wordt bepaald door de beroepskwaliteit van leraren. Het nadenken over en verbeteren van die beroepskwaliteit gebeurt sinds jaar en dag. Dat valt mede af te leiden uit de gemiddeld genomen goede kwaliteit van het onderwijs.
In de schriftelijke gedachtewisseling is veel te doen geweest over de betrokkenheid van schoolleiders en schoolbesturen. We hebben ze allemaal gesproken. Het is natuurlijk niet vanzelfsprekend dat de perspectieven van leraren en besturen — en op landelijk niveau beroepsgroep en sectorraden — automatisch samenvallen. Graag zou mijn fractie de staatssecretaris vragen om hier nog eens op in te gaan. Voor mijn fractie is het essentieel dat het eigenaarschap van de professionele standaard en de inhoud van het register komen te liggen bij die ambitieuze en professionele beroepsgroep zelf, net zoals dat nu geldt voor de bekwaamheidseisen. De samenleving ziet er dus op toe dat de beroepsgroep dat regelt, maar bemoeit zich er niet mee hoe de beroepsgroep dat doet. Het onderscheid tussen "hoe" en "wat" zagen we indertijd in het rapport van de commissie-Dijsselbloem, toen het over het onderwijs ging. Dat is nu juist het vertrouwen dat de beroepsgroep verdient en krijgt. Scheiding dus van het "of" en het "hoe". Daarnaast is in het wetsvoorstel opgenomen dat het voorstel van de beroepsgroep draagvlak moet hebben bij een vertegenwoordiging van de bevoegde gezagsorganen.
Maar is het los daarvan praktisch gezien niet zo dat het feit dat beroepsbeoefenaren nu ook onderling de discussie voeren over de minimale voorwaarden voor hun bij- en nascholing geenszins afdoet aan de aard van de relatie tussen werkgever en leraar? De werkgever kan en moet toch als voorheen onverminderd eisen stellen aan zijn docenten op basis van specifieke behoeften die passen bij bijvoorbeeld de cultuur, de denominatie of de didactiek van de school en het team, inclusief het hr-beleid zoals eerder naar voren gebracht, en mogelijk ander schoolbeleid? Het blijft een zaak tussen de werkgever en de werknemer. De beroepsgroep gaat alleen over de vraag of de gevolgde bij- en nascholing ook wat waard is. Die beroepsgroep bepaalt dus niet wat er gaat gebeuren. Dat blijft in het verticale verband bepaald worden. En als dat leidt tot een bepaalde keuze aangaande een bijscholingsactiviteit, dan is het toch van toegevoegde waarde dat de beroepsgroep ook zelf betrokken is bij het bepalen van de kwaliteit en validiteit van die activiteit? Zelfs als de werkgever en de beroepsgroep tegenover elkaar komen te staan over dit onderwerp, zou dat debat nog winst zijn. Het is dan niet de beroepsgroep die voor de individuele leraar de keuzes maakt. Dat blijft aan betrokkene zelf, in dialoog met zijn leidinggevende of zijn team. Maar doordat in het register een goede documentatie bestaat van alle gevolgde bij- en nascholing van die individuele leraar kan de geconstateerde behoefte vanuit de school, het HR-beleid en het team worden gematcht met de leemtes in de individuele na- en bijscholing. Dat kan op dit moment niet. Zo ontstaat een betere balans tussen teamscholing en individuele behoeften. Dat vinden wij in de Kamer allemaal belangrijk. Deelt de regering deze visie? Wil de staatssecretaris in dit kader nog eens toelichten hoe het staat met de teambeurs p.o.? Kan hij in een toezegging bevestigen dat die beurs er daadwerkelijk komt, dan wel dat hij dit meeneemt in de eerder door mij gevraagde wetsevaluatie, de horizonbepaling?
De regering is in de nadere memorie van antwoord ingegaan op de invoering van het lerarenregister in drie fasen. Gedurende elk van deze fasen zal actieve monitoring plaatsvinden van het invoeringsproces, waarbij met name gekeken wordt naar de ontwikkeling van het nascholingsaanbod. Ik krijg graag een toezegging van de regering dat de uitkomst van deze monitoring aan deze Kamer wordt voorgelegd. De regering heeft in de nadere memorie van antwoord toegezegd dat hij beide Kamers blijft informeren over de voortgang op dit dossier. De regering voorziet een omvangrijk proces van invoering met AMvB's, afstemmingsoverleg, richtlijnen en andere flankerende maatregelen die door de regering zijn uiteengezet in de memorie van antwoord op vragen van de PvdA. Daaronder vallen het stimuleren van de betrokkenheid, het monitoren van de invloed op de onderwijsarbeidsmarkt en het zorgdragen voor adequate implementatie in termen van communicatie, gegevenslevering en ICT-ontwikkeling. Graag krijg ik de bevestiging of toezegging dat de regering deze Kamer ter zake zal informeren en de AMvB's en eventuele KB's ook hier zal voorhangen.
Met het oog op de uitvoerbaarheid vraag ik nog aandacht voor de levering van basisgegevens voor het register, met name in de invoeringsperiode. Het kabinet geeft in de memorie van antwoord aan dit zo eenvoudig mogelijk te willen maken. Kan de staatssecretaris nog eens aangeven hoe het zit met de administratieve lasten voor scholen en de haalbaarheid van invoering medio 2017, waaromtrent ook diverse brieven zijn ontvangen? Is de regering bereid tot een toezegging om bij de monitoring ook specifiek aandacht te besteden aan de extra lasten voor scholen en leraren en deze Kamer hierover te informeren?
Ten slotte heeft mijn fractie in het voorlopig verslag de vraag gesteld waarom het lerarenregister niet ook, of juist als eerste, in het hoger onderwijs wordt ingesteld. In de beantwoording gaat de regering in op afspraken over het uitbreiden van het aantal docenten in het hoger onderwijs met een master, PhD, BDB, BKE of SKO. Dat alles is een belangrijke stap voorwaarts en ziet toe op initiële bekwaamheid en eventueel bevoegdheid, hetgeen mijn fractie toejuicht. Het omvat echter nog geen bekwaamheidsonderhoud van docenten in het hoger onderwijs. Als het om bijvoorbeeld didactiek en communicatie gaat, is dat onderhoud bij docenten in het h.o. vaak nog rudimentair, zoals u ook aan deze inbreng kunt merken. Onderschrijft de regering dat laatste?
Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie vindt dat alle leraren betrokken moeten worden bij bekwaamheidsonderhoud. Tegen de zekerheid dat alle beroepsbeoefenaren in het onderwijs hun vak bijhouden, zal geen leerling, geen ouder en geen werkgever in Nederland protesteren. Mijn fractie ziet uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
De heer Kops i (PVV):
Voorzitter. Beroepsregisters zijn niets nieuws. Ze komen voor in alle soorten en maten. Het is al gezegd: de zorg heeft bijvoorbeeld het BIG-register, waarin de bevoegdheid van meer dan 340.000 zorgverleners staat geregistreerd. Een zorgconsument, of wie dan ook, die wil controleren of een zorgaanbieder wel bevoegd is om zijn of haar beroep uit te oefenen, kan dit register raadplegen. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft het landelijk advocatentableau. Er is zelfs een landelijk register kinderopvang- en peuterspeelzalen. Dan kan het onderwijs toch niet achterblijven?
Uit onderzoek is gebleken dat een vijfde tot een kwart van alle lessen in het voortgezet onderwijs wordt verzorgd door leraren die niet, of nog niet, bevoegd zijn. 23,6% is dat, een door de jaren heen vrij constant percentage. Stel je dit percentage eens voor in een andere beroepsgroep. Stel je eens voor dat bijna een kwart van de chirurgen operaties zouden uitvoeren waarvoor zij niet bevoegd zijn. Dat zou levensgevaarlijke situaties opleveren. En niemand die dat acceptabel zou vinden. Dus nogmaals de vraag: dan kan het onderwijs toch niet achterblijven?
Net zoals een zorgconsument de zorgverlener kan raadplegen in een register, een cliënt de advocaat, een ouder de kinderopvang, zo behoren ook leraren en hun bevoegdheden geregistreerd te staan. Voor leerlingen en hun ouders heeft dat meerdere voordelen. Zo weten zij simpelweg wie er eigenlijk voor de klas staat en de leerling klaarstoomt voor een toekomstige opleiding of een toekomstige baan, en of die persoon daartoe wel bevoegd is. Als het onbevoegde leraren betreft, worden die aangespoord en gestimuleerd om hun bevoegdheid alsnog te halen en vervolgens, zoals alle andere leraren, hun bekwaamheid op orde te houden en aan nascholing te doen waar noodzakelijk.
In de memorie van toelichting staat: "Het voorstel voor de wettelijke verankering van een lerarenregister ziet primair op het stimuleren van bekwaamheid en bekwaamheidsonderhoud, met als gevolg kwalitatief beter onderwijs." Want, als we de onbevoegdheid van leraren laten voor wat die is, wat voor waarde heeft bevoegdheid dan überhaupt nog? Met andere woorden: wie zal er dan nog moeite doen om die bevoegdheid te halen en de bekwaamheid op orde te houden? Is er volgens de staatssecretaris aldus een relatie tussen het relatief hoge percentage — 23,6% — van de lessen die door onbevoegde leraren worden gegeven, en het feit dat er momenteel geen wettelijk verankerd lerarenregister is? Graag een reactie.
Naast het positieve effect op de kwaliteit van het onderwijs en de positieve effecten voor leerlingen en hun ouders heeft het wetsvoorstel natuurlijk ook positieve effecten voor de leraren zelf. Het wetsvoorstel is meer dan alleen maar een register, om maar even een misverstand weg te nemen. Er wordt een professionaliseringsslag gemaakt. Het wetsvoorstel is drieledig. Het omvat de omschrijving van het beroep van leraar, de erkenning van de professionele ruimte van de leraar en ten derde het register zelf, dus het vereiste dat de leraar zich registreert en zijn of haar bekwaamheid bijhoudt.
De omschrijving van het beroep van leraar die in de onderwijswetten wordt opgenomen, benoemt, zoals het in de memorie van toelichting staat: "de verantwoordelijkheid van de leraar voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces". Het is simpelweg een erkenning van het vak leraar. De PVV juicht dat toe. In lijn met de omschrijving van het beroep van leraar bepaalt dit wetsvoorstel dat leraren beschikken over voldoende zeggenschap; zeggenschap met betrekking tot de inhoud van de lesstof, de wijze waarop die lesstof wordt aangeboden, de daarbij te hanteren didactische en pedagogische aanpak en ten vierde het onderhouden van de bekwaamheid. Het is erkenning van de leraar in de klas, de bepalende professional voor de klas. Het is erkenning van zijn of haar professionele ruimte, de vrijheid om lessen vorm te geven. Ook dit juicht de PVV toe.
Nadat de leraar zich in het register heeft ingeschreven en zijn bekwaamheid op orde is, zal hij of zij gaan werken aan de herregistratie oftewel de nascholing of bijscholing waar noodzakelijk. De criteria daarvoor worden door de beroepsgroep leraren zelf opgesteld. Zij komen zelf met een voorstel en in de memorie van toelichting staat daarover het volgende. Ik citeer. "De minister van OCW toetst het voorstel van de beroepsgroep mede op het punt of het de uitkomst vormt van een gedragen proces. De minister neemt het voorstel van de beroepsgroep vervolgens over in nadere regelgeving." Kan de staatssecretaris wellicht uitleggen hoe de minister te werk gaat bij het toetsen van voldoende draagvlak? En als de conclusie is dat er onvoldoende draagvlak is, hoe dan verder? Graag een reactie.
De beroepsgroep heeft aldus de vrijheid om de herregistratie zelf te formuleren. Ik ga opnieuw citeren uit de memorie van toelichting, waarin staat geschreven: "De beroepsgroep geeft zich bij het komen tot de criteria rekenschap van ontwikkelingen in het leraarsvak, van maatschappelijke ontwikkelingen en van wet- en regelgeving". Graag een toelichting van de staatssecretaris hierop. Neemt de minister het voorstel van de beroepsgroep klakkeloos over in nadere regelgeving, of zijn er situaties denkbaar, waarin de beroepsgroep tekortschiet wat betreft dit geven van rekenschap?
Mevrouw Gerkens i (SP):
Ik ben er ook aan alle kanten voor dat de beroepsgroep dat zelf kan invullen, maar volgens mij gaat daar nu juist de discussie over. De discussie gaat niet zozeer over wel of geen lerarenregister. Ik lees u voor dat vorig jaar is goedgekeurd de cursus Meidenvenijn in het vo. Die cursus is goedgekeurd voor een bevoegdheid in het lerarenregister. Dat betekent dus dat een onbevoegde leraar die de cursus Meidenvenijn in het vo volgt, daarmee zijn registratie in het lerarenregister kan behouden. Ik vraag via de voorzitter aan de heer Kops: wordt hiermee de kwaliteit van de beroepsgroep verbeterd? Of vermoeden wij dat we straks een schandaaltje gaan krijgen over rare cursussen die onze registraties omhoog houden?
De heer Kops (PVV):
Mevrouw Gerkens kan met heel veel voorbeelden komen van dingen waar zij vraagtekens bij plaatst. Wij van de PVV stellen de leraar centraal; dat is de professional in de klas. Wij hechten zeer veel waarde aan die beroepsgroep. De leraren behoren inderdaad aan te geven waar zij behoefte aan hebben, aan wat voor soort nascholing. Zij weten dat het beste, omdat zij dagelijks in de klas staan. Natuurlijk moet dat gevalideerd worden. Absoluut, maar nogmaals: het is de leraar die dat in eerste instantie aangeeft. Mevrouw Gerkens kan met heel veel voorbeelden aankomen, maar dat is het.
Mevrouw Gerkens (SP):
Volgens mij geven die leraren nu juist aan dat zij dat niet op een goede manier kunnen en dat ze totaal geen fiducie hebben in de manier waarop dat lerarenregister nu vorm krijgt. Zij geven aan dat het juist niet de kwaliteit van de beroepsgroep verhoogt, maar daaraan misschien uiteindelijk zelfs afbreuk doet. Ik herhaal dus mijn vraag aan de heer Kops: hoe gaan we nu waarborgen dat die kwaliteit wel goed is?
De heer Kops (PVV):
In de eerste plaats door de verantwoordelijkheid bij de leraar zelf te leggen. Dat heb ik net al gezegd. Dat is de professional, die behoort te gaan over de inhoud van de lesstof, de manier waarop er les wordt gegeven en over de vraag aan wat voor soort nascholing men behoefte heeft. Laat ik vooropstellen dat we niet moeten gaan doen alsof hier een perfect wetsvoorstel ligt, alsof dit lerarenregister opeens alle problemen in het onderwijs gaat oplossen, inclusief het punt dat mevrouw Gerkens aanstipt. Dat is helemaal niet waar, maar het is wel een eerste aanzet, een professionaliseringsslag die hier wordt gemaakt en dat juichen wij toe.
Ik had het erover dat de beroepsgroep zich rekenschap moet geven van ontwikkelingen in het leraarsvak, van maatschappelijke ontwikkelingen en van wet- en regelgeving. Ik stelde de vraag of de minister het voorstel van de beroepsgroep klakkeloos overneemt in nadere regelgeving of dat er situaties denkbaar zijn waarin de beroepsgroep tekortschiet in dat geven van rekenschap. Zijn hier wellicht voorbeelden van?
Eerder vandaag is een petitie overhandigd aan de Eerste Kamer. Leraren In Actie, LIA, heeft een petitie in het leven geroepen tegen het lerarenregister. Wat vindt de staatssecretaris hier eigenlijk van? Wat vindt hij van de in de petitie aangedragen bezwaren tegen het lerarenregister? Wij van de PVV dragen het onderwijs en het beroep van leraar een zeer warm hart toe, maar van deze petitie begrijpen wij niet zo veel. Aangezien de petitie vandaag aan de Eerste Kamer is aangeboden, vind ik het wel zo fair om even in te gaan op enkele zaken die in de petitie worden aangehaald.
Zo zijn de ondertekenaars van mening dat het lerarenregister geen enkele oplossing biedt voor de huidige problemen in het onderwijs, zoals het tekort aan leraren. Ten eerste gaat dit wetsvoorstel, zoals al duidelijk is geworden, over veel meer dan alleen maar het register. Leraren krijgen meer erkenning en meer zeggenschap. Dat zou de leraren toch juist moeten aanspreken?
Ten tweede. Dat er een lerarentekort is, doet natuurlijk niets af aan het principe dat leraren simpelweg bevoegd behoren te zijn en hun bekwaamheid op orde behoren te houden, net zoals dat bij andere beroepen het geval is. Waarom zou er wat dat betreft voor het onderwijs een uitzonderingspositie moeten gelden? Of, zoals door de Algemene Onderwijsbond is geformuleerd: je vindt het als leraar toch niet prima om jaren niks aan bijscholing te doen omdat er een lerarentekort is? Exact!
Daarnaast zijn de ondertekenaars van de petitie van mening dat het register niet wordt georganiseerd en ingericht door de beroepsgroep zelf. Zoals ik al eerder zei, versterkt dit wetsvoorstel de positie van de leraar: meer erkenning, meer zeggenschap. Leraren zelf kunnen aangeven aan welke vorm van bijscholing zij behoefte hebben. Dit bezwaar snap ik dus niet helemaal. De leraren bepalen zelf welke cursussen, trainingen en scholingen voor hen nuttig zijn.
Kortom: wie verwacht dat dit wetsvoorstel een wondermiddel is — zoals ik al tegen mevrouw Gerkens zei — om alle problemen in het onderwijs op te lossen, komt bedrogen uit. Zoals gezegd: leraren krijgen meer erkenning en meer zeggenschap over hun beroep. Daarnaast worden bekwaamheid en bekwaamheidsonderhoud gestimuleerd. Daar kan toch niemand tegen zijn? Wij juichen dat zeer toe.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter. Kinderen zijn de toekomst. Ze hebben het recht om zich te ontwikkelen en de samenleving heeft de plicht dit te organiseren. Onderwijs is daarbij de sleutel tot persoonlijke ontwikkeling maar ook tot voorspoed en welzijn van de samenleving als geheel. Onderwijs is een cruciale waarde in de vormende jaren van kinderen en jongeren. Ze leren stap voor stap de wereld kennen en kunnen in deze periode het gemakkelijkst en gretigst nieuwe dingen leren. Ze moeten in die jaren alle kansen krijgen om zich kennis en vaardigheden eigen te maken en om hun persoonlijkheid, hun wereldbeeld en hun interesses te vormen. Een gunstige, inspirerende start blijft een leven lang doorwerken. Ouders en verzorgers hebben hierin een grote verantwoordelijkheid en daarnaast is het onderwijs van onschatbare waarde.
Er is een stevige investering in het vak van leraar en docent noodzakelijk om het beste onderwijs mogelijk te maken. De PvdA wil dat leerkrachten meer ruimte en tijd krijgen om les te geven vanuit hun professionaliteit en passie, en ook dat ze meer waardering en een goede beloning krijgen. In het verlengde van de extra ruimte voor hun professionaliteit wordt door het voorliggende wetsvoorstel van onderwijsgevenden gevraagd zich blijvend te scholen om zo hun expertise op peil te houden en aan de voorwaarden voor opname in het lerarenregister te blijven voldoen.
Het wetsvoorstel waarover wij vandaag plenair spreken, heeft als doel de positie van leraren te versterken en hun beroepskwaliteit zichtbaar te maken en te verbeteren. Dat gebeurt middels de invoering van een lerarenregister, waarbij leraren elke vier jaar dienen aan te tonen hun bekwaamheid te hebben onderhouden om voor herregistratie in aanmerking te komen. Daarnaast voorziet het voorliggende wetsvoorstel in een registervoorportaal, waarin leraren worden geregistreerd die nog niet aan de bevoegdheidseisen voldoen. De regering meent dat het beroep van leraar met deze maatregelen aantrekkelijk wordt voor mensen die een loopbaan in het onderwijs overwegen.
Graag maakt mijn fractie van de gelegenheid gebruik plenair met de staatssecretaris van gedachten te wisselen over de voorliggende voornemens van de regering. Daarbij wil ik er geen misverstand over laten bestaan dat mijn fractie een voorstander is van een lerarenregister. Het is een stimulans voor het borgen van structureel bekwaamheidsonderhoud door iedere docent. Ook de vorming van een sterke, zelfbewuste en zelfkritische beroepsgroep kan op de steun van mijn fractie rekenen.
Zoals door een aantal fracties al is besproken, is draagvlak essentieel voor de succesvolle implementatie van het lerarenregister. Daarvan is vooralsnog geen sprake. De Onderwijscoöperatie functioneert nog niet als breedgedragen vertegenwoordiger van de beroepsgroep. De Tweede Kamer heeft de regering in de motie van het lid Straus c.s. verzocht de Onderwijscoöperatie te stimuleren om de vereniging op termijn zo in te richten dat individuele leraren lid kunnen worden van de vereniging, het bestuur door hen gekozen wordt en zij zo direct inspraak krijgen op het beleid van de Onderwijscoöperatie. Die motie kan ook op de steun van mijn fractie in deze Kamer rekenen.
De sectorraden hebben zich bij herhaling uiterst kritisch uitgelaten over het feit dat er geen afstemming met hen heeft plaatsgevonden. De Onderwijsraad is een voorstander van een lerarenregister, maar niet dit lerarenregister. De Raad van State acht invoering van een verplicht lerarenregister onder de huidige omstandigheden prematuur. Voorts meent de Raad van State dat het wetsvoorstel onwerkbaar en onevenredig is. Dit alles brengt de Raad van State tot het advies om het wetsvoorstel te heroverwegen. Naar aanleiding van dit advies stelt de regering voor om het lerarenregister en registervoorportaal gefaseerd in te voeren, zoals uiteengezet in de brief van 27 september 2016 aan de Tweede Kamer.
In die brief bevestigt de staatssecretaris dat draagvlak voor het wetsvoorstel in het algemeen en voor het register in het bijzonder van wezenlijk belang is voor het bereiken van het gezamenlijke doel, te weten versterking van de beroepsgroep en de beroepskwaliteit van leraren. Hij geeft daarbij aan dat via reguliere peilingen onder leraren en scholen de mate van steun voor de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel wordt bijgehouden. Wij vragen de staatssecretaris toe te zeggen de Eerste Kamer bij elke nieuwe fase zoals gespecificeerd in zijn brief van 27 september 2016, te informeren over het draagvlak voor het register alsmede over zijn inzet om breed draagvlak te realiseren.
Zoals blijkt uit de gefaseerde invoering van het lerarenregister en registervoorportaal is nog veel onduidelijk. De gegevenslevering door scholen dient te worden gestart. Leraren dienen te starten met registreren. De herregistratiecriteria en valideringsregels dienen te worden vastgesteld. Het gevolg is dat bij mijn fractie nog veel vragen leven. Hoe zet de staatssecretaris zich in voor voldoende en adequaat bijscholingsaanbod? Hoe meent hij dat de beroepsgroep tot verdere ontwikkeling kan komen? Kan hij cijfermatig onderbouwen dat er voldoende tijd en middelen ter beschikking worden gesteld?
Een deel van deze onduidelijkheid zal worden weggenomen door de twee Algemene Maatregelen van Bestuur. De eerste is van technische aard en betreft de gegevenslevering. De tweede betreft de herregistratiecriteria en valideringsregels. Mijn fractie werkt graag mee aan een verantwoorde transitie naar de eerste fase van herregistratie en wenst daartoe een uitspraak te kunnen doen over de tweede AMvB. Derhalve vragen wij de staatssecretaris om voorafgaand aan de transitie naar de eerste fase van de herregistratie een verzwaarde voorhang toe te zeggen bij de AMvB aangaande herregistratiecriteria en valideringsregels. Wij vragen hem dit vervolgens te verankeren in de eerstvolgende onderwijswet die door beide Kamers wordt geleid. Aan het einde van mijn betoog kom ik nog terug op de transitie naar de laatste fase.
Graag vraagt mijn fractie aandacht voor de verbinding tussen individuele professionalisering en schoolontwikkeling. Immers, professionalisering en leren zouden toch vooral collectief en collaboratief moeten zijn. Leren en professionaliseren zouden uiteindelijk effect moeten hebben op de dagelijkse praktijk in scholen. Staat dit niet op gespannen voet met de inzet van het register als individueel instrument? Bij professionalisering is het van belang dit te organiseren vanuit het perspectief van het hele lerarenteam. Zo blijkt uit onderzoeken naar de lerarenbeurs dat individuele professionalisering vaak niet gekoppeld is aan schoolontwikkeling en leraren met kennis terug de school in komen waarmee ze vervolgens niet uit de voeten kunnen.
De heer Bruijn i (VVD):
Waar komt de zorg vandaan dat het team, de school en de hele omgeving van de docent hiermee buitenspel zouden komen te staan? Het zijn toch het team, de school, de leidinggevende en de relatie tussen al die betrokkenen die volop blijven bepalen wat het individu doet aan het bijhouden van dat vak? Dat gaat natuurlijk breder dan alleen bij- en nascholing. De beroepsgroep kijkt toch alleen mee of wat daar gebeurt ook naar de mening van die beroepsgroep aan de maat is? Die beroepsgroep bepaalt toch niks? Of heb ik het verkeerd begrepen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Er bestaat een mogelijke spanning tussen het lerarenregister als individueel instrument en de schoolcultuur, waar een collectief belang speelt. Het zou kunnen dat er in het lerarenregister geen activiteiten worden opgenomen waar teams aan deelnemen. Die potentiële spanning wil ik wegnemen. Daar wil ik in ieder geval aandacht voor vragen. Bij voorkeur wil ik in een evaluatie mee laten nemen in hoeverre die spanning bestaat en in hoeverre die overbrugd wordt door het feit dat in het lerarenregister het wel mogelijk is om teamleren op te nemen. Het is geen principiële zorg, maar ik vraag aandacht voor de uitwerking in de praktijk.
De heer Bruijn (VVD):
De evaluatie vind ik prima. Mijn fractie zal het verzoek daartoe steunen. Ik ga echter helemaal niet mee in de gedachte die mevrouw Sent tentoonspreidt. Het is een fundamenteel onderwerp hier. Het is niet de beroepsgroep die bepaalt wat het individu doet. Dat blijft de school. Dat blijft het team. Het individu zet in het portfoliootje wat hij gedaan heeft. Daar kent de beroepsgroep een bepaalde waarde aan toe. Dat kan om een aantal uren gaan of om competenties die daarbij betrokken zijn, maar de beroepsgroep bepaalt niet wat er gebeurt. Als het team het belangrijk vindt en zeker als de leidinggevende, die een dienstopdracht kan geven, het belangrijk vindt, is het onmogelijk dat er niets aan teambuilding in het kader van bij- en nascholing wordt gedaan. Desnoods gaat het om denominatie, didactiek van de school of specialisatie. Het is onmogelijk dat dat niet in het register komt. De school dicteert namelijk wat er gebeurt, niet de beroepsgroep.
Mevrouw Sent (PvdA):
De beroepsgroep gaat echter uiteindelijk over de herregistratiecriteria en de valideringsregels. Daarbij vraag ik aandacht voor het opnemen van teamleren, omdat er anders een spanning zou kunnen ontstaan tussen de werkgever die teamleren belangrijk vindt en de beroepsgroep die dat niet opneemt in de herregistratiecriteria en valideringsregels. Die spanning is in potentie aanwezig. Die hoeft in de praktijk niet aanwezig te zijn. Daarom vraag ik om dat in een evaluatie mee te nemen. Zo kan de zorg die nu bestaat weggenomen worden.
De heer Bruijn (VVD):
Als er inderdaad een spanning bestaat tussen de visie van de school, die bepaalt wat er gebeurt, en de mening daarover van de beroepsgroep, dan lijkt het me positief van het register dat dankzij dat register die spanning op tafel komt, zodat we dat debat met elkaar kunnen voeren.
Mevrouw Sent (PvdA):
Als dat in de evaluatie meegenomen kan worden, ben ik nog blijer. Wij vragen dus aan de staatssecretaris of teamleren onderdeel uit kan maken van de evaluatie van het wetsvoorstel en om onze zorgen weg te nemen over mogelijke spanning tussen het individuele instrument en het teambelang.
Een belangrijke taak van de Eerste Kamer is de beoordeling van de uitvoerbaarheid van wetgeving. De sectorraden hebben reeds in oktober 2016 aangegeven minimaal negen maanden nodig te hebben om tot gegevenslevering voor het lerarenregister te komen. Eerst dienen de specificaties bekendgemaakt te worden bij de softwareleveranciers, vervolgens dienen die de softwarepakketten aan te passen en pas daarna kunnen de scholen de gegevens in aangepaste softwarepakketten invoeren. Dat geheel dient te passen in de drukte rond de afsluiting van het schooljaar. Blijkens de huidige planning zou de gegevenslevering door scholen op 1 augustus 2017 moeten starten. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel vraagt echter om uitstel van de start van de gegevensverstrekking door scholen tot minimaal 1 december 2017. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris om dit toe te zeggen en ons tevens voorafgaand aan de stemming over het voorliggende wetsvoorstel te informeren over de gevolgen voor de planning van de gefaseerde invoering van het register.
In de eerder genoemde brief van 27 september 2016 staat dat de beroepsgroep uiterlijk voor het zomerreces van 2017 het voorstel voor de herregistratiecriteria en valideringsregels heeft opgesteld. Dit voorstel kan waar relevant zijn gedifferentieerd naar vakgebied of sector. Graag vragen wij de staatssecretaris naar de voortgang aangaande dit voorstel. Kan hij garanderen dat dit voor het zomerreces van 2017 is afgerond? Zo nee, welke gevolgen heeft dit dan voor de planning van de gefaseerde invoering van het register?
Nog een voorname taak van de Eerste Kamer is het beoordelen van de relatie tussen een wetsvoorstel en bestaande wetgeving. Bij het voorliggende wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat sociale partners afspraken maken over de arbeidsrechtelijke gevolgen van niet-herregistratie. Er bestaat echter twijfel over de stelling dat sociale partners een rechtspositioneel gevolg kunnen verbinden aan het niet voldoen aan de eisen van herregistratie. Die zorgen zijn ook al door een aantal andere fracties geuit. Immers, het in het Burgerlijk Wetboek geregelde ontslagrecht kent een limitatieve lijst van gronden waarop een arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd dan wel ontbonden. Het niet herregistreren is geen grond die in deze lijst voorkomt.
Vanwege het gesloten karakter van het ontslagstelsel komt aan sociale partners wettelijk gezien niet de mogelijkheid toe om een grond anders dan genoemd in deze limitatieve lijst in een cao op te nemen. Het gevolg is dat het arbeidsrechtelijk gevolg als consequentie van niet-herregistratie niet door sociale partners kan worden vormgegeven. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris dan ook om een juridische toets op dit punt met de Kamer te delen voorafgaand aan de stemming over het voorliggende wetsvoorstel.
Ik keer graag terug naar de stevige investering in het vak van leraar en docent die de PvdA noodzakelijk acht om het beste onderwijs mogelijk te maken. Mijn fractie leest met instemming in de memorie van antwoord dat het bestrijden van het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort de aandacht van de regering heeft. Het is een van de pijlers onder de "Lerarenagenda 2013-2020: de leraar maakt het verschil". Aan de Tweede Kamer wordt periodiek gerapporteerd over de voortgang van de agenda, op onder meer de instroom in de lerarenopleidingen, het creëren van meer en flexibele routes naar het leraarschap en de begeleiding van startende leraren. De Tweede Kamer heeft in de motie van de leden Grashoff en Ypma de regering verzocht met een ambitieus plan van aanpak te komen om het lerarentekort in alle onderwijssectoren op te lossen, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan beloning en carrièreperspectief, opleidingsstructuur, kwalitatief aanbod van bijscholing en beperking van de werkdruk van leraren.
De heer Pijlman i (D66):
Ik zou graag van mevrouw Sent willen weten of deze oproep niet wat laat is. We zijn nu aan het einde van deze regeringsperiode. Nu komt zij met deze oproep. Dat was misschien een goede geweest aan het begin van deze regeringsperiode. Dan had dit register er een sluitstuk van kunnen zijn. Ik hoor graag een reactie van mevrouw Sent hierop.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het register zal uiteindelijk een sluitstuk zijn, want in de brief van de staatssecretaris van 27 september 2016 staat een routekaart voor de invoering van het lerarenregister. Er worden randvoorwaarden genoemd. Een van de randvoorwaarden in die brief is de onderwijsarbeidsmarkt. Er is dus wel degelijk aandacht voor die randvoorwaarde voordat er arbeidsrechtelijke gevolgen kunnen worden verbonden aan het niet voldoen aan de herregistratie.
De heer Pijlman (D66):
U hebt een heel aantal voorwaarden genoemd, maar u zegt er ook bij: we gaan nu wel beginnen met het register. Hoe houdt u dan de vinger nog aan de pols? U legt uw kaarten toch al op tafel?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb al om een toezegging gevraagd. Die betreft de verzwaarde voorhang van de AMvB behorende bij de herregistratiecriteria en valideringsregels. Ik vraag zo dadelijk nog om een tweede toezegging, aangaande het inwerkingstredingsbesluit.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb de indruk dat mevrouw Sent nog een andere toezegging heeft gevraagd inmiddels, namelijk om stemming uit te stellen totdat er een juridische toets ligt over een aspect dat zij daarnet noemde.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb gevraagd of de staatssecretaris in staat is om een juridische toets aangaande de verhouding tussen het wetsvoorstel en ons ontslagstelsel met ons te delen.
De heer Schalk (SGP):
Inderdaad, en daar verbond mevrouw Sent volgens mij aan dat de stemmingen pas plaats konden vinden daarna. Stel dat het binnen het week niet zou gebeuren. Stelt zij dan voor om de stemmingen uit te stellen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Het lijkt mij prematuur om daar nu al een uitspraak over te doen. Ik verwacht een goed antwoord van de staatssecretaris op dit punt. In ieder geval wacht ik dat liever eerst af voordat ik hier verder op inga.
De heer Bruijn (VVD):
Wat wil mevrouw Sent dan precies getoetst hebben? Die vraag is natuurlijk heel belangrijk als we dit belangrijke wetsvoorstel gaan ophouden vanwege deze toets. De vraag of er al dan niet sprake is van een ontslaggrond is in ieder individueel geval anders. De ene leraar zal twee jaar achterlopen in zijn bij- en nascholing, de andere een week. Bij de een zal het gaan om bepaalde competenties, bij de ander om vlieguren. Hoe ziet zij de mogelijkheid om dit juridisch in algemene zin te toetsen? Is het niet juist zo dat dit register de mogelijkheid biedt en de flexibiliteit voor de werkgever en de werknemer om zelf in dat individuele geval te toetsen wat de reden voor de achterstand is en daar iets aan te doen? Zo hoeft het helemaal niet tot ontslag te komen. Wat ook onwenselijk is, want we hebben al een lerarentekort.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het lijkt me inderdaad de wenselijke route dat het niet zo ver komt. Maar als het zo ver komt, wil ik wel duidelijkheid hebben over welke consequenties dit heeft voor de verhouding tussen werkgever en werknemer. Bij voorkeur wil ik die duidelijkheid nu al hebben. Ik vraag zo dadelijk nog om een tweede toezegging die ik graag wil hebben, over de gefaseerde invoering. Dan zouden we altijd nog bij het verbinden van arbeidsrechtelijke consequenties aan het niet voldoen aan de herregistratiecriteria, ons nogmaals kunnen buigen over de verhouding van het wetsvoorstel tot de mogelijkheden die het Burgerlijk Wetboek biedt.
De heer Bruijn (VVD):
Ik vrees dat mevrouw Sent iets vraagt wat niet kan, gezien de pluriformiteit van de casuïstiek, maar we zullen het horen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Als het in principe mogelijk is, ben ik al een stap verder. Daar gaat het eigenlijk om.
Voorzitter. Ik was gebleven bij de motie van de leden Grashoff en Ypma. De regering heeft aangegeven, haar uiterste best te doen om voor 15 februari 2017 met het plan van aanpak te komen. Graag ontvangen wij een afschrift hiervan en vernemen wij van de staatssecretaris of we dit nog de komende week mogen verwachten. Immers, het is morgen 15 februari.
Graag vraagt de PvdA bijzondere aandacht voor zijinstromers in het mbo. Zij zijn de verbinding tussen beroepsopleiding en beroepspraktijk. Voor het mbo is het belangrijk dat zijinstroom gestimuleerd blijft. Aangezien zijinstromers eerst in het registervoorportaal komen, bestaat de zorg dat het voor scholen onaantrekkelijk wordt om zijinstromers aan te nemen. In de Tweede Kamer is de motie van het lid Bruins aangenomen waarin de regering wordt verzocht, de Onderwijscoöperatie als kader mee te geven dat de regelgeving rondom het lerarenregister zo wordt ingericht dat geen hindernissen ontstaan voor het werven van zijinstromers, praktijk- en ervaringsdeskundigen en vakmensen, met name in het mbo.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Ik had eigenlijk verwacht dat de heer Kops hier nu zou staan, want wat mevrouw Sent hier voorstelt is dat het mogelijk blijft dat onbevoegden les blijven geven in het onderwijs. Begrijp ik dat goed?
Mevrouw Sent (PvdA):
Het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt, maakt het mogelijk voor zijinstromers om via het registervoorportaal geregistreerd te zijn, tijdelijk, totdat ze bevoegd zijn en in het register worden opgenomen. Dat is alleen maar een toelichting op zoals het nu is vormgegeven in het wetsvoorstel.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dan begrijp ik dat de PvdA zegt dat dit register er in ieder geval niet is gekomen om onbevoegden uit het onderwijs uit te halen. Die mogelijkheid moet gewoon blijven bestaan?
Mevrouw Sent (PvdA):
Het is een registervoorportaal. De bedoeling is dat er uiteindelijk een overgang naar het register plaatsvindt.
De motie van het lid Bruins in de Tweede Kamer kan op de steun van mijn fractie in deze Kamer rekenen. Graag vragen wij de staatssecretaris ons te informeren over de voortgang aangaande de uitvoering van deze motie. Daarbij constateren wij dat het niet voldoen aan de nascholingsplicht uiteindelijk leidt tot het niet meer mogen uitoefenen van het vak, terwijl onbevoegde leraren het vak wel mogen gaan uitoefenen. Deelt de staatssecretaris onze indruk dat het wetsvoorstel hiermee disproportioneel is? Graag krijg ik een reactie op dit punt.
Meer in het algemeen beschrijft de staatssecretaris zelf in zijn eerder genoemde brief van 27 september 2016 aan welke randvoorwaarden dient te worden voldaan als de laatste fase van het register in werking treedt. In deze fase gaat de tweede periode van vier jaar herregistratie van start, waaraan ook rechtsgevolg is verbonden. Dit rechtsgevolg is dat een leraar niet voor de klas mag staan als hij of zij niet aan de herregistratie voldoet. Deze randvoorwaarden omvatten het borgen van het draagvlak voor het register, de ontwikkeling van relevant professionaliseringsaanbod en het voorkomen van onbedoelde effecten op de vraag- en aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt.
Met deze brief in het achterhoofd vragen wij de staatssecretaris een verzwaarde voorhang toe te zeggen bij het Koninklijk Besluit waarmee de laatste fase in werking treedt, teneinde beide Kamers de gelegenheid te bieden om te beoordelen of aan de randvoorwaarden die nodig zijn om het lerarenregister zorgvuldig en verantwoord in werking te laten treden, is voldaan. Wij vragen hem dit vervolgens te verankeren in de eerstvolgende onderwijswet die door beide Kamers wordt geleid.
Ik rond af met nogmaals te benadrukken dat mijn fractie een voorstander is van een lerarenregister. Maar dan dient dit wel een register te zijn dat inderdaad de professionaliteit en waardering verbetert. Het moet niet louter leiden tot meer administratie en controle. En het moet niet leiden tot een enorm aanbod van twijfelachtige professionalisering, wat weer zal leiden tot controle over en een kwaliteitscheck van dit aanbod.
Wij zijn vooralsnog geen voorstander van de bijbehorende routekaart. De reden is dat wij geen carte blanche wensen te geven voor een routekaart waarbij de parlementaire invloed op de individuele fases ongewis is. Daarom heb ik in mijn inbreng gevraagd de staatssecretaris ons wél invloed te geven op de individuele transities. Met mijn fractie kijk ik dan ook zeer uit naar zijn antwoorden.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Voorzitter. Vandaag behandelen wij, zoals gezegd, het wetvoorstel dat een lerarenregister wettelijk moet verankeren. Want het lerarenregister bestaat op dit moment al, zij het vrijwillig. Hiermee wil de regering tegemoetkomen aan de wens om te garanderen dat docenten niet alleen blijvend bevoegd, maar ook bekwaam zijn. Ik wil graag op deze doelstelling ingaan.
De premisse die hieraan voorafgaat, is dat de docent zijn bevoegdheid alleen kan bijhouden door middel van scholing. De consequentie van die premisse ligt hier voor in dit wetsvoorstel. Op de stelling dat docenten hun bevoegdheid en bekwaamheid eigenlijk alleen maar kunnen bijhouden door middel van scholing, valt best nog wel wat af te dingen. Bovendien is het voor ieder vak anders. Het lastige is dat de discussie met de staatssecretaris hierover niet heel veel zin heeft. Immers, het is niet de staatssecretaris die bepaalt wat de eisen worden voor de registratie in het register, maar het werkveld. Mijn fractie betreurt echter dat de staatssecretaris het adagium ondersteunt dat bekwaamheid bijhouden alleen kan door middel van bijscholing. Bekwaamheid valt op zoveel andere wijzen te behouden.
Ik heb een van mijn eerste stages gelopen op wat toen de 3deTS heette op het Timorplein in Amsterdam. Dat was een vrij deprimerende omgeving. Leerlingen met de meest verdrietige achtergronden, een leerling wier moeder als enige ouder haar geld verdiende in de prostitutie en aan het begin van de week haar zoon 100 gulden gaf om de week mee door te komen. Verder zag hij haar niet. Leerlingen die pas in oktober het schooljaar begonnen, leerlingen die gedurende het jaar de gevangenis in verdwenen. De meeste docenten op deze school draaiden hun lesje af, maar twee docenten maakten die school. Ze stonden altijd voor de leerlingen klaar, ook na schooltijd. Zij maakten voor vele leerlingen het verschil. Hun vaardigheden zijn in geen bijscholing te leren, geen cursus die hier soelaas kan bieden. Ik vind het jammer dat juist dit aspect van het lesgeven niet terugkomt in het register. Maar ook dat juist deze docenten, die hun vrije uren steken in die leerlingen die het het hardst nodig hebben, nu afgerekend gaan worden op 160 uur verplichte bijscholing.
De heer Bruijn i (VVD):
Mevrouw Gerkens maakt hier nu toch een karikatuur van hoe het werkelijk zit. Het is nu zo dat er geen inzicht is in hoe men zijn vak bijhoudt. In dat register gaat het zeker niet alleen om scholing, het gaat om alle manieren waarop docenten zelf vinden dat ze hun vak kunnen bijhouden, bijvoorbeeld door het geven van lesuren, door iets aan peer review te doen, door iets aan scholing te doen, door iets te publiceren of door iets te lezen. Alles wat de beroepsgroep zelf vindt bijdragen aan het bijhouden van dat vak, inclusief het geven van die lessen waarover mevrouw Gerkens het heeft, kan gevalideerd worden door die beroepsgroep, als bijdragende aan het bekwaamheidsonderhoud. Dat is de essentie van dit instrument. Ik vind dat mevrouw Gerkens daar geen recht aan doet door het zo te schetsen als ze nu doet. Ik vraag haar dan ook om daar even opnieuw haar licht over te laten schijnen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik vind dat de heer Bruijn geen recht doet aan deze docenten, die op deze manier omgaan met hun leerlingen. Hij zegt dat het allemaal wel door de beroepsgroep kan worden bepaald of je een goede docent bent. Wat ik hier probeer te betogen, is dat het vak docent zijn zo veel meer behelst dan alleen nascholingscursussen. Waarvoor ik vrees, is dat we straks een register hebben waarin docenten gaan bekijken welke cursus de meeste punten in zo kort mogelijke tijd oplevert. Ze hebben namelijk geen tijd om zich te professionaliseren, aangezien de klassen te groot zijn en de werkdruk te hoog is. Dit register had een sluitstuk moeten zijn, in plaats van het zwaard van Damocles dat nu boven de markt hangt.
De heer Bruijn (VVD):
Dan hebben we nu dus het misverstand boven tafel, want mevrouw Gerkens heeft het voorstel waarschijnlijk niet goed gelezen. Er staat: alle vormen van activiteiten die bijdragen aan het onderhoud van de bekwaamheid, inclusief het lesgeven op de school en de vele activiteiten, anders dan cursussen, kunnen gevalideerd worden door de beroepsgroep. Het is de docent die bepaalt wat hij doet. Hij zet dat in zijn portfolio. Als de beroepsgroep daar nul punten aan toekent, is dat een heel ander verhaal. Gelukkig begrijp ik nu dat mevrouw Gerkens' beschrijving berust op een misverstand. Daarmee is mijn zorg weggenomen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik weet dat de heer Bruijn altijd heel graag uitspraken van mij in zijn richting draait. Maar hij zal ook begrijpen dat hij zichzelf daarmee veel te snel rijk rekent. Want dit is nu juist het probleem: te zeggen dat wij als overheid hiervoor geen verantwoordelijkheid dragen, want het is toch de beroepsgroep die het allemaal zelf invult. Vervolgens kijken we naar een bepaalde beroepsgroep, waarbij we zien dat er geen draagvlak is voor dit voorstel, maar dat telt dan niet mee. Maar we leggen hier wel iets wettelijks vast wat consequenties heeft. Als we bereid zijn die consequenties te dragen, moeten we kijken naar wat die consequenties zouden kunnen zijn en hoe we die zo veel mogelijk kunnen verminderen.
De voorzitter:
Mijnheer Bruijn, tot slot op dit punt.
De heer Bruijn (VVD):
De verantwoordelijkheid van ons als collectief, geregeld via de overheid, wordt niet minder door deze wet, vertaalt zich in ons werk hier, vertaalt zich in het werk van de inspectie, vertaalt zich in de bekostigingsvoorwaarden en vertaalt zich in allerlei manieren waarop de minister kan ingrijpen. Daar wordt niet aan afgedaan, dus ik ben blij om te vernemen dat ook dit misverstand berust op het feit dat mevrouw Gerkens niet weet wat er in deze wet staat.
Mevrouw Gerkens (SP):
Sorry, dat zou ik bijna een persoonlijk feit willen noemen.
De voorzitter:
Ik denk dat u daarin gelijk hebt, als u me niet kwalijk neemt, mijnheer Bruijn. U zegt namelijk dat mevrouw Gerkens niet weet wat er in de wet staat, en dat vind ik wel heel sterk opgemerkt. Gaat u verder, mevrouw Gerkens.
Mevrouw Gerkens (SP):
We willen dit register als stuurmiddel gaan gebruiken, waar het een sluitstuk zou moeten zijn van het geheel van maatregelen. Omdat het register wordt ingevuld door de beroepsgroep, past het ons niet om in te gaan op wat er wel of niet in zou moeten staan. En toch ligt hier nu het meest prangende punt. Want wij bepalen hier wel of er een wettelijke verplichting komt. Alle consequenties hieruit, zoals de kosten, de lesbevoegdheid, de kwaliteitswinst, de werkdruk, die komen wel op ons bordje.
Ik hoor vaak zeggen dat het toch de docenten zelf zijn die vorm geven aan het register en dat ze daarom niets te vrezen hebben. Ten eerste denk ik dat de leraar wel wat beters te doen heeft dan zich ook nog hierin te verdiepen. Het gros van de leraren is al moe van alles wat er op hen af komt. Maar afgezien daarvan is het nog veel te vroeg om de eisen voor zo'n register op te stellen. Een register gaat namelijk uit van een nulmeting, een situatie waarin alles min of meer op orde is en de eisen voor een register zouden moeten aangeven wat de beroepsgroep minimaal aan inspanningen moet verrichten om dat peil te behouden. Maar we weten dat de randvoorwaarden voor dat niveau bij lange na nog niet geschapen zijn. Het is niet dat er geen problemen zijn in het onderwijs. Voortdurend wordt er aandacht gevraagd voor te volle klassen, gebrek aan docenten, onbevoegde docenten, gebrek aan tijd voor een goede lesvoorbereiding, en dat zijn er nog maar een paar. Maar ze zijn wel belangrijk. Ik begrijp de irritatie dan ook wel van de docenten die de petitie hebben getekend, irritatie die al was voorzien door de Raad van State. Het lerarenregister nu wettelijk invoeren is prematuur en stuit op te weinig draagvlak. In feite zeggen én de Raad van State én deze leerkrachten hetzelfde: geef ons eerst de tijd om zelf de kwaliteit van ons onderwijs te verbeteren voordat we weer allerlei verplichtingen opgelegd krijgen.
Ook is mijn fractie nog niet helemaal overtuigd van de uitleg die in de nadere memorie wordt gegeven aan de arbeidsrechtelijke verhoudingen en dit register. In ultimo ontneemt dit register de lesbevoegdheid van de docent. Dat is een heel zwaar middel, zo oordeelde ook de Raad van State. Maar is de kwaliteit van lesgeven van de docent niet bij uitstek iets wat beoordeeld dient te worden door de leiding van de school? Wanneer de lesbevoegdheid ontnomen wordt, blijft de docent wel in loondienst bij de school. De staatssecretaris suggereert dat er dan een andere functie binnen de school gezocht moet worden. Die functie is niet zo makkelijk te vinden. En dus hebben we straks te maken met scholen die docenten hebben, die weliswaar bevoegd waren, maar dat nu niet meer zijn. Desalniettemin moeten ook deze werknemers betaald worden. Ik deel de zorgen die de sectorraden hierover hebben geuit en vraag de staatssecretaris daar duidelijkheid over te geven. Ik sluit me kortheidshalve aan bij de vragen die D66, CDA en PvdA hierover hebben gesteld met betrekking tot het Burgerlijk Wetboek.
Daarnaast hebben we te maken met de vreemde spagaat dat er straks een wettelijk lerarenregister is wat het aan de ene kant mogelijk maakt de lesbevoegdheid te ontnemen en aan de andere kant het wettelijk recht creëert om zij-instromers, mensen zonder lesbevoegdheid, aan te nemen. Ontstaat hier geen rechtsongelijkheid? Ik kan me voorstellen dat een ervaren docent die niet meer mag lesgeven, vreemd staat te kijken naar de zij-instromer die wellicht zijn plaats inneemt.
Opmerkelijk is dat de staatssecretaris zegt dat er geen zware administratieve last voortkomt uit het register. Hij verwacht een anderhalf uur per jaar aan invulwerk, maar in één adem noemt hij de vergaderingen die je nu moet gaan bijwonen om mee te kunnen praten over de invulling van het register. En natuurlijk wordt met dit register het lerarentekort alleen maar groter. Alle spijtoptanten die besluiten terug te keren naar het onderwijs, zullen dat niet meer zo maar kunnen doen. Dat is op al een gemiste kans, want zij zijn het die de praktijk weer terug in de school brengen. Dat ben ik eens met mevrouw Sent.
Wat me nog het meest verontrust is het draagvlak. Leraren In Actie geeft aan dat zij niet tegen het lerarenregister op zich is, maar wel tegen dit, zoals zij het ervaart, van bovenaf opgelegde register. Als ik het mag vertalen, zien de leraren weer een nieuwe verplichting op zich af komen, waarvan de consequenties hevig lijken te zijn en de voorwaarden nog volop in ontwikkeling zijn. En dan begrijp ik het woord "prematuur" dat de Raad van State gebruikte. Ik vraag de staatssecretaris dan ook waarom hij ervoor kiest om met veel druk dit register tot stand te laten komen. Wat is de reden dat dit nu zo nodig op dit moment moet? Wat gaat er mis wanneer we vandaag dit voorstel niet aannemen? Ik wil dat serieus weten van de staatssecretaris. En omgekeerd: welke negatieve effecten heeft dit, gezien alle onrust die hierdoor ontstaat bij de docenten? Zouden we er niet beter aan doen eerst dit register vrijwillig uit te laten kristalliseren en er pas een wettelijke stempel op te geven als alle discussies in het werkveld zijn gevoerd? Door het register nu wettelijk verplicht te maken, dragen we medeverantwoordelijkheid voor de uitkomsten ervan. Als ik die verantwoordelijkheid draag, dan wil ik ook de consequenties daarvan kunnen overzien.
In de afgelopen maanden zijn er veel handtekeningen verzameld tegen dít register. Ik zeg met nadruk "dít" register, want ook de leraren zijn niet tegen een register op zich. Nu hebben ook de sectorraden zich achter hen geschaard. Zij zijn er ook niet gerust op dat dit register gaat brengen wat we ermee beogen. Er is dus breed draagvlak voor uitstel van het register. Op zich zou je kunnen zeggen dat dit winst is, ook voor het register zelf. De discussie is opgestart en de noodzaak is bevestigd. Is het nu dan niet weer aan het werkveld zelf om de volgende stap te zetten?
De actualiteit heeft dit debat al weer ingehaald, want ik heb vanmorgen in de krant gelezen dat er om uitstel van de invoering van de wet wordt gevraagd. Daarmee wordt ten minste tegemoetgekomen aan een van de wensen van het werkveld. Maar het werkveld vroeg ons vooral om dit wetsvoorstel niet aan te nemen. Ik wil hier een ander voorstel voorleggen: ik wil de staatssecretaris vragen om de wet aan te houden totdat er duidelijkheid is over de inhoud en de uitwerking ervan. Iedereen voelt dat de onzekerheid, onduidelijkheid en snelheid zorgen voor te weinig draagvlak. Tegelijkertijd zeggen alle partijen dat zij niet tegen het register op zich zijn. Een manier om hiermee om te gaan, kan zijn: de invoering uitstellen, maar de wet wel aannemen. Dan hebben de facto de factor snelheid geslecht, maar blijft er sprake van onduidelijkheid en onzekerheid. Ik vraag de staatssecretaris om de behandeling verder aan te houden totdat helder is hoe het lerarenregister vorm gaat krijgen.
Ik vraag het de staatssecretaris nogmaals: wat gaat er mis wanneer we deze wet niet nu invoeren? Ik ben uiterst benieuwd naar zijn antwoord.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag over die laatste oproep van mevrouw Gerkens. Zou alleen maar uitstel, de tijd nemen om goed te kijken naar de invoering, wel genoeg zijn of moeten er dan nog aanpassingen worden doorgevoerd? Dat laatste zou betekenen dat de staatssecretaris de wet eigenlijk zou moeten terugnemen en wellicht met een novelle zou moeten komen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik heb de indruk dat de heer Schalk daar ideeën over heeft. Mocht dat zo zijn, dan zie ik die graag tegemoet.
De heer Schalk (SGP):
Ik had er eerlijk gezegd nog niet heel veel ideeën bij, maar toen mevrouw Gerkens die vraag hier neerlegde, dacht ik: je kunt natuurlijk wel zeggen "doe er wat langer over", maar helpt dat? Is dat voldoende of zijn er dan echt aanpassingen in die wet nodig die we moeten duiden zodat de staatssecretaris weet wat hij in die tijd kan of moet doen?
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat is één manier om ernaar te kijken. Dan zou je zelf moeten duiden op welke wijze er vorm moet worden gegeven aan de discussie in het werkveld. Dat is een mogelijkheid. Als ik echter verneem dat leraren zich op dit moment nog steeds inschrijven in het register en als ik hoor hoeveel het oproept, dan denk ik: er is nu beweging; laten we bekijken welke wensen er vanuit het werkveld naar voren komen. Dan kan de staatssecretaris altijd nog beslissen dat er wellicht hier en daar nog iets gewijzigd dient te worden. Maar ik denk dat dat op dit moment aan hen en niet aan ons is.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik wil mevrouw Gerkens graag nog op één punt bevragen, namelijk haar vertrouwen in het veld. Heeft zij dat überhaupt wel? Zij suggereert dat zij dat wel heeft, maar als het gaat over het cursusaanbod dat gebruikt zal worden, ziet zij opeens allerlei opportunistische, gemakzuchtige leraren voor zich die er zo snel mogelijk onderuit willen komen. Zij maakt er bovendien een beetje een nummertje van dat er allerlei ridicule cursussen zouden komen waar het veld niets aan heeft. Waarom denkt zij dat leraren een nutteloze cursus zouden volgen, dat die cursus door die leraren zelf zou worden gevalideerd en dat de leidinggevenden van die leraren dat een goed plan zouden vinden?
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat zijn heel veel vragen in één. De heer Ganzevoort suggereert eigenlijk dat ik denk dat docenten dit doen omdat ze het zo leuk vinden om makkelijke cursussen te volgen. Laat ik die suggestie wegnemen. Ik denk dat de werkdruk op dit moment zo hoog is — dat heeft ook te maken met de vraag vanuit het werkveld — dat een docent, als er nog een cursus bij moet, zegt: ik pak degene die mij op de kortste termijn het meeste oplevert. Ik kan mij dat heel goed voorstellen, want ook dat moet immers onder enorme tijdsdruk gebeuren. Dat is de reden waarom ik me afvraag of we dit register nu op deze manier invoeren. Waarom zeggen we niet gewoon: wat heeft het werkveld nodig? Dat is rust en voldoende tijd voor een goede lesvoorbereiding en rust en voldoende tijd om te bekijken welke cursussen of vormen van bijscholing daarbij horen. Zo mag de heer Ganzevoort mijn woorden duiden.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik geef toe dat er ook andere dingen nodig zijn, maar dat zegt niet zo heel veel over de vraag wat er hier nodig is. Mijn punt is echter dat zij nogal een nummertje van die cursussen maakt. Dat heeft ze gedaan in schriftelijke vragen. Zij vroeg toen: is een cursus autisme in de klas nuttig als je geen autistische leerlingen hebt? Die cursus kan het heel goed zijn als je bijvoorbeeld verwacht dat je die volgend jaar wel in je klas hebt. Het is aan de leraar en aan de leiding om dat te doen. Zij vroeg: is een cursus meidenvenijn in de klas nuttig? Die kan buitengewoon nuttig zijn, gelet op de manier waarop meiden met elkaar omgaan. Het kan daarbij gaan om een heel subtiele manier van machtsuitoefening. Het is buitengewoon belangrijk dat docenten dat een beetje kunnen managen. Ik vind het onder de maat van het debat dat we hier zouden moeten voeren en onder de maat van het vertrouwen dat we aan de beroepsgroep zouden moeten geven om dat hier nu te gaan ridiculiseren en om te doen alsof dit allemaal nutteloze cursussen zijn die gewoon gemakzuchtig worden gevolgd.
Mevrouw Gerkens (SP):
Maar dan maakt u een nummertje van het feit dat ik die voorbeelden heb genoemd, mijnheer Ganzevoort, want u suggereert daarmee dat ik zeg dat alle cursussen zo zouden zijn. Dat zeg ik niet. Er zitten natuurlijk ook post-hbo- en masteropleidingen tussen die cursussen. Dat aanbod is heel breed. U hebt bij de petitieaanbieding vandaag echter ook de voorbeelden gehoord van cursussen die mij, en u waarschijnlijk ook, de wenkbrauwen doen fronsen. Het gaat erom dat wij hiermee wettelijk bepalen dat dat soort cursussen goed is voor de kwaliteit en de deskundigheidsbevordering van de beroepsgroep.
De voorzitter:
Ik geef de heer Ganzevoort het woord voor een heel korte, laatste interruptie op dit punt.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik zal het zeker kort houden, voorzitter. Dit was ook mijn eerste interruptie van vandaag. Het gaat mij om het volgende: heeft mevrouw Gerkens er vertrouwen in dat de beroepsgroep zelf, dat leraren een cursus kiezen die voor hun beroepsuitoefening nodig is, dat leidinggevenden daar goedkeuring aan geven als dat nuttig is en dat gevalideerd wordt wat de moeite waard is?
Mevrouw Gerkens (SP):
Het antwoord daarop kan niet eenduidig zijn. Aan de ene kant vertrouw ik erop dat die beroepsgroep dat zeker kan, wil en ook zal doen. Een groot deel van de beroepsgroep vindt het fijn om een goede cursus te volgen. Aan de andere kant weet ik dat er ook cursussen zijn waarvan de beroepsgroep denkt: jij vertelt me hier helemaal niets nieuws, maar ik draai dit lesje af, want dan haal ik punten binnen. Het is niet zo dat ik daarmee alles over één kam scheer, zoals de heer Ganzevoort suggereert. Het is echter wel de realiteit dat dit ook gebeurt in het werkveld.
De heer Bruijn (VVD):
Ik kom even terug op mijn eerdere interruptie. Ik heb geen persoonlijk feit willen maken. Als dat zo overkomt, dan spijt mij dat en neem ik die woorden terug. Laat ik het zo herformuleren: is mevrouw Gerkens het in ieder geval met mij eens dat het vermeende adagium dat bekwaamheidsonderhoud alleen zou kunnen door scholing, niet in dit wetsvoorstel staat?
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat staat niet zo letterlijk in het wetsvoorstel, maar daar gaat wel een premisse aan vooraf.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Volgens mij zijn mevrouw Gerkens en ik het erover eens dat het wenselijk is om een lerarenregister te hebben. Volgens mij zijn we het er ook over eens dat de invoering van een lerarenregister op een zeer zorgvuldige wijze dient te gebeuren en dat er aan een aantal randvoorwaarden dient te worden voldaan. Er moet daarbij worden gekeken naar de situatie op de arbeidsmarkt en naar het draagvlak onder de leraren, de beroepsgroep die eigenaar is van het lerarenregister. Zou mevrouw Gerkens voor het wetsvoorstel kunnen stemmen als de Eerste Kamer de mogelijkheid wordt geboden om zich tussendoor op een aantal vastgelegde momenten uit te spreken over de routekaart en de wijze waarop is voldaan aan de randvoorwaarden voor een zorgvuldige invoering van het lerarenregister?
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat hangt af van de gevolgtrekkingen die dan worden gemaakt. Dat uitspreken is één ding, maar als het ook zou kunnen betekenen dat we ergens op die routekaart een aantal "go/no go"-momenten neerzetten, dan zou ik dat zeer interessant vinden, ja.
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. Voor zover ik dat kan nagaan, bestaat bij heel veel leraren nogal wat ressentiment tegen het ministerie van OCW. Dat komt natuurlijk doordat in het onderwijs het gevoel leeft dat heel vaak ingrijpende beslissingen worden genomen waarmee het onderwijs wordt geconfronteerd zonder daar zelf echt invloed op te kunnen hebben, maar die wel gevolgen hebben voor de inhoud en methoden van werken en ook vaak gepaard gaan met uitbreiding van administratieve verplichtingen van scholen en personeel. Ik zal geen uitspraak doen over de vraag of dat negatieve gevoel gerechtvaardigd is, maar met dat gevoel mag in ieder geval wel terdege rekening worden gehouden, want het wordt dagelijks gevoed door de problemen die door iedereen in het onderwijs dagelijks gevoeld worden.
Die problemen zijn reëel en daar wordt tegenwoordig trouwens ook door alle partijen over gepraat. De klassen zijn te groot, zeker als iedereen daarin opgevangen moet worden in het kader van Samen naar School. Dat lukt trouwens ook niet altijd: er zitten blijkbaar duizenden kinderen thuis. Mede daardoor moet overal gedifferentieerd les worden gegeven. Dat klinkt mooi, maar zoals vorige week bleek, is zelfs dat niet alleen maar gunstig, want drie kwart van de dyslexiegevallen zou juist daaraan geweten moeten worden. Het aantal wekelijkse lesuren van een Nederlandse leraar is aanzienlijk groter dan bij verreweg de meeste Europese collega's. De salarissen zijn niet slecht, maar zijn wel zodanig dat veel leraren toch wat afgunstig kijken naar andere sectoren en vooral eerstegraads leraren bijna niet meer te krijgen zijn. Over de hele linie is er trouwens een lerarentekort en moet vaak met onbevoegden worden gewerkt. Desondanks is de inzet in het onderwijs over het algemeen heel groot. De opbrengst van het Nederlandse onderwijs is in internationale vergelijkingen in de regel toch heel goed.
Er moeten meer leraren komen, er moeten beter opgeleide leraren komen en er moeten meer academisch opgeleide leraren komen. Er moet dus gewerkt worden aan de status van het leraarschap. Dat heeft de regering heel goed begrepen. Vandaar het voorliggende wetsvoorstel, waarvan wij ons nu dus moeten afvragen of het een zinvolle bijdrage kan leveren aan het oplossen van de problemen van het onderwijs, vooral — daarop richt het zich immers voornamelijk — het statusprobleem en daarmee het probleem van de tekorten en de onbevoegden.
De regering legt erg de nadruk op het feit dat het lerarenregister van, voor en door de leraren zal zijn, dus op het eigenaarschap. Zal het echt zo werken of wordt het toch weer een nieuw wat bureaucratisch instituut dat dingen uitdenkt waaraan de leraar moet voldoen? In de Onderwijscoöperatie voelen zeker nog niet alle leraren zich echt vertegenwoordigd. Het al bestaande register trekt nog lang niet voldoende inschrijvers. BON, Beter Onderwijs Nederland, heeft zich teruggetrokken uit de Onderwijscoöperatie, terwijl BON als beroepsmatig enigszins conservatieve onderwijsdenktank veel goodwill heeft, zeker in het vo. LIA, Leraren in Actie, verzamelt in een mum van tijd enkele tienduizenden handtekeningen, niet tegen elke vorm van lerarenregister maar wel tegen deze wet. Hoe schat de staatssecretaris de achterban van de Onderwijscoöperatie en het draagvlak voor de wet in en waarom?
Het lerarenregister wordt als icoon voor de professionalisering van het lerarenberoep telkens vergeleken met het BIG-register van de medici en met andere registers, maar zo'n vergelijking is betrekkelijk. Medici moeten op de hoogte blijven van echt nieuwe ontwikkelingen in kennis, medicatiemogelijkheden en mogelijkheden van lichamelijke ingrepen. Zonder dat wordt een patiënt ernstig tekortgedaan. Medici moeten ook geroutineerd blijven in hun vak om die concrete kennis en vaardigheden te kunnen blijven toepassen. Het BIG-register dient ervoor om die harde eisen controleerbaar te houden. Voor leraren ligt dit toch wat anders. In het onderwijs vallen natuurlijk geen doden door het inzetten van onbevoegden en zeker niet door het aantrekken van begaafde buitenstaanders die dit maatschappelijk belangrijke beroep op zich willen nemen. In het onderwijs is er ook vakinhoudelijk bij veel vakken misschien niet heel veel om altijd maar weer bij te scholen, en komt "het vak bijhouden" soms gewoon neer op jezelf goed op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen, nieuwe literatuur lezen en de krant en vakbladen lezen. Dat ben ik met mevrouw Gerkens eens. Ik denk dat de heer Bruijn erg snel concludeert dat zoiets wel gevalideerd zal worden in het nieuwe systeem. Dit wil niet zeggen dat echt zinvolle nascholing niet mogelijk zou zijn. In didactisch of pedagogisch opzicht en heel vaak natuurlijk ook in vakinhoudelijk opzicht is zinvolle nascholing zeker wel mogelijk, natuurlijk.
De heer Bruijn i (VVD):
Ik word uitgelokt. In de bestaande systemen wordt dat soort zaken inderdaad gevalideerd, maar in het nieuwe systeem voor leraren is de vraag of de leraren dit zelf voldoende vinden. Mijn vraag aan de spreker is of het mooie van dit systeem niet juist is dat de leraren zelf bepalen wat de ondergrens is. Als er nooit enige uitbreiding van de kennis in een beroep komt — dat heb ik bijvoorbeeld weleens horen zeggen door een leraar geschiedenis — kan die ondergrens op nul worden gesteld. De vraag is dan wel welke nieuwe kennis iedere keer verschijnt in de duizenden historische tijdschriften, maar dit terzijde. Mijn vraag is dus of dit systeem niet juist heel mooi voorziet in de vrijheid om als beroepsgrens zelf die ondergrens te bepalen, ook als die heel laag zou liggen.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Wij weten op dit moment natuurlijk niet hoe dit straks zal uitpakken en hoe de Onderwijscoöperatie en de daarachter liggende ledenvergadering daarover zullen oordelen. Ik betwijfel echter of weinig controleerbare dingen, zoals zelf dingen bijhouden, zomaar als gevalideerde nascholing beschouwd zullen worden. Ik weet dat nog niet, maar laten we dat afwachten; misschien is dat zo.
Momenteel lijkt de realiteit ook te zijn dat heel veel officiële, wel gevalideerde nascholing als zinloos tijdverdrijf wordt ervaren. Kan de regie die moet uitgaan van de Onderwijscoöperatie, dit nu echt veranderen of betekent dit weer alleen dat er uren besteed moeten worden aan wat iemand anders, een organisatie, bedacht heeft en wat niet echt helpt om beter werk te leveren? Die vrees leeft algemeen. Daar ligt misschien wel het belangrijkste vraagpunt bij deze wet.
Hier wreekt zich trouwens ook duidelijk dat er nog heel weinig zicht is op hoe het lerarenregister ingevuld gaat worden; dat probleem besprak ik zojuist met de heer Bruijn. Het concrete moet straks nog in AMvB's en ministeriële regelingen komen, op nog uit te brengen adviezen van de Onderwijscoöperatie. Zal die, bijvoorbeeld wat die nascholing aangaat, een beter wiel uitvinden dan wat er tot nu toe is uitgevonden? Verplichtend wordt het in ieder geval wel. Als bevoegde leraar heb je te voldoen aan de herregistratieverplichtingen, want anders verlies je — nou ja, pas na 2026 — het recht om les te geven. Eigen schuld, dikke bult natuurlijk, maar dan ben je wel een groot probleem, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de school waarbij je in dienst bent. Na alle vragen daarover in de schriftelijke rondes komt de regering bij de vraag wat er dan moet gebeuren, inderdaad niet verder dan dat cao-partijen dat maar moeten regelen of dat zo'n bevoegde maar niet meer geregistreerde leraar maar ander werk moet doen binnen de school. Repetities nakijken onder verantwoordelijkheid van een echte leraar, misschien zelfs een onbevoegde leraar? Surveilleren of koffie rondbrengen? Hoe dan ook, dit is een dure grap. Kan de staatssecretaris begrijpen dat sommige leraren maar ook bestuurders en toezichthouders hier niet blij van worden?
Het lerarenregister zou een aantal zaken kunnen regelen, zoals controle op de nascholing, maar volgens de Wet BIO moet de werkgever die controle eigenlijk al doen. Ik noem ook controle op de tijd waarbinnen een onbevoegde zijn bevoegdheid moet halen en anders op moet houden, maar daar moet de inspectie al op letten, net zoals op de aantallen onbevoegd gegeven lessen. En wat de controle betreft op de perioden waarin een leraar, bevoegd of onbevoegd, echt een baan heeft en dus niet buiten het onderwijs staat: hoe belangrijk is dat eigenlijk? Het lerarenregister moet ook bijdragen aan het professionele imago van de leraar. Het zou inderdaad kunnen en moeten dat inschrijving betekent: bewijsbaar deel uitmaken van deze professionele en maatschappelijk hoog gewaardeerde beroepsgroep.
Jammer genoeg voelt de beroepsgroep zelf zich nog niet in alle opzichten voldoende door de maatschappij gewaardeerd, en daarom zijn er ook nog veel te weinig bevoegde beroepsbeoefenaren. Is die constatering ook niet de achtergrond van het oordeel van zowel de Raad van State als van de Onderwijsraad dat dit wetsvoorstel niet heel verkeerd, maar wel prematuur is? Wel een goed idee, maar voorlopig toch liever aandacht, inspanning en ook het geld richten op wat op dit moment toch belangrijker problemen zijn?
Ik hoor graag hoe de staatssecretaris hierover denkt.
De heer Schalk i (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Mij is gevraagd om vanmiddag het woord te voeren mede namens de fractie van de ChristenUnie. Dat doe ik uiteraard graag.
Een vraag die het altijd goed doet, is deze: als je terugdenkt aan je schooltijd, wie was toen je beste leraar? Dan krijg je allerlei verrassende antwoorden. Iedereen heeft inmiddels iemand in gedachten. Maar dan de volgende vraag: wat was er nu zo bijzonder aan hem of haar? Had dat te maken met het vak, met de inhoud, of met de persoon van de leraar? Had dat te maken met zijn bekwaamheid of zijn bevoegdheid?
Je kunt die vragen ook stellen voor scholen. Hoe staat het met de kwaliteit van scholen en dan in relatie tot het personeel? Vanmorgen had ik contact met bestuurders van twee scholengemeenschappen. De ene is de Fruytier scholengemeenschap in de regio Apeldoorn-Urk-Rijssen. Bij hen staan alle kwaliteitskaarten op groen. Bij de toets van Elsevier haalden ze op vier indicatoren 16 keer super en 22 keer voldoende tot goed, maar ze kregen onlangs een brief van het ministerie dat ze 26% van de lessen door onbevoegde leraren laten geven. Het andere voorbeeld is het Calvijncollege, Goes-Middelburg-Tholen: alleen maar groene kwaliteitskaarten van de inspectie, volgens Elsevier een superschool, maar het ministerie zet de duimschroeven aan: 21% onbevoegde lessen.
Natuurlijk is het waar: een superschool kan altijd nog gaan voor een super-de-luxe-school, en voor die goede leraar of lerares is het beste nog niet goed genoeg, ook in de wetgeving. Daarom moeten we zorgen dat zij enerzijds bediend en anderzijds beschermd worden. Dat is de manier waarop de fracties van de SGP en de CU naar dit wetsvoorstel kijken.
Het bijzondere in dit wetsvoorstel is dat dit de zoveelste poging is om het beroep van leraar op de kaart te zetten, en wel door een heel bouwwerk op te zetten. Er is daarbij gesproken over het fundament; dat zou de professionele ruimte zijn. Er is verwezen naar de drie pijlers van dit wetsvoorstel: de erkenning van de professionele ruimte, de erkenning van de zeggenschap van de leraar en de komst van het lerarenregister.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
De heer Schalk noemt een aantal scholen met kennelijk een vrij hoog percentage onbevoegde leraren. Heeft hij ook een idee waar die onbevoegdheid vandaan komt, waarom die leraren niet bevoegd zijn?
De heer Schalk (SGP):
Zeker, dat is inderdaad een interessante vraag. Dat heb ik natuurlijk ook onmiddellijk aan die scholen gevraagd. Het waren trouwens niet 21% of 26% onbevoegde leraren, maar 26% van de lessen werd gegeven door een onbevoegde leraar, en dat is iets totaal anders. Ik zal uitleggen hoe dat komt. Je hebt bijvoorbeeld een leraar natuurkunde, die bevoegd is voor zijn vak, want hij is doctor in de natuurkunde, maar zodra hij scheikunde geeft, is hij daar niet bevoegd voor. Dat wordt gewogen en gemeten. Op dat moment is die les door een onbevoegde leraar gegeven. Dat is een voorbeeld. Een ander voorbeeld is dat zij lesgeven in de vorm van team teaching, waarbij leraren een cluster van klassen lesgeven, om extra veiligheid te bieden en dergelijke. Dat betekent dat er vakken gegeven worden door een niet zo bevoegde leraar. Misschien nog één aanvulling: 87% van de docenten op die school in Apeldoorn was bevoegd en 13% is in een scholingsprogramma, dus daar ligt het allemaal niet aan, maar aan de meting.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Als zij in een scholingsprogramma zitten, neem ik aan dat zij in een voorportaal zitten en weer kunnen gaan functioneren, dus dat is dan opgelost. Voor het andere deel blijft de vraag of het aan de organisatie ligt of aan de keuzes van de school. Of wil de heer Schalk onbevoegdheid als een gegeven accepteren en zegt hij: laten we daar maar niet zo moeilijk over doen?
De heer Schalk (SGP):
Nee, dat laatste zou ik absoluut niet willen propageren. Natuurlijk is een bevoegde docent een heel belangrijke figuur binnen een school. Maar wat ik probeer te betogen, is dat bevoegdheid en bekwaamheid soms door elkaar kunnen lopen. Door bevoegd te zijn voor een bepaald vak voldoe je ook niet meteen aan de bevoegdheidseisen voor een ander vak, terwijl je wel uiterst bekwaam kunt zijn. Die twee elementen lopen vandaag ook heel erg door elkaar.
Voorzitter. Leraren worden dus zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun beroep en het bevoegd gezag moet leraren tot professionele beroepsuitoefening in staat stellen. Tot zover is het helder en overzichtelijk.
Om dat voor elkaar te krijgen is in deze wet voorzien in een viertal zaken: registratie, nascholing, erkenning van zeggenschap en komen tot een professioneel statuut.
Dat alles is in eerste instantie een zaak van leraren zelf in relatie tot het bevoegd gezag. Feit is en blijft, ook na beantwoording van een serie vragen hierover, dat de leraren straks een eigen verantwoordelijkheid krijgen, die vervolgens absoluut ook arbeidsrechtelijke gevolgen kan en zal hebben. Heel simpel: als leraren met elkaar de bekwaamheidseisen hebben vastgesteld en als registratie verplicht is, dan komt er een moment waarop het register aangeeft of een leraar wel of niet voldoet aan die eisen. Het wetsvoorstel en de wetsgeschiedenis tot nu toe maken duidelijk dat er bij niet voldoen een fors probleem is. In dat geval komt er een aantekening in het register — ik weet dat dit op z'n vroegst in 2022 gebeurt — en daaruit volgt dat de betreffende leraar niet meer onderwijsgevende verantwoordelijkheid mag dragen vanaf 2026. Kortom: deze persoon mag niet meer worden ingezet voor de klas.
Vervolgens is er een vacuüm: ondanks herhaald aandringen in de schriftelijke inbreng geeft de regering alleen aan dat ze het mogelijk acht dat cao-partijen tot de conclusie komen dat aan het niet voldoen aan de herregistratiecriteria het gevolg is verbonden dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd de arbeidsverhouding te continueren. Dat is echter aan die partijen en niet door de wetgever bepaald. Wel kan de wetgever, vanuit diens verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit, als bekostigingsvoorwaarde voor bevoegde gezagsorganen in het bijzonder onderwijs, respectievelijk als regel voor het openbaar onderwijs, stellen dat benoemde leraren ook bevoegd moeten zijn en dat aan het niet behalen van de herregistratiecriteria is verbonden dat die leraar dus niet meer voor de klas kan staan.
Maar wat betekent dit voor de leraar in kwestie, zo vraag ik aan de staatssecretaris. Mag hij worden ontslagen? Ook mevrouw Sent vroeg om helderheid op het punt van de juridische relatie tussen de werkgever en de werknemer. Als hij niet mag worden ontslagen, wat moet hij dan gaan doen? En wie betaalt dat dan? Dit is een vraag die ik natuurlijk aan de staatssecretaris stel, maar die ik ook richt aan de heer Bruijn.
Wat betekent dit voor het bevoegd gezag? Mag dit nu wel of niet deze leraar ontslaan? Wie betaalt bij ontslag de transitievergoeding? Of is die niet meer van toepassing omdat de leraar zijn bekwaamheid niet adequaat heeft onderhouden? Ik denk dat dit een probleem is, want andere sprekers hebben al aangegeven dat herregistratie geen onderdeel is van het Burgerlijk Wetboek, dus geen grond voor ontslag kan zijn. Wie betaalt de leraar die straks wel voor de klas zal moeten staan, want het onderwijs moet gegeven worden? Die leraar die het onderwijs niet meer mag geven, staat nog steeds op de loonlijst en dat moet betaald worden uit de vergoedingen die gekoppeld zijn aan het aantal leerlingen op 1 april of 1 oktober. De staatssecretaris weet dat ongetwijfeld beter dan ik.
Waarom komt de staatssecretaris niet met een heldere lijn? Je kunt toch niet als wetgever een probleem creëren en vervolgens de vragen over de oplossing op een cao-tafel schuiven?
In dit verband is er nog een andere kwestie, die ook heel zwaar weegt voor de fracties van de SGP en de ChristenUnie. Het register is blijkbaar niet alleen een kwestie tussen werkgever en werknemer, maar ook ouders en leerlingen mogen als gebruikers volop inzicht hebben vanuit de gedachte van transparantie. Zetten we daarmee de leraar niet geweldig op achterstand, juist ten aanzien van het belangrijkste dat de leraar moet hebben in zijn vak en in zijn klas, namelijk gezag? Hij is als leraar immers gezagsdrager. Stel dat hij door onvoorziene omstandigheden een periode niet in staat is om aan de vastgestelde bekwaamheidseisen te voldoen, en een leerling of diens ouders spreken hem daar op aan. En dat is echt niet denkbeeldig, want volgens de uitleg krijgen ouders en leerlingen inzicht in drie zaken. 1. Is de leraar bevoegd? 2. Voor welke bevoegdheid gaat hij op voor herregistratie? 3. Is er de aantekening dat hij niet voldoet aan de bekwaamheidseisen?
Helaas constateer ik dat onze samenleving steeds minder ontzag voor gezag heeft. Als dit element, dat onderdeel dient te zijn van gesprek tussen bevoegd gezag en leraar, op straat komt te liggen, zetten we toch het gezag van die leraar te kijk? Dat is juist een enorme verzwakking van de positie van de leraar. Dit klemt nog te meer als we het bezien in het bredere kader waar mijn collega van de ChristenUnie Herman Sietsma, die vier maanden hier heeft gefunctioneerd, terecht op heeft gewezen, namelijk de verkenning naar de "rijksbrede beroepenregistratie-autoriteit". Daarbij gaat het over registratie voor steeds meer publieke beroepsbeoefenaars, zoals politieagenten en belastingambtenaren. Als het publiek bij een uitgeschreven bekeuring eerst even kan nazien of de betreffende agent wel bekwaam en dus bevoegd is, dan is het hek van de dam. Terug naar de leraar: de vraag of iemand wel of niet bekwaam is, dient toch een zaak te zijn van werkgever en werknemer?
In de beantwoording van de vele vragen over deze aspecten heb ik gelezen dat het de bedoeling is dat dit een kwaliteitsinstrument is, en geen afrekeninstrument. Als dat zo is, dan dient de wetgever te zorgen voor juiste waarborgen, voor afgehechte juridische borging en voor bescherming tegen oneigenlijk gebruik. De fracties van de SGP en de ChristenUnie zijn daar nog niet van overtuigd en zijn benieuwd hoe de staatssecretaris dit ziet.
Tot slot is het van belang om te luisteren naar het veld. Het is logisch dat de Onderwijscoöperatie het lerarenregister graag ziet ontstaan. Het is opvallend dat een aantal vakbonden erg positief is over het fenomeen, maar vanuit het vo klinken sterke bedenkingen. Er wordt kritiek geleverd op administratieve lastenverzwaring. Er wordt gesproken over onwerkbaarheid als scholen zich gaan instellen op verbreding van hun aanbod in het kader van Onderwijs2032, over mentoren die hun eigen klas voor twee vakken hebben waarvan één dan niet bevoegd en over hoogopgeleide docenten die voor aanpalende vakken als onbekwaam of onbevoegd zullen worden gekwalificeerd. Ook is er de kritiek dat het leren van elkaar binnen professionele leergemeenschappen hierdoor geen recht wordt gedaan, enzovoorts. Ook de termijn van twee jaar onbevoegd is niet echt realistisch als de eis komt dat drie- of vierjarige opleidingen moeten worden gevolgd. Zijn dit allemaal angstverhalen of kan de staatssecretaris de genoemde zorgen wegnemen?
De PO-Raad en de VO-raad hebben grote twijfels geuit en roepen op om het registratiesysteem in te bedden in de schoolcontext. Ook door hen wordt gewaarschuwd voor de administratieve last en voor spanning op de invoeringsdatum. En zij geven net als deze twee fracties aan dat het arbeidsrechtelijke gevolg als consequentie van niet-herregistratie niet door sociale partners kan worden vormgegeven, terwijl de regering daar wel steeds naar blijft verwijzen. Hoe lost de staatssecretaris dit dilemma op?
Het meest opvallend is natuurlijk dat een groot aantal leraren er blijkbaar niet veel in ziet, gezien het feit dat in korte tijd ruim 29.000 handtekeningen zijn verzameld tegen deze vorm van lerarenregistratie. Hoe waardeert de staatssecretaris deze signalen?
De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP zien uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik heb de heer Schalk niet gehoord vanuit het perspectief van de leerling. Heeft de leerling geen recht op een bevoegde en blijvend bekwame docent? Levert het lerarenregister niet een heel belangrijke bijdrage aan die bevoegdheid en bekwaamheid van docenten, en daarmee aan de toekomst van onze kinderen?
De heer Schalk (SGP):
Dat vind ik nou een prachtige vraag! Als het in het onderwijs niet meer om de kinderen en om de leerlingen gaat, dan zijn we echt helemaal de weg kwijt. Ik ben het volkomen met mevrouw Sent eens dat leerlingen recht hebben op de beste meester, de beste juf, de beste leraar en de beste lerares. De vraag is alleen of die beste leraar of lerares ontstaat door op deze manier dit lerarenregister in bedrijf te brengen. Die twee grootheden kan ik nog niet helemaal bij elkaar brengen. Net als in antwoord op de vraag van de heer Ganzevoort zeg ik ook tegen mevrouw Sent: natuurlijk, het gaat in eerste instantie om kwalitatief hoogwaardige lesgevers, het liefst bevoegd maar vooral bekwaam. Maar of dat via het register moet, is mijn belangrijke vraag.
Mevrouw Sent (PvdA):
Is het lerarenregister dan niet een prachtig instrument om die bekwaamheid bij te houden, waarmee de beroepsgroep zelf aangeeft op welke wijze de herregistratie en validering plaatsvindt?
De heer Schalk (SGP):
Dat kan een heel goed medium zijn dat helpt, maar het wordt nu opgelegd via een route waar ook de partij van mevrouw Sent vraagtekens bij stelt. Is het tempo goed? Is een aantal zaken wel goed geborgd en ingeregeld? Die vragen kan ik heel goed begrijpen. Maar zelfs als die vragen positief beantwoord zouden worden, vraag ik me nog af of dit de juiste route is. Of moeten we erop inzetten dat het binnen de schoolcontext goed en zorgvuldig geregeld wordt ten behoeve van kinderen en leerlingen?
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. Wie de stukken over het lerarenregister leest, raakt welhaast ontroerd door alle goede bedoelingen. Het gaat erom de professionele ruimte van de leraar beter te erkennen en de kwaliteit van het beroep van leraar steviger te verankeren door professionele standaarden te ontwikkelen, en het gaat om een lerarenregister waarbij leraren zelf een belangrijke stem hebben in het bepalen van de kaders en de criteria.
Mijn fractie deelt die goede bedoelingen voluit. We behandelen deze maand bijna elke week een wetsvoorstel over het onderwijs en ik kan alleen maar blijven herhalen hoe belangrijk onderwijs is als investering in de samenleving van de toekomst. Een samenleving die steeds meer wordt bepaald door complexiteit en waarin veranderingen steeds sneller zullen gaan door de exponentiële groei van kennis. Dan ben je er niet met een iPad en Google, maar is het juist steeds belangrijker dat we docenten hebben die in die snel veranderende wereld - vol van informatie, desinformatie en "alternatieve feiten" - jongeren kunnen leren hun weg te vinden. Mijn vader, zelf een leraar, zei weleens voor de grap dat een goede leraar van bijna alle dingen bijna alles afweet, maar dat is niet wat we vandaag verwachten, juist omdat bijna alles blijft veranderen.
We verwachten wel van een leraar dat zij of hij in staat is om steeds weer snel veranderende kennisdomeinen te ontsluiten voor leerlingen op een effectieve manier die hen helpt om hun vaardigheden en hun talenten te ontwikkelen en zo hun plek in de samenleving in te nemen. Dat vraagt nogal wat en daarom is dit debat ook een goed moment om onze waardering uit te spreken voor al die goede leraren die steeds weer jonge mensen helpen om zich te ontwikkelen en die voor en met die jongeren de brug slaan naar kennis, inzicht en vaardigheden.
Dat is, wat ons betreft, ook precies die goede bedoeling van dit wetsvoorstel. Want hoe kan een leraar die complexe rol vervullen wanneer zij of hij zelf niet voldoende tijd, ruimte, mogelijkheden en uitdaging zou krijgen om mee te groeien en steeds voldoende up-to-date te zijn? Als de wereld van leerlingen snel verandert, dan verandert de wereld van leraren ook. En dan is het niet voldoende als je 5, 10, 20 of 35 jaar geleden je opleiding met succes hebt afgerond. In die zin is bevoegdheid wel een voorwaarde maar nog niet voldoende, en is ook bekwaamheid op moment a niet hetzelfde als bekwaamheid altijd. Het vak van leraar vereist een voortdurende ontwikkeling en bijscholing. En het lerarenregister dat met dit wetsvoorstel wordt verankerd zorgt er dan ook vooral voor dat dat voortdurende bijspijkeren wordt gegarandeerd en dat leraren erkenning krijgen voor die broodnodige vernieuwing van hun deskundigheid. Bevoegdheid en bekwaamheid moeten daarom de vanzelfsprekende norm zijn. En daarom is transparantie goed, zo zeg ik ook tegen de heer Schalk van de SGP die banger lijkt voor verlies van gezag als ouders ontdekken dat een leraar onbevoegd is, dan dat hij dat gezag zou willen borgen met een vanzelfsprekende bevoegdheid. Daar zou het gezag immers vandaan moeten komen. Dat is bijna uitlokking, maar ik ga er niet, zoals de heer Schalk, van uit dat gezag per se van boven gegeven is. Ik denk dat dit gebaseerd moet zijn op kwaliteit, bevoegdheid en bekwaamheid.
Je zou dus verwachten dat de regering met haar voorstel veel steun heeft weten te verwerven in het veld. Maar in plaats daarvan werd er vandaag een petitie aangeboden aan deze Kamer, waarin veel leraren zeggen: we zijn hier niet per se op tegen, maar we willen niet dat het wordt opgelegd terwijl er geen draagvlak is, we willen niet dat daarmee onze keuzevrijheid bij professionalisering wordt ingeperkt, en we willen vooral dat het niet in de plaats komt van al die andere zaken die nodig zijn om het onderwijs te verbeteren, zoals kleinere klassen, minder lesuren en meer bevoegde leraren. En de sectorraden zeggen: goed idee, maar zonder draagvlak onder leraren en zonder goede inbedding in de schoolpraktijk zien wij het niet zitten. Daarom stelt mijn fractie aan de staatssecretaris toch de vraag hoe hij het voor elkaar heeft gekregen om een plan, waar in theorie iedereen voor is en waar de vrijwillige variant van het lerarenregister redelijk breed omarmd wordt, zo te laten ontsporen dat het vandaag lijkt alsof er massale weerstand is tegen het hele voorstel. Zeker, er zijn ook andere stemmen te horen, ook vanuit de beroepsgroep. Zo kregen we vandaag ook een andere petitie. Maar de vele handtekeningen onder de petitie geven wel aan dat er onrust is.
Mijn vraag, iets vriendelijker geformuleerd, is: wat heeft de staatssecretaris gedaan om de brede steun die er in principe is, te verzilveren voor een door de beroepsgroep zelf gedragen register? Hoe komt het dat alle woorden van de regering in bijvoorbeeld de memorie van antwoord, namelijk dat dit voorstel precies aansluit bij wat Leraren in Actie wil, door de actievoerende leraren niet worden herkend? Ik heb vandaag eerder al gehoord dat we wel zien dat de bezwaren van Leraren in Actie in het plan grotendeels worden gedekt, maar kennelijk is er toch een mismatch in de communicatie ontstaan. De vraag aan de staatssecretaris is waar hem dat in zit.
Deze vragen klemmen voor mijn fractie omdat ze niet alleen de intenties delen, maar ook denken dat het voorstel in de goede richting wijst. Met de inmiddels aangebrachte temporisering bij de invoering zien we alle reden om op deze weg verder te gaan. Maar dan is het gebrek aan draagvlak wel een punt van zorg. Graag een reactie van de regering op de vraag hoe bij de uitwerking de beroepsgroep zo wordt meegenomen dat de bezwaren en de weerstanden verdwijnen, wellicht zelfs de bezwaren en weerstanden en koudwatervrees in deze Kamer.
Mijn fractie ziet de waarde van de invoering van een lerarenregister, maar is het wel met de protesterende leraren eens dat er ook echt andere zaken nodig zijn, waaronder het terugdringen van het tekort aan bevoegde leraren. De regering heeft naar aanleiding van de motie van de Tweede Kamerleden Grashoff en Ypma aan de Tweede Kamer aangegeven haar uiterste best te doen om voor 15 februari 2017 met een plan van aanpak te komen, specifiek gericht op het bestrijden van het lerarentekort. In mijn agenda is het vandaag Valentijnsdag, 14 februari, en dus de laatste dag voor die bedoelde 15 februari, de dag waarop mijn vader, de leraar, jarig is. We horen graag van de regering hoe dat plan van aanpak eruit zal zien; als het morgen wordt ingediend, zal het nu immers wel al klaar zijn. Wat doet de regering om het tekort aan te pakken?
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor een korte pauze.
De vergadering wordt van 16.54 uur tot 17.00 uur geschorst.