Behandeling Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 30 mei 2023 (2022/2023 nr. 34)

Aanvang: 18.03 uur

Status: gecorrigeerd


Voorzitter: Gerkens

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs) (36229).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs) (36229). Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Fiers, die mede namens de fractie van GroenLinks het woord zal voeren.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Fiers i (PvdA):

Dank, voorzitter. Ik voer vandaag ook het woord voor GroenLinks, zoals u al zei. Het past om te beginnen met enige zelfreflectie. Het leenstelsel uit 2015, waar ook de PvdA en GroenLinks destijds voorstander van waren, was bedoeld om het onderwijs eerlijker te maken, maar in de praktijk pakte dat anders uit. Alhoewel de toegankelijkheid in algemene zin niet verminderd lijkt te zijn, kent het leenstelsel negatieve effecten. De totale omvang van de schulden is toegenomen. Dat heeft uiteraard effect op het welzijn van studenten. Dat horen u en ik in de persoonlijke verhalen van studenten en hun ouders. Vorige week waren ze hier nog om een petitie aan te bieden. Maar het blijkt ook uit diverse publicaties en onderzoeken. Het CBS constateerde dat studenten met minder draagkrachtige ouders na de invoering van het leenstelsel meer financiële moeilijkheden en stress ervaren dan voorheen. Heeft de minister misschien al een update van het aangekondigde nader onderzoek naar stress bij studenten?

In een onderzoek van Motivaction uit 2019 gaf twee derde van de studenten met een lening aan meer prestatiedruk te voelen door de invoering van het leenstelsel. Uit onderzoek van de SER blijkt dat onder andere door het invoeren van het sociaal leenstelsel belangrijke mijlpalen in het leven zoals zelfstandig wonen of het stichten van een familie worden uitgesteld. Ook de toegezegde investeringen in beter onderwijs bleven achter. Dit, in combinatie met grote onzekerheden voor jongeren op andere domeinen, heeft de PvdA en GroenLinks een aantal jaren geleden ertoe bewogen om in hun verkiezingsprogramma's te pleiten voor een terugkeer van de basisbeurs. Dat heeft er ook toe geleid dat onze fracties in de Tweede Kamer in hun tegenbegroting van 2022 7,7 miljard hebben uitgetrokken voor de pechgeneratie.

Het is dus goed dat we hier vandaag praten over de herinvoering van de basisbeurs. Laat ik maar meteen duidelijk zijn: wij zijn voornemens om voor dit wetsvoorstel te stemmen, omdat het belang van invoering het komend jaar voor ons zwaar weegt. Uitstel of afstel vinden we onwenselijk. Waar willen we het dan vandaag met de minister wel over hebben, zonder het uitvoerige debat in de Tweede Kamer over te doen? In de Eerste Kamer past het om te reflecteren op de grillige geschiedenis van de studiefinanciering en vooral ook vooruit te blikken. Hoe toekomstbestendig is dit voorstel? De Raad van State is kritisch op de onderbouwing van de herinvoering van de basisbeurs, omdat redelijk snel na het afschaffen van die basisbeurs opnieuw wordt besloten tot invoering. Dit raakt natuurlijk wel een kernpunt, want het is niet uitgesloten dat in toekomstige budgettaire afwegingen opnieuw keuzes gemaakt worden zonder dat er een duidelijke afweging is van de verschillende doelen. Het feit dat in de recente Voorjaarsnota al afstand wordt genomen van het voornemen om positief te kijken naar de verlenging van de verhoging van de basisbeurs in verband met de inflatie stemt ook niet meteen gerust. Ik vraag de minister om hierop te reflecteren.

Voorzitter. Is er iets te doen aan die grilligheid? Kan er gedurende een langere periode gewerkt worden aan gedegen onderzoek naar de effecten van de verschillende maatregelen en parameters op de doelstellingen van de studiefinanciering die genoemd worden, namelijk toegankelijkheid, maatschappelijk en persoonlijk profijt, de sturing op essentiële beroepsgroepen en de zelfstandigheid van studenten? Onze fracties hechten aan een gerichte monitoring en evaluatie van die effecten van het nu voorliggende wetsvoorstel, maar ook van de langeretermijneffecten van het leenstelsel. Juist door ook de leenstelselstudenten te monitoren, blijven of komen mogelijke negatieve effecten in beeld en wordt het mogelijk om eventueel op een later moment gerichte actie te ondernemen voor deze groep. De vraag is of de minister hiertoe bereid is, en zo ja, hoe hij die monitoring en evaluatie ziet. Is de minister in het kader van die evaluatie van het leenstelsel bereid om onderzoek te doen naar de verschillende groepen van studenten, bijvoorbeeld de groep met ouders die financieel minder kunnen bijdragen, studenten met een beperking of studenten met een migratieachtergrond? We zijn benieuwd naar het antwoord. Wellicht is het mogelijk om te komen tot een onderbouwd afwegingskader op basis waarvan eventuele toekomstige beleidskeuzes genomen kunnen worden. We horen graag de reactie van de minister hierop.

De regering geeft terecht aan dat de studiefinanciering ook tot doel heeft om de onzekerheid van jongeren te verminderen. Uiteraard is dat een veel breder vraagstuk dan alleen deze wet. In de brede Kamerbrief van 13 april jongstleden wordt ingegaan op de positie van jongeren in het algemeen. Complimenten overigens voor die brief; die was zeer uitputtend. Deze brief geeft een mooi overzicht van de verschillende onderwerpen waarover maatregelen voor deze doelgroep worden genomen. Het geeft bijvoorbeeld een goed inzicht in de maatregelen mbo versus hbo en universitair onderwijs. De vraag aan het kabinet is: bent u voornemens om dit overzicht actueel te houden en te delen met de Kamers? De vervolgvraag is dan natuurlijk: hoe kan ervoor gezorgd worden dat deze sectorale maatregelen voordat ze genomen worden, beoordeeld worden op de stapeling van de effecten voor jongeren? Wat zijn bijvoorbeeld de plannen van het kabinet in het kader van de generatietoets? Kan dat als een vaste standaard bij nieuwe wetgeving een oplossing bieden voor dit vraagstuk?

Voorzitter, tot slot. Ik heb nog een vraag over de uitvoering van de huis- en buurtonderzoeken om te controleren of studenten wel uitwonend zijn. Die controles worden met de invoering van de basisbeurs uiteraard weer relevanter. Vanwege de grote woningnood zijn studenten de afgelopen jaren soms akkoord gegaan met de vereisten van verhuurders om zich niet in te schrijven bij een gemeente. Studenten kunnen hierdoor met de invoering van de basisbeurs voor uitwonenden in de problemen komen, terwijl het dan toch vooral eigenlijk een probleem van de huisbazen zou moeten zijn. Heeft de minister in beeld om hoeveel studenten het zou kunnen gaan? We zijn benieuwd of er al iets te melden is over het gesprek dat de minister hierover met DUO zou hebben in verband met een mogelijke aanpak van dit probleem.

Wij kijken met de belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik vervolgens het woord aan de heer Van Apeldoorn, die namens de fractie van de SP zal spreken.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Dank u, voorzitter. €27.745. Dat is de gemiddelde schuld van de studenten die in het studiejaar 2015-2016, toen de basisbeurs werd afgeschaft, zijn begonnen met studeren. De minister weet dat ook goed. Een derde hiervan heeft een schuld van meer dan €40.000. De studenten die daarna zijn begonnen met studeren, hebben gemiddeld nog meer geleend. Deze schuldengeneratie zit nog jaren aan die schuld vast. Het is een van de factoren die bijdragen aan de toch al hoge psychische druk die studenten ervaren. Ook nadat ze allang afgestudeerd zijn, zal bij velen deze hoge schuld als een molensteen om de nek blijven hangen. Dat is de prijs die deze groep betaalt voor de onbezonnen invoering van het schuldenstelsel in 2015, het zogenaamde sociale leenstelsel, dat behoorlijk asociaal uitpakte en tegenwoordig enkel nog door premier Rutte en zijn partij verdedigd wordt. De overige enthousiaste voorstanders van destijds zijn inmiddels spijtoptant en even geestdriftig voorstander van de herinvoering van de basisbeurs als ze destijds pleitbezorger waren van de afschaffing ervan. Dat is mooi en ik complimenteer die partijen met hun voortschrijdend inzicht.

Het leenstelsel heeft studenten minder financieel zelfstandig en afhankelijker van hun ouders gemaakt en heeft met name op de doorstroom van mbo naar hbo een negatief effect gehad. Het was destijds al duidelijk slechte wetgeving. We hadden het ook kunnen weten. Nu is gelukkig dit inzicht, niet in de laatste plaats dankzij de niet aflatende druk van de studenten zelf, bij bijna iedereen gerijpt en krijgen de komende generaties bij aanvaarding van dit wetsvoorstel vanaf komend studiejaar weer een basisbeurs. Daar is mijn fractie blij mee, maar intussen is het leed wel geschied. De schade is wel aangericht bij een hele generatie studenten.

Voor die schade moet wat de SP-fractie betreft een fatsoenlijke compensatie komen. Maar die komt er met dit wetsvoorstel helaas niet. Het is mooi dat de voorstanders van het leenstelsel nu spijt hebben, maar doe dan ook boter bij de vis. GroenLinks en de PvdA doen dit wel royaal, maar dat geldt helaas niet voor de coalitie. De compensatie voor de zogenaamde pechgeneratie blijft steken op maximaal €1.436 per student. Mijn fractie spreekt overigens liever van een "schuldengeneratie", de generatie die zich niet door pech, maar door onverstandige politieke keuzes jarenlang diep in de schulden heeft moeten steken.

Nu krijgen ze daarvoor op basis van dit wetsvoorstel €359 per studiejaar aan compensatie. De regering heeft geen verhaal over waarom dit een redelijk bedrag zou zijn. De hoogte van deze compensatie blijkt namelijk op niets anders gebaseerd te zijn dan op het feit dat de onderhandelaars van het coalitieakkoord uitkwamen op 1 miljard euro voor deze post. Als je dat deelt door het aantal studenten dat het betreft, kom je op dit bedrag uit. Het is een kennelijk willekeurige uitkomst van het kwartetspel dat toen gespeeld is door de coalitieonderhandelaars. Erkent de minister, die — zo weet ik — niet bij de coalitieonderhandelingen betrokken was, maar nu wel namens de regering verantwoordelijk is voor het beleid dat hij hier nu in de Eerste Kamer verdedigt, dat hij inderdaad geen andere onderbouwing heeft voor dit bedrag, anders dan dat het nu eenmaal zo uit het coalitieakkoord is gekomen? En zo ja, is hij het dan ook met mij eens dat dit beleidsinhoudelijk nogal mager is en vooral dat het tot een nogal magere compensatie leidt? En hoe zit het met studenten die door omstandigheden vier in plaats van drie jaar over hun bachelor gedaan hebben? Die hebben niet eens recht op een jaar basisbeurs, als ze bijvoorbeeld een master willen gaan doen, dus dat is dan dubbel pech. Vindt de minister dat nu rechtvaardig?

Vorige week werd hier in de Eerste Kamer een petitie aangeboden door moeders van studenten van deze schuldengeneratie. Wat zegt de minister nu tegen deze moeders, en trouwens ook tegen de vaders? Hebben deze ouders en hun kinderen inderdaad gewoon pech gehad, jammer dan? Wat zegt zijn eigen rechtvaardigheidsgevoel hierover? Graag een reactie van de minister.

Zoals de minister weet, staan wij als SP niet alleen in de wens om te komen tot een redelijkere compensatie van de schuldengeneratie. Sterker nog, er zijn hier in de senaat twee moties aangenomen die de regering vragen meer te doen voor deze studenten die de dupe waren van de afschaffing van de basisbeurs. Hier zal collega Koffeman vast ook nog wel bij stilstaan. Wij sluiten ons daar bij voorbaat al bij aan.

Voorzitter. Dan de nieuwe basisbeurs zelf. In welke basis dient de basisbeurs nu eigenlijk te voorzien? Dan kom ik op de hoogte van de nieuw in te voeren basisbeurs en hoe die tot stand is gekomen. Net als bij de compensatie van de schuldengeneratie lijkt hier weinig andere onderbouwing te zijn dan het in het coalitieakkoord vastgestelde budgettaire kader van in dit geval één miljard structureel.

De nieuwe basisbeurs bedraagt ongeveer hetzelfde als die voor de afschaffing van de oude, nominaal althans, namelijk €275 voor uitwonende studenten per maand. Maar studenten hebben nu wel te maken met veel hogere kosten. Dat was ook al voor de huidige inflatiecrisis het geval. Zo stijgen de huren van studentenwoningen al sinds jaar en dag en worden deze voor veel studenten langzamerhand onbetaalbaar. Erkent de minister dat in reële termen de nieuwe basisbeurs een stuk lager uitkomt dan die was voor de afschaffing ervan?

Volgens het rapport van het SER Jongerenplatform uit 2021, Studeren zonder druk, zou de basisbeurs een dusdanige hoogte moeten hebben dat het niet meer nodig is voor studenten om schulden te maken. Zij kwamen uit op een aanzienlijk hoger bedrag, namelijk €421 per maand. Mijn fractie vindt dit een mooi uitgangspunt: een basisbeurs die ervoor zorgt dat studenten schuldenvrij kunnen studeren en afstuderen. Is de minister dat niet gewoon met ons en met het SER Jongerenplatform eens? Zo ja, waarom is dat dan niet het principe dat onder de herinvoering van de basisbeurs ligt? En wat is dan het principe wél, als dat niet het principe is? Waarom wordt gekozen voor een bedrag dat duidelijk niet toereikend is?

Vanwege de recordinflatie van het afgelopen jaar is de basisbeurs nu voor het aankomende studiejaar verhoogd met €164. Wat de SP-fractie betreft zou die verhoging permanent moeten worden. Nu werd overwogen, ook op verzoek van een deel van de Tweede Kamer, om dat bij de Voorjaarsnota te regelen, of om dat in ieder geval te verlengen, maar dat is dus niet gebeurd. Mijn fractie is daar erg teleurgesteld over en ik begrijp dat eerlijk gezegd ook niet. Immers, het is niet zo dat de prijzen intussen dalen. Nee, ze stijgen nog steeds en blijven dat ook doen. Zelfs als de inflatie straks naar nul gaat, liggen de kosten van levensonderhoud nog altijd veel hoger dan het geval was toen in de coalitie werd afgesproken om de basisbeurs te herinvoeren. Maar de Voorjaarsnota is niet de laatste begroting van deze minister, daar ga ik maar even van uit, dus hij kan het ook opnieuw heroverwegen. Heeft de minister onderzocht wat de gevolgen zijn van het stopzetten van deze verhoging? Zal het niet leiden tot nog weer meer leningen onder studenten? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Dan nog iets over de ongelijke behandeling van mbo en h.o.-studenten. Onder andere recent Nibud-onderzoek laat zien dat het zeker voor de middengroepen niet makkelijk is om studeren van de kinderen betaalbaar te houden, ook met de herinvoering van de basisbeurs. Daarom is het goed dat de inkomensgrens waarbij een aanvullende beurs gebruikt kan worden is verhoogd naar €70.000.

Maar wat wij echt niet begrijpen, is dat deze verruiming alleen geldt voor studenten in het hoger onderwijs, terwijl voor studenten in het mbo deze inkomensgrens, van het inkomen van de ouders dus, bijna €18.000 lager ligt. Zeker van een minister die terecht zo veel aandacht vraagt voor het belang van het mbo, en die elke keer hamert op de gelijkwaardigheid van het beroepsonderwijs ten opzichte van het hoger onderwijs, vindt mijn fractie dit gewoon niet goed uit te leggen. Het vergroot ook eerder de kansongelijkheid, terwijl de regering zegt die juist te willen verkleinen. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Ten slotte kom ik op de belofte dat de opbrengst gestoken zou worden in de verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Ik denk dat op dit punt niet alleen de partijen en de voorstanders van destijds, maar vooral ook het hoger onderwijs zelf van een koude kermis zijn thuisgekomen. Erkent de minister dat van deze kwaliteitsimpuls weinig tot niets te zien is geweest en dat de werkdruk voor docenten aan hbo's en universiteiten in de jaren sinds de afschaffing van de basisbeurs enkel is toegenomen? Graag een helder ja of nee.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie blij is dat de basisbeurs terugkomt. De SP was immers vanaf het begin fel gekant tegen het schuldenstelsel. Tegelijkertijd is het ook duidelijk dat wij zowel de compensatie voor de schuldengeneratie als de hoogte van de nieuwe basisbeurs als die tijdelijke verhoging afloopt ronduit teleurstellend vinden. Voor nu zie ik uit naar de beantwoording van de minister.

De voorzitter:

Ik dank u wel, meneer Van Apeldoorn. De heer Otten ziet af van spreken. Ik wil dus het woord geven aan mevrouw De Blécourt-Wouterse, die namens de fractie van de VVD zal spreken.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):

Voorzitter. Goed onderwijs en de mogelijkheid deel te nemen aan dat onderwijs vormen de ruggengraat van onze samenleving. De VVD-fractie hinkt op twee gedachten en deze gedachten delen wij graag met u. De gedachten achter de invoering van het leenstelsel in 2015 waren liberaal. Sinds de introductie van de basisbeurs midden jaren tachtig was het aantal deelnemers aan het hoger onderwijs in Nederland meer dan verviervoudigd. Tussentijdse versoberingen van de basisbeurs hadden op die stijgende lijn nauwelijks invloed. De basisbeurs was een effectief instrument om het hoger onderwijs toegankelijk te maken voor een brede en diverse studentenpopulatie.

In 2015 vond men de basisbeurs niet meer het optimale middel om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te borgen, nu die doorbraak van toegankelijkheid immers geforceerd was. De groei van de studentenpopulatie hield bovendien geen gelijke tred met het aantal docenten. Nederland besteedde in internationaal perspectief relatief veel geld aan inkomensondersteuning, terwijl in vergelijkbare landen de toegankelijkheid van het onderwijs even goed gewaarborgd was.

Een tweede ontwikkeling die ten grondslag lag aan de invoering van het leenstelsel lag in het veranderende paradigma ten aanzien van studenten en studiefinanciering dat ook in de ons omringende landen op een eenzelfde wijze wijzigde. De zelfstandige student veranderde in de presterende student en in 2015 naar de investerende student. De diverse overheden wijzigden de verdeling van de kosten tussen studenten, hun ouders en de overheid door de eigen bijdrage van studenten te verhogen. De student investeert in zichzelf en die investering loont. Een student investeert in persoonlijke ontwikkeling en algemene vorming, een gunstige positie op de arbeidsmarkt met bijbehorend salaris en een hogere kwaliteit van leven in het algemeen. Gezien die hoge persoonlijke opbrengsten, zo was de gedachte, is het niet meer dan logisch om van studenten ook een hogere eigen bijdrage te vragen voor de kosten die zij maken tijdens hun studie. Met het goede salaris dat zij later verdienen en een draagkrachtregeling voor de studenten die niet over genoeg inkomen beschikken, is terugbetalen van de eventuele lening geen probleem.

De voorzitter:

De heer Koffeman heeft een vraag voor u.

De heer Koffeman i (PvdD):

Ik wil collega De Blécourt-Wouterse graag vragen naar de investerende student. Natuurlijk is het zo dat die studenten in zichzelf geïnvesteerd hebben, maar er zijn ook erg veel studenten die hun rentevrije studielening in aandelen of in bitcoins gestopt hebben. Dat had veel te maken met het feit dat ze niet de reguliere waarschuwing hebben gekregen die financiële instellingen moeten geven op het moment dat ze geld uitlenen. Dus veel studenten hebben op een onverstandige manier geïnvesteerd met dat geld. Bent u met ons van mening dat de overheid echt tekortgeschoten is in het opstellen van een risicoprofiel en het waarschuwen van die studenten dat geld lenen geld kost en dat zelfs als die lening rentevrij is, dit een risico in zich draagt?

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Ik ben het ermee eens dat het in de toekomst beter zou zijn dat wel te doen. Sterker nog, sommige ouders hebben het geld gebruikt om in aandelen te investeren. Ik ben het persoonlijk met u eens en ik sta ervoor in dat mijn fractie ook vindt dat een waarschuwing om sowieso kinderen met geld te leren omgaan heel verstandig zou zijn. En dat kunnen ouders natuurlijk ook doen, hè. Dat hoeft niet alleen de overheid te doen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat is absoluut het geval. Ik ben blij dat de VVD-fractie vindt dat het in de toekomst anders moet, maar we hebben het nu over een generatie die niet gewaarschuwd is, die geen prospectus heeft gekregen, waarvan geen risicoprofiel gemaakt is. Vindt u met ons dat de overheid schuldig is aan het feit dat die generatie te makkelijk aan het leenstelsel gezet is?

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Dat kan ik niet zo beantwoorden, zo van: ja, dat ben ik helemaal met u eens. Ik weet niet of ze er niet op gewezen zijn. Ik vind dat er daarbij een taak is van de overheid en ook van de kinderen zelf, want die zijn over het algemeen 18 jaar als ze een lening aangaan. Ik denk dat de kinderen heel goed in staat zijn om zelf te bedenken dat het niet een heel verstandige keuze is geweest. Volgens mij bestonden er toen nog geen bitcoins, maar dat weet ik niet zeker. Het zal misschien best wel zo kunnen zijn, maar heel weinig kinderen wisten er volgens mij op dat moment van af. Als je als kind dat doet, moet je ook leren daarmee om te gaan en moet je ook van je fouten kunnen leren. Ik weet niet of je het dan bij de overheid moet neerleggen, in de zin dat de overheid dat dan goed moet maken. Dat is mijn eerste reactie.

De heer Koffeman (PvdD):

Tot slot. Over het algemeen stelt de overheid eisen aan instellingen die geld uitlenen. Eén van die eisen is dat degene die geld leent, gewaarschuwd moet worden. De overheid heeft dat in dit geval niet of onvoldoende gedaan. Dan neem ik toch aan dat u met mij van mening bent dat de overheid daar blaam treft, schuld heeft.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Dat ben ik niet met u eens, want ik denk dat kinderen van 18 jaar die een lening krijgen, heel goed weten dat het niet oké is als ze dat geld aan iets anders dan aan hun studie besteden. Ik vind dan niet dat je de overheid daarvan de schuld kan geven.

De voorzitter:

Nee, meneer Koffeman. U heeft de vraag drie keer gesteld en drie keer is antwoord gegeven. Mevrouw De Blécourt, vervolgt u uw betoog.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Een laatste ontwikkeling die destijds noopte tot invoering van het leenstelsel vormden de grote toestroom van studenten en de toegenomen diversificatie van de studentenpopulatie. Hierdoor kwam de kwaliteit van ons stelsel onder druk te staan. Door de omvorming van de basisbeurs tot een doelmatiger en rechtvaardiger vorm van studiefinanciering kwam er geld vrij voor investeringen in de kwaliteit van hoger onderwijs en het aan onderwijs gerelateerd onderzoek. De VVD-fractie vraagt de minister om een reflectie en een antwoord op de vraag hoe voorgaande argumenten, die in de visie van de VVD-fractie nog altijd gelden, zich verhouden ten opzichte van de thans voorliggende wet.

Voorzitter. De VVD-fractie begrijpt dat de reden om de basisbeurs weer in te voeren, is gelegen in het feit dat studenten veel stress ervaren door die veelal hoge schulden en dat de financiële zelfstandigheid van studenten juist blijkt te zijn afgenomen. Een ander argument om de basisbeurs opnieuw in te voeren, is gelegen in het verkleinen van intergenerationele ongelijkheid. Bovendien zou herinvoering van de basisbeurs meer recht doen aan het profijt dat ook de maatschappij heeft van het studeren.

Voorzitter. De VVD-fractie vraagt de minister om een reflectie, met name op het causale verband tussen de argumenten die zijn aangevoerd en het leenstelsel. Zou de minister ook willen ingaan op het feit dat niet-Nederlandse studenten buiten Nederland gebruik kunnen maken van de basisbeurs? Hoe verhoudt zich dat tot de instroom van studenten? Mijn fractie kijkt uit naar de reactie van de minister op de gestelde vragen.

Voorzitter, tot slot. De VVD-fractie vindt aandacht voor de generatie die tijdens covid studeerde, belangrijk. Zij hebben een minder plezierige en vormende studententijd gehad en zij hebben stress ondervonden. Die stress moet worden geadresseerd en aandacht en erkenning zijn daarbij belangrijke elementen. Dat kan ook anders dan met geld. De VVD-fractie vindt het een leuk voorbeeld dat de Universiteit Leiden afgestudeerden tijdens covid alsnog de mogelijkheid gaf om hun naam in het zogenaamde zweetkamertje op de muur te zetten, net zoals alle andere afgestudeerden in Leiden. Dat gebaar werd enorm gewaardeerd door de studenten. De VVD-fractie vraagt de minister om een reflectie op hoe die aandacht en erkenning er wat hem betreft zouden kunnen uitzien.

Daarmee is mijn betoog tot een einde gekomen, maar pas nadat ik de vraag van de heer Van Apeldoorn heb beantwoord.

De voorzitter:

Nadat ik de heer Van Apeldoorn het woord heb gegeven. Meneer Van Apeldoorn, gaat uw gang.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Toch nog even voor de helderheid van het debat. Mevrouw De Blécourt-Wouterse stelt een aantal vragen aan de minister over de ervaringen met de basisbeurs en de argumenten voor de mogelijke herinvoering ervan. Maar steunt de VVD-fractie in de Eerste Kamer nu die herinvoering? Vindt zij dat een goed idee? Of moet de VVD-fractie nog haar mind opmaken en komt zij alles afwegende later tot een oordeel?

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Ik begon mijn betoog met de opmerking dat wij op twee gedachten hinken. Wij wachten de antwoorden af en gaan dan een afweging maken. Daarna zal ik een advies geven aan mijn fractie. Is dat een antwoord op de vraag van meneer Van Apeldoorn?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Nou ja, dan ben ik heel benieuwd naar die afweging en naar het finale oordeel. Ik stel alleen vast dat de VVD als enige in het verkiezingsprogramma had staan dat het leenstelsel prima behouden kon blijven. Vorig jaar heeft premier Rutte, ook nog partijleider van de VVD — volgens hem bestaat die functie van partijleider van de VVD niet, maar ik noem hem toch maar even zo — tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen gezegd dat dat leenstelsel wat hem betreft prima en sociaal was en dat het nooit afgeschaft had hoeven te worden. Maar dat was nu eenmaal uit de coalitieonderhandelingen gekomen. Ik vraag me dus af — misschien horen we dat later vanavond — of hier ook aan de kant van de VVD-fractie sprake is van voortschrijdend inzicht en of de VVD-fractie wat dat betreft verder is dan premier Rutte in oktober vorig jaar op dat punt was.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

De VVD-fractie van de Eerste Kamer maakt haar eigen afweging. Die zullen wij gaan maken. Daar zullen we meneer Van Apeldoorn helemaal in meenemen nadat wij de minister hebben gehoord.

De voorzitter:

Dan geef ik voorts het woord aan de heer Van der Voort van de fractie van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Voort i (D66):

Voorzitter. In mijn laatste debat hier in deze zittingstermijn komen mijn drie portefeuilles goed samen, namelijk financiën, hoger onderwijs en gezondheid, in dit geval de mentale gezondheid van studenten. Alle drie de portefeuilles komen in deze bijdrage dus aan de orde.

Voorzitter. We leven in een land waar in beginsel ieder kind de mogelijkheid heeft zich te ontwikkelen op een manier die bij hem of haar past, de mogelijkheid om te studeren en een opleiding te volgen die het beste uit de persoon haalt en de samenleving ten dienste is. Daarbij helpt het dat de minister het afgelopen jaar op allerlei manieren mbo gelijkgesteld heeft aan hbo en wo. Het beeld van de waaier in plaats van de ladder doet zo veel meer recht aan de mbo-geschoolden. Ik zie die gelijkheid in het kleine Friese dorpje waar ik woon. Daar komt dat terug in de mienskip, zoals dat heet. Ik zie het bijvoorbeeld in het voetbalelftal van mijn zoon, waar in dit opzicht diversiteit een feit is. Dat geldt ook in hun zogenaamde derde helft waar ze het met elkaar goed hebben. Ze gaan ook met elkaar op vakantie, mbo-, hbo- en wo-opgeleid bij elkaar. Zoals de minister het mbo positioneert, helpt daaraan mee. Dat helpt om de samenleving als geheel te versterken. Het faciliteert op die manier de mienskip, zoals we dat in Friesland noemen.

Voorzitter. Ikzelf en mijn fractie kijken, zoals u merkt, naar dit wetsvoorstel vanuit een maatschappelijk perspectief. Daarnaast bestaat er natuurlijk ook een persoonlijk, individueel perspectief. Vanuit dat persoonlijk perspectief stellen critici dat studenten die onder het voorliggende wetsvoorstel met basisbeurs gaan vallen, voordeel ondervinden ten opzichte van hen die onder het leenstelsel vallen of vielen. Doordat eerder, voor de start van het leenstelsel, ook een basisbeurs bestond, is er dus een cohort dat meer studieschuld op heeft gebouwd dan andere studenten. De regering heeft dat onderkend en heeft een miljard uitgetrokken voor compensatie. Het moet gezegd dat er daarnaast nog tal van andere maatregelen genomen zijn ten behoeve van het verbeteren van het onderwijs en de situatie van studenten. De aanvullende beurs is ruimer beschikbaar voor lage inkomens. De basisbeurs is met zo'n €200 eenmalig verhoogd. Het toelatingsrecht van mbo naar hbo voor alle studenten, onafhankelijk van hun studierichting, en de medezeggenschap van studenten zijn versterkt. Het is ook goed te memoreren dat de basisbeurs in het mbo nooit afgeschaft is geweest.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog. Ik geef straks de gelegenheid voor interrupties.

De heer Van der Voort (D66):

Een belangrijk issue is tevens de aanvullende beurs, een beurs die beschikbaar is voor studenten van ouders met een verhoudingsgewijs laag inkomen. De groep die hiervoor in aanmerking komt, wordt uitgebreid, zoals al gezegd. Maar daarnaast blijkt dat niet iedereen die daarvoor in aanmerking komt ook daadwerkelijk deze beurs aanvraagt. De D66-fractie vraagt de minister daarom welke maatregelen hij neemt of van plan is te nemen om het gebruik van deze aanvullende beurs binnen de regels die er zijn te optimaliseren.

De heer Koffeman i (PvdD):

Ik hoorde een aantal positieve punten van collega Van der Voort, maar ik vraag me toch iets af. Er is een miljard uitgetrokken voor de pechgeneratie, de schuldengeneratie, maar omgerekend krijgen die studenten €0,98 per dag. Daar kun je net een half brood voor kopen en de inflatie knabbelt daar hard aan; binnenkort kan dat niet meer. Vindt de heer Van der Voort dat die studenten, als hun positie, hun financiële situatie, zo ver uitgekleed is, als de huren uit de hand lopen, als heel veel studenten geen compensatie krijgen voor de hogere energiekosten, dan blij kunnen zijn met die €0,98 per dag?

De heer Van der Voort (D66):

Ik begrijp heel goed — daarin deel ik de zorg van de heer Koffeman — dat die compensatie niet een volledige compensatie is die opvult wat nu door de basisbeurs wordt ingevuld. Of daarmee de compensatie hoger zou moeten worden, is een andere vraag. Ik kom daar in mijn betoog nog op terug.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Van der Voort (D66):

Mijn vraag is of het glas halfvol of halfleeg is. Vanuit een breder perspectief op onderwijs en op onze samenleving, is er een meer dan redelijke financiële voorziening voor Nederlandse studenten. Vanuit mijn portefeuille financiën zie ik ook dat de bomen niet tot aan de hemel groeien. Alles overwegende is mijn fractie tevreden over het voorliggende wetsvoorstel. Mijn fractie heeft nog wel een vraag over internationale studenten. De groei daarvan legt ook een beslag op de begroting van OCW. Kan de minister toelichten hoe de uitgave aan internationale studenten zich de komende jaren verhoudt tot die aan Nederlandse studenten?

Tegelijkertijd begrijpen we dat de portemonnee beperkt is. Ik heb dit net ook tegen de heer Koffeman gezegd. Gebrek aan geld is in het leven van eenieder een grote stressor. Dat is ook zo voor studenten. Het hebben van een studieschuld is dat ook, hoewel de een er meer van wakker ligt dan de ander. Veel studenten werken erbij om rond te komen, wat de tijd om te studeren weer onder druk zet. Studenten ondervinden hierdoor, naast andere factoren, een grote mentale druk. Meerdere goed uitgevoerde onderzoeken laten zien dat de mentale druk die studenten ervaren, zorgelijk groot is. Het aantal jonge mensen met burn-out neemt grootse proporties aan, net als andere ernstige uitingen van mentale druk, zoals depressie en zelfmoordpogingen. Helaas, ik zie het zowel in mijn andere werk in het ziekenhuis voorbijkomen als in de vriendenkring van mijn kinderen. Studiedruk en studieschuld spelen in de mentale druk van jongvolwassenen ook een rol, hoewel in het algemeen geen overheersende. De minister is zich daarvan bewust, weet mijn fractie, en stuurt daarop in het beleid. Kan de minister toch toelichten hoe hij samen met zijn collegae van VWS hiermee omgaat? Heeft de minister inzicht in de factoren die mentale druk bij studenten bepalen? Wat is de rol van studieschuld daarin?

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik geloof dat de heer Van der Voort zei dat hij nog terugkomt op het punt van compensatie, maar volgens mij heeft hij dat inmiddels afgehandeld. Of komt hij daar inderdaad nog op terug? Hij had het over "het glas is halfvol of halfleeg". Heb ik hem goed beluisterd dat de conclusie van de D66-fractie is dat het glas halfvol is en dat dit goed genoeg is? We hebben het hier om een compensatie van in totaal €1.436 maximaal, terwijl als je uitgaat van wat studenten aan basisbeurs hadden gekregen op basis van het basisbeursniveau van 2015, het zou gaan om een bedrag van zo'n €13.000. We hebben het hier dus over een compensatie van 10% van de zeg maar gemiste basisbeurs. Op basis daarvan concludeert de D66-fractie van de Eerste Kamer dat het glas halfvol is. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Van der Voort (D66):

Het klopt dat overall het glas voor ons halfvol is als wij kijken naar het wetsvoorstel, de maatregelen die genomen zijn — ik heb ze alle genoemd — en dan nog de compensatie. Dat neemt niet weg dat daarmee de compensatie niet volledig is ten opzichte van de studenten die een basisbeurs kregen of gaan krijgen. Alles bij elkaar genomen, ook gezien de financiële mogelijkheden die het kabinet heeft — daar gaan wij ook over in de commissie Financiën en de debatten die wij daarover voeren — is inderdaad de conclusie van onze fractie dat het glas halfvol is.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Goed, dan hebben we een andere definitie van "halfvol". Ik zou zeggen: 10% is niet halfvol, maar voor een tiende gevuld. Wat ik hierin mis — collega Fiers begon daar wel over — is zelfreflectie van de D66-fractie. Dat er überhaupt compensatie nodig is voor de schade die is aangericht bij die studenten die de basisbeurs hebben moeten missen, nu in de schulden zitten en misschien ook wel psychische problemen en stress ervaren, is ook iets waarvoor we naar D66 moeten kijken. Want uw partij was een van de partijen die leidend was bij de invoering van het schuldenstelsel en die er heel erg van overtuigd was. Tot voor kort nog, want ik heb Paul van Meenen, de fractievoorzitter in de Tweede Kamer, vaak enthousiast horen pleiten voor het leenstelsel, ook recent nog. Uw partij was daar leidend in. Nu is compensatie nodig. Dan zegt u: €1.400 en nog wat is genoeg. Ik vind dat in ieder geval teleurstellend.

De heer Van der Voort (D66):

Volgens mij zijn wij niet leidend geweest. Het was volgens mij het kabinet-VVD/PvdA waarin dit gebeurde en niet een kabinet met D66. Het klopt dat wij dat gesteund hebben. Wij zijn daarin meegegaan en hebben nu een andere weging van de situatie die er nu is. Wij gaan nu weer graag terug naar de herinvoering van de basisbeurs. Dat klopt. Of daarmee die generatie, het cohort dat geen basisbeurs heeft gekregen, daadwerkelijk schade heeft opgelopen, vind ik een te groot woord. Die studenten hebben meer studieschuld dan andere, maar om te zeggen dat er een heel cohort studenten daardoor schade heeft opgelopen, gaat mijn fractie te ver.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Goed, "leidend" of niet, in ieder geval was D66 ideologisch gezien een cheerleader van de invoering van het leenstelsel. Studenten zitten nu met de brokken. Schade kun je op verschillende manieren definiëren, maar een gemiddelde schuld van €27.000, vaak oplopend tot €40.000 of €50.000, is een behoorlijke schuld.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Van Apeldoorn (SP):

De heer Van der Voort zegt dat we ook financiële afwegingen moeten maken. Er is hiervoor een miljard uitgetrokken. In de Tweede Kamer is gevraagd waar dat miljard vandaan komt. Heeft de heer Van der Voort daar ideeën over? Is dat miljard uit de hogehoed getoverd en moeten we het daar maar mee doen? Of je het woord "schade" wilt gebruiken of niet, je zou ook kunnen zeggen: wat is nu reëel het effect hiervan op die studenten, die tussengeneratie, pechgeneratie of schuldengeneratie, die de basisbeurs niet hebben ontvangen, wat zou dan een reële of redelijke compensatie zijn en laten we daar dan het budget bij zoeken. Maar zo is het dus niet gegaan.

De heer Van der Voort (D66):

In de coalitieonderhandelingen is geprobeerd om te komen tot een vorm van compensatie. Daar is dit uitgekomen. Dat is zoals het nu is. Ik heb de minister zojuist gevraagd om een inschatting te geven van de mentale druk en of de studieschuld daarin een rol heeft. Ik denk dat ook andere maatregelen daaromheen, niet alleen financiële maatregelen maar ook andere maatregelen, voor studenten belangrijk zijn om een eigen leven te kunnen leiden. Die zijn volgens mij ook relevant en belangrijk, en niet per se alleen een financiële vergoeding.

Mevrouw Fiers i (PvdA):

Nog even doorgaand op het debatje dat daarnet plaatsvond. In mijn bijdrage heb ik de minister gevraagd om meerjarig onderzoek te doen naar de effecten van de verschillende stelsels en maatregelen die we in de afgelopen jaren hebben gehad, om meer zich te kunnen krijgen op de specifieke effecten om mogelijk in de toekomst andere afwegingen over te maken. Ik ben benieuwd wat u van dat idee vindt.

De heer Van der Voort (D66):

Als wetenschapper ben ik altijd voor onderzoek, goed onderzoek. Het is wel zo dat het doel van het onderzoek vooraf goed duidelijk moet zijn. Als het doel is om dat te gebruiken als basis om de compensatie te zijner tijd te heroverwegen, te herzien of uit te breiden, zal ik even met mijn fractie moeten overleggen wat ons standpunt daarover is. In beginsel lijkt het doen van onderzoek om meer inzicht te krijgen in wat er gaande is, me goed.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Ja, wat mij betreft is inderdaad het doel vooraf niet in die zin geformuleerd. Maar als uit het onderzoek blijkt dat bepaalde groepen grote nadelige effecten ondervinden, zou dat een afweging kunnen zijn om op dat moment iets te doen. In die zin is het bedoeld.

De heer Van der Voort (D66):

Het lijkt mij voorbarig om vooraf al af te spreken dat je dat gaat doen als dat uit het onderzoek blijkt. In beginsel lijkt mij op zichzelf niks mis met het doen van onderzoek om meer inzicht te krijgen om daarna te wegen hoe je dat onderzoek gaat gebruiken.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Dat is mijn bedoeling.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, meneer Van der Voort.

De heer Van der Voort (D66):

Ik moet even kijken waar ik was. Studiedruk en studieschuld spelen in de mentale druk van jongvolwassenen een rol, hoewel in het algemeen geen overheersende. Hier heb ik het volgens mij al over gehad. Bij het omgaan met mentale druk gaat het ook om weerbaarheid, eigen regie en invloed op de eigen toekomst. Onze fractie denkt dat het bieden van ruimte op die aspecten belangrijker is dan een puur financiële compensatie. Zoals gezegd is er ook zoiets als een financiële compensatie voor studenten die onder het leenstelsel vielen. Hoewel, die is niet volledig. Daar hebben we het net over gehad. Dat is een beleidskeuze. Daar kun je voor of tegen zijn.

Vandaag ligt voor het Wetsvoorstel herinvoering basisbeurs. Dat vinden we een goede zaak. In de memorie van toelichting geeft de minister aan dat de argumenten om voor een leenstelsel dan wel een basisbeurs te kiezen nu anders worden gewogen dan destijds bij de invoering van het leenstelsel. En zo is het. Tijden veranderen, de context verandert, toekomstbeelden veranderen en coalities veranderen.

Voorzitter. Wij zullen voor dit wetsvoorstel stemmen, omdat we het belangrijk vinden dat de herinvoering van de basisbeurs zo snel mogelijk moet worden gefaciliteerd.

Voorzitter, tot slot wil ik u bedanken voor de tijd die ik in deze Kamer mocht doorbrengen. Ook de Griffie en de Kamermedewerkers bedankt voor de fantastische ondersteuning.

Tot slot dank en waardering voor alle collega's hier in deze Kamer.

We kijken uit naar de beantwoording door de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Mede namens de collega en de Griffie, dank voor uw complimenten. Vervolgens wil ik het woord geven aan de heer Verkerk van de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Voorzitter. Als eerste wil ik de minister en zijn ambtenaren danken voor al het werk dat zij hebben gedaan om de wet hier te krijgen. Ook wil ik hen danken voor de beantwoording van de vragen.

Voorzitter. Onze fractie was indertijd niet gelukkig met de introductie van het leenstelsel voor studenten. Indertijd is voorspeld wat er allemaal mis zou gaan. Dat is ook allemaal gebeurd. En toch, als ik lees wat de gevolgen zijn van het leenstelsel, dan schrik ik wel.

Voorzitter. Een van de dominante metaforen voor het pleidooi voor het leenstelsel was die van de ondernemende student. Collega De Blécourt-Wouterse merkte dat al op. De gedachte was dat elke student zijn studie zou moeten zien als een waardevolle investering in zijn of haar toekomst. Deze metafoor is niet onschuldig. Het gebruik van termen als "ondernemend" en "investering" duiden — daar hoef je geen filosoof voor te zijn — op een neoliberale visie op onderzoek en onderwijs. Het is opvallend dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag niet ingaat op de vragen van onze fractie op deze metafoor. Vervolgens komt de metafoor wel terug: "En ook in het nieuwe stelsel verwacht de overheid van studenten een ondernemende houding."

Voorzitter. In het onderwijs wordt heel vaak het woord "vorming" gebruikt. Als ik even heel snel door de geschiedenis ga en iets naar voren haal, dan verwijs ik bijvoorbeeld naar de Griekse polis, waar het volgens de filosoof Aristoteles om de vorming van jonge mannen tot deugdzame burgers ging. De theoloog Meester Eckhart meende dat het ging om de vorming van mensen naar het beeld van God. Het meest bekend is misschien wel Wilhelm von Humboldt, die vanuit de traditie van de verlichting bildung centraal stelde. In zijn visie ging het om de expressie en de ontwikkeling van het innerlijk van de persoon en om zijn of haar autonomie. Ten slotte, de Nederlandse pedagoog Gert Biesta presenteert, in ieder geval in mijn termen, een iets meer postmoderne variant. Hij begrijpt vorming in termen van vrijheid. Elk mens moet voor zichzelf een antwoord vinden op vragen als "hoe leef ik mijn leven" en "wat ga ik hier doen".

Voorzitter. De genoemde visies op vorming of bildung die elkaar deels aanvullen en deels uitsluiten, laten zien dat de metafoor van de ondernemende student of de ondernemende houding in hoge mate onrecht doet aan het onderwijs. Ze laat ook zien dat vorming of bildung een veel bredere betekenis heeft die mede wordt bepaald door culturele, wereldbeschouwelijke en religieuze visies. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Afgelopen dinsdag heeft onze commissie een petitie ontvangen namens meer dan 40.000 ouders van kinderen uit de zogenaamde pechgeneratie. De petitie werd overhandigd door twee moeders, die op betrokken wijze hun zorgen uitten over de hoge schulden die jongeren hebben opgebouwd, zeker als hun kinderen geen ondernemende houding hadden. Onze fractie heeft hierover vragen gesteld aan de minister vanuit het perspectief van recht en rechtvaardigheid. De minister concludeert dat op dit moment een ander stelsel rechtvaardiger wordt geacht, waarbij hij stelt dat daarmee niet gezegd is dat het oude leenstelsel met terugwerkende kracht onrechtvaardig is. Onze fractie deelt deze conclusie. Toch wil ik de minister vragen of hij kan reflecteren op de positie van studenten die geen ondernemende houding hadden en die, in termen van de meer liberale partijen, niet wijs geïnvesteerd hebben in hun toekomst en nu een schuld als een gigantische molensteen om hun nek hebben hangen. Graag een reactie van de minister.

Onze fractie ziet uit naar de reflectie en de reactie van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Wacht u nog even, want er is nog een vraag voor u van de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik wil toch even iets helder krijgen. De heer Verkerk stelt vragen over de compensatie en de rechtvaardigheid daarvan. Het huidige stelsel is volgens hem rechtvaardiger. Dat roept toch de vraag op of het rechtvaardig is dat deze studenten nu gecompenseerd worden met een bedrag van in totaal iets meer dan €1.400 voor vier studiejaren. Ik vraag de heer Verkerk: wat vindt de fractie van de ChristenUnie daarvan? Is dat een rechtvaardige compensatie? Zegt de ChristenUnie D66 na dat het glas halfvol is? Of is het eigenlijk onder de maat?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik heb al aangegeven dat onze fractie het eens is met de reactie van de minister dat je niet achteraf zomaar kunt zeggen dat iets onrechtvaardig was. Als ik eerlijk terugkijk — ik gaf dat al aan in mijn introductie — en hoor waar het leenstelsel toe heeft geleid, dan zijn bij wijze van spreken alle voorspellingen uitgekomen, en eigenlijk is het nog erger. Dat vindt onze fractie bijzonder pijnlijk. Ook de ChristenUnie heeft er altijd tegen gestreden dat het leenstelsel er zou komen. Daarom zijn wij blij dat dit voorstel er nu ligt.

Wat betreft de compensatie vraag ik de minister te reflecteren op wat er gebeurd is en daarmee ook te reflecteren op de vraag of hij nog mogelijkheden ziet om toch nog tot een ruimere compensatie te komen. Dat is allemaal met mijn vraag verbonden.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan wil ik nu het woord geven aan de heer Essers van de fractie van het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Essers i (CDA):

Voorzitter. Laat ik maar meteen duidelijk zijn: de CDA-fractie stemt in met dit wetsvoorstel, dat de basisbeurs opnieuw invoert en een einde maakt aan het in 2015 ingevoerde leenstelsel, zoals dat toen luidde. Dat zal geen verbazing wekken. Het CDA is altijd tegenstander geweest van het leenstelsel. Destijds heb ik die positie namens mijn fractie als woordvoerder in deze Kamer ook ingenomen en verdedigd. We zijn verheugd dat het huidige kabinet inziet dat het leenstelsel moet worden afgeschaft en de basisbeurs weer moet worden ingevoerd. Gebleken is dat de kritiek die we destijds op het leenstelsel hadden meer dan terecht was. De argumenten die thans door het kabinet worden aangevoerd om de basisbeurs weer in te voeren, hadden naar onze mening destijds, dus al in 2015, reden moeten zijn om het leenstelsel niet in te voeren.

Het kabinet doet in de memorie van toelichting bij het huidige wetsvoorstel zijn best om duidelijk te maken dat de argumenten die destijds door de toenmalige voorstanders van het leenstelsel werden gehanteerd, niet minder geldig zijn geworden en nog steeds in grote lijnen relevant zouden zijn. Wij onderschrijven dat niet. Onze stelling is dat deze argumenten nooit geldig en relevant zijn geweest.

Wat waren destijds de belangrijkste argumenten van het toenmalige kabinet om met ingang van het studiejaar 2015-2016 het leenstelsel in te voeren als vervanging van de basisbeurs? Het eerste argument was dat het aantal studenten in de decennia voor 2015 fors was gestegen, hetgeen leidde tot hogere kosten voor het basisbeursstelsel. Daarnaast bestond de noodzaak om te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Omdat er destijds sprake was van financiële krapte, moesten scherpe keuzes worden gemaakt, die in de terminologie van het toenmalige kabinet "uitvielen voor een verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs in plaats van voor inkomensoverdrachten richting studenten, vanwege het handhaven van het toegankelijk blijven van het stelsel voor iedereen". Dit argument kwam in wezen neer op inzetten op het verbeteren van de onderwijskwaliteit in ruil voor minder geld voor de studenten.

Deze stelling staat of valt met twee voorwaarden. De eerste is dat de onderwijskwaliteit daadwerkelijk wordt verbeterd. Daar was destijds tijdens de parlementaire behandeling geen zicht op, laat staan dat daarvoor garanties werden gegeven. Kan de minister aangeven waaruit, terugkijkend op de afgelopen acht jaren, die verbetering van de onderwijskwaliteit na de invoering van het leenstelsel nu eigenlijk precies heeft bestaan? De beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag bij het huidige wetsvoorstel van een soortgelijke vraag van de SP-fractie komt op ons meer procedureel dan inhoudelijk over.

De tweede voorwaarde voor de houdbaarheid van deze stelling is dat het terugbrengen van de inkomensoverdracht aan studenten niet zou moeten leiden tot een achteruitgang van de onderwijskwaliteit die groter is dan de hiervoor bedoelde beoogde stijging van die onderwijskwaliteit. Een van onze belangrijkste bezwaren tegen het leenstelsel was, en is, dat de doelstelling om de kwaliteit van het hoger onderwijs per saldo te verbeteren, juist in gevaar werd gebracht door de verwachte negatieve gevolgen van de introductie van het leenstelsel. In de eerste plaats dreigden veel potentiële studenten af te haken vanwege de gevreesde financiële gevolgen van het opgezadeld worden met hoge studieschulden. Wij beschouwen elke potentiële student die als gevolg van het leenstelsel heeft afgezien van een studie als een verlies voor de maatschappij.

Verder was er de reële vrees dat studenten door het wegvallen van de basisbeurs, en voor h.o.-studenten de bijverdiengrens, meer bijbaantjes zouden gaan nemen, voor extra inkomen, om daardoor minder te hoeven lenen. Zeker als deze extra werkzaamheden niets met de studie te maken hebben, gaat dit ten koste van die studie en dreigt op z'n minst studievertraging. Dit werd nog eens bevorderd doordat het maximaal bij te verdienen inkomen kwam te vervallen.

Ook kwam voor de toepassing van het leenstelsel voor het hoger onderwijs het onderscheid tussen thuis- en uitwonende studenten te vervallen. Daardoor was men vaak meer tijd kwijt aan reizen en bleef er minder tijd over voor aan de studie gerelateerde activiteiten in de eigen universiteitsstad. Het toenmalige kabinet liet, net als het huidige kabinet nu doet, het zoeken naar een balans tussen studie en werk helemaal over aan de eigen individuele afweging van elke student. Dat geldt ook voor de keuze tussen bijverdienen en extra lenen.

Wij zijn echter van mening dat de balans tussen werk en studie te vaak doorslaat in het nadeel van de tijd voor de studie. In de praktijk zien we regelmatig dat studenten meer dan de door de regering aangenomen gemiddelde twaalf uur per week werken naast hun studie. Uiteindelijk draagt dit bij aan de achteruitgang van de onderwijskwaliteit. Studenten steken immers minder tijd in een studie, zijn minder beschikbaar voor werkgroepen en verdiepingsprojecten en gaan eerder voor slechts een zesje. Kortom, dit dreigt te leiden tot een vervlakking van de studie en een achteruitgang van het studierendement. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

Voorzitter. Het tweede argument dat destijds in het voordeel van het leenstelsel werd gehanteerd...

De voorzitter:

Misschien wilt u even wachten? Mevrouw De Blécourt heeft op het vorige punt een vraag voor u.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):

Inderdaad. Is meneer Essers het niet met mij eens dat je door een baantje naast je studie juist heel veel andere dingen leert? Als je bent afgestudeerd, moet je ook ergens gaan werken. Dan heb je er juist heel veel aan als je in de horeca, in de verpleging of ergens anders hebt gewerkt. Als je alleen maar hebt gestudeerd en allemaal negens hebt, dan zou ik je bijvoorbeeld niet aannemen.

De heer Essers (CDA):

Ik ben het helemaal met mevrouw De Blécourt eens dat het heel nuttig is om niet alleen een studie te doen, maar daarnaast ook andere werkzaamheden te hebben. Ik kan me voorstellen dat de grens van twaalf uur waar het kabinet van uitgaat, best redelijk is, maar ik maak zelf in de praktijk mee dat studenten veel meer tijd kwijt zijn aan bijbaantjes. Als je zegt: ik zie u graag dinsdag om 12.00 uur voor de bespreking van uw thesis, dan zeggen ze "nee, dan kan ik niet want dan ben ik bezet". Dat komt heel regelmatig voor. Wij merken ook dat studenten de mogelijkheden ontgaan die worden geboden om de studie te verdiepen. Dat heeft vaak toch te maken met die bijwerkzaamheden.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Ik begrijp heel goed wat meneer Essers zegt en daar ben ik het gedeeltelijk ook mee eens, maar misschien moet er dan wat meer flexibiliteit van de universiteiten worden gevraagd.

De heer Essers (CDA):

Ik kan u verzekeren dat die flexibiliteit al heel erg groot is. Naar mijn mening al té groot.

De voorzitter:

Laatste maal, mevrouw De Blécourt.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Goed, dan laat ik het hierbij.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Essers (CDA):

Het tweede argument dat destijds in het voordeel van het leenstelsel werd gehanteerd, was dat studeren een investering is die in de meeste gevallen leidt tot een hoog inkomen na het afstuderen. Dat zou volgens het toenmalige kabinet rechtvaardigen om een hogere bijdrage te vragen van de studenten die hoger onderwijs volgen. Maar dit argument miskent naar onze mening dat de keuze om te studeren niet alleen een investering is door de studenten zelf, die hun eventueel in de toekomst een hoger inkomen kan opleveren, maar dat die keuze zeker ook van belang is voor de samenleving als geheel.

Het is ook een investering door de samenleving om in de toekomst te kunnen profiteren van de beschikbaarheid van goed opgeleide mensen. Waar zouden we bijvoorbeeld staan als de wetenschap er niet in was geslaagd om in recordtempo een middel te vinden tegen de coronabesmettingen? Die investering door de samenleving staat op gespannen voet met het opzadelen van studenten met hoge studieschulden, aangezien deze de toegankelijkheid van het hoger onderwijs alsmede de beschikbaarheid van studenten voor een studie vermindert. Is de minister dat met ons eens?

Het progressieve inkomstenbelastingstelsel zorgt er bovendien voor dat studenten na hun afstuderen over hun inkomen op basis van draagkracht een financiële bijdrage leveren aan de financiering van de samenleving. Daar moet een extra belasting in de vorm van hoge studieschulden niet voor worden gebruikt. Pas als studenten na verloop van tijd, thans tien jaar, geen diploma halen, is terugbetaling van een prestatiebeurs op z'n plaats. Dat past ook in het sociaal contract met de samenleving zoals zojuist geschetst.

Het laatste, met het voorgaande nauw verwante argument dat destijds werd gebruikt in het voordeel van het leenstelsel, was dat de basisbeurs tot een ongewenste vorm van denivellering zou leiden, omdat de samenleving als geheel een opleiding voor studenten betaalt, die daar later vooral zelf van profiteren. Oftewel: de bakker moet betalen voor de opleiding van de toekomstige advocaat. Maar deze redenering miskent dat diezelfde bakker, evenals de rest van de samenleving, veel baat heeft bij een goed functionerend stelsel van rechtsbescherming. Hetzelfde is waar voor een goed zorgstelsel, een hoog medisch kennisniveau et cetera.

Het miskennen van het collectieve belang van de samenleving en het vooropstellen van de individuele investering door de student heeft als risico dat studenten minder geneigd zijn hun sociale plicht na te komen om dienstbaar te zijn aan de samenleving tijdens de studie, bijvoorbeeld door mee te doen aan rechtswinkels. Dit kan leiden tot een toenemende mate van individualisme, eenzijdig ik-denken en een daarmee gepaard gaande afnemende mate van onderlinge solidariteit. Is de minister dit met ons eens?

In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel noemt de minister vervolgens een tweetal argumenten die er volgens hem toe leiden dat thans anders wordt aangekeken tegen het leenstelsel. In de eerste plaats zou nu anders worden gekeken naar de effecten die lenen en schulden hebben op het mentale welzijn en op kansen van studenten, onder meer in reële financiële zin. De angst voor het opbouwen van schulden beïnvloedt negatief het mentale welzijn en de ontwikkeling van de student. Recent onderzoek van het RIVM geeft aan dat bijna alle studenten — bijna 97% — stress ervaren en ruim de helft van de studenten veel stress. Mijn vraag aan de minister is: waarom zou dit nu anders zijn dan in 2015? Ligt het niet voor de hand dat ook toen al en in de jaren daarna deze stress aanwezig was? Dezelfde vraag kan worden gesteld ten aanzien van de vaststelling dat de gemiddelde studieschuld in de loop van de tijd zou toenemen, van gemiddeld €396 per maand in 2014-2015 en €587 per maand in 2020-2021. Was een dergelijke ontwikkeling niet te voorzien?

Mevrouw Fiers i (PvdA):

Ik heb even een vraag. U begint met een interessant betoog over waarom u destijds al had voorzien dat het leenstelsel niet de goede kant op ging. U herhaalt wat u toen allemaal heeft gezegd en wat nu is uitgekomen. Maar ik ben eigenlijk wel benieuwd naar het volgende, want misschien heb ik het niet helemaal goed begrepen. Er ligt nu een ander voorstel voor, dat ook een bepaalde hoogte heeft van een basisbeurs. Je kunt ook vragen: is dat wel hoog genoeg? Moeten studenten daar niet alsnog heel veel uren bij gaan werken? Ik ben eigenlijk even kwijt of dit alleen maar een pleidooi is met terugwerkende kracht, of dat het ook gaat over dit voorstel. Of komt dat misschien nog?

De voorzitter:

Uw vraag is helder.

De heer Essers (CDA):

Ik kom daar nog op. Ik heb daar inderdaad zorgen over. Ook nu moet men nog bijlenen. De vraag is of dat niet toch te veel is en of onze oude klachten nog steeds gelden. Maar ik vind het echt — dat wil ik vooropstellen — een grote verbetering ten opzichte van wat we nu hebben.

De voorzitter:

U heeft nog twintig seconden, dus als u daar nog op komt …

De heer Essers (CDA):

Dan ga ik daar meteen op over. Ik concludeer. Wij stemmen van harte in met de afschaffing van het leenstelsel, ook al blijven wij ons er zorgen over maken dat studenten ook in het nieuwe stelsel ten dele afhankelijk zullen blijven van lenen, met alle ongewenste gevolgen van dien, nu de basisbeurs niet in de volledige kosten van het levensonderhoud voorziet.

Wij stemmen ook graag in met de verhoging van de inkomensgrens voor de ouders in het kader van de aanvullende studiebeurzen naar ten minste €70.000, wat thans €53.900 is.

Ik rond af, voorzitter. Ook waarderen wij de inzet van het kabinet om de studenten van de zogenoemde pechgeneratie binnen de door het kabinet gestelde budgettaire kaders tegemoet te komen. In dat kader vragen wij de minister wat volgens hem de mogelijkheden zijn om leenstelselstudenten in het hoger onderwijs van wie het recht op studiefinanciering inmiddels is verlopen als gevolg van het aflopen van de aan de prestatiebeurs gekoppelde tienjaarsperiode waarbinnen het diploma moet zijn behaald, tegemoet te komen.

Wij kijken uit naar de beantwoording door de minister van de door ons gestelde vragen.

De voorzitter:

Meneer Van Apeldoorn, kort graag, want wij zitten krap in de tijd.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik zal het kort houden, voorzitter. Het was een mooi betoog van de heer Essers. Ik ben blij dat hij onze zorgen deelt dat de basisbeurs onvoldoende voorziet in de basis. Ik zou zeggen dat dat ervoor pleit om de tijdelijke verhoging structureel te maken.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mijn vraag gaat over iets anders, namelijk over de verhoging van de inkomensgrens voor de aanvullende beurs, van €53.000 naar €70.000. Zou dat niet ook voor mbo-studenten moeten gelden?

De heer Essers (CDA):

Daar heb ik in dit betoog geen aandacht aan besteed, maar daar zou ik zeker voor zijn. Ik zie geen echte reden om dat uit elkaar te gaan trekken. Maar ik sta er volledig achter om de middeninkomens met deze maatregel tegemoet te komen, of het nou mbo of h.o. is.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dan zijn we het op dit punt eens.

De voorzitter:

Dan ga ik nu de vergadering schorsen voor de dinerpauze, tot 20.05 uur. Ik zou graag hier aan het rostrum willen hebben: de heer Rietkerk, de heer Ganzevoort, de heer Verkerk, mevrouw De Blécourt, de heer Pijlman en de heer Schalk. Ik schors tot 20.05 uur.

De vergadering wordt van 19.08 uur tot 20.05 uur geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik maak u erop attent dat de behandeling van dit wetsvoorstel op een nader te bepalen tijdstip zal worden geschorst in verband met de stemmingen over de Wet toekomst pensioenen. Ik geef het woord aan de heer Koffeman van de fractie van de Partij voor de Dieren.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Koffeman i (PvdD):

Voorzitter. Je moet de kat niet op het spek binden. Dat is niet goed voor de kat en niet voor het spek. Toch is dat wat er gebeurd is bij de invoering van het zogenaamde sociaal leenstelsel. Nee, het zou geen consequenties hebben voor je BKR, je hoefde niet bang te zijn dat de bank je studielening zou meewegen en je aanvraag voor een hypotheek zou ook geen gevaar lopen. De rente was verwaarloosbaar, het geluk lachte je toe. Het werd ultramakkelijk gemaakt om geld te lenen. Sommige studenten begingen de stommiteit om met het geleende geld te gaan beleggen in aandelen of crypto of ervan op vakantie te gaan.

Waar financiële instellingen een zorgplicht hebben, waarschuwde de rijksoverheid studenten niet, maar moedigde zij het lenen alleen maar aan. Een overheid die op zo'n manier een hele tussengeneratie studenten op achterstand zet, zou zich schuldbewust moeten tonen in meer dan een opzicht. Het CBS berekende dat het afgelopen jaar 300.000 mensen minimaal €30.000 studieschuld hadden, meer dan het dubbele aantal van 2015. Hoewel de regering trots meldt dat 1 miljard is vrijgemaakt voor compensatie, is dat voor studenten een druppel op een gloeiende plaat. In dit huis is een motie aangenomen om de pechgeneratie op een meer deugdelijke manier te compenseren, maar de minister weigert die motie uit te voeren, omdat er nu eenmaal geen onderwijsgeld besteed zou mogen worden buiten het onderwijs en omdat er geen dekking zou zijn voor de motie.

Voorzitter. Als mensen gedupeerd zijn als gevolg van de gaswinning in Groningen en er geen dekking zou zijn, dan zou dat een slecht argument zijn om niet fatsoenlijk te compenseren. En als mensen gedupeerd zijn door hun eigen overheid in het toeslagenschandaal, zou een gebrek aan dekking een slecht argument zijn om de gedupeerden in de kou te laten staan. Zo is het bij studenten ook. Omdat er in het verleden verkeerde keuzes gemaakt zijn door de overheid, zijn zij tussen wal en schip gevallen. Graag een heldere reactie daarop van de minister. Ik overweeg een motie op dit punt.

Met de invoering van wat destijds het sociaal leenstelsel genoemd werd, heeft de overheid zich schuldig gemaakt aan het in problemen brengen van studenten. Nee, niet alle studenten. Als je rijke ouders had en die ouders alles voor je wilden betalen, dan had je geluk. Het is fijn dat we nu eindelijk toekomen aan een nieuw en beter stelsel, dat we vandaag bespreken. Maar er is een onomkeerbaar probleem dat het leenstelsel de ongelijkheid tussen groepen studenten vergrootte en dat die ongelijkheid de komende jaren blijft bestaan. Argument bij de invoering van het leenstelsel was dat het niet zo mocht zijn dat de bakker via de belasting de opleiding zou moeten betalen van de zoon van de advocaat. De werkelijkheid was anders. De advocaat betaalde lachend alle kosten voor de kinderen en kocht een studentenhuis voor ze, terwijl de kinderen van de bakker de studie zelf moesten betalen met geleend geld. Daardoor werd de drempel om met de studie te beginnen voor kinderen van rijke ouders lager dan voor kinderen met iets minder rijke ouders. De minister miskent dat nog steeds en zegt in reactie op het advies van de Raad van State dat de invoering van het leenstelsel geen negatief effect heeft gehad op de toegankelijkheid van het onderwijs. Dat is een verwijtbare romantisering van de werkelijkheid. Het CBS stelde zes jaar na de invoering van het leenstelsel al: "Hoe het studenten vergaat na de invoering van het leenstelsel, hangt af van de welvaart van hun ouders."

Pas na acht lange jaren neemt de regering dan eindelijk de enige juiste beslissing en voert ze de basisbeurs opnieuw in. Maar daarmee zijn niet alle problemen opgelost die zijn veroorzaakt door het leenstelsel, want na je studie is er nog steeds ongelijkheid vanwege die schuld. De gemiddelde studieschuld van studenten uit het eerste jaar van het leenstelsel is bijna €21.000. Als je de studenten met rijke ouders die niet hoefden te lenen niet meetelt — en waarom zou je, want die hebben dankzij hun bevoorrechte positie geen studieschuld — dan is de studieschuld gemiddeld €28.000. Er zijn ook uitschieters naar €50.000 en meer. En dan komt de regering met een aalmoes om de pechgeneratie te compenseren. Studenten die onder het juk van het leenstelsel hebben gestudeerd, krijgen ter compensatie van het geleden leed eenmalig €1.436 voor een maximale periode van vier jaar. Dat is €359 per jaar dat ze onder het leenstelsel moesten studeren, oftewel €0,98 per dag. Daar kan je een half brood voor kopen, maar niet lang meer, als de inflatie doorzet. Hoe kan je met droge ogen aanzien dat het leenstelsel een buitengewoon hoge schuldenberg heeft veroorzaakt van meer dan 26 miljard en dat willen afkopen met een bedrag ter waarde van 4% van de veroorzaakte schulden? Het gaat om meer dan één studentengeneratie. Het leenstelsel heeft acht jaar geduurd. In die tijd kon je twee keer volledig afstuderen.

Er zijn honderdduizenden studenten die geheel of voor een deel binnen het leenstelsel hebben gestudeerd. Die horen allemaal tot die pechgeneratie. Die studenten hebben twee zaken met elkaar gemeen. Ze hebben allemaal een schuld en ze hebben allemaal een flinke achterstand op hun collega's met rijke ouders. In veel gevallen hebben hun ouders ook niet de mogelijkheid gehad voor een jubelton, die andere kinderen wel een vliegende start kan geven. Is de regering bereid de rente op studieleningen te bevriezen? Kan de regering dat regelen bij de komende begroting, als er in deze begroting geen geld voor is? De rijksoverheid heeft immers verzuimd om de studenten bij het aangaan van een studielening duidelijk voor te lichten over alle gevolgen van de lening, of ze een duidelijke financiële prospectus te geven met voorlichting over renterisico's, risicoprofielen, precieze gevolgen voor het kunnen aangaan van een hypotheek, en de positie in de BKR. Is de minister het met ons eens dat veel studenten indertijd een studielening aan móésten gaan — velen hadden geen keus; anders konden ze niet studeren — zonder dat duidelijk werd gemaakt welke financiële consequenties daar precies uit voort zouden vloeien? Het is wél moeilijker om een hypotheek te krijgen als je een studieschuld van €30.000 of meer met je meedraagt, vandaar ons verzoek om die rente te matigen. Graag een reactie daarop van de minister. Ik overweeg een motie.

De basisbeurs komt terug, maar het bedrag is eigenlijk te laag. Het is lager dan in 2015, vlak voordat die werd afschaft, terwijl de kosten van het levensonderhoud alleen maar zijn gestegen, zeker in het laatste jaar. Dat ziet de regering ook. In het eerste jaar van de nieuwe invoering van de basisbeurs wordt die beurs voor uitwonende studenten daarom verhoogd met €164,30 per maand. Ik vraag de minister: maak die verhoging structureel. Iedereen weet namelijk dat de prijzen voor levensonderhoud de komende jaren zeker niet zullen dalen. Graag een reactie.

Voorzitter. Studenten komen niet in aanmerking voor de energietoeslag van €1.300, die wel geldt voor andere huishoudens met een laag inkomen. De redenering hierachter is dat studenten tot 21 jaar door hun ouders financieel gesteund zouden kunnen worden en daarnaast via het leenstelsel bij zouden kunnen lenen. In een aantal gemeenten heeft de rechter inmiddels studenten hierover in het gelijk gesteld. Arnhem en Nijmegen pasten dan ook het beleid al aan. Dat is mooi, maar het betekent ook dat je, als je het geluk hebt om in een gemeente te wonen die de energietoeslag toekent, bevoorrecht bent boven studenten in andere steden. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Erkent de minister dat het onderscheid tussen studenten met rijke en minderbedeelde ouders hiermee weer toeneemt? Ik overweeg een motie.

Voorzitter, ten slotte. Studenten met een beperking of chronische ziekte mogen een jaar langer studeren met behoud van studiefinanciering. Mijn fractie is van mening dat mensen met een chronische ziekte of handicap niet met rigide deadlines lastiggevallen mogen worden, maar recht hebben op maatwerk. Is de minister bereid zo'n maatwerkoplossing vorm te geven?

Ik zie de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Schalk van de SGP, de laatste spreker van de kant van de Kamer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik zal het kort en praktisch houden. Wat is het eigenlijk bijzonder om de gelegenheid te krijgen om een fout te herstellen. Dat gebeurt nu door de herinvoering van de basisbeurs. Want wat was het een misser om de basisbeurs in te wisselen voor het leenstelsel. De stress die dat heeft veroorzaakt, de schuldenlast die gecreëerd is: het is eigenlijk allemaal wel treurig. Misschien vind ik het nog wel het lastigste dat juist de jongeren die het thuis niet zo breed hebben, hierdoor belemmerd zijn in hun studiezin. Het is dus heel goed dat de regering op haar schreden terugkeert en dat we vandaag spreken over de herinvoering van de basisbeurs.

Bij die herinvoering moeten we ook voorkomen dat er bij de basisbeurs straks weer allerlei situaties ontstaan die onzekerheid en stress veroorzaken. Daarom is de fractie van de SGP content met het feit dat de bijverdiengrens helemaal wegvalt. Die was vastgesteld op maximaal €16.000, voordat die trouwens werd stilgelegd. Maar de last van het bijhouden van de bijverdiensten en de problemen die het oplevert als er later weer zou moeten worden terugbetaald, zijn hierdoor van de baan.

Uit de beantwoording van mijn vragen blijkt dat de basisbeurs niet toegekend wordt op het vermogen of op het inkomen van de student, maar op dat van de ouders van de student. Blijft natuurlijk wel de vraag of het helemaal goed gaat als studenten een studielast hebben die zo licht is dat ze er van alles en nog wat bij kunnen doen, zodat ze in staat zijn om forse bedragen bij te verdienen. Gaat de regering dat wel monitoren of wordt het thema van de bijverdiensten helemaal losgelaten, is mijn vraag aan de minister.

Het is overigens heel goed dat dit ook geldt voor de mbo-studenten. Vaak zijn daar doeners bij die hun studie wat opfleuren door alvast te gaan werken in werk dat past bij hun studiekeuze. Daarbij zijn er ook nogal wat studenten die na stages worden vastgehouden door bedrijven, juist om opgedane kennis voor de toekomst te verzilveren. Dat is nuttig voor die bedrijven, maar ook leuk voor de beurs van de betreffende studenten.

Mijn fractie heeft nog wel wat vragen over de halvering van collegegelden voor bepaalde sectoren. Die maatregel wordt afgeschaft. Daarmee raak je eigenlijk wel een interessante prikkel kwijt om studenten te lokken voor sectoren waar een grote arbeidsbehoefte is, nu of in de toekomst. Ik denk dan met name aan de zorgsector. Daar zit men nu al te schreeuwen om handen aan het bed. De regering constateert via de evaluatie van de Wet verlaagd wettelijk collegegeld dat er te weinig effect was en met name dat deze "niet aantoonbaar heeft bijgedragen aan instroom in het hoger onderwijs en de lerarenopleiding".

Maar wat betekent het nou eigenlijk dat er geen effect of bijna geen effect was? Als er wordt gezegd dat er bijna geen effect is, of weinig effect, dan is er in ieder geval nog wel iets aan effect. Waarom blijven we het niet gewoon proberen, en misschien meer en beter promoten, met deze regeling om de collegegelden voor bepaalde sectoren te halveren?

Mevrouw Fiers i (PvdA):

Ik kom weer even met een interruptie over ons verzoek om meer gedegen onderzoek te doen. Dit is ook weer zo'n voorbeeld dat je leest dat het geen effect heeft gehad, maar je kan bij die evaluatie allerlei vragen stellen, zoals: wat zijn andere effecten die daar misschien op in hebben gespeeld? Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om verschillende maatregelen die in de loop der tijd genomen zijn en dan weer zijn afgeschaft en dan weer ingevoerd, goed te monitoren? Dan hebben we ook een wat minder grillig verloop van alles wat we doen op het gebied van studiefinanciering.

De heer Schalk (SGP):

Ik vind dat een belangrijke en goede suggestie van mevrouw Fiers, want juist dat dan weer wel en dan weer niet, daar worden mensen ontzettend vermoeid van; ik ook. Maar het is ook zo rigide. Op het moment dat je zegt dat het bijna geen effect heeft, voor ons gevoel, dan kan je zeggen: dus laat maar zitten. Maar je kan ook zeggen: hebben wij misschien iets verkeerd gedaan waardoor het zo weinig effect had? We constateren dat we zitten te springen om mensen, zoals bij het voorbeeld dat ik noemde van de handen aan het bed, dus mensen in de zorg, en we weten dat studenten toch heel graag voorkomen dat ze in de schulden en dergelijke komen. Kun je die twee niet zo mooi met elkaar matchen dat je daar toch wat meer body aan geeft? Onderzoek vragen is altijd goed. Ik ben heel benieuwd hoe de minister gaat reageren op deze suggestie van mevrouw Fiers, die ook min of meer in mijn inbreng besloten was. Mijn vervolgzin zou geweest zijn: immers, een beetje effect is ook effect.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Heel goed. Nou, dan wachten wij samen in spanning de reactie van de minister af.

De heer Schalk (SGP):

Vooral die spanning blijft oplopen vanavond.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Schalk (SGP):

Er komt nog iets bij. Het blijkt ook dat "de maatregel met name effect heeft gehad voor studenten van wie de ouders in een minder goede financiële situatie verkeren en deels voor studenten met een migratieachtergrond". Die zin citeer ik gewoon uit de beantwoording van de minister. Dan zeg ik: en dus? Is het dan niet van groot belang om juist deze groepen blijvend te ondersteunen en te pushen om te gaan studeren in de richtingen waarin er een gebrek aan arbeidskrachten is? Dus als de minister zelf, vanuit de evaluatie, constateert "het had weinig effect en het enige effect was voor de mensen die een beetje een smalle beurs hebben", zeg ik: daar is die juist voor bedoeld. Ik zou dus zeggen: op naar dat onderzoek en mik niet alles meteen uit de gereedschapskist. Oké, de regering geeft aan dat er sectorspecifieke maatregelen genomen worden om de krapte op de arbeidsmarkt te bestrijden. Ja, dat kennen we ook allemaal. Maar deze maatregel kan toch ook sectorspecifiek worden ingezet?

Voorzitter. Een laatste interessante waarneming was wat mij betreft nog de volgende. Ik las dat de regering aangeeft dat thuiswonende studenten goed kunnen rondkomen en dat uitwonende studenten goed kunnen rondkomen als ze een bijbaan van 12 uur per week hebben. Een bijbaan van 12 uur per week kost ongeveer 48 uur per maand. Je zou dus kunnen zeggen dat ze per maand een week studietijd kunnen hebben als ze gewoon thuiswonend zijn. Bij een studie van vier jaar kan je dus een jaar inlopen. Misschien dat dit nog wat extra kan stimuleren om sneller te studeren of misschien een extra studierichting op te pakken.

Voorzitter. Ik heb maar een paar vragen, maar ik ben benieuwd naar de antwoorden. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn we daarmee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik heb begrepen dat de minister tien minuten nodig heeft, dus ik schors de vergadering tot 20.35 uur.

De vergadering wordt van 20.22 uur tot 20.35 uur geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Het woord is aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Dijkgraaf i:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het is een groot genoegen om met uw Kamer vandaag te spreken over het wetsvoorstel Herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. Ik wil uw Kamer ook bedanken voor de welwillendheid om dit wetsvoorstel zo spoedig te behandelen. Ik hoop dat we daarmee snel studenten zekerheid kunnen geven. Dat zou heel goed nieuws zijn, want ik denk dat de basisbeurs — dat proef ik ook in al uw bijdragen — een aanzienlijke verbetering gaat geven van de financiële positie van studenten en ze ook meer financiële rust gaat geven en dat daarmee ook de kwaliteit van het stelsel van ons vervolgonderwijs gaat verbeteren. Dat past ook helemaal bij de start die we de jonge generatie gaan gunnen. Het is misschien ook goed om te benadrukken dat de basisbeurs terugkomt, maar dat de investeringen bij de introductie van het leenstelsel, te weten ongeveer 900 miljoen euro, blijven. Een gedeelte daarvan is trouwens naar de aanvullende beurs gegaan en naar zorg voor studenten met een beperking, terwijl ook een groot gedeelte, zo'n 600 miljoen, is gegaan naar investeringen in ons hoger onderwijs. Daarnaast investeer ik ongeveer 1 miljard per jaar in het hoger onderwijs in de vorm van meer docenten en breng ik daar rust en ruimte. Maar ik denk dat we met de basisbeurs een belangrijk instrument hebben in de studiefinanciering. De overheid doet veel voor de studenten. Laat ik ook nog benadrukken dat we sowieso met het gereduceerde collegegeld per jaar meer dan €8.000 per student investeren. We hebben de aanvullende beurs, die met de komst van het leenstelsel is verhoogd. Dat is natuurlijk met name een instrument voor studenten met ouders met een minder inkomen. Dat gaan we ook verbreden. Verder noem ik het ov-reisproduct. Bovendien zijn er de leningen. Die blijven, maar daarvoor gelden nu wel zeer gunstige voorwaarden. Je betaalt terug over 35 jaar. Dat heb ik nu ook gelijkgetrokken met het mbo middels dit voorstel. Je doet het naar draagkracht. Dus als je het wettelijk minimumloon verdient, betaal je niets. Sowieso, als je na 35 jaar niet in de positie bent gekomen om terug te betalen, wordt het ook kwijtgescholden. Dat zijn goede voorwaarden.

Ik denk dat de basisbeurs een belangrijk instrument is. Het is een basisbeurs. Hij geldt dus voor iedere student, ongeacht de economische en financiële situatie van de ouders. Ik moet er ook nog wel bij zeggen: het is een prestatiebeurs, dus we verwachten ook wel wat. Dit wordt pas echt een beurs als studenten ook daadwerkelijk afstuderen. Ik heb al gezegd dat we naast de basisbeurs ook de aanvullende beurs in het hoger onderwijs verbreden en dat we de maximale hoogte vrijwel gelijk houden, zodat studenten van wie de ouders een inkomen hebben tot maximaal €70.000, zo'n aanvullende beurs kunnen verwachten. En omdat het allemaal geïndexeerd wordt, zal die €70.000 in de praktijk al snel in de buurt van de €80.000 komen. Daardoor worden ook studenten met ouders met een middeninkomen verder ondersteund. Er wordt en is hard gewerkt en DUO heeft er onder hoge tijdsdruk voor gezorgd, dat alles klaarstaat om dit mogelijk te maken. Ik hoop dan ook dat we per 1 september kunnen overgaan tot deze maatregelen.

Ik ga zo ook nog wat zeggen over de tegemoetkoming. U heeft er al over gesproken. Hiervoor is in totaal 1 miljard euro beschikbaar. U heeft de getallen al genoemd. Dat betekent een tegemoetkoming van €1.436, die in mindering gebracht wordt op de studieschuld of wordt uitgekeerd. Maar daarnaast worden ook voor de eerste vier cohorten de studievouchers omgezet in een geldbedrag. Dat betekent dat zo'n kleine 400.000 studenten nog een bedrag van €1.835 daarbovenop krijgen. De totale tegemoetkoming komt daarmee op €3.200. Omdat DUO heel hard aan het werk is met de introductie van de basisbeurs per 1 september van dit jaar, zullen die vouchers en die tegemoetkoming vanaf 2025 door DUO worden uitgekeerd. Want dit komt er natuurlijk allemaal nog bovenop.

Voorzitter. Ik wil graag de volgende blokjes behandelen. Ik doe eerst een blokje basisbeurs en alles wat daarbij komt. Dan volgt er een blokje tegemoetkoming en verdere reflecties op het leenstelsel. Daarna is er een blokje studentenwelzijn en als vierde is er het blokje overig.

Dan begin ik nu graag met een aantal vragen over de basisbeurs. Mevrouw De Blécourt stelde een vraag over de redenen voor de invoering van de basisbeurs. We hebben al gezien dat stress een belangrijke factor is. Ik moet zeggen: de cijfers met betrekking tot het mentale welzijn van en de stress bij studenten zijn echt angstaanjagend. Die cijfers zijn heel snel opgelopen. Ik zeg u ook dat die in de afgelopen jaren heel snel opgelopen zijn. Dat is niet vanaf 2015. Het is echt een verschijnsel dat zich in de maatschappij voordoet. Corona heeft daaraan bijgedragen, maar het is niet uitsluitend door corona veroorzaakt. Ik denk dat het te maken heeft met een totale toename van stress. Het heeft te maken met de woningsituatie, met de huizenprijzen die bijna verdubbeld zijn. Het heeft te maken met de arbeidsmarkt, die natuurlijk voor sommige beroepen voor een groot deel uit flexbanen is gaan bestaan. Ik noem social media en in het algemeen gewoon prestatiedruk in de samenleving. Ook studieschuld draagt bij aan stress. Maar laten we eerlijk zijn, de basisbeurs zal de gemiddelde lening verlagen, maar die zal niet alle stress voor jonge mensen weghalen. Maar het is wel een stap in de goede richting. En zo zie ik het ook.

Het geeft zeker een verbeterde financiële positie. Sommigen hebben er al aan gerefereerd: gemiddeld is de studieschuld met €6.000 verhoogd. U heeft er ook aan gerefereerd dat voor sommige studenten die studieschuld veel en veel hoger is. Ik spreek ook studenten met een schuld van €80.000. Maar laten we ook eerlijk zijn: de ruwweg €9.000 die je mis bent gelopen door de basisbeurs, zal die €80.000 ook niet tot nul hebben gereduceerd. Ik denk dat het wel een bijdrage levert aan een eerlijkere verdeling tussen de jongere en de oudere generatie.

Hoe verhoudt de herinvoering van de basisbeurs zich tot de argumenten om die beurs af te schaffen? Ik denk dat een aantal van de argumenten die toen, in 2015, werden opgevoerd nog steeds gelden. Ik zei al dat het heel veel te maken heeft met hoe de maatschappij zelf is veranderd. Laten we er ook eerlijk over zijn dat het kabinet in die tijd voor andere keuzes en afwegingen stond. Men kon toen eigenlijk niet de investeringen in het hoger onderwijs doen die men had gewild. Nu zitten we in de mooie positie dat we en-en kunnen doen. Zoals ik al zei, kunnen we de investeringen behouden. We kunnen er zelfs investeringen bij optellen. Tegelijkertijd kunnen we ook de basisbeurs met alle andere instrumenten daaraan toevoegen. Ik denk dat we nu in een andere situatie zitten. Dat mentaal welzijn draagt er zeker aan bij. Maar laten we er ook eerlijk over zijn dat het instrumentarium voor studiefinanciering is uitgebreid. Er is een knop bij gekomen. We zitten wat fijnafstemmingen te doen aan deze knoppen, maar — ik zal het meerdere keren zeggen — wel binnen een bestaande financiële envelop. Dat is ook een gegeven.

De heer Van Apeldoorn vroeg: waar probeert de basisbeurs in te voorzien? Dat is een goede vraag. Je kunt de hele fundamentele vraag stellen wat nou het ideale pakket is voor de studiefinanciering. Dat zou een jarenlange exercitie zijn geweest. Voornamelijk vanwege de urgentie van het vraagstuk hebben we ervoor gekozen om de basisbeurs te introduceren, wat extra fijnafstemming te doen met de andere instrumenten en niet voor een soort totale herziening. Er is een lange geschiedenis van studiefinanciering. In 1815 werden de eerste studiebeurzen uitgereikt. We zien vooral dat de basisbeurs een bijdrage is, een financiële ondersteuning voor studenten voor het volgen van vervolgonderwijs. We zien dat de financiële toegankelijkheid en verantwoordelijkheid een gedeelde verantwoordelijkheid is van de overheid, de ouders en de student. De basisbeurs heeft het interessant element — ik heb het u eigenlijk niet zo horen zeggen — dat hij echt voor iedere student is, ongeacht de financiële situatie. Als je uitsluitend begaan bent met de lage inkomens hadden we de aanvullende beurs verder moeten verhogen. Die hebben we ook verhoogd bij de introductie van het leenstelsel, maar ik denk dat het een aanvullend instrument is dat ervoor zorgt dat we een beter pakket hebben om een adequate studiefinanciering te bieden.

De heer Koffeman i (PvdD):

De minister spreekt over een financiële envelop, die een gegeven is. Kan de minister wat nader duiden waarom dat bij andere rampsituaties, bijvoorbeeld bij de aardbevingsschade in Groningen of de toeslagenaffaire, niet gesproken wordt over een financiële envelop die een gegeven is? Dat zou toch taakstellend moeten zijn? Wanneer je er niet mee toekunt en er de geleden schade niet mee kunt compenseren, dan ga je toch meer ruimte bieden?

Minister Dijkgraaf:

Allereerst heb ik het nu niet over de tegemoetkoming. Daar wou ik zo op terugkomen. Ten tweede laat ik het plaatsen van studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd in het rijtje van toeslagenouders en Groningen voor rekening van de heer Koffeman.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Mijn vraag aan de minister in welke basis de basisbeurs voorziet, had natuurlijk ook betrekking op de vastgestelde hoogte van de basisbeurs. Ik weet niet of de minister daar later in zijn beantwoording nog op terug wilde komen. Het SER Jongerenplatform heeft daar een aantal zinnige dingen over gezegd, bijvoorbeeld: een basisbeurs zou zo hoog moeten zijn dat het niet nodig zou moeten zijn voor studenten om te lenen tijdens hun studie. Ze zouden schuldenvrij moeten kunnen afstuderen, als je daar een aanvullende beurs of een ouderlijke bijdrage bij optelt en ervan uitgaat dat studenten een aantal uren per week werken.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Nou, de vraag is: wat vindt de minister van dat uitgangspunt? Dat is een inhoudelijke onderbouwing van wat een basisbeurs zou moeten kunnen zijn. Wat is het alternatief dat de minister daartegenover stelt?

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat wij uiteindelijk een pakket aan maatregelen moeten hebben. U zegt dat de basisbeurs zo hoog zou moeten zijn dat iedereen daarvan zelfstandig kan leven. Ik denk dat dat niet de verstandige keuze is. Ik vind het bijvoorbeeld veel verstandiger om ook een gedeelte in de aanvullende beurs te stoppen, juist daar waar er grotere financiële nood is. Ik denk eerlijk gezegd dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is. Mijn visie en de visie van het kabinet is dat het een gedeeltelijke verantwoordelijkheid is van de ouders, van de student en nadrukkelijk ook van de overheid. We kijken dus naar het totale pakket en zeker ook naar wat we doen met de subsidiëring van de opleiding. Een groot deel van deze investering wordt door de overheid zelf gedragen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De minister heeft mij, denk ik, niet goed begrepen. Ik bestrijd niet dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is. Ik zeg ook niet dat de basisbeurs zo hoog moet zijn dat die op zich al voldoende is om in alle kosten voor het levensonderhoud van studenten te voorzien. Het SER Jongerenplatform heeft gezegd dat de basisbeurs een van de elementen is. Daarnaast heb je ook nog de aanvullende beurs voor die studenten die ervoor in aanmerking komen, dan wel een ouderlijke bijdrage of een combinatie daarvan. Verder worden studenten geacht een aantal uren te werken, waarbij het platform uitgaat van minimaal twaalf uur per week. Dat bedrag bij elkaar zou voor alle studenten voldoende moeten zijn om niet te hoeven bijlenen. Daarmee komen zij uit op een aanzienlijk hoger bedrag dan de €275 die in het wetsvoorstel staat. Daar gaat mijn vraag over.

Minister Dijkgraaf:

Ik snap deze redenering. Ik zou die een heel eind kunnen volgen als er onbeperkte middelen zijn. Gegeven de afwegingen die we als kabinet moeten maken en die ik als minister van OCW moet maken, gegeven de uitgaven die ik op mijn begroting heb staan, denk ik dat het onder al deze randvoorwaarden — de manier waarop we nu de knoppen hebben afgesteld — zo optimaal mogelijk is. Het was duidelijk mijn lijn om te proberen daar te komen met een optimale afstelling, maar wel met een budgettair gegeven. Ik heb ook gezegd dat ik in het coalitieakkoord een miljard kreeg om deze basisbeurs te introduceren. Ik heb daar trouwens ook een aantal andere dingen mee gedaan richting het mbo en richting de aanvullende beurs. Ook hebben we de halvering van het collegegeld ingezet. Maar binnen de randvoorwaarden van die envelop heb ik geprobeerd deze knoppen zo optimaal mogelijk in te stellen. Ik zie ook niet helemaal de logica waarom een vorm van studielening, idealiter zo klein mogelijk, niet een aanvullend element zou kunnen zijn.

De voorzitter:

De laatste maal, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot, voorzitter. De minister zegt nu heel duidelijk dat die financiële envelop, dat macrobudget van 1 miljard, leidend was en dat het daarvan is afgeleid, in plaats van uitgaan van wat nu eigenlijk een goede basis zou zijn. "Dit is wat het is", zegt hij, "en daarbinnen heb ik die keuzes gemaakt." Dat is dan in ieder geval helder. Ik blijf dan bij mijn stelling vanuit de criteria die door het SER Jongerenplatform zijn geformuleerd dat dit eigenlijk niet toereikend is. De minister kan het daar wel of niet mee eens zijn, maar daar moeten we het in ieder geval mee doen.

Minister Dijkgraaf:

Ja.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Minister Dijkgraaf:

Dan kom ik eigenlijk ook op de vraag die de heer Van Apeldoorn heeft gesteld over de onderbouwing van dat ene miljard. Inderdaad, dat was de totale envelop, maar als u ernaar gaat kijken, ziet u best wel een genuanceerde inregeling van de verschillende instrumenten. U vroeg ook: hoe zit het met studenten die vier jaar over hun bachelor doen in plaats van drie jaar? Er zit ook wel iets in van een discrete overgang. We gaan naar een nieuw stelsel toe. Dit betekent dat een aantal dingen beter worden. Ik kan de sentimenten helemaal begrijpen dat mensen zeggen: dit gaat aan mijn neus voorbij. Ik heb in het vorige stelsel gestudeerd. Ik snap die sentimenten, maar er moet ook een zekere rechtvaardigheid zitten in het op een heldere manier introduceren van nieuwe maatregelen. Ik weet nog heel goed dat de basisbeurs werd geïntroduceerd. Dat was in 1986, precies het jaar dat ik afstudeerde. Ik weet dat.

De heer Essers vroeg naar een algemeen punt over de investering door de samenleving die in zijn ogen op gespannen voet staat met het opzadelen van studenten met hoge studieschulden. Ik heb al gezegd dat we als overheid heel veel investeren in het onderwijs überhaupt, maar ook in het hoger onderwijs. Laten we dat absoluut niet vergeten. Het gaat om gemiddeld zo'n €8.000 per student per jaar. Bij sommige studies gaat het natuurlijk om nog veel meer geld, denk aan de medische opleidingen. Ik vind het zelf redelijk dat er een bijdrage van de student zelf wordt gevraagd. Het is uiteindelijk een afweging van die verschillende soorten instrumenten. Nogmaals, de hoge studieschulden zijn er. Zijn ze gemiddeld zo hoog? Nee, maar het leven is meer dan alleen gemiddelden. De schrijnende gevallen ken ik ook. Tegelijkertijd moeten we ook allemaal realistisch zijn en inzien dat die schrijnende gevallen ook met de basisbeurs niet worden weggenomen. Dat is een feit. Het enige wat we kunnen doen en wat we ook doen, is zorgen dat deze leningen op een zo eerlijk, rechtvaardig, humaan en empathisch mogelijke manier worden afgelost. Ik denk eerlijk gezegd dat de overheid daarin het goede voorbeeld geeft.

U vroeg ook naar de redenering "de bakker betaalt voor de advocaat" en maakte een belangrijk punt: goed onderwijs draagt bij aan een welvarende, zinvolle maatschappij voor iedereen. Ik denk niet dat de invoering van het leenstelsel de onderlinge solidariteit heeft doen afnemen, maar het is wel waar dat we vanuit de overheid op deze wijze met de basisbeurs, die er voor iedereen is, dus ook voor studenten met zeer vermogende ouders, een bijdrage hebben die voor alle studenten geldt. Ik zei al eerder dat de middelen die door het leenstelsel beschikbaar kwamen, niet zijn verdwenen. Die zijn voor een groot gedeelte in het onderwijs gegaan en voor ongeveer 300 miljoen ook weer in beurzen, maar dan in de aanvullende beurs, als belangrijkste voorbeeld.

De ChristenUnie maakte een punt over de ondernemende houding. Misschien was daar enige verwarring over. Ik dank de heer Verkerk voor zijn uitgebreide bespiegeling. Ik weet dat het laat wordt vandaag, dus ik probeer me in te houden om daar niet al te veel reflecties op te geven. Ik ben het helemaal met hem eens dat onderwijs niet als doel heeft om van iedere student een ondernemer te maken. De algemene vorming, de bildung, heeft voor mij heel veel te maken met de keuzevrijheid van studenten en het feit dat we alle mogelijke richtingen waarderen. In mijn beantwoording van de schriftelijke vragen bedoelde ik "ondernemend" in de zin van initiatiefrijk, weloverwogen, creatief, proactief. Dat is een houding die we van iedere burger verwachten, ook van studenten. Het is absoluut niet bedoeld als oproep dat iedere student een kleine ondernemer moet worden.

Laten we trouwens wel even eerlijk zijn. We hebben het hier over overheidsinvesteringen in studenten in het hoger onderwijs, erg belangrijk. Maar het zijn in het algemene wel de hoogopgeleide studenten, als ik dat woord nog mag gebruiken. We investeren veel in studenten die het uiteindelijk gemiddeld goed gaan doen. Dat is goed. Uiteindelijk levert dat de maatschappij veel op. Daar ben ik het mee eens. Het is een publiek goed en daarom steun ik deze maatregelen.

Ik kom nog even terug op de heer Van Apeldoorn. Hij vroeg naar de inkomensgrens van ouders bij het mbo en waarom die zo gelopen is. Dat heeft onder andere te maken met de verbreding van de aanvullende beurs, meer naar de middeninkomens toe, in het hoger onderwijs. Die is gefinancierd vanuit de middelen die vrijkwamen uit de halvering van het collegegeld. Dat was dus geld dat voor studenten in het hoger onderwijs zat. De Kamermotie riep op om dat geld ook weer in het hoger onderwijs te investeren. We hebben een aantal andere elementen in het mbo wél bijgetrokken. We kunnen er lang over spreken waarom het h.o. en het mbo zo verschillend zijn, met een aparte wet en een aparte regeling. We hebben de terugbetalingsregeling in het mbo tot 35 jaar bepaald. We zijn het niet-gebruik van de aanvullende beurs tegengegaan. Ik kom daar straks nog op. Dat is trouwens zeer succesvol. Dat hebben we gedeeltelijk uit deze middelen bekostigd. De reden om niet de inkomensgrens in het mbo te verbreden, was dat ik het niet wenselijk vond om nog meer middelen vanuit het h.o. naar het mbo over te hevelen.

Als laatste opmerking: het mbo heeft verschillende taken. Ik noem het opleiden van een heel belangrijk deel van onze vakmensen, maar het heeft ook de taak om studenten door te geleiden naar het hbo. De afwezigheid van de basisbeurs leek daar een drempel te zijn. Ik ben blij dat we die drempel weghalen. Mbo-studenten hebben nog recht op vier jaar studiefinanciering als zij ervoor kiezen naar het hoger onderwijs te gaan.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De vraag blijft toch een beetje wat de principiële overweging is. Ik begrijp dat de minister zegt, zoals hij in de Tweede Kamer heeft gezegd, dat hij te maken heeft met de financiële envelop, twee keer 2 miljard, en dat hij daar keuzes binnen moet maken die niet ten koste mogen gaan van studenten in het hoger onderwijs. Deelt de minister met de SP-fractie het uitgangspunt dat we in principe waar mogelijk de mbo-studenten en de studenten in het hoger onderwijs zo veel mogelijk gelijk moeten behandelen, ook als het gaat om de studiefinanciering? Hier zit toch een heel erg groot gat. Als je vindt dat dit principieel eigenlijk onrechtvaardig is, dan zou je toch moeten kijken waar we op termijn misschien die middelen vandaan kunnen halen zonder dat het ten koste gaat van de studenten in het hoger onderwijs.

Minister Dijkgraaf:

Ik deel dit perspectief 100%. De maatregelen die ik in het afgelopen jaar zelf heb gemaakt, zijn allemaal in die richting. Ik zeg steeds: "Kijk hoe het in het mbo en het h.o. is geregeld. Waarom is het verschillend? Kun je dat uitleggen?" Bij de meeste dingen kun je het niet uitleggen. Ik kan het alleen uitleggen omdat de geschiedenis totaal verschillend is. De overheid heeft zich lange tijd helemaal niet bemoeid met vakopleidingen. Überhaupt is de publieke taak daar van redelijk recente datum. De publieke taak in het hoger onderwijs gaat heel ver terug, meer dan 200 jaar. Dat is volgens mij de reden.

Ik probeer dat zo veel mogelijk gelijk te trekken. Ik heb hier een aantal dingen wel gelijkgetrokken, maar niet alles. Als je zegt dat al deze vormen, mbo, hogescholen en universiteiten, gelijkwaardig zijn, dan is het enige punt dat ik wel wil maken het volgende. Als je een mbo-opleiding hebt gedaan, dan mag je alsnog bijvoorbeeld een hbo-opleiding doen. Ik zeg niet dat daar iets mis mee is, maar dat is wel een element dat niet helemaal gelijkwaardig is. Als je bijvoorbeeld een vierjarige hbo-opleiding hebt gedaan en je gaat dan een wo-master doen, dan kom je niet meer in aanmerking voor studiefinanciering. Er zijn dus bepaalde elementen die te maken hebben met hoe je door de waaier van vervolgopleidingen loopt, waarbij je niet helemaal de feitelijke gelijke situatie hebt.

Dan de combinatie met de basisbeurs. In het mbo is de basisbeurs er natuurlijk altijd wel geweest. Heel veel mensen weten dat trouwens niet. Dat geeft ook al aan dat mensen die actief zijn in het hoger onderwijs, geen goed perspectief hebben van wat er precies in het mbo gaande was en is. Ik ben het er volstrekt mee eens dat je die combinatie van de basisbeurs en de aanvullende beurs inderdaad idealiter in alle vormen van vervolgonderwijs op dezelfde wijze zou willen behandelen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dan constateer ik toch dat dit op dit moment niet het geval is. Dan hoop ik dat er misschien toch nog perspectief komt voor de toekomst om dat nog anders te organiseren. Ik begrijp het punt van de minister wel. Hij zegt: studenten van het mbo kunnen doorstromen naar het hbo en hebben dan ook nog recht op studiefinanciering. Dat klopt. Dat is inderdaad een verschil. Tegelijkertijd gaan heel veel mbo-studenten niet door naar het hbo. Het gaat om het volgende. Als je aan het mbo gaat studeren en je ouders verdienen bijvoorbeeld €60.000, dan kom je niet in aanmerking voor een aanvullende beurs. Terwijl als je aan het hbo gaat studeren, je daar nu wel voor in aanmerking komt. Volgens mij is dat een onrechtvaardig verschil dat niet goed is uit te leggen. Het zal de kansengelijkheid tussen jongeren in het mbo en in het h.o. ook niet vergroten, maar eerder doen afnemen.

Minister Dijkgraaf:

Ik ben het ermee eens. Als u nog met een vergrootglas gaat kijken naar de precieze getallen in het mbo en het h.o., dan ziet u andere verschillen. Dat heeft er onder andere mee te maken dat we geprobeerd hebben om de uitkomsten zo veel mogelijk bij elkaar te brengen, maar daar niet in zijn geslaagd. Eerlijk gezegd voelde ik ook niet dat de herinvoering van de basisbeurs in het h.o. zou moeten leiden tot welke vorm van verslechtering dan ook in het mbo. Mijn filosofie is steeds: laten we kijken of we voor alle studenten het beste kunnen geven dat ergens in die waaier van vervolgonderwijs is te vinden. Maar ik denk dat we een aantal belangrijke stappen zetten. Dus de herintroductie van de basisbeurs is natuurlijk weer een mooi voorbeeld van iets dat wel in het mbo was, maar niet in het h.o.

De voorzitter:

Minister, vervolgt u uw betoog. De heer Van Apeldoorn heeft twee keer dezelfde vraag gesteld. Hij heeft twee keer hetzelfde antwoord gekregen. Meneer Van Apeldoorn, de minister is het met u eens. Dus dat lijkt me heel mooi.

Minister Dijkgraaf:

Dan kom ik terug op de vraag van de heer Van der Voort over het niet gebruik van de aanvullende beurs. Begin dit jaar staat die aanvullende beurs automatisch aangevinkt op de website van DUO. Je moet hem actief uitvinken als je geen aanvullende beurs wil. Voor uw informatie: er waren studenten die recht hadden op een aanvullende beurs, deze niet namen en alsnog toch een lening afsloten. Dat is totaal niet uit te leggen, anders dan dat ze niet op de juiste manier zijn voorgelicht. Het percentage dat de aanvullende beurs nu wel aanvraagt, is sinds 1 januari met 24% gestegen tot nu 93%. Dat laat zien hoe soms een heel kleine interventie een groot effect kan hebben. DUO communiceert trouwens actief over het aanvragen en blijft dat monitoren. We gaan kijken of er extra maatregelen nodig zijn. De 100% zullen we nooit halen, maar met 93% komen we wel een heel eind in de buurt.

De heer Van Apeldoorn vroeg ook of wij hebben onderzocht wat de effecten zijn van het feit dat we voor één jaar de basisbeurs kunnen verhogen. Zo'n ex-anteonderzoek is niet gedaan. De tijdelijke verhoging was onderdeel van een koopkrachtpakket van afgelopen augustus, dat uit veel incidentele maatregelen bestond. In alle communicatie worden studenten daar duidelijk over geïnformeerd. Die communicatie staat klaar om, zo gauw u hierover gestemd hebt, met de studenten gedeeld te worden.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Heel kort. Mijn vraag ging er niet over of er onderzoek is gedaan naar de effecten van die tijdelijke verhoging van iets meer dan €160 — €167 was het, meen ik. Mijn vraag was: heeft de minister onderzoek gedaan, of is hij bereid onderzoek te doen, naar de effecten van de terugdraaiing van de tijdelijke verhoging?

Minister Dijkgraaf:

Zo begreep ik die vraag ook. Het is een tijdelijk iets. Dat hebben we al gecommuniceerd en dat gaan we nog veel helderder communiceren. Ik begreep ook de hier gestelde vraag: kunt u dat niet permanent maken? Ik kan u zeggen dat ik daar zeker op dit moment niet de financiële ruimte voor zie. We gaan wel heel goed communiceren dat het gaat om een eenmalig iets.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Goed, dat wordt duidelijk gecommuniceerd naar studenten. Maar de minister weet dus niet of het terugdraaien of het aflopen van die tijdelijke verhoging na een jaar zal leiden tot een situatie waarin veel meer studenten zich gedwongen zullen voelen om weer leningen af te sluiten, omdat de kosten van levensonderhoud nog altijd heel erg hoog zullen zijn. Het verschil zal immers groot zijn.

Minister Dijkgraaf:

Ja.

De voorzitter:

Uw vraag is helder.

Minister Dijkgraaf:

We gaan dat natuurlijk nauwkeurig bekijken. We gaan daar zeker rekening mee houden in onze communicatie.

Zoals ik al zei, zie ik op dit moment niet de financiële middelen om de verhoging structureel te maken. U weet allemaal welk financieel klimaat we tegemoet gaan. Als u zich zorgen maakt over inflatie et cetera, dan is het wel belangrijk om te benadrukken dat deze bedragen geïndexeerd worden. Zoals heel veel uitgaven in het onderwijs, worden deze middelen gewoon geïndexeerd. Dat geldt trouwens ook, zoals ik net al zei, voor bijvoorbeeld de hoogte van de middeninkomens tot waar de aanvullende beurs werkt. Die ging tot €70.000, maar dat wordt al bijna €80.000 vanaf 1 januari, vanwege de hoge inflatie.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister dit onderwerp over de basisbeurs nu afrondt zonder verdere interrupties. We gaan richting de stemmingen, dus het zou fijn zijn als we dit voor de stemmingen zouden kunnen afronden.

Minister Dijkgraaf:

Dan heb ik nog een paar vragen; ik denk vijf of zes.

De heer Van der Voort vroeg hoe het zit met de uitgaven voor internationale studenten. Dat is een heel apart onderwerp. Sowieso zijn we daar actief mee bezig, ook om te kijken of we die uitgaven wat meer kunnen beheersen. Door de terugkeer van de basisbeurs hebben de cijfers van de afgelopen jaren weinig voorspellende werking. De beste benadering is dat er in 2022 12.000 EER-studenten waren die in aanmerking kwamen voor studiefinanciering; dat is ongeveer 10%. Het aantal EER-studenten in de totale studiefinanciering was 1,5%. We weten het niet. Ik denk dat het een combinatie zal zijn.

Ongetwijfeld zal het voor sommige studenten een financieel aantrekkelijk perspectief zijn dat de basisbeurs er komt. Ze moeten er dan wel een flink aantal uren bij verdienen. Maar daarnaast zijn er weer andere middelen die we aan het overwegen zijn, ook in overleg met de universiteiten en hogescholen, die eventueel een remmend effect kunnen hebben. De combinatie daarvan is moeilijk in te schatten.

De heer Koffeman vroeg naar de rente op de studieleningen. Velen van u hebben gevraagd of we een duurzaam stelsel hebben, dat wil zeggen een stelsel dat in alle omstandigheden kan werken. Die rente is nodig voor de stabiliteit. De overheid moet immers ook rente betalen. We zien in de overheidsfinanciën van dit jaar dat de gestegen rente al een extra verzwaring van 2,5 miljard geeft. De minister van Financiën zal daarmee moeten dealen. De rente op studieleningen is daaraan gekoppeld, want de overheid moet zelf ook rente betalen. Dus eerlijk gezegd: als iemand zou besluiten die rente op 0% te zetten, of te temperen, dan betekent dat in feite een extra belasting op de begroting van OCW. Dan ga je in zekere zin het onderwijs en de studenten van nu korten om uiteindelijk iets te doen met de aflossingen van mensen die al lang afgestudeerd zijn. Ik moet zeggen dat dat het echt instabiel maakt. Het stelstel moet werken bij alle vormen van inflatie. De studenten zijn daar al in 2015 op gewezen. Soms wordt gezegd dat de rente altijd 0% was. Dat was niet zo, want in 2015 was de rente ook niet 0%. Die was geloof ik 0,5%. Maar er was een positieve rente.

De heer Schalk vroeg naar de bijverdiengrens die wordt afgeschaft. Gaat de regering de bijverdiensten wel monitoren? Wordt het helemaal losgelaten? Er wordt onderzoek gedaan naar de gemiddelde arbeidsduur van studenten en naar hoeveel geld ze daarmee verdienen. Het kabinet is voornemens dat te blijven doen.

Mevrouw Fiers vroeg: is er een risico dat het binnenkort weer wordt aangepast? Ik heb me echt stevig ingezet om te kijken of we bij de Voorjaarsnota iets konden doen aan de verhoging voor de jaren na komend jaar. Nou, dat is in de stevige onderhandelingen rondom de Voorjaarsnota niet gelukt, omdat er ook een forse financiële opgave op mijn departement lag. In de wet zoals die er nu ligt, zit wel een mogelijkheid om de basisbeurs te verhogen, althans incidenteel, en niet om die te verlagen. Maar ik denk dat we met elkaar kunnen vaststellen, waarop u ook wees, en waarop de Raad van State in zijn appreciatie wees, dat door de eeuwen heen niets zo sterk fluctueert als de studiefinanciering. Het is vaak de sluitpost van een begroting, van een kabinetsbegroting of van een OCW-begroting. Ik denk dat we met elkaar toch de schone taak hebben — we hebben die knoppen, die je soms wat beter kan afstellen — om daarin een zekere stabiliteit en voorspelbaarheid voor studenten te bieden. Daarom proberen we zo veel mogelijk zaken in wetten vast te leggen, want dan heb je een natuurlijke rem. De indexering is ook wettelijk verplicht opgenomen.

Er is dus de mogelijkheid om via een AMvB wat te doen, maar daar zal dan altijd separaat dekking voor moeten worden gevonden. Ik zei al dat het volgens mij belangrijk is dat we als politiek in z'n algemeenheid zorgen dat de studiefinanciering optimaal is. Dat zal ongetwijfeld door de tijd heen vragen om bijstelling van die knoppen, waaraan we er als het goed is nu één gaan toevoegen. Maar iedereen zegt: de vorige kabinetten ... Nou ja, de studiefinanciering heeft door de jaren heen flink gefluctueerd. Dat is absoluut een feit. Vaak was dat natuurlijk met de beste intenties. Het is belangrijk dat het systeem niet alleen een goed systeem is, maar ook een stabiel systeem. Voor mij hoort daarbij dat het systeem financieel verantwoord is. Vandaar dat ik terugkom op de noodzaak om ook in tijden van hogere rentes die rente te kunnen heffen. Dat is juist om dat te blijven onderbouwen.

U vroeg ook of er een soort afwegingskader te maken is voor toekomstige beleidskeuzes. Ik zei al dat we met dit wetsvoorstel niet weer helemaal bij nul zijn begonnen. Dat zou je misschien best een keer kunnen overwegen. Ik denk trouwens dat je dan een heel eind komt in de richting van het stelsel dat we nu hebben. In het algemeen heeft de Rijksoverheid een beleidskompas. Dat is een soort centrale werkwijze voor beleidsvoorbereiding op ieder dossier. Dat is een integraal afwegingskader. Daar wordt altijd mee gestart. Dat is een soort vijfstappenplan. De generatietoets is daarin stevig verankerd. Ik denk eerlijk gezegd dat dat belangrijk is, want dat biedt een gestructureerd kader om die verschillende thema's en generatiegroepen, waaronder natuurlijk met name de jongeren, onderdeel te laten zijn van de beslissingen.

Een van de dingen die ik wel heb gemerkt, met onze discussies rondom de basisbeurs, is dat dit in zekere zin ook een aangrijpingspunt is om een bredere discussie te hebben over het welzijn van jongeren. Wat komt er allemaal op hen af, rondom huisvesting, financiële zekerheid, de arbeidsmarkt en mentaal welzijn, om een aantal factoren te noemen? Ik denk dat het belangrijk is dat het kabinet dit bredere perspectief blijft houden, naast het smalle perspectief om te kijken wat we het beste kunnen doen rondom de studiefinanciering.

Voorzitter, dat waren mijn antwoorden van het eerste blokje.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Ik begrijp dat daarmee het onderwerp basisbeurs is afgerond. Ik constateer ook dat dit een van in totaal vier onderwerpen was en dat het een halfuur heeft geduurd, dus ik vrees een beetje voor de rest van het debat. Maar de heer Koffeman heeft nog een interruptie voor u.

De heer Koffeman (PvdD):

De minister heeft het over een financieel verantwoord systeem. Dat klinkt heel degelijk, maar met dat "financieel verantwoorde systeem" redeneert hij vanuit de overheid. Dat begrijp ik ook: de overheid moet goed op haar financiën letten. Maar er is een financieel onverantwoord systeem geweest voor de studenten van de generatie die wij "de pechgeneratie" zijn gaan noemen. Wij zijn het met z'n allen eens dat dat systeem financieel onverantwoord was. Daarom praten we vandaag over een nieuw systeem. Ik zou van de minister willen weten of hij bereid is om vanuit het perspectief van de student te kijken naar het compenseren van studenten die geen waarschuwingen hebben gekregen, van "joh, pas op, geld lenen kost geld". Die studenten zitten in de problemen. De minister doet er een beroep op dat het financieel wel verantwoord moet zijn, maar begrijpt hij ook dat studenten daar een zekere wederkerigheid in verlangen, dat zij ook zeggen: wat er geweest is, was niet financieel verantwoord; dat wordt breed gedragen en we worden gecompenseerd met 1 miljard euro? Kan de minister duiden waar die 1 miljard vandaan komt? Heeft dat te maken met ...

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. Dit klinkt als een bruggetje naar mijn volgende blokje, dat gaat over de tegemoetkoming en het leenstelsel. Ik wil met alle plezier dat bruggetje over gaan, maar ik had u beloofd dat niet te doen.

De voorzitter:

Ik ga de brug even ophalen, dan wordt het een ophaalbrug en leggen we hem straks weer neer. Maar ik schors de vergadering even zodat wij kunnen overgaan naar de stemmingen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.