Plenair Van den Berg bij behandeling Toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond



Verslag van de vergadering van 20 december 2022 (2022/2023 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.28 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van den Berg i (VVD):

Voorzitter. Vanzelfsprekend is het onaanvaardbaar dat mensen in gelijke gevallen ongelijkwaardig worden behandeld omdat zij de liefde delen met iemand van hetzelfde geslacht of op grond van het enige feit dat zij moeten omgaan met een aandoening of beperking. Natuurlijk is het een kerntaak van de overheid om deze vormen van discriminatie effectief te bestrijden. Zo geredeneerd ligt het voor een liberale fractie als de mijne wellicht voor de hand om gemakkelijk en zonder veel discussie te willen instemmen met dit initiatiefvoorstel. Toch is dat niet zo. Mijn fractie wikt en weegt.

De VVD-fractie hecht aan het relatief tijdloze en apolitieke karakter van de Grondwet, net als zij hecht aan een sobere Grondwet, zonder al te veel franje, zoals Thorbecke het voor ogen had. De Grondwet dient niet lichtvaardig te worden aangepast. Dat zou afbreuk doen aan het stabiele en bestendige karakter van dit bijzondere instrument. Gelet op deze overwegingen heeft het initiatiefvoorstel mijn fractie dus voor een dilemma gesteld. Er zijn steekhoudende argumenten denkbaar om te stemmen tegen het initiatiefwetsvoorstel waarover wij vandaag debatteren. Het is de vraag of het initiatiefwetsvoorstel noodzakelijk is om het doel, namelijk de gelijke behandeling van iedereen in Nederland, ongeacht seksuele oriëntatie of eventuele aandoening of beperking, te bereiken. Het valt zelfs te verdedigen dat het initiatiefvoorstel mogelijk nadelig zal uitpakken voor andere groepen die niet worden genoemd in de lijst van verboden discriminatiegronden.

Is het initiatiefvoorstel noodzakelijk? Een van de functies van de Grondwet is het beschermen van grondrechten. Vrijheidsrechten die zijn opgenomen in de Grondwet bieden rechtsbescherming aan mensen in hun verhouding tot de overheid en soms ook in verhouding tot elkaar. De wens van de indieners is dat het uitbreiden van de lijst met verboden discriminatiegronden bijdraagt aan de rechtsbescherming voor mensen die discriminatie ervaren op grond van hun handicap of seksuele gerichtheid. Het valt te verdedigen dat het initiatiefvoorstel weinig toevoegt aan de rechtsbescherming die nu al bestaat. In het huidige artikel 1 is al bepaald dat discriminatie op basis van welke grond dan ook niet is toegestaan. De discriminatiegronden zoals genoemd in het initiatiefvoorstel vallen daar dus ook onder. De Grondwet biedt in die zin dus al rechtsbescherming tegen deze vormen van discriminatie, maar doet dat stilzwijgend. In specifieke wetten in formele zin is het discriminatieverbod op basis van deze gronden uitdrukkelijk gemaakt en in detail uitgewerkt. Daarvoor zijn specifieke wetten aangenomen, respectievelijk de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Ook internationale verdragen bieden rechtsbescherming in verband met de genoemde discriminatiegronden. Diverse internationale verdragen verbieden discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid al. Sommige doen dat stilzwijgend, maar andere uitdrukkelijk. Er bestaan zelfs specifieke verdragen voor, zoals het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Deze verdragen bieden een sterke mate van rechtsbescherming. Rechters mogen, vooralsnog in tegenstelling tot onze Grondwet, beoordelen of wetgeving in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen uit verdragen.

Kan het initiatiefvoorstel mogelijk ook schadelijk blijken? Terwijl de indieners vanzelfsprekend nooit deze bedoeling hebben gehad, bestaat het risico dat het initiatiefvoorstel afbreuk doet aan de rechtsbescherming van groepen die zich niet herkennen in de lijst van verboden discriminatiegronden.

De heer Dittrich i (D66):

Ik luister met belangstelling naar de bijdrage van de heer Van den Berg, maar het verbaast me ook een beetje hoe zuinig hij klinkt. Ik kan me namelijk herinneren dat toen er een roze stembusakkoord werd gesloten, de VVD ook vooraan stond en heeft meeondertekend. Toen hebben we niks gehoord over de bezwaren of bedenkingen die u nu oproept. Dus hoe verhoudt het ondertekenen van het roze stembusakkoord zich tot uw bijdrage nu?

De heer Van den Berg (VVD):

Dank, collega Dittrich. Dat is natuurlijk waar. Het is ook zo dat de VVD natuurlijk alle vormen van ongelijke behandeling afwijst en dat zij ook vindt — ik zei dat al aan het begin van mijn betoog — dat de overheid een rol heeft om die effectief te bestrijden. Toch vind ik het belangrijk om deze punten hier te benoemen, om aan te geven hoe wij bij dit specifieke voorstel tot grondwetswijziging niet over één nacht ijs gaan, dat wij dit belangrijke onderwerp van alle kanten benaderen en dat wij zeker ook de mogelijke nadelige of onnodige aspecten van dit voorstel meewegen. Voor mij is de bedoeling om met deze bijdrage aan te geven hoe wij dit precaire onderwerp van verschillende kanten benaderen. Verderop in mijn bijdrage kom ik ook terug op alle argumenten die voor het steunen van dit initiatiefvoorstel pleiten.

De heer Dittrich (D66):

Nou, dat is een mooie cliffhanger. Dan wacht ik even af.

De heer Van den Berg (VVD):

Dank u wel. Ik was gebleven bij het punt dat het initiatiefvoorstel mogelijk afbreuk zou kunnen doen aan de rechtsbescherming van groepen die zich niet herkennen in de lijst met verboden discriminatiegronden. In de huidige structuur van artikel 1 worden vijf specifieke discriminatiegronden uitdrukkelijk genoemd. Deze gronden worden aangevuld met de veegbepaling "of op welke grond dan ook". Als de grondenlijst regelmatig zou worden uitgebreid met nieuwe gronden, zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan van een streven naar volledigheid. De indruk zou kunnen ontstaan dat de grondwetgever ernaar streeft om de meest essentiële discriminatiegronden op te nemen op de lijst en dat de overige discriminatiegronden dus ondergeschikt zouden zijn. Dat zou niet alleen gevoelsmatig teleurstellend zijn voor groepen die zich niet herkennen in de grondenlijst; het zou in concrete situaties ook daadwerkelijk nadelige gevolgen kunnen hebben. Rechters moeten regelmatig een afweging maken tussen botsende grondrechten. De rechter moet steeds alle omstandigheden van het geval betrekken bij de beoordeling van welk belang zwaarder weegt. Als een discriminatiegrond niet is opgenomen in de grondenlijst, dan is dat mogelijk een relevante omstandigheid die meespeelt in de beoordeling welk grondrecht voorrang krijgt. Als de grondenlijst regelmatig zou worden aangevuld, dan ontstaat de indruk dat de genoemde gronden extra belangrijk of algemener aanvaard zijn. Sommige discriminatiegronden zouden belangrijk genoeg zijn voor de grondenlijst en andere niet of nog niet. De rechter zou dan kunnen meewegen dat een bepaalde eigenschap niet uitdrukkelijk is opgenomen als verboden discriminatiegrond. Op deze manier zou het uitbreiden van de grondenlijst eventueel ook nadelig kunnen uitpakken voor mensen die worden gediscrimineerd op basis van een andere, niet uitdrukkelijk genoemde discriminatiegrond, zoals leeftijd, opleidingsniveau, huwelijkse status, migratieachtergrond, het ouderschap of juist het niet hebben van kinderen.

De heer Koole i (PvdA):

De heer Van den Berg bepleit eigenlijk een beperking van artikel 1 tot de bestaande gronden. Zo beluister ik hem althans. Hij noemde in het begin van zijn betoog ook Thorbecke. Hij ziet risico's in de uitbreiding van het aantal gronden. Zegt hij daarmee dat ook bij de bestaande gronden, dus zonder de uitbreiding, al het risico bestaat dat de rechter gronden die niet opgenomen zijn, minder zwaar zal laten meewegen bij zijn beoordeling dan de gronden die wel opgenomen zijn? Geldt dat bijvoorbeeld ook voor handicap en seksuele gerichtheid?

De heer Van den Berg (VVD):

Nou ja, dat is natuurlijk het ingewikkelde van deze situatie. Het argument dat we in de eerdere bijdragen vanochtend gehoord hebben, namelijk dat het goed is om ze op te nemen omdat ze daardoor extra onderstreept worden, en dat dit voor deze twee gronden belangrijk is, kan tegelijkertijd gezien worden als een argument om het niet te doen. Er is namelijk nóg een hele batterij van andere kenmerken waar mensen zelf geen invloed op hebben, die je dan ook zou willen nemen. We hebben van de heer Dittrich al vernomen dat het wat hem betreft een goed idee is om iedereen ertoe aan te zetten om dat te doen. Daarmee wek je eigenlijk de suggestie van een limitatieve lijst en dat is ingewikkeld voor de mensen die op basis van kenmerken waar ze zelf niks aan kunnen veranderen, toch buiten de boot vallen, omdat hun specifieke kenmerk niet uitdrukkelijk benoemd wordt in artikel 1 van onze Grondwet.

De heer Koole (PvdA):

Ik verbaas me toch een beetje. Is de heer Van den Berg het er niet mee eens dat de Grondwet ook een spiegel is van de samenleving en een levend document? De heer Dittrich zei dat ook. Als de samenleving verandert, krijgt dat toch ook z'n weerspiegeling in de Grondwet, bijvoorbeeld in artikel 1? Het is dan toch ook niet meer dan normaal dat er op gezette tijden, als daar een ruime meerderheid voor is, zelfs een tweederdemeerderheid, een wijziging van de Grondwet plaatsvindt, die die spiegel van de samenleving laat zien?

De heer Van den Berg (VVD):

Zeker, zeker. Daar ben ik me zeker van bewust. Alle argumenten die ik nu genoemd heb, zijn voor ons de argumenten contra. Die vormen één kant van het dilemma waar onze fractie zich voor gesteld voelt. Met andere woorden: alle argumenten die u net noemt, spelen ook mee in hoe wij dit initiatiefvoorstel wegen, en dat ga ik nu verder uitwerken in mijn betoog.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Koole.

De heer Koole (PvdA):

Ja, tot slot. Ik ben zeer benieuwd naar de argumenten pro. Uiteindelijk zal uw fractie wikken en wegen. Maar ik heb dan toch nog een vraag. In het begin zei de heer Van den Berg dat Thorbecke, op wie de liberalen zich graag beroepen, gezegd heeft dat het een beperkte en bestendige Grondwet moet zijn, met niet al te veel wijzigingen dus. Als Thorbecke die criteria op zijn eigen Grondwet had toegepast, dan was die er nooit gekomen, want het was een Grondwet die enorm veel wijzigde. Veel was toen nog niet constitutioneel rijp, maar werd wel geacht te voldoen aan de noden van dat moment, van die tijd.

De heer Van den Berg (VVD):

Ja, daar ben ik het helemaal mee eens.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Ik heb twee vragen. Mijn eerste vraag is de volgende. Als ik de heer Van den Berg goed begrijp, dan zou hij eigenlijk pleiten voor een artikel 1 zonder specifieke gronden. Klopt dat?

De heer Van den Berg (VVD):

Zuiver geredeneerd komt het daarop neer, ja.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dus dat is geen bezwaar tegen het toevoegen van deze twee gronden als zodanig. Eigenlijk zou je dan alle gronden moeten verwijderen.

De heer Van den Berg (VVD):

Dat volgt wel uit die redenering, ja.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dan snap ik dat. Dat helpt ook om de toevoeging van deze twee als een relatieve toevoeging te zien en niet als een absolute. Mijn andere vraag is meer voor de precisie. Ik hoor de heer Van den Berg nu een paar keer zeggen dat het gaat om eigenschappen die mensen niet zelf gekozen hebben. Ik vraag me af of dat de essentie is van artikel 1. Daar staat bijvoorbeeld ook levensovertuiging, godsdienst en politieke gezindheid in. Ik weet niet of die aangeboren zijn. Ik zou willen vragen of het gaat om zaken waar iemand zelf iets aan kan doen of dat het überhaupt gaat om discriminatie op zaken die jouw eigenheid bepalen, zelfs wanneer je ze zelf gekozen hebt.

De heer Van den Berg (VVD):

Die term "kenmerken die je zelf niet kan veranderen" gebruik ik als slaand op de twee kenmerken die we vandaag bespreken, en niet zozeer als slaand op de andere vijf discriminatiegronden die al in artikel 1 opgenomen zijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Ganzevoort.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Maar de heer Van den Berg zei net daarvoor dat die twee een relatieve uitbreiding zijn en geen absolute. Daar kunnen dus geen andere argumenten voor gelden dan voor de eerste vijf.

De heer Van den Berg (VVD):

Ik zal straks nog iets meer zeggen over hoe mijn fractie aankijkt tegen de andere specifieke discriminatiegronden die al genoemd zijn.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Als ik het goed begrijp, stelt de heer Van den Berg van de VVD voor om de bepaling "op welke grond dan ook" te handhaven in de Grondwet. Weet de heer Van den Berg hoe die bepaling in 1983 in de Grondwet gekomen is?

De heer Van den Berg (VVD):

Ja, dat weet ik.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Goed. Ik weet het ook.

(Hilariteit)

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dat is namelijk ...

De voorzitter:

Tot slot, meneer Otten.

De heer Otten (Fractie-Otten):

... omdat er toen — ik hoor het antwoord niet, dus ik geef het antwoord zelf maar even — ook sprake van was dat discriminatie op seksuele geaardheid in de Grondwet van 1983 zou worden opgenomen, maar met name de christelijke partijen daar zulke grote moeite mee hadden — homoseksualiteit et cetera was 40 jaar geleden in bepaalde kringen erg taboe — dat Marcus Bakker toen als compromis heeft voorgesteld: dan maar "op welke grond dan ook". Dat was een eufemisme voor de uitsluiting op basis van seksuele gerichtheid. In feite is dat toch in tegenstelling met wat u daar zelf net zei, dat we het niet moeten veranderen? Het is eigenlijk al om die reden opgenomen in 1983.

De heer Van den Berg (VVD):

Ja. Ik zal herhalen wat ik bedoel te zeggen. Nu we met dit debat bezig zijn, wisselen we argumenten uit die ook voor de wetsgeschiedenis relevant zijn. In onze ogen is het een ongelukkige combinatie om een aantal specifieke kenmerken te benoemen en vervolgens met een veegbepaling te komen die eigenlijk op alles slaat, want dat doet de vraag rijzen: als het al op alles slaat, waarom heb je dan die specificaties allemaal nodig, zeker gezien het feit dat er ook nog andere gronden zijn die niet zo uitdrukkelijk benoemd worden? Dat is eigenlijk de kern van wat ik zojuist heb gezegd.

Deze argumenten contra vormen voor mijn fractie de ene kant van het dilemma. Aan de andere kant van het dilemma kom ik nu toe. Over de permanente rechtsbescherming hebben we geconstateerd dat gewone wetgeving en verdragen het op dit moment al goed regelen. Echter, wetgeving kan redelijk eenvoudig bij meerderheid worden gewijzigd op basis van de politieke waan van de dag. Daarbij vergeleken is de Grondwet uniek vanwege zijn meer tijdloze en apolitieke aard. Verdragen bestaan bij de gratie van internationale overeenstemming, die niet voor altijd is gegarandeerd, en wij gaan nu eenmaal niet over de veranderende standpunten van andere landen. De Grondwet daarentegen hebben wij in eigen beheer. Hoewel je op grond van de argumenten die ik zojuist genoemd heb eerder op het standpunt zou komen dat artikel 1 moet worden aangepast in de zin dat alle specifieke discriminatiegronden eruit geschrapt zouden moeten worden — daar gingen de interrupties daarnet over — dan dat er twee aan toegevoegd moeten worden, spelen voor mijn fractie toch ook verschillende andere overwegingen een rol. Ten eerste weegt voor mijn fractie zwaar dat rechtsbescherming niet de enige functie van de Grondwet is. Hij stelt ook normen vast. Onze Grondwet vertelt het verhaal van wie wij zijn, welke waarden wij omarmen en hoe de overheid en de burgers zich hier tot elkaar verhouden. Een belangrijk onderdeel van dat verhaal is dat individuen gelijkwaardig zijn en in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. De overheid behandelt mensen niet minderwaardig op grond van persoonlijke eigenschappen die zij niet kunnen veranderen.

Ons verhaal ontwikkelt zich in de richting van meer verdraagzaamheid voor onderlinge verschillen — niet minder. Wij zijn als land zelfs een voorloper op dit gebied en bijvoorbeeld het eerste land waar het huwelijk is opengesteld voor twee mensen van hetzelfde geslacht. Nog maar enkele decennia geleden werden mensen in Nederland met een lichamelijke of geestelijke beperking structureel buitengesloten van de samenleving of werden mensen met een zogenaamd afwijkende seksuele voorkeur bij wet achtergesteld en als ongelijkwaardig behandeld. Die tijd hebben wij achter ons gelaten. En gelukkig maar, zeg ik u, voorzitter, als lid van de VVD-fractie maar ook als echtgenoot van een echtgenoot en als vader in een gezin met twee vaders. We zijn als samenleving verder ontwikkeld. The debate has been settled. De handicap of seksuele gerichtheid van iemand rechtvaardigt in gelijke gevallen geen ongelijke behandeling. Om het verhaal van de Grondwet in overeenstemming te brengen met deze opvatting, die wij zijn gaan omarmen als een vanzelfsprekendheid, is het wel degelijk passend om artikel 1 uit te breiden met deze discriminatiegronden.

Ten tweede — daarmee kom ik terug op de rechtsbeschermingsdimensie — ziet mijn fractie de rechtsbescherming van mensen met een andere seksuele oriëntatie dan hetero niet als een rustig bezit. Wij constateren dat in verschillende westerse landen, waaronder de Verenigde Staten, maar ook lidstaten van de EU, wetgeving ter bescherming van de rechten van deze groepen, die met pijn en moeite tot stand is gekomen, de afgelopen periode sterk onder druk is komen te staan. Antiliberale partijen en groeperingen doen hun best om niet-hetero's op een achterstand te zetten wat betreft rechtsbescherming en slagen daar soms ook in. Die situatie is in Nederland op dit moment slecht voorstelbaar, maar hierin moeten we helaas wel waakzaam zijn en het zekere voor het onzekere nemen. Want al mag het debat voor nu beslecht zijn, op de gelijke positie van niet-hetero's is heus nog het nodige af te dingen. Ook in ons land — de heer Dittrich refereerde daar al aan — is "homo" nog steeds het meest gebruikte scheldwoord onder tieners. Volgens het SCP komen ook in ons land zelfmoordpogingen onder niet-hetero jongeren vierenhalf keer vaker voor dan onder hetero leeftijdgenoten. Ook in ons land krijgen twee mannen die met kinderen reizen bij de paspoortcontrole op Schiphol te maken met een ongelijke behandeling. Ook in ons land adviseert de Raad voor de Kinderbescherming eerder negatief bij adoptiezaken als het ouders van hetzelfde geslacht betreft. Dat weet ik helaas uit eigen ervaring.

We zijn de afgelopen decennia heel ver gekomen, maar we zijn er nog niet. We kunnen de vooruitgang die we hebben geboekt niet als een gegeven voor altijd beschouwen. Ziedaar het dilemma van mijn fractie. Wij zouden het liefst artikel 1 ontdoen van het benoemen van alle specifieke discriminatiegronden, want het dient voor zich te spreken dat eenieder gelijk behandeld wordt, maar wij zien ook het belang van een grondwet die weerspiegelt wie wij als Nederland zijn en zijn geworden. Wij hechten er het grootste belang aan dat iedereen kan vertrouwen en kan blijven vertrouwen op de rechtsbescherming van onze Grondwet. Thorbecke schreef al dat de Grondwet het schild moet zijn waarop vooroordeel en verdeeldheid afstuiten. Om dat schild goed te laten functioneren ziet mijn fractie wel degelijk de meerwaarde van het uitdrukkelijk opnemen van discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid in artikel 1 van de Grondwet. Wij hebben gelukkig als Eerste Kamer in de hand hoe de letterlijke tekst van de Grondwet moet worden begrepen. Wij als instituut hebben ook in de hand hoe vaak de grondenlijst nog zal worden uitgebreid. De VVD-fractie geeft daarbij aan dat zij ervan uitgaat dat in de toekomst met grote terughoudendheid zal worden omgegaan met nieuwe uitbreidingen van de grondenlijst.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben blij met het betoog van collega Van den Berg, vanwege de scherpte van de analyse en vanwege de richting die hij aan het einde wijst. Maar in alle eerlijkheid: ik hoor geen dilemma. Ik hoor dat je op theoretische, principiële gronden zou kunnen zeggen dat deze gronden niet nodig zijn en dat we de Grondwet zuiverder zouden kunnen houden et cetera, maar dat er op materiële, substantiële gronden redenen zijn om het wel te doen. Ik begrijp niet zo goed wat daar het dilemma in is.

De heer Van den Berg (VVD):

Het is een dilemma in de zin dat er inderdaad heel veel argumenten tegen dit voorstel naar voren te brengen zijn waar mijn fractie gevoelig voor is, maar er zijn ook veel argumenten die voor het voorstel pleiten. Dat geeft het dilemmatische aan van het wikken en wegen in deze situatie.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat heb ik goed gehoord, maar ik hoor ook van de heer Van den Berg dat het onderscheid tussen voor en tegen is dat de tegenargumenten eigenlijk theoretisch van aard zijn — die gaan over wat de mooiste Grondwet zou zijn — en dat de voorargumenten heel erg gaan over wat de samenleving nodig heeft. Is hij dat met me eens? Daarom hoor ik niet echt een dilemma met betrekking tot de vraag wat we moeten kiezen. Maar ik hoorde de heer Van den Berg aan het einde ook zeggen dat de richting van de VVD-fractie duidelijk is en dat ze dit willen gaan steunen. Ik proef dat dan toch een beetje als een onderstreping hiervan.

De heer Van den Berg (VVD):

Ik ben op mijn beurt blij met de scherpe analyse van de heer Ganzevoort van mijn betoog. Ik ben het alleen niet helemaal eens met het deel van de analyse waarin hij zegt dat de argumenten die wij contra naar voren brengen, alleen maar van theoretische aard zijn. Zoals ik heb geprobeerd uit te leggen in deze inbreng, kunnen er nadelen ontstaan voor sommige groepen omdat bepaalde discriminatiegronden niet in artikel 1 worden genoemd. Dat is niet alleen een theoretisch verhaal. Als bepaalde kenmerken wel expliciet worden genoemd en andere niet, zou een rechter dat mee kunnen nemen in zijn oordeel. Dat sommige kenmerken worden geëxpliciteerd en andere niet, geeft toch een bepaalde hiërarchie aan.

De heer Schalk i (SGP):

De redenen waarom collega Van den Berg aangeeft dat hij rechtsbescherming zo belangrijk vindt, zijn bijvoorbeeld schelden, pesten en het gebruik van het woord "homo" als scheldwoord. Laat ik beginnen met uitspreken dat ik dat allemaal volledig afwijs. Laat dat duidelijk zijn. Dat komt ook terug in mijn eigen betoog. Daar moeten we glashelder over zijn. Juist die woorden en discriminatie moeten we afwijzen. Maar laten we het even terugbrengen naar de theoretische beschouwing bij het thema van rechtsbescherming. De proargumenten die de heer Van den Berg noemde, zou je ook kunnen toepassen op allerlei andere gronden. Dan blijf je toch een beetje wiebelen. We voegen er maar twee toe; de andere kenmerken worden niet toegevoegd. Daardoor kunnen andere mensen zich toch gediscrimineerd voelen?

De heer Van den Berg (VVD):

Daar zit voor ons een dilemma.

De voorzitter:

Heeft meneer Schalk nog een laatste vraag? Nee. Vervolgt u uw betoog.

De heer Van den Berg (VVD):

Zoals gezegd wikt en weegt mijn fractie. Graag nodig ik de indieners van het voorstel en de minister uit om op onze overwegingen te reflecteren. Voor het verlenen van steun aan dit initiatiefvoorstel vindt mijn fractie het belangrijk dat de indieners en de minister bevestigen dat de uitbreiding geen afbreuk mag doen aan het algemene karakter van het discriminatieverbod.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van den Berg. Dan is het woord aan de heer Van Hattem namens de PVV.