Verslag van de vergadering van 14 februari 2017 (2016/2017 nr. 18)
Aanvang: 19.06 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal (34458).
De beraadslaging wordt hervat.
Staatssecretaris Dekker i:
Voorzitter. We raken vandaag aan de kern van goed onderwijs: de kwaliteit van leraren. Dat gaat dan ook echt ergens over. Want als één factor het meest bepalend is voor goed onderwijs, zijn het goede leraren wel. Dit debat staat niet op zichzelf. Het is het vervolg op een al 24 jaar lopende discussie, een discussie die nog altijd actueel is. Ze is begonnen in 1993 met het advies van de commissie-Van Es. Het rapport heette Een beroep met perspectief. Daarin concludeerde de commissie dat de leraar de motor is van onderwijsvernieuwing, dat de professionalisering van docenten nog onvoldoende is en dat de rol van leraren bij hun eigen ontwikkeling te gering was.
Enige tijd later, in 2007, wordt met LeerKracht! wederom betekenisvol advies opgeleverd. Ik zie de voorzitter van die commissie nu zijn duim opsteken. Dat doet mij goed! Maar uit dat rapport blijkt wel dat er weinig is veranderd. Opnieuw wordt geconstateerd dat de beroepsgroep van leraren onvoldoende sterk is georganiseerd, leraren nog te weinig zeggenschap hebben over hun eigen beroep en dat bij- en nascholing een zaak van aanhoudende zorg is. De commissie-Rinnooy Kan beveelt aan om een publiekrechtelijk lerarenregister in te voeren en om leraren directe zeggenschap te geven over de inhoudelijke ontwikkeling van hun beroep. In mijn ogen waren dat zinnige aanbevelingen. Maar ook nu, tien jaar later, anno 2017, is de situatie nog te weinig verbeterd. Misschien ook wel omdat nog geen gevolg is gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport, aanbevelingen die haaks staan op het gevoel dat veel leraren hebben, namelijk dat zij niet in control zijn, dat ze onvoldoende autonomie of ruimte hebben om hun werk naar professioneel inzicht te doen. Ons onderwijs voorziet momenteel niet in de noodzakelijke ruimte en leraren nemen zelf ook onvoldoende autonomie. Misschien kan dat ook niet alleen maar individueel, zoals je ook niet het onderwijs volledig individueel kunt geven. Het meest recente advies van de Onderwijsraad over de professionele ruimte in het onderwijs geeft dat ook aan.
Dus wat we hier vandaag doen is het vooral hebben over collectieve ruimte, collectieve autonomie van de beroepsgroep als geheel, de beroepsgroep leraren in de keten van het onderwijs bespreken, maar vervolgens ook wettelijk waarderen en vastleggen. Het wetsvoorstel geeft invulling aan de zogeheten professionele keten van het beroep door een aantal dingen te doen: een definitie van het beroep van leraar te geven, de professionele ruimte binnen de school te definiëren — waar gaat die leraar precies over — de basis te leggen voor een beroepsstandaard en een systeem te introduceren om het bevoegdheids- en bekwaamheidsonderhoud beter zichtbaar te maken. Binnen de bestaande onderwijskaders geven we de beroepsgroep leraren daarmee een stevige positie. Zij krijgen namelijk de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor hun eigen beroepskwaliteit. Ik denk dat dat een goede zaak is.
Dit alles betekent wel dat er wat gaat veranderen. Verandering gaat doorgaans, misschien wel altijd, gepaard met discussie, met emotie, met gevoelens van onzekerheid. Daarom ben ik blij dat we vandaag dit debat hier mondeling kunnen voeren, na een aantal schriftelijke rondes. Want het kunnen bieden van duidelijkheid is voor alle 250.000 leraren die dit wetsvoorstel aangaan van belang. De afgelopen periode hebben we verschillende uitingen van discussie kunnen zien: in blogs, in brieven, in petities hebben leraren van zich laten horen. Soms zijn ze positief, soms zijn ze negatief. Ik ben van mening dat draagvlak van belang is voor het succes van het register. Vele sprekers hebben dat vandaag ook weer gezegd. Tegelijk vind ik ook dat draagvlak iets is wat nog verder moet groeien. Het kan verder groeien door ermee aan de slag te gaan en te ervaren wat het register voor jou als leraar of voor het collectief van leraren als beroepsgroep kan brengen. Senator Bruijn schetste een vergelijkbare ontwikkeling in de zorg: veel discussie tijdens de invoering, maar inmiddels gaat het om een niet meer weg te denken BIG-register.
Er zijn helaas ook misverstanden rond de inhoud van het wetsvoorstel. Zo schetsen de sectorraden het in mijn ogen onterechte beeld van een register dat volledig op zichzelf staat. Zo uit LIA in de petitie de zorg dat het register van bovenaf wordt opgelegd aan de leraren, en wordt de indruk gewekt dat scholen straks met veel niet-geregistreerde leraren zitten, waarbij ontslag pertinent onmogelijk zou zijn. Deze misverstanden hoop ik in dit debat te kunnen wegnemen. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat we leraren die zeggenschap en die verantwoordelijkheid geven die passen bij hun dagelijkse werk, die nodig zijn om hun beroep zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen. We hebben het vandaag over de komst van een beroepsregister.
Leraren zijn hier zelf zeer uitgesproken over, zowel de enthousiastelingen als degenen die de ontwikkelingen kritisch volgen. Zij vinden allen dat zij er zelf over moeten gaan. Eigenlijk zie ik dat als een rode draad door alle reacties lopen. Ik ben het daar volstrekt mee eens, want dat is de essentie van dit wetsvoorstel. Daarom is recent de deelnemersvergadering in het leven geroepen. De deelnemersvergadering is een platform voor alle geregistreerde leraren. Het geeft leraren op basis van one man, one vote een directe zeggenschap over de verschillende kwaliteitsaspecten van hun beroep. Dat is een heel belangrijke stap, ook in het licht van het eerder genoemde advies van de commissie-Rinnooy Kan. Want dat advies geeft aan dat de beroepsgroep onvoldoende is georganiseerd — dat is nog steeds zo — en dat leraren te weinig zeggenschap hebben. Daar willen we met dit wetsvoorstel verandering in brengen.
De deelnemersvergadering ondervangt die beide problemen. Om de deelnemersvergadering in het register zorgvuldig en goed te ontwikkelen, is het nodig om tijd te nemen. De beroepsgroep moet die tijd ook worden gegund. Dat is een van de redenen waarom wij in de implementatie tijd nemen, zoals dat bijvoorbeeld in de gezondheidszorg het geval is geweest. Dat is een van de redenen waarom we in reactie op de Raad van State ervoor hebben gekozen, het register gefaseerd in te voeren en wat langer de tijd te nemen, alvorens het definitieve consequenties en arbeidsrechtelijke consequenties krijgt.
Dat brengt mij het eerste blok. Ik wil beginnen met veel van de vragen die zijn gesteld over de werking van het register zelf. Vervolgens sta ik kort stil bij het registervoorportaal, waarna ik nog iets zeg over zeggenschap, om af te ronden met hoe dit past in de veel bredere context van wat er naast dit wetsvoorstel voor nodig is om ervoor te zorgen dat leraren hun werk goed kunnen doen.
Ik begin zoals gezegd met het register. Het register is er voor alle bevoegde leraren. Het gaat om bevoegde leraren in het register, zeg ik maar even nadrukkelijk. Als je nog niet bevoegd bent — een dikke streep onder "nog", want ik vind het belangrijk dat iedereen toewerkt naar die bevoegdheid — kom je in het registervoorportaal. Tegen de heer Kops zeg ik: juist de combinatie van een register voor bevoegde leraren met een register voorportaal, waarbij het heel duidelijk is dat als je nog niet geregistreerd bent, je dat wel binnen de daarvoor gegeven tijd moet doen, gaat zeker een bijdrage leveren aan het verder terugdringen van het aantal onbevoegde lessen. Dat is voor mij in ieder geval van enorm belang.
Via het register maken leraren zichtbaar dat ze bevoegd zijn en dat ze hun bekwaamheid onderhouden. Nogmaals, het gaat hier nadrukkelijk om een instrument — een register is geen doel op zich — maar het is wel een belangrijk instrument. Leraren ervaren nu vaak dat hun bijscholing als te vrijblijvend wordt gezien. Ze missen bovendien vaak het overzicht. Welk aanbod is nu precies voor hun vakgebied relevant? Wat is eigenlijk de kwaliteit van dat aanbod? Wat ervoor nodig is om het beroep van leraar goed uit te oefenen, kan het best worden bepaald door leraren zelf, de beroepsgroep. Zij weten immers als geen ander wat het vergt om goed onderwijs te geven. Zij zijn het beste op de hoogte van relevante ontwikkelingen op pedagogisch, didactisch en vakinhoudelijk gebied. Dat is precies waaraan we door middel van dit register een bijdrage willen leveren. Met het register kunnen leraren in een portfolio gericht gaan werken aan hun bekwaamheid.
In het register komt ook het aanbod te staan dat daarvoor van waarde is, zodat leraren beter onderbouwd kunnen kiezen wat zij aan nascholing willen doen. Het register geeft op die manier een impuls aan de ontwikkeling van voldoende goed aanbod, zo zeg ik in de richting van mevrouw Sent en mevrouw Gerkens. Natuurlijk is er een woud aan cursussen, opleidingen, conferenties, vormen van informeel leren waaruit je kunt kiezen, maar als we de beroepsgroep het vertrouwen geven dat die daar zelf een goed oordeel over kan geven en dat ook goed kan valideren, dan denk ik dat dat bijdraagt aan een verbetering van dat aanbod. Door het register ontstaat vanuit de beroepsgroep een krachtiger en beter onderbouwde vraag. Aanbieders zullen zich hiernaar richten en aanbod ontwikkelen dat beter aansluit op de kwaliteitsnormen van de beroepsgroep.
Daarnaast willen we het in het register mogelijk maken dat ook leraren zelf, dus degenen die het aanbod hebben gevolgd, dat aanbod van een beoordeling kunnen voorzien. Zie het als een soort rating. Ook dat geeft weer een beeld. Dat geeft leraren extra informatie over de kwaliteit van de scholing. De beroepsgroep kan bovendien besluiten dat deze rating vervolgens deel uitmaakt van de valideringsvereisten. Zo breng je een systeem op gang. Het kan er bijvoorbeeld toe leiden dat activiteiten die door leraren onder de kwaliteitsnorm worden gewaardeerd, niet meer in het register komen en niet meer worden gevalideerd.
En ja, het register maakt ook duidelijk wie er aan het einde van een registratieperiode niet aan de eisen voldoet, maar het gaat vooral om de periode van vier jaar die daaraan voorafgaat. Leraren werken in die vier jaar aan hun bekwaamheid door zelf aan scholingsactiviteiten deel te nemen, met als resultaat dat elke leerling een leraar voor de klas heeft die zijn kennis en vaardigheden bijhoudt. Dat wordt gestimuleerd door dit wetsvoorstel. Dat vind ik ook van belang, zo zeg ik in de richting van de heer Schalk. Ik vind het van belang om daar open over te zijn tegenover ouders en leerlingen. We moeten aangeven dat het de normaalste zaak van de wereld is dat een docent voor de klas, welk vak hij ook geeft, zijn bevoegdheid heeft en dat hij, als hij zijn bevoegdheid niet heeft, eraan werkt om die te halen. Ik verwijs daarbij ook wel een beetje naar de discussie die wij enige tijd terug daarover voerden in het kader van de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel-Bisschop. Toen was het juist de SGP die zo veel waarde hechtte aan de deugdelijkheidseisen in het onderwijs. En dit is nota bene een deugdelijkheidseis. Het is een deugdelijkheidseis dat iemand die voor de klas staat bevoegd is.
De heer Schalk i (SGP):
Daar kan geen misverstand over bestaan. Daar zijn we het helemaal over eens. Maar hoe beoordeelt de staatssecretaris dan mijn voorbeeld van de bevoegde scheikundeleraar — laten we zeggen dat hij doctor in de scheikunde is — die natuurkunde geeft op een school en die gewoon niet bevoegd is?
Staatssecretaris Dekker:
Ik zou er niet voor zijn om dat dan zo maar te laten. Je kunt nog zo lang en veel gestudeerd hebben in de scheikunde; natuurkunde heeft misschien wel raakvlakken, maar is ook wel weer een ander vak. Daarnaast is het zo dat dit wetsvoorstel het voor deze docent mogelijk maakt om via het registervoorportaal natuurkundelessen te geven, als hij dat wil. Er bestaan dan heel goede verkorte opleidingen om er vervolgens voor te zorgen dat die docent ook op het vlak van de natuurkunde zijn bevoegdheid haalt. Daar zijn verkorte trajecten voor. Ik hecht daar zeer aan, omdat ik het in belang van leerlingen vindt dat zij les krijgen van echte vakdocenten, van docenten die hun vakkennis echt op orde hebben.
De heer Schalk (SGP):
Dat begrijp ik. In het begin van zijn betoog noemde de staatssecretaris echter ook de pedagogische en didactische vaardigheden die docenten dienen te hebben. De docent die ik noemde, heeft bij een ander vak — je zou kunnen zeggen: bij een aanpalend vak — bewezen over die vaardigheden te beschikken. Het kwam in een interruptie van mevrouw Sent ook even naar voren: het gaat er uiteindelijk om dat die leerlingen, de kinderen, onderwijs krijgen van een vakbekwame pedagoog en didacticus. Je kunt dan wel zeggen "die docent is geen doctor in de natuurkunde en hij is dus niet zo vakbekwaam als hij in de scheikunde is", maar het wringt toch voor mij.
Staatssecretaris Dekker:
Dat is precies een van de redenen waarom ik zo'n groot voorstander ben van veel van die verkorte trajecten. Als je al een lesbevoegdheid hebt in een bepaald vak, is het immers niet nodig om voor een ander vak weer van voor af aan het volledige programma te volgen. Je zou heel goed kunnen veronderstellen dat deze leerkracht de noodzakelijke didactische en pedagogische vaardigheden al onder de knie heeft. Maar het is wel iemand die zijn eerstegraadsbevoegdheid heeft gehaald in de scheikunde en niet in de natuurkunde. Ondanks het feit dat er wel overlap is tussen deze twee studies en dat de verkorte trajecten daar rekening mee houden, zou het ook voor deze leerkracht goed zijn om zijn tweede bevoegdheid te halen als hij structureel een ander vak wil geven. Ik denk dat we naar die situatie toe zouden moeten willen.
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Ik denk dat dat voor een hele hoop scholen toch een probleem oplevert, omdat niet iedereen daartoe bereid is en de school vaak toch gedwongen is om efficiënt met zijn lessen om te gaan. Ik heb nog een concrete vraag. Als iemand onbevoegde lessen erbij geeft, komt die persoon dan zowel in het register als in het voorportaal te staan? Is dat dan dubbel?
Staatssecretaris Dekker:
Dat laatste is feitelijk. Dat klopt. Laat ik terugkomen op het eerste deel van de interruptie, de opmerking dat leraren daar misschien niet toe bereid zijn. Dat is een beetje het probleem waar we nu soms tegen aanlopen. Soms ontbreekt bij docenten die er structureel een tweede of derde vak bij gaan geven in een andere discipline dan waarin zij hun diploma hebben gehaald, de bereidheid om met een verkorte opleiding een tweede bevoegdheid te halen. Ik vind dat een slechte zaak voor het onderwijs, want we weten uit heel veel onderzoek van de inspectie dat een bevoegde leerkracht gemiddeld genomen meer uit leerlingen weet te halen dan een onbevoegde leerkracht. Die bevoegdheid is cruciaal.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Toch is er ook een groot belang van de school mee gemoeid. Een eerstegraadsleraar scheikunde kan natuurlijk best in de onderbouw ergens natuurkunde geven. Hij is ruim voldoende bekwaam daarvoor. Hij zal er echter misschien niet aan willen beginnen om daar nog eens een aparte studie aan te wijden, terwijl de school er behoefte aan heeft dat hij het wel doet, want anders moet die school er iemand anders bij halen en hij heeft nog uren. Het gaat om dat soort praktische situaties.
Staatssecretaris Dekker:
Dan doen we met het oog op een praktische personeelsplanning toch heel veel concessies die niet in het belang zijn van de leerlingen in het voortgezet onderwijs.
Leraren werken in die periode van vier jaar die voorafgaat aan herregistratie aan hun bekwaamheid door zelf aan scholingsactiviteiten deel te nemen. Het resultaat daarvan is dat elke leerling een leraar voor de klas heeft die zijn kennis en vaardigheden bijhoudt. Net als bij zo veel andere registerberoepen doen leraren dat op basis van normen van hun eigen beroepsgroep. Leraren stellen met elkaar de herregistratiecriteria en het beoordelingskader voor het scholingsaanbod op. Ik kan dit punt niet vaak genoeg benadrukken, want ook uit de LIA-petitie blijkt dat leraren er niet zonder meer van uitgaan dat zij straks degenen zijn die de vorm en de inhoud van het register bepalen. Dat is wél zo. Ik had hierover graag rechtstreeks met LIA het gesprek gevoerd, net als met de Onderwijscoöperatie, maar LIA wilde eerst dit debat afwachten. Dat begrijp ik ook wel weer, maar het is wel jammer. Tegelijkertijd heb ik er vertrouwen in dat we, als dit debat achter de rug is en als er een uitspraak van deze Kamer ligt, om de tafel kunnen gaan zitten. Datgene wat LIA feitelijk vraagt, ligt immers niet ver af van wat we met dit wetsvoorstel beogen en doen.
De PVV, de SGP en het CDA stelden naar aanleiding van de punten in de petitie van LIA een aantal vragen. Zoals ik in de memorie van antwoord heb aangegeven, is het register op basis van dit wetsvoorstel vormgegeven op een manier die aansluit bij de belangrijkste punten van LIA. Het meest concreet stelde het CDA drie vragen. Ik kan die vragen allemaal bevestigend beantwoorden. Ja, de leraar gaat over de keuze van de activiteiten die hij in het kader van zijn herregistratie wil ondernemen. En ja, de beroepsgroep bepaalt met de herregistratiecriteria en validatieregels welke administratieve lasten het register van de leraar vraagt voor zijn herregistratie. Ik weet zeker dat men dat beperkt zal houden. En ja, het collectief van alle geregistreerde leraren is inhoudelijk eigenaar van het register. Via de deelnemersvergadering bepalen de leraren zelf de inhoud van het register.
Ook de PVV heeft vragen gesteld naar aanleiding van de LIA-petitie. Zoals ik in de memorie van antwoord heb aangegeven, komt de inrichting van het register bij de deelnemersvergadering te liggen. Dat betekent dat het een register van onderaf wordt, dat door leraren zelf wordt ingevuld.
Het lerarenregister gaat uiteraard nog beter werken als er verbinding ontstaat met het hrm, het personeelsbeleid op scholen. Het CDA, de PVV en de VVD vroegen daarnaar. Daarom staat in het wetsvoorstel dat de beroepsgroep bij het opstellen van de inhoudelijke criteria de inbreng van de sectorraden tijdig moet betrekken. Dit is vergelijkbaar met het bestaande proces voor het opstellen van de huidige bekwaamheidseisen. Het is daarbij van belang dat de sectorraden nagaan of het voorstel een redelijke relatie heeft met de beroepspraktijk, dus met datgene wat er met leraren in de school gebeurt. De sectorraden hebben dus geen instemmingsrecht. Dat zou ook te veel indruisen tegen de filosofie van een register dat van de beroepsgroep zelf is. Je zou de werkgever daarmee immers instemmingsrecht geven bij iets wat eigenlijk bij de beroepsgroep behoort te liggen. De inhoudelijke afweging wordt uiteindelijk dus door de beroepsgroep gemaakt.
OSF vroeg naar de regie vanuit de Onderwijscoöperatie op dit proces. De Onderwijscoöperatie faciliteert het proces en laat zich daarbij ondersteunen, bijvoorbeeld op het punt van de wetenschappelijke borging van aspecten zoals draagvlak, acceptatie en representativiteit.
De heer Pijlman i (D66):
Met betrekking tot de verbinding tussen het lerarenregister en het humanresourcebeleid noemde u de rol van de PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad, dus van de sectorraden, maar daarbij hebben wij het niet over de directe werkgevers. Wat is de rol van de scholen daarbij?
Staatssecretaris Dekker:
De scholen laten zich vertegenwoordigen door deze raden. Dat doen zij op heel veel vlakken, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van cao's of bij het maken van afspraken met de rijksoverheid over grote investeringen in het onderwijs. Dat is ook de reden waarom deze raden, als zij een afspraak hebben gemaakt, vaak teruggaan naar hun werkgevers en die afspraak vaak, net als bij een vakbond, bij hun achterban in stemming brengen.
De heer Pijlman (D66):
Dat begrijp ik, maar de consequenties van alle afspraken — ook de rechtspositionele consequenties, waar u straks waarschijnlijk nog op zult ingaan — liggen bij de directe werkgevers en niet bij de raden.
Staatssecretaris Dekker:
Dat klopt volledig. Ik zal hier nog zeer ingebreid op terugkomen, omdat vrijwel alle fracties hebben gevraagd hoe het zit met de arbeidsrechtelijke consequenties, maar ook aan de voorkant probeer ik te duiden wat de scope van het lerarenregister is als instrument van de beroepsgroep zelf en hoe dat inhaakt op het personeelsbeleid. Ik zal daar straks dus nog op ingaan.
Doordat de verplichte registratie start op 1 augustus 2018, is er meer tijd om het proces voor het opstellen van de herregistratiecriteria zorgvuldig in te richten. Vervolgens komt het voorstel van de beroepsgroep bij het ministerie om te worden vastgesteld in een ministeriële regeling; de heer Kops vroeg daarnaar. Na ontvangst van het voorstel bekijk ik of de beroepsgroep de inbreng van de raden inderdaad tijdig mogelijk heeft gemaakt en of het proces zorgvuldig is geweest en goed is verlopen. Als dat het geval is geweest, neem ik het voorstel over in een regeling. Het wetsvoorstel heeft daarmee dus oog voor beide perspectieven, zowel voor het perspectief van de beroepsgroep als voor de bredere context waarin de leraar werkt.
Als een leraar na vier jaar niet voldoet aan de criteria, wordt daarvan een aantekening in het register geplaatst. Uiteindelijk betekent deze aantekening dat de leraar niet meer voor de klas mag staan, maar daarbij gaan wij niet over één nacht ijs. We werken in verschillende fasen naar die eindsituatie toe. Nogmaals: ik zal straks iets uitgebreider ingaan op wat dit arbeidsrechtelijk betekent.
Vandaag spreken wij specifiek over de sectoren p.o., vo en mbo, maar ook de kwaliteit van docenten in het hoger onderwijs is van belang. Voordat ik inga op een aantal specifieke vragen over de werking van het register, wil ik graag de vraag van de heer Bruijn beantwoorden: zouden we ook niet daarnaar moeten kijken? De vraag van de VVD over het bekwaamheidsonderhoud sluit namelijk aan bij de kwaliteitsslag die wij — dat geldt met name voor de minister, die hiermee bezig is — ook in deze sector willen maken. Zoals de minister eind vorige maand in de Tweede Kamer in het AO over de voortgang van de Strategische Agenda heeft aangegeven, zien wij wel positieve ontwikkelingen in het h.o., zoals de toename van het aantal masters en PhD's, dus zowel bij de basiskwalificatie als bij de seniorkwalificatie voor het onderwijs.
Natuurlijk kan het altijd beter. Bekwaamheidsonderhoud in het hoger onderwijs verdient ook zeker aandacht. Vandaag bespreken we echter het zetten van een aantal stappen in p.o., vo en mbo. Daarvoor gelden bekwaamheidseisen. Het gaat daar om leerkrachten die de bevoegdheid verwerven om een vak te geven. In het hoger onderwijs zijn die eisen er niet. Dat maakt de situatie daar fundamenteel anders. Ik denk dat het aan het volgende kabinet zal zijn om daarnaar te kijken en om een eventuele verkenning te doen van de mogelijkheid en wenselijkheid van een eventueel register in het hoger onderwijs als mogelijk instrument om ook daar een continu bekwaamheidsonderhoud te borgen.
Ik ga nu van de werking van het register naar de invoering van het register. Een zorgvuldige en verantwoorde invoering staat voorop. Wat dat betreft, is er volgens mij geen verschil tussen de wensen van deze Kamer en mijn bedoelingen. Als wij dit willen laten slagen, moet het immers zorgvuldig gebeuren. Zorgvuldigheid gaat altijd boven snelheid. Intussen zullen wij, waar dat nodig is, ook moeten bijsturen en niet met oogkleppen op doordraven. De komst van het register is een belangrijke stap voor de kwaliteit van het onderwijs en voor de ontwikkeling van de beroepsgroep als geheel. Tegelijkertijd gaat het, met een kwart miljoen leraren, om een heel grote beroepsgroep. In elke fase gaan wij daarom na of de overstap naar de volgende fase verantwoord is. Dat doen wij in de drie stappen die ik de Kamer heb aangegeven.
De VVD, de PvdA en het CDA hebben vragen gesteld over de haalbaarheid van het tijdpad, bijvoorbeeld op het punt van de levering van gegevens door schoolbesturen. Een aantal sectorraden hebben daar hun zorgen over geuit. Ik deel die zorgen eerlijk gezegd wel. Ik vind het van groot belang dat iedereen zich goed kan vinden in en zich goed kan voorbereiden op de komst van het register. De richtinggevende datum was daarbij 1 augustus 2017, maar zoals ik in de routekaart heb aangegeven, monitoren wij de voorbereidingen goed. Op basis daarvan heb ik onlangs besloten om een jaar extra tijd te nemen voor het inleveren van de gegevenslevering en voor het opstellen van de registratiecriteria door de deelnemersvergadering, gewoon omdat wij zien dat de tijd in de uitvoering nu te knellend wordt. Ik wil ook voorkomen dat wij een valse, te gehaaste start maken. Ik wil een goed begin. Vandaar dat wij daar iets meer tijd voor nemen. In antwoord op de vragen die hierover zijn gesteld, kan ik zeggen dat het tijdpad, zoals geschetst in de routekaart, wordt uitgebreid met een extra voorbereidingsjaar. Dan is de basis voor het register op orde bij de start.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Misschien ben ik te vroeg met mijn vraag, maar even voor de duidelijkheid: dat betekent dat elke fase in de brief die aan de Tweede Kamer is gezonden, met één jaar wordt opgeschort?
Staatssecretaris Dekker:
Ja, dat klopt.
Mevrouw Sent en de woordvoerders van de VVD en het CDA vragen of beide Kamers meegenomen kunnen worden bij de monitoring van het proces, voor een zorgvuldige invoering. Ik denk dat we allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben. Ik ben net als zij gebrand op een goede, verantwoorde uitvoering. De randvoorwaarden moeten op orde zijn wanneer we overgaan naar een volgende fase, en zeker als we overgaan naar die laatste fase. In dat licht vind ik het passend om beide Kamers hierover te informeren. Dat kan bijvoorbeeld bij de Algemene Maatregel van Bestuur die de herregistratieprocedure regelt; bij het besluit lerarenregister en bij het laatste inwerkingtredingsbesluit, waarmee de consequenties voor leerkrachten hun effect gaan krijgen; mag je nog wel of niet voor de klas staan als je een aantekening krijgt en niet geregistreerd bent. Ik zeg toe dat ik voor deze besluiten een voorhangprocedure zal opnemen in de wet. Ik zal nog bekijken in welk wetsvoorstel ik deze zal opnemen, zodat we deze voorhang tijdig kunnen organiseren.
D66 vraagt aandacht voor de rol van schoolbesturen bij de implementatie en of zij wel voldoende worden gehoord. Ik zou hier graag de indruk willen wegnemen dat de sectorraden in het geheel niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel, want zij zijn wel degelijk gehoord, maar zij hebben misschien niet op alle onderdelen hun zin gekregen. Dat heeft er ook mee te maken — dat kan ik in deze Kamer openlijk bekennen — dat de sectorraden het register misschien iets meer zagen als het sluitstuk van hun eigen hrm-beleid, zoals we ook hebben gezien in de zorg, terwijl het in mijn ogen iets moet zijn van de beroepsgroep zelf. Het moeten de leraren zijn die hierover gaan, uiteraard met goede afstemming en goed samenspel met de werkgevers, maar wel vanuit die verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Met het wetsvoorstel geven we de beroepsgroep een stevige positie. Tegelijkertijd is het van belang dat de sectorraden meer aan boord komen als het gaat om de implementatie. Daar hecht ik ook zeer aan.
De heer Pijlman (D66):
Eigenlijk is dit hetzelfde punt als zonet. Ik ontken niet dat er goed overleg is geweest met de sectorraden, ook al is men het niet altijd met elkaar eens, maar het gaat mij echt om de schoolbesturen zelf. Daar is heel veel ongerustheid over de invoering, die door de staatssecretaris nu net een jaar is uitgesteld, maar ook over de ICT-problemen, het tijdpad, hoe doen we dit, hoe doen we dat. Dat geldt met name voor echt kleine scholen. Dat is ook wel een aspect dat aandacht behoeft, als het om die dubbele bevoegdheden gaat. Ik heb het niet over de sectorraden maar over de schoolbesturen. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zal er mijns inziens echt een stevige communicatiecampagne moeten worden opgezet.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben het hier volledig met de heer Pijlman eens. We moeten die schoolbesturen individueel, stuk voor stuk, allemaal weten te bereiken. Ik zeg er onmiddellijk bij dat ik daar die sectorraden wel voor nodig heb. Ik vind dat voor een deel ook hun verantwoordelijkheid. Ik neem dat samen met hen graag ter hand.
De heer Pijlman is werkzaam in het hoger onderwijs. Om maar even een verschil tussen de sectoren te noemen: in het hoger onderwijs kun je het aantal besturen van hogescholen en universiteiten tellen. Die kun je bijeenroepen in een zaal en in sommige gevallen kun je er individueel afspraken mee maken, zoals is gebeurd met de prestatieafspraken in het hoger onderwijs. In het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs heb je met 2.000 individuele besturen te maken. Wij moeten daar ook echt werken met die koepels, als een belangrijk kanaal om al die individuele werkgevers te bereiken. Natuurlijk moet daar veel werk gebeuren en kunnen zij op mijn steun rekenen. Sterker nog, ik hecht zeer aan hun betrokkenheid bij de verdere implementatie en ik zie daar ook heel veel mogelijkheden voor.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de beroepsgroep de inbreng van de schoolbesturen betrekt bij het inhoudelijke voorstel over de herregistratiecriteria. Dat vind ik een belangrijk gegeven. Samen met de Onderwijscoöperatie betrekken we de raden bij de pilots en bij voorlichtings- en communicatie-activiteiten om al die scholen, al die individuele werkgevers, ook echt te bereiken. Ik ga met de raden en de schoolbesturen ook na wat we kunnen doen om administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken. Ik denk dat we die werkgevers en die raden echt nodig hebben bij de uitwerking, ook wat betreft de techniek, om te kijken hoe we dat slim en handig organiseren. De betrokkenheid van de raden wordt zowel door de Onderwijscoöperatie als door OCW gewenst en zeer bevorderd.
Verder juich ik het toe als de raden met de beroepsgroep de komende tijd gezamenlijk om de tafel gaan zitten, gaan praten over de zeggenschap in de school en zorgen voor de totstandkoming van een professioneel statuut. Ik zie dat dit in de mbo-sector inmiddels is gelukt. Ondanks allang lopende afspraken van het Nationaal Onderwijsakkoord is dat nog niet gelukt voor p.o. en vo. Ook daar kan dit wetsvoorstel helpen, omdat het aangeeft dat het goed is dat er in iedere school afspraken worden gemaakt over hoe de zeggenschap van leraren precies wordt georganiseerd.
Voor een goede werking van het register is vanzelfsprekend ook de ICT van belang. Dat is ook een belangrijk punt van D66. Het ICT-pakket wordt nu ontwikkeld en getest. De monitoring hiervan was een van de redenen om vorige week de knoop door te hakken nog een jaar extra de tijd te nemen voor een zorgvuldige invoering. We nemen hiermee ook tijd om te testen met de gebruikersgroep van leraren en om het nog beter te laten landen, doordat we bij de gebruikers nog een aantal testruns kunnen doen.
Het systeem zelf is heel laagdrempelig. Ik denk dat heel veel leraren, als zij straks zullen inschrijven, wel verschil zullen zien ten opzichte van vandaag, want het nieuwe ICT-systeem is nog niet in werking. We gaan naar een soort belastingdienstmodel. Ik weet niet of dat een goed voorbeeld is, maar als particulier vind ik het altijd fantastisch dat er al heel veel klaar staat, als ik inlog met mijn ID. Dat wordt hierbij ook beoogd. Samen met besturen en DUO bekijken we hoe de gegevenslevering voor leerkrachten zo makkelijk mogelijk kan worden gemaakt. Het bijhouden van de registratie en de scholingsactiviteiten vergt uiteindelijk weinig tijd. Wij ramen dat op een uurtje per jaar.
Senator Pijlman heeft ook een vraag gesteld over de pilots, die liepen van begin 2013 tot medio 2016 en hebben dus plaatsgevonden voor de behandeling in de Tweede Kamer. Deze pilots zijn uitgevoerd in het kader van het vrijwillige lerarenregister. Zij hebben wel degelijk inzichten opgeleverd die zijn meegenomen bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel over het verplichte lerarenregister. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat het van groot belang is dat leraren de dialoog voeren in de school en in de beroepsgroep. Mede tegen deze achtergrond is in het wetsvoorstel opgenomen dat de beroepsgroep bij het opstellen van herregistratie-eisen ook aansluit bij de bredere schoolcontext. De beroepsgroep gaat over het invullen van de criteria. Bij de aansluiting op de schoolcontext ligt het voor de hand dat recht wordt gedaan aan de verschillen tussen sectoren. De manier waarop er straks gewerkt gaat en kan worden met dat lerarenregister zal in het p.o. verschillen van het vo en in het vo van het mbo.
Ik kom te spreken over de relatie tussen individuele registratie en de bredere context van het team en de school. Het wetsvoorstel geeft invulling aan de zogeheten professionele keten van beroep zonder hierbij afbreuk te doen aan de bestaande verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag, van de werkgever. Dat is degene die wij ook aanspreken op de kwaliteit van het onderwijs. Het schoolbestuur blijft verantwoordelijk voor het school- en personeelsbeleid, voor het functioneren van zijn personeel en voor benoeming en ontslag.
Het register sluit ook aan op de bredere ambitie binnen de school, zoals teamscholing en schoolontwikkeling. Ik ben enorm enthousiast als ik zie hoeveel vorderingen schoolbesturen en scholen daar in de afgelopen jaren mee gemaakt hebben. De leraar bekijkt op individueel niveau wat hij nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen. De leraar werkt daarbij in teamverband. Hij voert daarom ook met zijn collega's het gesprek over wat het team nodig heeft om goed onderwijs aan de leerlingen te kunnen bieden. Daarnaast heeft iedere individuele leraar een periodiek gesprek met zijn leidinggevende, die zowel vanuit de ontwikkeling van de school als vanuit het functioneren van het individu en het team kijkt. Die komen samen in dat gesprek. In deze gesprekken kunnen overigens ook afspraken worden gemaakt over scholingsactiviteiten die zijn gerelateerd aan de bredere schoolontwikkeling. Dat kan ook nog naast het register bestaan.
Dat leidt tot een set aan scholingsactiviteiten door de verschillende leraren, die dat elk in hun eigen portfolio registreren. Omdat leraren via het register beter onderbouwd met hun eigen professionele ontwikkeling bezig zijn, gaat er in mijn ogen juist een versterkend effect voor de school van uit. Wat het register toevoegt, is dat de professionele kwaliteit van de leraar niet alleen wordt versterkt via de traditionele band van werkgever en werknemer maar juist ook via zijn eigen beroepsgroep. Dat betekent dat we de inhoudelijke eisen die het register aan de leraar stelt, aan de beroepsgroep overlaten.
Ik zeg in de richting van de heer Pijlman dat dit dus bijvoorbeeld ook zou kunnen gaan om zoiets als informeel leren. Ik zeg in de richting van mevrouw Sent dat het ook zou kunnen gaan om zoiets als teamleren. Uit onderzoek is bekend dat veel leraren waarde hechten aan deze informele vormen van leren en dat dat ook effectief kan zijn. Ik noem vormen als peer review en intervisie. Het ligt dan ook voor de hand dat de beroepsgroep daar in het voorstel ruimte voor biedt. Ik vind alleen niet dat wij dat als politiek nu moeten voorschrijven. In dit wetsvoorstel wordt uitgegaan van vertrouwen in de beroepsgroep. Als leraren dit zelf belangrijk vinden, is het ook aan de beroepsgroep zelf om ervoor te zorgen dat ook die vormen van leren kunnen worden opgenomen in het gevalideerde aanbod waar leerkrachten uit kunnen kiezen.
De komende tijd werkt de beroepsgroep dat inhoudelijke voorstel uit. In de evaluatie van de wet, waarschijnlijk in 2022, kunnen we bekijken of en, zo ja, op welke manier de beroepsgroep ook deze vormen van leren — informeel leren en teamleren — een plek in dat register heeft gegeven. Ik meen dat dit een expliciete toezegging richting mevrouw Sent is.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik zou in de formulering van de staatssecretaris alleen graag "kunnen" in "zullen" willen veranderen.
Staatssecretaris Dekker:
U bent heel precies, maar u krijgt 'm van mij mee.
De heer Bruijn i (VVD):
Begrijp ik dat de staatssecretaris dan ook mee zal nemen of er daadwerkelijk met een "one man, one vote"-systeem wordt gewerkt? Wij hadden immers in relatie met deze toezegging en het evaluatiemoment ook om die toezegging gevraagd.
Staatssecretaris Dekker:
Jazeker, dat is meer de governance. Ik zie dat als iets anders dan vormen van leer- of ontwikkelaanbod. Dit gaat veel meer over de wijze waarop de governance wordt voorgeschreven. Maar ook "one man, one vote" was voor mij persoonlijk een heel belangrijk element in het wetsvoorstel. Ik zal straks nog enkele opmerkingen maken over de wijze waarop dat in de praktijk handen en voeten krijgt. Dat nemen we daar ook zeker in mee.
De heer Bruijn vroeg naar de teambeurs in het basisonderwijs. Die gaat er inderdaad komen. De teambeursregeling is in voorbereiding en zal uiterlijk in mei worden gepubliceerd. Dat betekent dat het dan naast de traditionele lerarenbeurs ook meer in teamverband kan worden opgepakt. Dat is formeel leren. Dan gaat het namelijk over mastertrajecten.
Ten slotte hebben verschillende fracties nog vragen gesteld over de relatie met de cao en de arbeidsrechtelijke consequenties. De sectorraden geven in de brief aan de Kamer aan dat er een limitatieve lijst is van ontslaggronden en dat herregistreren niet als grond op deze lijst staat. Dat klopt. De lijst uit artikel 7:699, lid 3, Burgerlijk Wetboek, bestaat uit — als ik ze nu even snel tel — acht gronden. Daar staat feitelijk "niet registreren" niet bij. Er staat wel "disfunctioneren". Als we nu te maken krijgen met iemand die niet langer geregistreerd is, omdat die persoon niet aan bij- en nascholing heeft gedaan, zal per individueel geval de vraag op tafel komen waaraan dat precies ligt. Daarom is het ook zo moeilijk om daar een generiek antwoord op te geven. Dat is ook precies de reden waarom we in dit wetsvoorstel niet hebben gezegd dat niet-registratie automatisch zou moeten leiden tot ontslag. Het is immers maar zeer de vraag in hoeverre het de individuele leraar te verwijten valt. Misschien heeft hij van zijn werkgever wel onvoldoende ruimte gekregen om daaraan te voldoen.
Aan de ander kant, als dit iets is wat keer op keer in gesprekken aan de orde is geweest en er sprake is van nalatigheid van de leraar of de werknemer, dan kan, zeker als die desbetreffende persoon niet bereid is om zich alsnog te laten registreren door het volgen van verschillende opleidingen, er een situatie ontstaan dat de werkgever zegt: zo kan het niet langer; we hebben een dossier opgebouwd waaruit blijkt dat we ondanks verschillende gesprekken daarover niet verder komen. Dan kan dat een reden zijn voor ontslag. Zo zal ook de kantonrechter dat van zaak tot zaak beoordelen.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Ondertussen kan deze leerkracht dus niet ontslagen worden. Hij heeft geen lesbevoegdheid en mag dus niet voor de klas staan. De staatssecretaris zegt in de schriftelijke beantwoording dat men dan maar ander werk voor die leerkracht moet zoeken. Maar ondertussen staat die persoon wel op de loonlijst. Dat zal kosten met zich meebrengen. Ik voorzie hier toch wel problemen.
Staatssecretaris Dekker:
Het is uiteindelijk wel de vraag hoe vaak dit zich zal voordoen. Ik vond het wel mooi dat de heer Bruijn in dit verband sprak over de zorg. Hoe vaak worden artsen en verpleegkundigen geschrapt, omdat ze niet aan de eisen hebben voldaan? Juist omdat er heldere eisen zijn en omdat eigenlijk niemand in zo'n situatie wil belanden, komt dat maar mondjesmaat voor.
Mevrouw Gerkens (SP):
Als de staatssecretaris dat hier meteen met cijfers kan garanderen, zou dat heel mooi zijn. Volgens mij maken wij geen wetgeving op grond van "ik denk dat het niet zo vaak zal voorkomen". Ik vraag aan de staatssecretaris: wat gaat u doen als dit gebeurt en hoe zal dat bekostigd worden?
Staatssecretaris Dekker:
Als het zich voordoet, is het ook aan de leerkracht en zijn werkgever om ervoor te zorgen dat hij zo snel mogelijk zijn registratie weer op orde heeft, zodat hij wel weer voor de klas kan staan. In de tussentijd, als dat niet leidt tot een arbeidsconflict en iemand gewoon nog in dienst is, zal die persoon moeten worden doorbetaald. Ik denk echter dat dit in de praktijk heel weinig zal voorkomen.
De voorzitter:
Mevrouw Gerkens, tot slot op dit punt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Wie gaat de kosten van het doorbetalen dragen?
Staatssecretaris Dekker:
Uiteindelijk is dat de werkgever.
De heer Schalk (SGP):
De staatssecretaris heeft in de schriftelijke gedachtewisseling juist aangegeven dat het een kwaliteitsinstrument moet zijn, en geen afrekeninstrument. Maar nu hij met dit onderwerp begint, duiken we wel meteen het disfunctioneren in. Dan blijft inderdaad de vraag staan op welke wijze een bevoegd gezag moet omgaan met misschien wel meerdere docenten die om redenen die we daarnet al hebben gewisseld, in de problemen kunnen komen. We richten ons op een heel sterk en rigide systeem waarin leerkrachten op alle vakgebieden waarin zij lesgeven bekwaam moeten zijn.
Staatssecretaris Dekker:
Ik hoop dat die situatie zich zo min mogelijk gaat voordoen. Laten we niet onmiddellijk van het allerslechtste en grote aantallen uitgaan. Tegelijkertijd vraagt de heer Schalk terecht aan mij: maar wat als dat wel gebeurt? Ik vind dat we als wetgever een verantwoordelijkheid hebben om in die individuele gevallen te kijken hoe het loopt. Dat zal van geval tot geval verschillen. Is er bijvoorbeeld sprake van nalatigheid van de werknemer, die er misschien wel heel bewust met de pet naar heeft gegooid en die niet heeft gedaan wat er van hem werd gevraagd door zijn werkgever, of misschien ook wel door de beroepsgroep? Een rechter zal oordelen dat er sprake is van disfunctioneren en dat zo iemand in aanmerking komt voor ontslag. Er kunnen ook heel andere redenen zijn waarom iemand niet aan zijn registratienormen heeft kunnen voldoen. Misschien is het wel erg in het belang van de werkgever dat zo iemand de kans krijgt om dat zo snel mogelijk op te halen en zijn achterstanden in te lopen. Dat is kennelijk iets wat we in de zorg veel zien en waarvan ik ook denk dat het in de praktijk, in die enkele gevallen waarin hiervan sprake zal zijn, zal gebeuren.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Kan het ook zo zijn dat hoe je hierin terechtkomt erg afhankelijk is van de manier waarop het gevalideerd wordt? Ik kan me heel goed de situatie voorstellen dat iemand geen herregistratie kan krijgen, in de school volstrekt goed werk levert en dus beslist niet disfunctioneel is. Stel dat iemand zegt: ik wil niet aan die gevalideerde cursussen meedoen, maar ik zorg er wel voor dat ik een goede leraar blijf — ik ben economieleraar en ik lees elke week de economisch-statistische berichten — dan hangt het ervan af wat er gevalideerd wordt en wat er meegerekend mag worden. Hangt het daar niet voornamelijk vanaf?
Staatssecretaris Dekker:
Met dit wetsvoorstel introduceren wij een systeem waarin de beroepsgroep eisen stelt aan de beroepsuitoefenaars. Als de beroepsgroep zelf zegt dat het belangrijk is dat iedereen werkt aan zijn bij- en nascholing en een leerkracht dat niet doet, zal dat uiteindelijk leiden tot het verlies van zijn registratie.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Dat is dezelfde discussie als die wij eerder met de heer Bruijn hadden. Wat wordt nu gerekend tot gevalideerde nascholing? Kunnen wij ervan uitgaan dat ook informele vormen van nascholing — van zelf nascholing doen en zelf dingen regelen zodat je bijblijft — worden meegeteld? Als dat het geval, is, is er weinig risico. Als dat niet het geval is, is er veel risico.
Staatssecretaris Dekker:
Het formele antwoord is: daar gaat de beroepsgroep zelf over. Het zijn de leraren zelf die bepalen welk ontwikkelaanbod en welk studieaanbod uiteindelijk in aanmerking komen om mee te tellen. Ik ga ervan uit dat leraren voor hun eigen beroepsgroep de lat zelf niet zo hoog leggen dat de collega's daar niet overheen kunnen. In mijn ogen zal dit leiden tot een redelijke discussie onder redelijke mensen, onder beroepsuitoefenaars, over wat redelijkerwijs verwacht kan worden van leraren die voor de klas staan.
De heer Bruijn (VVD):
Het is natuurlijk prima dat wij het hier hebben over scenario's die weliswaar heel onwaarschijnlijk zijn, maar die je toch wel met elkaar moet doorakkeren. Ik denk dat het ook goed is dat nog eens wordt gestipuleerd dat de beroepsgroep iedere vorm van bij- en nascholing, iedere activiteit die daaraan bijdraagt, kan valideren. De beroepsgroep bepaalt dat dus inderdaad zelf. We zien in de praktijk bij alle bestaande registers dat dit juist leidt tot een snel herintredingstraject als iemand, bijvoorbeeld door ziekte, tijdelijk een achterstand heeft. Desalniettemin kan het voorkomen. Het is goed dat dit naar voren wordt gebracht. Heb ik eerder goed begrepen van de staatssecretaris dat hij dit aspect en de eventuele jurisprudentie ook in de evaluatie zal meenemen? Dat is voor mijn fractie dan in ieder geval geruststellend.
Staatssecretaris Dekker:
Dat doen wij zeker. Wij doen dat voordat wij de tweede fase ingaan. Er wordt eerst een keer geherregistreerd, waarbij er weliswaar een aantekening wordt geplaatst, maar waarbij de consequentie daarvan, namelijk dat iemand niet meer voor de klas mag staan, nog niet meetelt. Dat wordt pas vier jaar later meegenomen. In de tussentijd vindt de evaluatie plaats waaraan de heer Bruijn refereert. Van zijn kant zijn er enkele zorgen. Dit zorgvuldige proces, met een formele evaluatie, biedt de mogelijkheid om te zien of zijn gevoel terecht was. Als dat niet het geval is, hebben we op dat moment weer een punt van discussie.
De heer Schalk (SGP):
In aansluiting op de vorige vraag: die registratie kon pas beginnen in 2022. Betekent dat een eerste evaluatie in 2022?
Staatssecretaris Dekker:
Dat is een jaar opgeschoven, naar 2023. Dit is vanwege het feit dat we een jaar extra nemen voor de implementatie.
De heer Schalk (SGP):
Met andere woorden: de eerste evaluatie verwacht de staatssecretaris na 2023?
Staatssecretaris Dekker:
Ik verwacht dat dit ongeveer tegelijkertijd zal zijn.
Ik gaf al aan hoe het zal gaan met de limitatieve redenen die zijn opgesomd in de wet. Daarenboven kunnen sociale partners in cao's de limitatieve lijst van ontslaggronden uit het BW desgewenst inkleuren, bijvoorbeeld door te stellen dat als uit functioneringsgesprekken blijkt dat de leraar niet werkt aan herregistratie, dit kan worden beschouwd als disfunctioneren. Andersom kunnen er ook afspraken worden gemaakt over de zorgvuldigheidsplicht van werkgevers. Zij moeten hun mensen wel in staat stellen om deel te nemen aan scholingsaanbod om te voldoen aan de eisen voor herregistratie. Dit moet, bij wijze van spreken, jaarlijks in de gesprekkencyclus expliciet aan de orde komen, zodat het niet na drie of vier jaar als een verrassing komt. Het moet een structureel onderwerp van gesprek zijn in de jaarlijkse gesprekkencyclus.
Ik wil overgaan naar het registervoorportaal. Rond het registervoorportaal ontstaat soms een onterechte karikatuur. Daarbij wordt het beeld geschetst dat bevoegde leraren straks niet meer voor de klas mogen staan, omdat zij niet voldaan hebben aan de scholingseisen, en onbevoegde leraren wel. Op dit punt hebben de Partij van de Arbeid, de SP en de PVV enkele vragen gesteld. Ook is gevraagd of dit niet disproportioneel is. Ik grijp nog maar even terug op het doel waaraan ik in mijn inleiding refereerde. Dit wetsvoorstel moet eraan bijdragen dat elke leerling het best mogelijke onderwijs krijgt. Hiervoor is het nodig dat elke leraar werk maakt van zijn beroepskwaliteit. Daarvoor zijn er twee mogelijkheden: je houdt als bevoegde leraar je vak bij op basis van de eisen van je beroepsgroep of je hebt gekozen voor een baan als leraar, je bent benoembaar maar nog niet bevoegd en je werkt zo snel als mogelijk aan het behalen van die bevoegdheid. Nogmaals, ik hecht aan die bevoegdheid. Dat is een deugdelijkheidseis. We weten hoeveel dat uitmaakt voor de kwaliteit van de lessen die leerlingen krijgen. Laat ik helder zijn, mijn uitgangspunt is dat alle lessen bevoegd moeten worden gegeven. Dat is die bekende 100% waar we al zo lang aan werken. Ik ben ook blij dat het thema "onbevoegd lesgeven" nu heel hoog op de agenda staat, ook bij werkgevers en de sectorraden en dat we ook enkele maatregelen, die hiervan losstaan, hebben genomen om het onbevoegd lesgeven terug te dringen, en dat dit ook effect heeft. We zien dat het aantal onbevoegde lessen de afgelopen jaren steeds verder is afgenomen. We zijn er nog niet, maar dit kan er zeker bij helpen.
Tegelijkertijd moeten we ook constateren dat het onderwijs verandert: passend onderwijs, de nieuwe profielvakken in het vmbo en überhaupt nieuwe vakken. Het is dan ook eigen aan onderwijs dat er altijd bevoegdheidsvraagstukken zullen zijn. Dat is niet nieuw; het onderwijs ontwikkelt zich keer op keer. In mijn brief aan de Tweede Kamer over bevoegdheden in het voortgezet onderwijs heb ik aangegeven dat er, samen met het onderwijsveld, een toekomstverkenning naar het bevoegdhedenstelsel komt. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, verandert rond die regels van bevoegdheid niet, maar sluit hierop aan.
Maar de wet biedt momenteel ook ruimte om hierop een aantal uitzonderingen te maken, zeg ik in antwoord op de vraag van D66. Het blijft ook met het voorliggende wetsvoorstel mogelijk om nog niet geregistreerde leraren aan te stellen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat er vakken uitvallen. — dat is een wettelijke uitzonderingsgrond — of om het aantrekkelijk te maken dat mensen vanuit het bedrijfsleven kiezen voor een baan als leraar. Dat is heel erg belangrijk, zeker voor praktische vakken en zeker ook als we straks te maken krijgen met een groter lerarentekort. Dan hebben we die mensen heel erg hard nodig.
Naar aanleiding van deze laatste categorie, die zeker ook van belang is voor het mbo, vraagt de Partij van de Arbeid naar de stand van zaken rond de motie-Bruins (34458, nr. 15). Daarover kan ik het volgende zeggen. Zijinstromers zijn zeker ook voor het mbo van belang, want zij nemen specifieke ervaringen in de actualiteit van een bedrijf of een branche mee naar de opleidingen. Het wetsvoorstel raakt daarom niet aan de mogelijkheid voor het aanstellen van zijinstromers, vakmensen, praktijk- en ervaringsdeskundigen. Bevoegde zijinstromers kunnen zich uiteraard direct inschrijven in het lerarenregister. Zijinstromers die nog in opleiding zijn voor hun getuigschrift, komen op grond van dit wetsvoorstel in het registervoorportaal. Aangezien de criteria van de beroepsgroep alleen betrekking hebben op het register en niet op het registervoorportaal, veranderen deze criteria ook niets aan de inzet van zijinstromers.
Mevrouw Gerkens (SP):
Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris zegt dat alle voorwaarden waaronder onbevoegden in het onderwijs kunnen werken, bijvoorbeeld gebrek aan leraren, ziekte et cetera, blijven staan? Zegt hij dat die onbevoegden dan wel in het registervoorportaal worden geregistreerd en dat zij zo snel mogelijk moeten worden opgeleid, maar dat die voorwaarden blijven staan? Als dat het geval is, op welke wijze wordt de doelstelling van het aantal onbevoegden naar beneden halen dan gediend door dit wetsvoorstel?
Staatssecretaris Dekker:
We krijgen hiermee veel beter zicht op de nog niet bevoegde leraren en het traject dat zij doorlopen naar bevoegdheid. Op dit moment hebben we daar totaal geen zicht op. Het is goed dat ik nog meegeef wat er dan gebeurt. Daar is in de Tweede Kamer ook een uitvoerige discussie over geweest. Er is zelfs een amendement op dit punt van de heren Rog en Grashoff (34458, nr. 24) aangenomen. Een persoon die nu nog niet bevoegd is en die in opleiding is, kan bij wijze van spreken twee jaar ergens werkzaam zijn. Daarna kan hij naar een volgende school gaan en kan hij daar twee jaar werkzaam zijn. Vervolgens kan hij weer twee jaar ergens werkzaam zijn. Al die tijd, ondanks het feit dat in de wet een strakke termijn wordt beschreven, kan hij onbevoegd voor de klas staan. Het voorportaal maakt dat veel inzichtelijker.
Mevrouw Gerkens (SP):
Kunnen we niet iets minder ingrijpends voor de beroepssector verzinnen om dit in kaart te brengen? Ik begrijp dat het probleem niet wordt opgelost, want onder dezelfde regels mag het nog steeds, ook al is er een voorportaal. We krijgen er beter zicht op, maar de mensen die op dit moment wel de beroepsbevoegdheid hebben, dreigen hun baan te verliezen.
Staatssecretaris Dekker:
Dat laatste is echt niet het geval. Als je gewoon bevoegd bent, kom je in het normale register terecht, tenzij je het daar volstrekt mee oneens bent. Ik vind het de normaalste zaak van de wereld dat je ook van leerkrachten mag vragen dat ze werken aan hun eigen bij- en nascholing. Als dat niet het geval is, kan dat consequenties hebben. Dat is de essentie van dit wetsvoorstel. Het mooie aan dit wetsvoorstel is dat het ook voor de leraar die nog niet in het register kan omdat hij of zij nog niet bevoegd is, duidelijker wordt wat er wordt gevraagd. Als je op wilt gaan voor het beroep van leerkracht, wordt er van je verwacht dat je binnen afzienbare tijd je diploma haalt en wel bevoegd wordt. Als je aan het einde van die wettelijke termijn — het gaat om twee jaar en ik geloof dat het ook met twee jaar verlengd kan worden — dat papiertje nog niet hebt, dan is het echt wel afgelopen. Er zijn eigenlijk twee smaken. Je gaat dat voorportaal in en je stroomt door naar het lerarenregister omdat je je bevoegdheid hebt behaald. Als dat niet het geval is, dan houdt het wel een keer op. Nu zien we dat er vaak gehopt wordt van de ene school naar de andere school en dat scholen soms ook de termijn die in de wet is vastgelegd, keer op keer verlengen, waardoor de situatie van het onbevoegd voor de klas staan maar voortduurt. Maar dit zet een cap op die situatie en brengt het meer in lijn met wat de wet van werkgevers en werknemers verlangt.
De mogelijkheid om les te geven zonder de juiste bevoegdheid is en blijft beperkt. Als iemand niet op tijd zijn bevoegdheid haalt, mag hij niet langer lesgeven. Door het registervoorportaal en het amendement van het CDA en GroenLinks waar ik net aan refereerde, zit er ook een stop op het onbevoegd lesgeven. De uitkomst van de optelsom van het register en het voorportaal is dus dat alle leraren zichtbaar zijn en dat alle leraren worden gestimuleerd om serieus werk te maken van hun ontwikkeling.
Er is het een en ander gevraagd over de zeggenschap. Het gaat vandaag om de kwaliteitsversterking van een grote maar vooralsnog zeer versnipperende beroepsgroep. Daarom ben ik ook blij dat ik in dit traject via de Onderwijscoöperatie nauw heb kunnen samenwerken met een aantal grote lerarenorganisaties. OSF heeft specifiek gevraagd naar de achterban van de Onderwijscoöperatie. Het zijn stuk voor stuk de grote ledenorganisaties, en dan niet alleen de grote vakbonden maar ook de beroepsorganisaties waar leerkrachten lid van zijn. Beter Onderwijs Nederland hoort daar ook bij. Toen we spraken met de Onderwijscoöperatie over het lerarenregister, was Beter Onderwijs Nederland nog onderdeel van die club. Het zijn stuk voor stuk ledenorganisaties met een eigen achterban, die vaak werken via democratische principes. We hebben niet alleen om de tafel gezeten met de bestuurders van deze grote organisaties. Deze organisaties zijn ook steeds teruggegaan naar hun eigen achterban om de stappen die zijn gezet en de besluiten die zij hebben genomen, aan de achterban voor te leggen.
Het vervolg op dit traject is de inrichting van de deelnemersvergadering. Ik ga daar zo meteen verder op in. Om het directe zeggenschap van alle leraren mogelijk te maken, dus ook van degenen die geen lid zijn van een vakbond, heeft de Onderwijscoöperatie de statuten aangepast. Om wezenlijke stappen in de versterking van de beroepsgroep te kunnen zetten, zijn twee zaken van belang: leraren moeten zich direct kunnen uitspreken over die elementen die de kwaliteit van hun beroepsbeoefening bepalen én leraren moeten de professionele ruimte ervaren en gebruiken die nodig is om hun werk zo goed mogelijk te doen. De commissie-Van Es concludeerde al in 1993 dat het ontwikkelen van eigen kwaliteitsbewaking door de beroepsgroep het onderwijs op een hoger plan zou brengen. 25 jaar later moeten we helaas constateren dat deze zogeheten professionals governance niet als vanzelfsprekend van de grond komt. Er zijn heel veel goede initiatieven en voorlopers, maar voor het opzetten van een landelijk kwaliteitssysteem is meer nodig. Om de beroepsgroep als geheel een stem te geven, is de deelnemersvergadering opgericht. Deze deelnemersvergadering biedt leraren een podium om met elkaar een aantal dingen te bepalen. Er kan worden bepaald aan welke normen een leraar moet voldoen om goed geschoold voor de klas te staan. Er kan ook worden bepaald hoe op een krachtige manier invulling kan worden gegeven aan de professionele ruimte en welke beroepsethische uitgangspunten ten grondslag liggen aan een professionele beroepsuitoefening als leraar. Het principe van de directe zeggenschap is daarbij cruciaal. De heer Bruijn vroeg daar zojuist ook naar, maar soortgelijke vragen werden ook gesteld door D66 en OSF. Het uitgangspunt is "one man, one vote". Dat vindt zijn basis in dit wetsvoorstel. Ik maak mij daar heel erg hard voor, want wie weet er beter dan de leraar zelf wat dit beroep van iemand vraagt en wat het betekent om elke dag weer een uiteenlopende groep leerlingen met verschillende achtergronden, niveaus, talenten en behoeften verder te brengen in zijn ontwikkeling?
Als we met elkaar vaststellen dat de leraar de bepalende factor voor onderwijskwaliteit is, dan moeten we ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het beroep bij die leraar leggen. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Gerkens. Zij vroeg namelijk: wat vindt u van dit aanbod en van dat aanbod? Daar heb ik misschien wel een persoonlijke opvatting over, maar ik vind dat we ook aan de beroepsbeoefenaars zelf kunnen vragen om daar een eigen oordeel over te vormen. Als zij zeggen dat iets niet goed genoeg is of dat een cursus nergens op slaat, dan zal het niet worden opgenomen in het aanbod. Andersom geldt: als zij als gezamenlijke beroepsbeoefenaars zeggen dat zij iets wel een goede manier van leren vinden of dat zij iets zien als een goede manier van werken aan de eigen vakbekwaamheid, wie zijn wij dan als politiek om te zeggen dat dit een verkeerd oordeel zou zijn? Eigenlijk is dat de essentie van dit wetsvoorstel: dat we meer vertrouwen krijgen in de beroepsgroep en dat we dat vertrouwen ook geven.
De voorzitter:
Mijnheer de staatssecretaris, mag ik u vragen hoe lang u nog denkt nodig te hebben?
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb nog een paar pagina's, ik nader mijn afronding.
De voorzitter:
Een kwartier?
Staatssecretaris Dekker:
Dat moet lukken.
D66 heeft gevraagd naar de werking van de deelnemersvergadering. Deze vergadering bestaat uit alle geregistreerde leraren, in principe dus 250.000 leraren. Om uitvoering te geven aan de besluitvorming kiest de deelnemersvergadering een afvaardiging uit haar midden. Dat komt op 24 afgevaardigden met een evenredige verdeling over de sectoren. Bij de besluitvorming consulteren de 24 afgevaardigden steeds de deelnemersvergadering. Je ziet bij heel veel verenigingen dat uit hun midden een bestuur of afvaardiging naar voren wordt geschoven om de dagelijkse besluiten te nemen. Met het wetsvoorstel stimuleren we de ontwikkeling naar een sterke, zelfbewuste beroepsgroep. Daarmee leveren we een belangrijke bijdrage aan het imago van het leraarschap en de kwaliteit van het onderwijs.
Ik was zelf zeer gegrepen door de manier waarop Jelmer Evers, een van de toonaangevende docenten in Nederland, het beschrijft. Hij stelt dat het register het professionalisme van leraren stimuleert en een duidelijke boodschap geeft aan leraren in opleiding dat ze, als onderdeel van de beroepsgroep, een bredere verantwoordelijkheid hebben. Hij schrijft: het gaat niet alleen over het leren om een betere leraar te worden, maar juist ook dat we onszelf — dat zegt hij tegen zijn beroepsgroep leerkrachten — gaan zien als hoeders van kwalitatief goed onderwijs, dat ten dienste staat van alle kinderen en dat we het niet meer alleen hebben over mijn eigen school, maar over ons onderwijs. Dat is het mooie: dit instrument maakt het mogelijk om niet alleen maar te kijken hoe ik het zelf doe voor de klas, of hoe ik het doe met mijn collega's als team in een school, maar ook hoe ik het doe met al mijn vakgenoten; wat komt erbij kijken als beroepsgroep?
Tot slot. De ontwikkeling van het register staat niet op zichzelf. Ik benadruk dat deze ontwikkeling deel uitmaakt van een veel breder pakket aan maatregelen. Neem de lerarenagenda en alle acties en maatregelen die we daarin nemen om de lerarenopleidingen naar een hoger niveau te tillen, jonge leraren beter te begeleiden en bevoegdheden terug te dringen. Ook noem ik de extra investeringen van dit kabinet, dat, overigens met hulp van de C3, destijds het herfstakkoord tekende, waardoor geld vrijkwam om scholen meer ruimte, tijd en geld te geven om in nascholing en professionalisering te steken. En tot slot de maatregelen die we nemen voor de arbeidsmarkt en het terugdringen van het lerarentekort.
In relatie tot de bredere context van het register hebben GroenLinks en de Partij van de Arbeid met name over het laatste, het plan van aanpak lerarentekort, gevraagd hoe het ermee staat. Het lerarentekort is een vraagstuk dat geen eenvoudige oplossing kent. Het vraagt om samenwerking tussen overheid en scholen, maar vooral ook met sociale partners, lerarenopleidingen en lokale werkgevers. Daarom ben ik in gesprek gegaan met partners om tot een gedragen plan van aanpak te komen. Grofweg heb je een aantal knoppen waaraan je kunt draaien. Die kan iedereen verzinnen. Hoe vergroot je de instroom van de lerarenopleiding? Dat is nog best een uitdaging, omdat die juist wat afnam doordat we de eisen hadden verhoogd. Volgens mij moeten we dat niet loslaten. Sterker nog: ik denk dat het op termijn, door de verhoogde eisen, een aantrekkelijker opleiding wordt.
Een andere knop waaraan je kunt draaien, is het onbenut potentieel. We zien zowel leraren die ook in deze krappe markt nog steeds werkloos zijn, als heel veel leraren die parttime werken. Daar zit heel veel onbenut potentieel om het lerarentekort terug te dringen. Het lerarentekort in het p.o. is anders dan in het v.o. In het v.o. heeft het tekort betrekking op specifieke vakken, in het p.o. is het meer generiek, maar heel sterk regionaal bepaald. In de grote steden knelt het bijvoorbeeld veel meer dan in het landelijk gebied. Daar hebben scholen te maken met krimp wat het tekort enigszins opheft. Ik geef een aantal van de denkrichtingen aan waarmee we bezig zijn, maar om dat goed te laten landen, moeten we een pact sluiten met degenen die het uiteindelijk moeten doen: de sociale partners en betrokken organisaties in de regio.
Zoals ik aangaf bij het aannemen van de motie destijds in de Kamer, vond ik het tijdstraject heel erg ambitieus. Ik heb gezegd dat ik mijn best zou doen om het voor 15 februari in de Kamer te hebben liggen. Dat gaat niet lukken. Ik denk dat het wel op zeer afzienbare termijn kan, voor het einde van de maand.
Ik heb het een en ander gezegd over het lerarentekort. De heer Pijlman haalde het vraagstuk van de klassengrootte aan. Hij vroeg hoe het daarmee zat. Ook dat is een thema dat een heel eigen aanpak vergt. We zien weliswaar dat het gemiddeld genomen over de afgelopen jaren redelijk stabiel is geweest, maar van klas tot klas en van school tot school kan het enorm verschillen. De heer Pijlman noemde een klas met 33 leerlingen, nota bene in de Schilderswijk. Nu ken ik de Schilderswijk vrij goed. Er staan veel scholen die extra achterstandsmiddelen krijgen, waardoor ze juist vaak in staat zijn om kleinere klassen te formeren. Het achterstandsbeleid is ook iets wat we kritisch tegen het licht houden en waarvan we kijken of we nog specifieker kunnen aangeven waar de achterstanden zitten. We moeten het ene niet laten en geloven dat dit een panacee is voor alle problemen in het onderwijs. Tegelijkertijd denk ik dat het een belangrijke bijdrage kan leveren.
Misschien komt het neer op één cruciale vraag. Dat is ook een onderdeel waar ik het fundamenteel over oneens was met de Raad van State, los van het feit dat die in mijn ogen te weinig oog had voor alle aanpalende dingen die gebeuren op het gebied van de lerarenagenda en die al in gang zijn gezet. De vraag is of een lerarenregister iets is wat je pas kunt introduceren als je alle problemen in het onderwijs hebt opgelost, of dat je zegt — zo lees ik althans ook het rapport van de commissie-Rinnooy Kan — dat er heel veel problemen in het onderwijs zijn en dat een register een hulpmiddel kan zijn om een bijdrage te leveren aan een steviger, minder gefragmenteerde beroepsgroep. Dat leidt weer tot een sterkere focus op professionaliteit, sterkere beroepstrots en een sterkere aantrekkingskracht van het beroep. Ik behoor zelf tot die laatste school en ik hoop op steun voor dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Mevrouw Gerkens heeft gevraagd om een kort moment te schorsen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Wij zijn toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer en ik geef als eerste het woord aan mevrouw De Vries-Leggedoor.
Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris. Wij hadden een aantal duidelijke vragen gesteld, ook om zeker te weten of onze beleving van de werkelijkheid de goede beleving van de werkelijkheid was. Soms kun je denken dat je gelijk hebt, maar dat wil nog niet zeggen dat je inderdaad gelijk hebt. De massieve weerstand die ook wij ondervonden, was dusdanig dat wij ons afvroegen of wij het misschien verkeerd hadden gelezen.
De beantwoording van de staatssecretaris op onze eerste vragen was onomwonden: ja, ja, ja. Dat stelt ons voor een groot gedeelte gerust. Wij zullen net als de PvdA en andere die dat gezegd hebben, nauwlettend in de gaten houden of het beoogde inderdaad is wat er in de toekomst gaat gebeuren. Het moet niet worden waar de leraren bang voor zijn, namelijk iets wat bij totstandkoming en invoering ervan door ons aan de leraren wordt opgelegd. In die zin zullen wij de vinger aan de pols houden.
Dan nog het stukje dat je absoluut niet wilt, namelijk dat je op een gegeven moment arbeidsrechtelijke consequenties moet verbinden aan het feit dat iemand niet tot herregistratie in staat is. Het artikel dat de staatssecretaris aangeeft, is dusdanig dat ik denk: dat zou hem kunnen zijn, maar ik moet heel eerlijk zeggen dat ik hoop dat de staatssecretaris het nooit hoeft uit te vinden. De tijd zal het moeten leren. Als je dat artikel leest — ik heb hier dat stuk van het Burgerlijk Wetboek voor me liggen — dan is dat in mijn beleving niet iets wat ik op voorhand een onbegaanbare weg ga noemen.
Ik heb hier ooit gestaan toen we het over de Jeugdwet hadden. Toen werd hier gezegd: it takes a village to raise a child. In dat dorp waar wij het toen over hadden, speelt de leraar een heel belangrijke rol. Zonder een leraar van mijn middelbare school had ik hier nooit gestaan. Voor die kinderen is het tactisch vermogen en alles wat hij verder doet, minstens zo belangrijk als dat hij zijn vak goed bijgehouden heeft. Toch vind ik, en mijn fractie met mij, dat elk kind het verdient om een leraar te hebben die zo van kennis doorspekt is dat die het beste uit elk kind kan halen. Als het lerarenregister echt van onderop komt en als die registratie op een zorgvuldige manier gebeurt, dan is er voor mij maar één mogelijkheid, namelijk dat ik mijn fractie zal adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen.
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn uitvoerige en degelijke beantwoording, die op een aantal punten mijn vragen heeft weggenomen. We zijn het in deze Kamer erover eens, en ik denk ook breed in de maatschappij, dat een lerarenregister in principe een goede zaak is. In eerste instantie heb ik echter ook gezegd dat voor ons de arbeidsomstandigheden waaronder die leraar zijn werk moet doen — ik noemde dat voorbeeld uit de Schilderswijk — essentieel zijn en veel belangrijker dan het register. Zijn er daarnaast goede en gevalideerde opleidingen? Zijn de leraren aan zet? Is het hun register? Ik moet zeggen dat de staatssecretaris op dat punt mijn twijfels hebt weggenomen.
Is er een poging gedaan door het kabinet om de aantallen onbevoegde leraren die nu voor de klas staan, terug te brengen? Dat laatste denk ik niet. De staatssecretaris zegt hier wel dat het aantal onbevoegd gegeven lessen langzaam terugloopt, maar ik denk dat dat komt door de economie en ik voorspel u dat, als de economie aantrekt, het aantal onbevoegd gegeven lessen weer zal toenemen.
Dan het register. Mijn twijfel over de uitvoering is niet weggenomen. Eerlijk gezegd is mijn twijfel op dat punt versterkt door de mededeling van de staatssecretaris dat hij, nadat deze wet is aangenomen, om te beginnen een en ander een jaar gaat uitstellen. Daarmee zegt hij in wezen zelf dat de voorbereiding van dit voorstel niet zodanig is geweest en dat de opbrengsten van de pilot evenmin zodanig konden worden verwerkt dat het nú het juiste moment is om dit in te voeren.
Ik eindigde mijn eerste termijn met de vraag of deze wet nu eigenlijk wel rijp is voor behandeling. Eerlijk gezegd heeft de toezegging die de staatssecretaris min of meer tussen neus en lippen door heeft gedaan, mijn twijfel alleen maar vergroot. Dat geldt ook voor de twee nadere AMvB's waar mevrouw Sent over heeft gepraat en waar ik eigenlijk blij mee ben, want ze versterken het hele proces. Tegelijkertijd geeft dat aan dat er nog wel ontzettend veel moet gebeuren.
Als de staatssecretaris het heeft over de sectorraden — we hebben het er bij interruptie over gehad — dan heb ik het over de schoolbesturen. Bij die schoolbesturen, zeker bij die van kleine scholen, is veel ongerustheid. Over de ICT bijvoorbeeld. Daarvan zegt de staatssecretaris dat het straks allemaal heel eenvoudig wordt. Hij verwees naar de Belastingdienst. Nou, ik heb eerlijk gezegd wel een belastingadviseur nodig, ook al vind ik het altijd heel prettig dat er al veel is ingevuld. De scholen zijn er niet van overtuigd dat dat systeem al goed loopt. Ze zijn er ook niet van overtuigd dat de administratieve lasten voor hen zo laag zullen zijn. En er is ook nog geen professioneel statuut, om maar eens wat te noemen.
In mijn eerste termijn heb ik gevraagd om het informele leren centraler te stellen. De staatssecretaris heeft gezegd dat het aan de doelgroep zelf is om dat op te nemen. Dat waardeer ik. Ik zie die intenties ook bij de staatssecretaris. Ik wil hem wel vragen om daar bij de evaluatie op in te zoomen, omdat dat informele leren vaak veel belangrijker is voor kwalitatief goede leraren dan het geformaliseerde leren.
De staatssecretaris heeft verwezen naar de verschillende akkoorden die met drie oppositiepartijen zijn gesloten, waardoor er extra geld naar de scholen is gegaan, maar hij is niet ingegaan op de vraag of leraren naar zijn mening genoeg tijd hebben, naast alle druk van de werkweek, om hieraan op een fatsoenlijke en verstandige manier mee te doen.
Tot slot de rechtspositie, een kwestie die pas in 2026 voor het eerst gaat spelen. Ik wil dit punt dan ook niet te veel aanzetten, maar toch. De staatssecretaris verwijst naar het Burgerlijk Wetboek en zegt: als een leraar, na alles wat we hebben gedaan, nog steeds onbevoegd is, dan is ontslag aan de orde. Dat wordt dan geregeld tussen de werkgever en de werknemer. Hij verwijst dan ook naar disfunctioneren. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Je kunt prima lesgeven zonder de juiste bevoegdheid te hebben. Ik vond het voorbeeld van de heer Schalk heel mooi van die leraar die misschien wel een PhD in de natuurkunde heeft en op een kleinere school tien uur scheikunde in de onderbouw geeft. Dat doet hij voortreffelijk. Dat kan ook prima, dat weten wij allemaal, en het is heel verantwoord. Alleen is hij niet bereid om daar nog weer een opleiding voor te doen. Moet de school hem dan voor die tien uur ontslaan? En zitten we dan in een rechtspositionele kwestie? Dat zal gaan ontstaan. Het is niet mijn hoofdpunt, maar ik vraag er wel aandacht voor. Ik denk dat we die kwestie niet te zijner tijd aan de rechter moeten overlaten. Eerlijk gezegd had ik van de staatssecretaris ook verwacht dat hij die onbevoegdheid al veel eerder had aangepakt.
Kortom, het wetsvoorstel is ons inziens op dit moment niet rijp om door deze Kamer te worden aangenomen. Wij zijn de staatssecretaris erkentelijk voor een aantal toezeggingen, onder andere de toezegging aan de PvdA over de AMvB's en de manier waarop de Kamer daarbij betrokken zal worden, maar er zijn te veel haken en ogen in de uitvoering niet opgelost om daar nu ja tegen te zeggen.
De heer Bruijn i (VVD):
Voorzitter. De staatssecretaris heeft duidelijk gemaakt dat de beroepsgroep hier aan zet is. De essentie van deze wet is dat de leraren er zelf over gaan. Ik ben blij met de beantwoording op dit punt en dat dit nog eens is bevestigd. De deelnemersvergadering zal werken op basis van one man, one vote. Ik beschouw dat toch nog even als een toezegging. De regering kiest voor een zorgvuldige en gefaseerde invoering.
Ik ben blij met de toezegging dat er een verkenning zal worden gedaan naar het register in het hoger onderwijs. De bevoegdheid is daar inderdaad veel minder duidelijk geformuleerd. Je zou kunnen zeggen: de bevoegdheid blijkt uit het feit dat iemand in dat beroep wordt aangenomen en die opdracht krijgt. Je zou ook kunnen zeggen: we werken met de BKO, de SKO, de BKE en de SKE toe naar een initiële bevoegdheidsdefinitie. Misschien zou je zo'n bekwaamheidsonderhoud daarop moeten baseren. Ik ben in ieder geval blij met de toezegging van de verkenning die gedaan zal worden door het komende kabinet, als ik het goed begrijp.
Over het haalbaarheidstijdpad in verband met de gegevenslevering: ik denk dat het jaar uitstel van de staatssecretaris verstandig is. Ik wijt dat overigens niet aan onvoldoende voorbereiding, zoals de heer Pijlman zei. Ik had juist de indruk dat de grondige behandeling hier, die ook weer te danken is aan kritische leraren in het land die gelukkig meedenken en die hier ook zitten, tot een wat langduriger traject heeft geleid. Misschien kan de staatssecretaris er nog even op ingaan, maar ik dacht zelf dat dat vooral de reden is waarom voor een wat meer getemporiseerd invoeringstraject wordt gekozen. Dat is een goede zaak. Ik beschouw dat niet als een bewijs dat de staatssecretaris zelf niet gelooft in het register. Die indruk had ik het hele debat eigenlijk sowieso al niet.
Ik ben ook dankbaar voor de toezegging dat beide Kamers worden meegenomen in de monitoring en dat de staatssecretaris beide Kamers zal informeren over de AMvB's en de voorhangprocedure.
Ik kom op de variatie in de activiteiten die allemaal kunnen bijdragen aan het vak. Het gaat dus niet alleen om scholing, maar om een variëteit aan activiteiten. Het kan ook peer-to-peerreview, informeel leren, lezen of publiceren zijn. Ik denk dat we deze variatie allemaal belangrijk vinden; het is meerdere malen naar voren gebracht. Ik reken erop dat die dus ook gevalideerd zal worden door de beroepsgroep, maar dat bepaalt de beroepsgroep zelf. Het wordt in ieder geval meegenomen in de evaluatie. Ik dank de staatssecretaris voor die toezegging. Dat geldt ook voor de toezegging dat er een teambeurs gaat komen.
Ik kom op de gang van zaken rond leraren die niet voldoen. Ja, het wordt inderdaad ingewikkeld als het zou leiden tot een conflictsituatie. In de praktijk, met alle registers die er nu zijn, zien we het volgende. Als iemand door omstandigheden niet helemaal kan voldoen aan het minimale eisenpakket, kwalitatief en kwantitatief, dat de beroepsgroep zelf noodzakelijk vindt om bekwaam te blijven, dan zal er een herintredingstraject, een herscholingstraject plaatsvinden. Als het gaat om een leraar die het al heel goed doet — die leraar werd net als voorbeeld genoemd — dan zal dat traject dus heel kort zijn. Dat zien we nu in andere trajecten. We zien dat het tot nu toe nooit tot een ontslag heeft geleid en ook niet tot een arbeidsconflict.
Er zijn namelijk twee mogelijkheden. Of de leraar betreurt zelf dat hij achterloopt, en dan zal hij er graag aan meewerken om weer in te voegen en wil hij graag een op maat gemaakt herintredingstraject volgen. Of de leraar betreurt niet dat hij achterloopt, en dan praat je al heel snel over een situatie waarin de rechter wellicht de houding van de leraar als een ontslaggrond overweegt. Ik treed daar niet in want ik ben geen jurist, maar ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt. Nogmaals: die hele ontslagprocedures, ik zie ze niet komen. Ik ben in ieder geval blij dat ze worden meegenomen in de evaluatie.
Ten aanzien van het voorportaal is het per saldo zo dat alle leraren zichtbaar worden en worden gestimuleerd in hun ontwikkeling; zo heb ik het begrepen van de staatssecretaris. Dat is denk ik ook zoals het voorportaal bedoeld is. Het maakt dus inzichtelijk wie er onbevoegd lesgeven. Wat je daar dan vervolgens mee doet, is eigenlijk een ander onderwerp.
Belangrijk is ook — D66 heeft dat herhaaldelijk naar voren gebracht — dat het register onderdeel is van een bredere agenda. Het overstijgende doel van iedereen die hier zit, is beter onderwijs. Dat verbindt ons. Dat was ook heel duidelijk in dit debat. Nederland loopt eigenlijk enorm voor als het gaat om professionalisering. Daarom worstelen we daar ook wel mee. In de zorg is Nederland het enige land waar je zeker weet dat alle dokters en verpleegkundigen in een ziekenhuis hun vak bijhouden. Dat is uniek. Daar heeft nog geen patiënt tegen geprotesteerd. Ik verwacht ook geen protesten van leerlingen.
Aan het eind van dit jarenlange traject wil ik namens mijn fractie een compliment uitdelen aan alle betrokkenen. Allereerst aan de leraren, en dan vooral aan de meest kritische leraren. Zij hebben gezien dat hun inbreng dominant is geweest in dit debat. Hun betrokkenheid en kritische houding hebben het voor ons mogelijk gemaakt om te toetsen waar dit nu mogelijk nog schuurt. Daar zijn we hun dankbaar voor. We hopen dat ze betrokken blijven. Dat geldt natuurlijk ook voor de bonden, de sectorraden, de regering, het ministerie en ten slotte de Onderwijscoöperatie. Ik zou willen dat wij als beroepsbeoefenaars in de zorg destijds zo'n organisatie gehad hadden, want dan had het vast geen 30 jaar geduurd om dit in te voeren.
Ik zal mijn fractie adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter. Graag dank ik de staatssecretaris voor de uitvoerige en heldere antwoorden op onze vragen. Voor mijn fractie starten die vragen vanuit het perspectief van kinderen, die het recht hebben om zich te ontwikkelen en de plicht van de samenleving om dit te organiseren met leraren die niet alleen bevoegd maar ook blijvend bekwaam zijn. Het voorliggende wetsvoorstel zou hierin kunnen passen, mits aan een aantal randvoorwaarden is voldaan en mits een aantal zorgen is weggenomen. Graag loop ik die in tweede termijn samen met de antwoorden van de staatssecretaris langs.
Naar het oordeel van mijn fractie is draagvlak essentieel voor de succesvolle implementatie van het lerarenregister. We hebben de staatssecretaris dan ook gevraagd om zich hiervoor in te zetten en om ons daarover te informeren. Mag ik ervan uitgaan dat de staatssecretaris ons hierover zal informeren bij de evaluatie van de wet waarover hij sprak?
Teneinde meer duidelijkheid te krijgen, heeft mijn fractie gepleit voor een verzwaarde voorhang bij de AMvB aangaande herregistratiecriteria en valideringsregels. Graag tekenen wij de toezegging van de staatssecretaris op om voor de tweede AMvB, het besluit lerarenregister, een voorhangprocedure op te nemen in de wet. Mogen wij ervan uitgaan dat hij daarbij van de gelegenheid gebruik zal maken om ons te informeren over de stand van zaken aangaande de randvoorwaarden zoals benoemd in zijn brief van 27 september 2016?
In onze eerste termijn hebben wij aandacht gevraagd voor het belang van teamleren. Wij steunen ook het pleidooi van D66 voor informeel leren. Het is nooit onze bedoeling geweest om gebrek aan vertrouwen in de beroepsgroep uit te spreken. Het is wel onze bedoeling geweest om aandacht te vragen voor een potentiële spanning tussen individuele belangen en groepsbelangen. Wij kijken uit naar de toegezegde aandacht voor teamleren en informeel leren in de evaluatie van de wet.
De PvdA heeft aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid en gepleit voor een aanpassing van de gefaseerde invoering van het register. Wij steunen de opschorting van de drie fases uit de brief van de staatssecretaris van 27 september 2016 met een jaar elk. Dat draagt ertoe bij dat de uitvoering van het wetsvoorstel zorgvuldig en verantwoord kan gebeuren.
Een volgende vraag betreft de ruimte die sociale partners hebben om arbeidsrechtelijk gevolg als consequentie van niet-herregistratie vorm te geven. Ik heb in eerste termijn gevraagd om een juridische toets, maar heb de staatssecretaris daar niet over gehoord. Graag vraag ik hem om die op papier met ons te delen voorafgaand aan de start van de tweede periode voor herregistratie, waarin rechtsgevolg verbonden wordt aan niet-herregistratie.
Het lerarentekort vraagt specifieke aandacht. Wij kijken zeer uit naar het plan van aanpak ter bestrijding van dit tekort. Dat komt helaas niet op de verjaardag van de vader van de heer Ganzevoort, maar wij spreken de hoop en verwachting uit dit voor het eind van deze maand — dan is de verjaardag van mijn moeder — te mogen ontvangen.
De PvdA meent dat de regelgeving rondom het lerarenregister zodanig dient te worden ingericht dat er geen hindernissen ontstaan voor het werven van zijinstromers, praktijk- en ervaringsdeskundigen en vakmensen, met name in het mbo. De staatssecretaris heeft tot onze tevredenheid bevestigd dat deze hindernissen niet ontstaan vanwege het bestaan van het registervoorportaal.
De staatssecretaris heeft in zijn routekaart helder uiteengezet aan welke randvoorwaarden dient te worden voldaan als de laatste fase van het register in werking treedt. In vervolg hierop heeft mijn fractie de staatssecretaris om een verzwaarde voorhang gevraagd bij het Koninklijk Besluit waarmee de laatste fase in werking treedt. Het kan zijn dat ik het gemist heb, want de staatssecretaris spreekt sneller dan ik schrijf, maar ik meen dat ik de staatssecretaris hier niet over gehoord heb, terwijl het voor mijn fractie essentieel is voor een zorgvuldige en verantwoorde invoering. Kan de staatssecretaris hier nog duidelijkheid verschaffen?
Ik rond af. Mijn fractie is wel voorstander van een lerarenregister dat de professionaliteit van en de waardering voor leraren verbetert. Wij zijn evenwel niet bereid een carte blanche te geven. Daarom hebben wij gevraagd om parlementaire invloed op een aantal van de stappen die als onderdeel van de bijbehorende routekaart worden doorlopen. Wij zijn de staatssecretaris dankbaar voor zijn toezeggingen tot nu toe op dit punt. We horen nog graag hoe het zit met het punt aangaande het inwerkingtredingsbesluit.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Ook ik hoor graag een reactie op de vraag van mevrouw Sent. Ondanks de toezeggingen op de AMvB, de voorhang en het uitstel dat hier komt, blijven we toch zitten met een wetsvoorstel met verregaande arbeidsrechtelijke consequenties, zonder dat de wetgever enige kaders kan stellen aan die consequenties. Dat is niet alles. De wetgever neemt niet de gevolgen ervan voor haar rekening, zoals de kosten voor de leraren die tijdelijk zonder bevoegdheid zitten. Ik heb twijfel bij het beroep op disfunctioneren, omdat de docent volgens mij prima functioneert. Maar goed, de rechter zal straks moeten uitvechten wat daarvan overeind blijft. Ik moet zeggen dat ik het onaangenaam vind dat we voor de docenten zo boven de markt laten hangen hoe hun arbeidsrechtelijke positie in de toekomst zal zijn en dat we dat aan de rechter overlaten.
Daarnaast blijft staan dat het register als stuurmiddel wordt gebruikt, terwijl het eigenlijk de kroon op het werk had moeten zijn van wat dit kabinet had moeten verrichten. Een van de doelstellingen van deze wet is dan ook om het aantal onbevoegden te laten dalen. Dat gebeurt dus niet daadwerkelijk, begrijp ik van de staatssecretaris. Ik vind het op zich een vooruitgang dat nu duidelijk wordt wie er onbevoegd lesgeeft, maar de vraag blijft dan of we daarvoor juist dit lerarenregister moeten hebben of dat we dat beter op een andere manier hadden kunnen regelen. De hele beroepsgroep wordt nu namelijk de dupe van — laten we eerlijk zijn — de effecten van jarenlang dramatisch beleid op dit onderwijsdossier.
Tot slot kom ik op de inhoud van het register. Ik twijfel of wij dat hier zouden moeten bepalen, hoewel ik ook het volgende denk. Ik hoor de heer Bruijn zeggen "we vinden allemaal dit" en "we vinden allemaal dat", maar het had misschien ook kunnen helpen als wij gewoon wettelijke kaders hadden gesteld. Ik heb grote moeite met hoe dit nu wel vorm gaat krijgen, vooral omdat ook commerciële belangen hier een rol zouden kunnen gaan spelen. Dat blijft een lastig punt. De staatssecretaris zegt dat de beroepsgroep beslist, maar het dient de docent te zijn, samen met zijn sectie en leidinggevende.
Laat ik een voorbeeld geven van een docent in het speciaal onderwijs die zich op dit moment in haar vrije tijd bijspijkert tot havoniveau in het vak wiskunde, omdat de wiskundedocent in het speciaal onderwijs met pensioen gaat — dat gebeurt ook nog — en er dus een gat ontstaat. Dit is een heel kleine groep in het onderwijs die zich op die manier zou moeten specialiseren. Dat is broodnodig, maar ik betwijfel, gezien de discussie die we hebben, of dit uiteindelijk tot registerpunten zal leiden. Dat geeft dus wel een beetje aan hoe dit hier wringt. Daarmee is dit wetsvoorstel wel een beslissing van bovenaf met heel veel onzekerheden. Dit levert opnieuw onrust op. Van dat laatste schrik ik het meeste. Rust is nu juist hetgeen het onderwijs het hardst nodig heeft. Het siert de staatssecretaris dat hij zo veel optimisme over de toekomst en de uitwerking van dit wetsvoorstel heeft, maar voor optimisme is ook realisme nodig. In mijn ogen zijn er nu nog veel te veel onzekerheden en vraagt de staatssecretaris ons hem te vertrouwen op zijn mooie blauwe ogen. Dat is voor ons onvoldoende.
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording, waar veel vertrouwen uit spreekt. We zijn het natuurlijk over veel uitgangspunten eens. Een register als afbakening van de beroepsgroep zou een goede zaak zijn. De regelstelling en de erkenning van de nascholingsvormen moeten in handen van de leraren zelf zijn. Dat is allemaal goed, maar of het in de praktijk daadwerkelijk in handen van de leraren komt of dat een groepje centrale regelaars gaat bepalen wat er gebeurt en daarbij de invloed van de ledenraad weet te minimaliseren — het hangt er namelijk maar vanaf hoe je daarmee om weet te gaan — blijft een inschatting en daar ben ik op voorhand niet 100% zeker van.
Het is wel een goede zaak dat de staatssecretaris een jaar extra neemt. Dat kan het draagvlak ten goede komen. Het is ook een goede zaak dat de Kamers op verzoek van mevrouw Sent betrokken worden bij de monitoring en dat de beide komende AMvB's voorgehangen worden bij de Kamers, hoewel ik ook daarbij het volgende gevoel hebt. Je kunt ze wel voorhangen, maar het blijft de vraag of dat betekent dat er echt een intensieve beoordeling vanuit de Kamers plaats zal vinden. Het duidelijke probleem blijft liggen van de niet meer geregistreerde leraren. Wat gebeurt daarmee? Heel belangrijk is de manier waarop met nascholing wordt omgegaan. Dat hebben we net al geconstateerd. Als informele nascholing makkelijk wordt goedgekeurd zal het probleem zich niet heel veel voordoen. Desondanks kan ik me wel voorstellen dat iemand niet meer geregistreerd is en uitstekend functioneert. Dan blijft de school met een heel groot probleem zitten als we daar niet van tevoren een deugdelijke oplossing krijgen, zoals ook door mevrouw Sent is gevraagd.
Het volgende probleem staat daar los van, hoewel dat er een beetje mee door elkaar dreigt te lopen, is het probleem van de onbevoegd gegeven lessen. De staatssecretaris zegt dat eigenlijk alle lessen bevoegd gegeven moeten worden. Daar ben ik het theoretisch natuurlijk mee eens. Dat klinkt prachtig en dat zou normaal gesproken de bedoeling moeten zijn, maar als je weet hoe de financiering van de scholen in elkaar zit en dat combineert met de bestaande arbeidscontracten is de conclusie dat het in de praktijk onmogelijk is om geen gebruik te maken van onbevoegde lessen van je eigen leraren. Onbevoegden van buiten, mensen die te lang wachten met het halen van hun bevoegdheid, vormen een andere kwestie. Het onbevoegd laten geven van lessen door een verder bevoegde leraar is echter onvermijdelijk.
Inderdaad, zegt de staatssecretaris, dit is geen panacee voor alle grote problemen die er zijn: klassen, lesuren. Die blijven natuurlijk liggen. Wat het wetsvoorstel betreft blijft voor mij het draagvlak toch het grootste probleem. De staatssecretaris zegt dat hij met organisaties heeft overlegd en dat die heel veel mensen vertegenwoordigen. Dat is waar, maar als ik in de praktijk om me heen kijk bij leraren en besturen, merk ik dat het draagvlak daar toch lang niet aanwezig is. Dat is wel een groot probleem.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter. Ook ik dank, mede namens de fractie van de ChristenUnie, de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik vond het wel interessant dat hij vanavond het rapport van de heer Rinnooy Kan bijna tegen de borst drukte. Onmiskenbaar heeft de heer Rinnooy Kan gehint op een registratiesysteem, maar ik heb gerede twijfel of hij het lerarenregister zoals dat nu voorligt destijds heeft bedoeld. Dat zullen we in dit debat niet te weten komen, denk ik, maar ik stel het maar even vast.
In de schriftelijke beantwoording heeft de staatssecretaris aangegeven, en daarnet heeft hij ook bevestigd, dat het lerarenregister bedoeld is als kwaliteitsinstrument, ingezet door de beroepsgroep zelf, en dat het geen afrekeninstrument kan of mag worden. Maar een deel van het debat is daar wel over gegaan. Dat komt omdat, hoe je het ook wendt of keert, vanavond toch een beetje het arbeidsrechtelijke in de lucht blijft hangen, terwijl het wel heel ingrijpend is voor alle actoren, zowel voor leraren als voor bevoegde gezagen. We doen aan hen geen recht door te zeggen dat het wel mee zal vallen en dat een arbeidsrechtelijk probleem misschien niet heel vaak zal voorkomen.
Als dat wel het geval en er disfunctioneren uit voortvloeit, en dat komt door onwil, door traineren of wat dan ook, dan hebben mijn fractie en de fractie van de ChristenUnie er niet zo veel bezwaar tegen dat dit ook breed duidelijk wordt. Maar de staatssecretaris heeft ook best heel invoelend aangegeven dat mensen soms in situaties kunnen terechtkomen waardoor ze niet aan hun bevoegdheid kunnen voldoen. De openheid die daarover gegeven wordt doordat ouders en kinderen daar dan ook deel van kunnen uitmaken, vind ik nog steeds een punt dat de moeite waard is om over na te denken. Dat heeft toch ook wel te maken met het gezag en de gezagsstructuur. Ik ga geen discussie beginnen met de heer Ganzevoort over waar het gezag vandaan komt. Hij weet dat ik denk dat wij bekleed worden met gezag en dat we ervoor moeten zorgen dat dat gezag dan ook zo ruim mogelijk moet kunnen worden uitgedragen.
Er is een uitstel van elke stap met een jaar betoogd en dat is mooi.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Iemand die zegt dat hij geen debat met mij hierover uitlokt ... Ik vind het belangrijk. Ik denk inderdaad dat die verschillende kanten er ook aan zitten. Ik maak een klein uitstapje, maar het heeft hier wel direct mee te maken vanuit de traditie die de heer Schalk goed kent, namelijk de roeping. Bij de roeping wordt onderscheid gemaakt tussen de externe en de interne roeping. Het kan ook in het Latijn, maar dat maakt nu even niet uit. De interne roeping is nooit voldoende als er niet ook een externe roeping is die een validatie is van dat gezag. Daar hebben we het over als we over de bevoegdheidsvraag spreken. Of mensen het kunnen, is één ding. Dat je met gezag bekleed wordt, prima. Maar die bevoegdheid is precies dat wat we ook in de organisatie, in de structuur regelen om het gezag gestalte te geven.
De heer Schalk (SGP):
Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik denk dat wij het ook eens zijn over het feit dat, hoezeer je ook bekleed zou zijn met gezag, je dat gezag continu zult moeten blijven verdienen, roeping of geen roeping.
Ik kom terug op het uitstel van elke stap met een jaar. Dat betekent dat het 2023 wordt voordat er een evaluatie komt, dat het 2027 zal zijn voordat er wellicht arbeidsrechtelijke consequenties zijn. Dan zijn we weer tien jaar verder overigens, en zitten we heel dicht in de buurt van die 30 jaar van de heer Bruijn.
Mijn laatste opmerking is dat er geen enkele twijfel over kan bestaan dat mijn partij staat voor de deugdelijkheid. Het gaat in het onderwijs wat mij betreft om identiteit en kwaliteit.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Het debat heeft een hoop opgeleverd, in die zin dat de belangrijke vragen boven tafel zijn gekomen en ook voor een deel zijn geadresseerd. Voor sommigen tot genoegdoening, maar uiteraard niet voor iedereen.
Lost dit voorstel nu alle problemen op die we in het onderwijs hebben? Nee, zeker niet. Een aantal van de grote vraagstukken die gaan over kwaliteit en de borging daarvan, kunnen ook niet met dit voorstel worden opgelost. Vandaar de vragen over het plan van aanpak lerarentekort. Dank voor de informatie dat dit nog deze maand komt. Het zou jammer zijn als we dat in het demissionaire slop zien raken. Dat willen we allemaal niet. Aan de hand daarvan zullen de grote stappen gezet moeten worden.
Grote stappen zullen ook gezet moeten worden bij de uitwerking. Op dat punt zijn er vragen gesteld en zorgen geuit. We willen de staatssecretaris graag meegeven dat we niet alleen de uitwerking met argusogen zullen volgen, maar ook dat het succes van deze hele route staat of valt met de mate waarin hij dan wel zijn opvolger erin slaagt om de beroepsgroep ook echt mee te krijgen. Ik heb al eerder gezegd dat dit voorstel qua ideeën, qua structuur in de goede richting wijst. Elke gedachte dat je een toetsing van cursussen en aanbod en de validatie daarvan en criteria daarvoor kunt opstellen buiten de beroepsgroep om, zou een garantie zijn voor mislukking. Ook bij de beroepsgroep leven nog aarzelingen of het voldoende geborgd is, of ze voldoende kunnen meespreken en of de structuren die ontstaan, bijvoorbeeld via de deelnemersvergadering, voldoende gaan helpen om echt de criteria vast te stellen. Wie zullen daarin komen, hoe dat gaat lopen et cetera? Daar kun je best zorgen over hebben. Ik wil er niet te pessimistisch over zijn, maar we weten dat dit soort processen ook heel erg makkelijk weer aan bureaucratie en dergelijke ten onder kunnen gaan. Dus het zal wat dat betreft nog van de inzet en de stuurmanskunst van de regering afhangen of het ook echt gaat werken.
Maar het voorstel, en uiteindelijk is dat waarover we hier vandaag moeten beslissen, wijst de goede kant op. We leggen bij de beroepsgroep zelf neer hoe het eruit moet gaan zien, maar maken tegelijkertijd heel erg duidelijk dat we leerkrachten willen die bevoegd en bekwaam zijn, die bekwaam blijven, en die hun bevoegdheid verliezen wanneer die bekwaamheid niet langer kan worden aangetoond. Dat is volgens mij de simpele essentie van dit wetsvoorstel en die kunnen wij alleen maar onderschrijven. Als daar met een zekere wijsheid mee wordt omgegaan en als er ook, indien dat nodig is, met enige coulance gekeken wordt naar situaties waarin het problemen oplevert — ik heb van de staatssecretaris gehoord dat hij dit onderschrijft — is er weinig reden om dit voorstel niet aan te nemen. Dat wil niet zeggen dat er niet bepaalde zorgen kunnen zijn over wat het zou kunnen betekenen en hoe het wordt uitgewerkt.
De voorzitter:
Ik vraag de staatssecretaris of hij in staat is om meteen te antwoorden. Hij heeft tweeënhalve minuut nodig ter voorbereiding.
De vergadering wordt van 21.04 uur tot 21.06 uur geschorst.
Staatssecretaris Dekker i:
Voorzitter. Naast een aantal opmerkingen en standpuntbepalingen van de verschillende fracties zijn er ook nog wat vragen gesteld waarop ik graag antwoord wil geven, of opmerkingen die om een reactie vragen.
De heer Pijlman en mevrouw Gerkens vroegen hoe het zit met de onbevoegde lessen. De heer Ten Hoeve zei provocerend: het gaat nooit lukken om dat volledig terug te dringen. Voor mij is dat een extra motivatie om er juist wel hard tegenaan te gaan. Die ambitie delen we overigens met de onderwijssectoren: het is de normaalste zaak van de wereld dat je, als je een les geeft, bevoegd en bekwaam bent. De afgelopen tijd hebben we niet stil gezeten, zeg ik tegen de heer Pijlman. Het is misschien goed om nog eens het plan van aanpak onbevoegden van inmiddels ruim een jaar terug erbij te nemen, want het is te makkelijk om te zeggen: het feit dat het aantal onbevoegden nu terugloopt, komt door de economie. Want er zijn heel veel zaken gebeurd op scholen. We doen scholen en leerkrachten echt tekort als het gaat om een betere match tussen opleidingen, verkorte trajecten en veel specifiekere informatie aan scholen. Op die manier maken we sommige scholen ervan bewust dat ze soms veel meer onbevoegde docenten voor de klas hebben staan dan andere scholen. We zien dat dit een thema is dat schoolbesturen en sectorraden heel serieus oppakken.
De heer Pijlman i (D66):
Ik zou u en de schoolbesturen inderdaad tekortdoen als ik dat ontken. Daar doelde ik ook helemaal niet op. Maar ik voorspel u dat de aantrekkelijkheid van buiten voor een deel van het onderwijs met een aantrekkende economie groot is; voordat je het weet, zitten we in dezelfde problemen als voorheen.
Staatssecretaris Dekker:
Zeker. We zijn ook nog lang niet klaar. We moeten zeker alert zijn op krapte op de markt. Dan is er voor leerkrachten immers meer te kiezen. Dat kan terugslaan op onze ambitie op dit punt. Maar er wordt echt hard gewerkt door scholen.
De heer Pijlman vroeg of het informele leren kan worden meegenomen in de evaluatie. Ik zal dat doen. Ik deed een toezegging aan mevrouw Sent over teamleren; daarin neem ik de woorden van de heer Pijlman over het informele leren mee.
De heer Pijlman vroeg of leerkrachten voldoende tijd hebben om straks te voldoen aan het leren dat gevraagd wordt vanuit die kwaliteitseisen. Het antwoord daarop is volmondig ja. Dat gebeurt onder andere met het extra geld dat beschikbaar is gekomen in deze periode. Daardoor zijn de sociale partners in staat geweest, in hun cao's afspraken te maken over de aantallen vrijstellingsuren die docenten hebben voor bij- en nascholing en over de middelen die daarvoor beschikbaar zijn. Sterker nog: de aantallen uren die in de cao's voor het p.o en het vo staan, lopen op tot 80 uur, en overtreffen daarmee de formatieve 40 uur waaraan wordt gedacht als het gaat om de herregistratie-uren die nodig zouden moeten zijn voor het register. Dat zou nooit moeten knellen. Dat is een uitvoeringsvraagstuk waarop we goed hebben gelet.
De heer Pijlman zei: het feit dat er nu een jaar extra wordt genomen, is voor mij een signaal dat de voorbereiding niet goed is geweest. Kijk, dat is een beetje het kip-ei-verhaal. De parlementaire behandeling heeft wat langer geduurd, wat betekende dat een aantal dingen zijn opgeschoven. Het lijkt me juist van zorgvuldigheid getuigen dat we dan niet toch proberen het met stoom en kokend water klaar te krijgen, temeer omdat ook de scholen terecht vinden dat er voor de techniek wat extra aandacht nodig is. Ik denk dat dat alleen maar verstandig is. Dan zegt de heer Pijlman: nog niet alle scholen zijn precies op de hoogte. Maar dat heeft ermee te maken dat wij pas in de finesses dingen kunnen gaan communiceren als de Kamer een besluit heeft genomen. Het zou immers heel raar zijn als wij in het land vertellen hoe het register eruit gaat zien als de Kamer nog niet heeft gezegd, ermee aan de slag te gaan. In dat opzicht had ik op de steun van D66 gehoopt. Ik zie het register namelijk nadrukkelijk terugkomen in het verkiezingsprogramma. Niet voor niets heb ik gehint naar het goede werk van de commissie-Rinnooy Kan. Maar uiteindelijk gaat de D66-fractie daarover.
Mevrouw Sent vroeg hoe het zit met de arbeidsrechtelijke consequenties. Kan, voordat de laatste fase wordt ingegaan, een juridische toets, onderbouwing of redenering worden aangeleverd? Ik denk dat het goed is om een debat te voeren bij het ingaan van de nieuwe fase. Dan zijn we een flink aantal jaren verder en zien het hele ontslagrecht en de jurisprudentie daaromheen er misschien weer heel anders uit. Dat zeg ik mevrouw Sent toe.
Mevrouw Sent vroeg of de Kamer op alle momenten kan worden geïnformeerd over de ontwikkelingen op het punt van het draagvlak. Ook dat zal ik meenemen in de evaluatie. Mevrouw Sent vroeg of de toezegging die ik heb gedaan over de voorhangprocedure in het kader van de AMvB ook geldt voor het inwerkingtredingsbesluit, dus het ingaan van de laatste fase. Het antwoord daarop is ja.
De heer Ten Hoeve vroeg nog heel specifiek naar het draagvlak. Dit is iets wat moet groeien. Draagvlak kan ontstaan als we leraren meer in positie brengen. Dat doen we weliswaar met dit wetsvoorstel, maar ik kan me heel goed voorstellen dat heel veel leraren dat eerst nog wel even willen zien, want zien is geloven. Daarom denk ik dat het goed is dat we nu de uitvoering ter hand nemen. We hebben nu alle voors en tegens gehoord, we hebben de positieve geluiden, maar ook de kritische geluiden gehoord. We zijn erin geslaagd, de grootste vakbonden achter dit wetsvoorstel te krijgen. Er wordt wel eens naar mij gesneerd: hoe kan een rechtse liberaal als jij het nu eens worden over zoiets, met al die linkse vakbonden? Maar daar zijn we toch in geslaagd. Alle betrokken lerarenorganisaties hebben we meegekregen. Natuurlijk, in de achterbannen van de vakbonden is discussie over dit soort dingen. Niet ieder AOb-lid is voor het lerarenregister. Maar binnen de AOb zijn wel leden meegenomen. Als je dan de grote vakbonden mee hebt en de sectieorganisaties, en die zeggen allemaal dat het goed is dat we hierin een stap zetten, dan zou ik de beroepsgroep echt de kans gunnen om die stap te zetten. Dan kan de heer Ten Hoeve ervan op aan dat ik er alles aan zal doen om ook de criticasters en degenen die nog overtuigd moeten worden van nut en noodzaak van zo'n register, de komende tijd mee te nemen. Ik denk eerlijk gezegd dat een principe-uitspraak van deze Kamer dat het lerarenregister er dus gewoon gaat komen, daarbij kan helpen. We hebben even zo'n moment nodig, zodat je vervolgens om tafel kunt gaan zitten om te bespreken hoe we het in de praktijk gaan uitwerken.
Tegen de heer Ganzevoort: het staat of valt niet met het aannemen van een wet — dat is misschien nog wel de makkelijkste hobbel die we moeten nemen — het staat of valt met een goede uitvoering en een goede implementatie. Daar zal onze aandacht naar uit moeten gaan. Ik geloof dat deze Kamer mij daarin kritisch gaat volgen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor, volgende week dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.
Daartoe wordt besloten.