T03748

Toezegging Ervaringen hanteren termijnen rondom zienswijze en beroep (33.118/34.986)



De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Langen-Visbeek (BBB), toe om jaarlijks stil te staan bij de ervaringen van burgers, bedrijven en bevoegd gezagen met het hanteren van de termijnen rondom zienswijze en beroep.


Kerngegevens

Nummer T03748
Status openstaand
Datum toezegging 24 oktober 2023
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Kamerleden drs. A. van Langen-Visbeek (BBB)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie evaluatie
Onderwerpen behandeltermijnen
Omgevingswet
Kamerstukken Invoeringswet Omgevingswet (34.986)
Omgevingsrecht (33.118)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2023/24, 33 118/34 986, FU, p. 6

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

(…)

“Dan de behandeltermijnen. We hebben de Ombudsman daar ook weleens over gehoord. Daar moeten we ook naar kijken. Hoe realistisch is de termijn van veertien weken voor gemeenten en van zes maanden voor de Raad van State, waar je nu gemiddeld anderhalf jaar moet wachten op een uitspraak? Hoe haalbaar zijn die termijnen? Er wordt gesuggereerd dat dit bij invoering van de wet zal leiden tot heel veel extra juridische procedures. Hoe schat de minister dat in? Wat zijn de gevolgen voor de genoemde termijnen? Concluderend. Acht de minister invoering van deze wet nu verantwoord, gezien de beperkte capaciteit bij lagere overheden en de vele taken waar zij voor staan? Ik noem bijvoorbeeld de opvang van vluchtelingen en de woningbouw. Kunt u garanderen dat de Omgevingswet daadwerkelijk zal leiden tot versnelling van ruimtelijke plannen? Op welke termijn dan? Welke zekerheden bent u bereid in te bouwen? Wij denken dan bijvoorbeeld aan een invoeringstoets of verlenging van de TAM naar twee jaar, of liefst allebei, of wellicht opnieuw uitstel. Wat vijf keer kan, kan ook zes keer. Graag uw reactie. Dank u wel.”

Kamerstukken I 2023/24, 33 118/34 986, FU, p. 23

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

“Het gaat hier ook over de overheid die dus een belangrijke taak als participatie niet overlaat aan een belanghebbende partij. In die zin gaat het ook over het vertrouwen in de overheid als onafhankelijke partij. U zegt dat zo'n gemeenteraad genoeg corrigerend vermogen heeft, maar die krijgen ook allemaal jongeren die een woning willen en die tot hun 30ste bij hun ouders thuis wonen. Die zeggen dus: "Er moeten woningen gebouwd worden. We krijgen altijd de klagers aan het loket. Er is keurig participatie geweest." Dat bedoel ik dus. Dan krijg je misschien meer rechtszaken. Dan komen we op mijn verhaal over de termijnen, maar ik wacht uw beantwoording af.”

Kamerstukken I 2023/24, 33 118/34 986, FU, p. 37-38

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

“Ik had heel graag nog iets gehoord over de termijnen. Ik vraag er nu voor de derde keer naar. Hoe realistisch zijn die termijnen van veertien weken voor gemeenten en een halfjaar voor de Raad van State, ook gezien de huidige praktijk waarin dat gewoon anderhalf jaar is? Dat is misschien ook weer een uitvoeringsvraag.”

De voorzitter:

“Misschien dat de minister daar ook schriftelijk op kan terugkomen.”

Minister De Jonge:

“Dat kan, maar ik kan het nu ook gewoon zeggen. De uitvoeringstermijnen zijn natuurlijk uitvoerig besproken geweest in de behandeling van de wetgeving. Dat heeft tot deze keuzes geleid, die eigenlijk ook niet zo heel erg afwijken van de termijnen die ook nu al in de wetgeving zitten. Op een aantal punten, met name vergunningverlening, geldt er een kortere termijn en geldt de achtwekentermijn. Het lijkt mij, als je kijkt naar het hele proces van vergunningverlening, van planvorming, zeker met alle procedures … Eerlijk gezegd vind ik dat de termijnen, als ze al anders zouden moeten, in ieder geval heel erg veel korter zouden moeten. Ik kom daar ook op terug, zeker als het gaat over woningbouw. Ik vind alle besluitvormingstermijnen en alle bezwaar- en beroepsprocedures werkelijk ellenlang duren. Dus hoe korter, hoe beter, zou ik willen zeggen. Voor een deel zit de verandering nu al in de huidige Omgevingswet, omdat de termijn voor een vergunningsprocedure van een halfjaar naar acht weken gaat voor eigenlijk alle woningbouwprojecten. Ik denk dat dat een goed ding is. De andere termijnen wijken eigenlijk niet af. De zesmaandentermijn voor de Raad van State ga ik juist herintroduceren. Die was bij de behandeling van de Omgevingswet eruit gevallen. Ik denk dat dat niet verstandig is. Ik weet ook dat de Raad van State die termijn nu niet altijd haalt, maar laten we alsjeblieft bidden en vragen van de Raad van State om wel die termijn van zes maanden te halen. Een andere wijziging die ik ga toepassen, is beroep in twee instanties. Ik wil het hoger beroep schrappen. Er geldt beroep in één instantie daar waar het gaat over het vaststellen van het omgevingsplan. Ik wil dat het beroep in één instantie gaat gelden daar waar het gaat over vergunningverlening. Ik zie niet in waarom het van toegevoegde waarde is om daar beroep in twee instanties voor mogelijk te maken. Er wordt ook veel te vaak oneigenlijk gebruik van gemaakt door allerlei nimbyhoudingen in gemeenten. Kortom..”

De voorzitter:

“Ik ga toch pogen tot een afronding te komen, want de andere bezoekers dringen bij de deur en we moeten nu echt gaan afronden.”

Minister De Jonge:

“Laat ik zeggen: de termijnen zijn uitvoerig besproken geweest. In de Wet versterking regie volkshuisvesting, die we in de eerste helft van het nieuwe jaar gaan behandelen, gaan we een aantal termijnen nog eens wat strakker afstellen, omdat het echt nodig is.”

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

“Ik ben voor, maar kunt u ook in de evaluatie meenemen hoe dat lukt?”

Minister De Jonge:

“Natuurlijk, jazeker.”

Kamerstukken I 33 118/34 986, FQ, p. 1-2

“Tijdens het mondeling overleg van 24 oktober heb ik uw Kamer enkele toezeggingen gedaan met betrekking tot de implementatie van de Omgevingswet. Ik hecht er waarde aan om deze toezeggingen helder op papier te zetten, zodat voor de Kamer duidelijk is welke acties ik zal verrichten om de Kamer tot aan 1 januari alsook na 1 januari 2024 goed te blijven informeren over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet.

Toezeggingen ten aanzien van de monitoring en rapportage implementatie Omgevingswet

Samen met de bestuurlijke partijen heb ik intensief overleg over de monitoring op de voortgang van de implementatie. Ik heb de bouwblokken waarlangs wij dit in gezamenlijkheid doen benoemd. Het gaat om: hoe staan de bevoegde gezagen ervoor, in hoeverre is het DSO gereed, zijn de financiële afspraken op orde, en zijn de serviceketen en de calamiteitenorganisatie ingericht. Voor de monitoring over de uitvoeringspraktijk is door mij een evaluatie-commissie ingesteld die jaarlijks de monitoring voorziet van een onafhankelijk oordeel en daarnaast brengt de commissie na 5 en 10 jaar ook een gedegen evaluatierapport uit. Omdat ik de zorgvuldigheid en tijdigheid om bij te sturen met mevrouw Kluit deel, zal ik in aanvulling op de al voorziene voortgangsbrieven die per kwartaal worden opgesteld, de volgende zaken additioneel inregelen:

(…)

  • Daarnaast zal ik jaarlijks stilstaan bij de ervaringen van burgers, bedrijven en bevoegd gezagen met het hanteren van de termijnen rondom zienswijze en beroep.

(…)”


Brondocumenten


Historie

  • 25 september 2024
    nieuwe commissie: commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
  • 25 september 2024
    commissie vervallen: commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 24 oktober 2023
    toezegging gedaan