T03148

Toezegging Evaluaties aanpak coronacrisis (35.526)



De minister van Justitie en Veiligheid zal de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), De Boer (GroenLinks) en Verkerk (ChristenUnie), voor de zomer - met de uitwerking van de motie-Stoffer/Bikker - laten weten wanneer de belangrijkste onderzoeken (waaronder de evaluatie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid) verwacht kunnen worden.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 17-18

De heer Nicolaï (PvdD):

De andere vraag is — dat was volgens mij de vraag van mevrouw Prins — moeten we niet eens gaan nadenken, moeten we niet een soort notitie krijgen waarin staat of die Wet publieke gezondheid eigenlijk nog wel bij de tijd is? Moeten er in die wet niet gewoon bevoegdheden liggen? En of die worden toegepast, hangt ervan af. In de Wet buitengewone bevoegdheden staan bijvoorbeeld ook de gruwelijkste bevoegdheden. In de huidige wet staan ook de quarantaine en de isolatie. Dat gaat veel verder dan wat we ons kunnen voorstellen. De vraag is of je dan de betrokkenheid van het parlement in die zin kunt waarborgen dat je zegt: nu mag dat hoofdstuk of die bepaling in deze situatie worden toegepast. Maar dan heb je ze wel al in de wet staan. […] Ik kom tot mijn vraag. Zou de minister bereid zijn om een notitie te ontwikkelen waarin dat soort vragen aan de orde worden gesteld, zodat we voorbereid zijn op wat er nog kan gaan komen?

Minister Grapperhaus:

We zijn nu nog met de tanker in de mist door het nauwe kanaal aan het varen. Daar ziet ook mijn toezegging aan de Kamer op dat wij het gaan doen met delegatie, met goedkeuring bij wet, om maar even één voorbeeld te pakken. Het kabinet begrijpt dat punt heel goed. Op dit moment moeten we, kabinet en parlement, op een goede manier met elkaar door dat kanaal heen. Achteraf, als we de rit voltooid hebben of in ieder geval weer op open water komen, kunnen we alle stafkaarten en maritieme kaarten er nog eens bij pakken en zeggen: waar hebben we mogelijk ergens een rif geraakt en waar niet? Dat loopt natuurlijk al in de vorm van de evaluatie door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Dat loopt ook al voor een deel in de evaluatie van de Wet op de veiligheidsregio's. Ik zou er met de heer Nicolaï voor zijn dat daar nog veel meer reflectie op komt, ook op hoe we bepaalde dingen geregeld hebben, wat er verouderd is en wat er in de toekomst anders moet worden. Maar ik zeg heel eerlijk: waar we nu met elkaar op zoek zijn naar de goede, proportionele wet- en regelgeving en goede, proportionele regelingen op basis van die regelgeving, richt ik me persoonlijk nog steeds op het uitgangspunt dat we het kanaal in de mist aan het bevaren zijn.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat heb ik gehoord. Ik denk dat ik daar niets tegen heb, maar we hebben het over de situatie daarna. Is het nu geen tijd dat we eens goed over die structurele situatie van daarna gaan nadenken, zodat we niet overvallen worden en dat we, als Eerste Kamer maar ook als Tweede Kamer, precies in kaart gebracht krijgen wat voor soort wetgevingstraject we daarvoor kunnen opstellen? In welke situatie is het parlement er voldoende bij betrokken? Moet er dan een AMvB komen of is een ministeriële regeling voldoende? Enzovoorts. Het gaat erom dat we niet weer gewoon achter de feiten aanlopen. Dat is eigenlijk mijn vraag.

Minister Grapperhaus:

Maar die vraag beantwoordde ik: dat moeten we straks zeker gaan doen. En "straks" is niet in 2024, maar we zijn nu in de eerste plaats met elkaar in debat over hoe we de komende drie maanden doorkomen. Dat ben ik nu aan het uitleggen. Dat gaat over de verlenging van de Twm en tegelijkertijd nog een aantal instrumenten die we straks wellicht echt uitgebreid moeten inzetten, maar nu in ieder geval, zoals de quarantaineplicht en het toegangstesten. Maar ik ben het met de heer Nicolaï eens dat we op enig moment heel gericht moeten gaan kijken wat er goed gegaan is en wat er verkeerd gegaan is: wat helpt ons en wat heeft ons niet geholpen? Dat geldt ook op het gebied van de wetgeving.

[…]

Maar ik ben het echt met hem eens. We moeten dat doen. Daar wordt nu ook echt al over nagedacht, maar we moeten de komende paar weken nog niet met een notitie hierover komen. Dat lijkt me niet verstandig, omdat er nu juist allerlei mensen van buiten uw en mijn gezelschap naar aan het kijken zijn. Zij kijken wat er is gebeurd en wat wel en niet goed gegaan is.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 20-22

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik ga nog een poging wagen om een beetje helder te krijgen waar we nou op kunnen rekenen. Ik heb altijd geleerd: regeren is vooruitzien. Ik begrijp dat deze minister dat ingewikkeld vindt: als advocaat kijk je naar de casus die je voorhebt en ga je niet in op als-dansituaties. Ik denk dat je dat als regering wel moet doen.

We hebben een toezegging dat wij voor de zomer een inventarisatie krijgen van welke maatregelen wel en niet voortgezet moeten worden. Deze Kamer wil — volgens mij is dat vrij breed gedragen — ook zicht krijgen op hoe we dit op een goede manier in ons vaste wetgevings- en regelgevingsinstrumentarium borgen, voor de endemische situatie en voor mogelijke andere virussen. De minister zegt dat we dat niet binnen enkele weken gaan doen, maar ook niet pas in 2024. Daar zit heel veel tussen. Eigenlijk is de vraag van deze Kamer: geef daar nou in elk geval voor de zomer een begin aan. Dat hoeft geen uitgewerkt plan te zijn, maar het moeten wel de uitgangspunten hiervoor zijn. Waar wordt aan gedacht? Ik snap dat het wellicht ook lastig is om dit als demissionair kabinet te doen, maar ik denk dat het in elk geval goed is om op basis van de ervaringen die zijn opgedaan, en in aanvulling op de inventarisatie van wat we nodig blijven hebben, ook te kijken naar wat we dan al vrij snel zouden moeten gaan regelen.

Minister Grapperhaus:

Maar hierin zitten wij echt op dezelfde lijn. Hierop kan ik heel snel antwoorden. Ik heb de vragen van de heer Nicolaï begrepen als dat hij vond dat je moest kijken naar wat er allemaal in die zestien maanden is gebeurd. Hoe hebben de wetgeving en de regelgeving uitgewerkt en op elkaar ingespeeld en wat zijn de ontwikkelingen geweest? Dat zie ik als een groter iets: wat moeten we hier voor de toekomst uit leren qua wetgeving, maatschappij en volksgezondheid? Daarom zei ik steeds: dat moeten we niet laten rusten tot 2024 — was dat wat ik zei? — maar we zijn daarvoor wel afhankelijk van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en dergelijke

Maar ik herhaal het nog even: de motie-Stoffer/Bikker "verzoekt de regering, om, met inachtneming van de actuele cijfers, te bezien welke bepalingen in deze wet of onderdelen daarvan, reeds kunnen vervallen", enzovoorts. "Enzovoorts" is "... en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren" — laat ik het maar even helemaal hardop lezen. Dat gaan we doen, en daar worden natuurlijk de ervaringen van de afgelopen tijd in meegenomen. Als we bijvoorbeeld zeggen dat de 1,5 meter niet meer nodig is, wordt daarbij bijvoorbeeld ook gekeken of we vinden dat er toch misschien nog een mogelijkheid moet zijn voor een afstandsverplichting, zoals die nu in de Twm is geregeld. Misschien moet die bijvoorbeeld worden overgebracht naar de Wpg. Dat wil ik ook wel zeggen. En daar zullen we ons natuurlijk over uitspreken. Maar ik zei "als-dan" omdat ik op enig moment meende dat mevrouw De Boer vroeg of ik nu alvast iets kon toezeggen over hoe dan de verhoudingen gaan worden in de nieuwe wet. Dat vind ik ingewikkeld, want ik weet nog niet hoe die hele wet eventueel zou zijn. Ik hoop dat ik het nu duidelijk genoeg heb toegezegd. We gaan dat uiteraard meenemen en komen daar tijdig voor het zomerreces bij u op terug.

De heer Nicolaï (PvdD):

Hier dreigt toch weer enigszins verwarring, want de motie waar we het over hebben, refereert aan de situatie en de cijfers van nu. Mevrouw Prins, mevrouw De Boer en ik hadden het over de vraag of we, even los van de cijfers, niet moesten nadenken of de Wet publieke gezondheid nog wel bij de tijd is. We vergeten alsmaar dat die Twm onderdeel is van de Wet publieke gezondheid, maar het is een hoofdstuk waarvan gezegd is dat het vervolgens vervalt. De vraag is dus: wanneer kunnen wij verwachten dat er een soort visie aan ons wordt gegeven waarin de verschillende modellen geschetst worden die voor die structurele bevoegdheidsstructuur aan de orde kunnen komen?

Minister Grapperhaus:

Collega De Jonge zal straks nog wel iets zeggen over een plan van aanpak voor de toekomst van de Wpg. Daar kijkt men ook naar. Maar, zeg ik maar even heel duidelijk, die twee dingen moeten we echt een beetje uit elkaar houden. Het kabinet heeft straks een evaluatie door de Onderzoeksraad voor Veiligheid en er zijn nog een aantal andere grote onderzoeken die lopen. Ik ga me daar niet achter verschuilen, maar het zou ook aanmatigend zijn als ik hier zou zeggen: weet je wat, wij komen in de zomer enzovoorts. Met betrekking tot die grotere, breder getrokken visie op wat er allemaal is gebeurd en wat dat betekent voor de wetgeving en het beleid, maar ook voor de indeling van departementen en zo, moeten we ook kijken naar wat er uit de onderzoeken komt. Ik wil de toezegging aan mevrouw Prins duidelijk voor honderd procent gestand laten.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik heb hier toch even een korte vraag over. Ik heb aan de minister gevraagd wanneer de evaluatie klaar kan zijn. Hier geldt natuurlijk ook dat dit soort virussen onder ons blijven. Kunt u enigszins aangeven wanneer u denkt dat de belangrijkste evaluaties klaar zijn? Dan kunnen we op een zinvolle manier praten over een, zoals ik het noem, nieuwe inrichting van een paar elementen van de Wpg, zodat we dingen kunnen aan- en uitzetten.

Minister Grapperhaus:

Ik vind het lastig om dat nu te zeggen. Ik praat even voor de instantie waar ik het meest verantwoordelijk voor ben, de OVV. Bij de evaluatie van de Wet veiligheidsregio's door een speciale commissie hebben we overigens ook gezien dat deze evaluatie door de realiteit van de pandemie werd ingehaald. We zaten dus eigenlijk met een evaluatie die heel goed was, maar net dit hele verhaal niet meenam. Ik zou het dus lastig vinden om daar nu een harde toezegging over te doen. Ik kan wel het volgende zeggen: als we tijdig voor de zomer met een uitwerking van de motie-Stoffer/Bikker komen, kunnen we aangeven wanneer we verwachten dat de belangrijkste onderzoeken gereed zijn.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 78

Minister De Jonge:

Wanneer komt de OVV met een rapport? Daar gaat de OVV zelf over. Dat is het punt.[…] Maar de OVV gaat over zijn eigen planning.


Brondocumenten


Historie