Plenair Kemperman bij debat over Wonen en bouwen in Nederland



Verslag van de vergadering van 23 april 2024 (2023/2024 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kemperman i (BBB):

Ik zie dat ik tien minuten spreektijd heb staan, maar volgens mij waren het er vijftien.

De voorzitter:

Dan plak ik daar tien minuten aan vast.

De heer Kemperman (BBB):

Ik zie dat de tijd nu oploopt. Ik wacht nog even. Hij blijft op vijftien staan. Dan ga ik nu snel beginnen.

Dank u wel, voorzitter. Welkom aanwezigen, kijkers en luisteraars en natuurlijk de minister van BZK en zijn ambtenaren hier in de Kamer. Vandaag voeren we een debat ex artikel 51 van het Reglement van Orde, als gevolg van een toezegging gedaan in het debat over de Huisvestingswet van 5 december jongstleden aan mijn fractie en aan de Kamer. Er ligt geen wetsvoorstel voor ter besluitvorming. Dat betekent niet dat er geen moties kunnen worden ingediend, uiteraard in tweede termijn, en dat er geen toezeggingen kunnen worden gevraagd aan de minister. Ik sluit een en ander niet uit.

Voordat ik inhoudelijk op het oeuvre van de minister en zijn aanpak van de woon- en bouwmarkt zal ingaan, moet mij iets van het hart. De reden van dit beleidsdebat is dat wij in deze Kamer hebben gezegd dat wij te vaak fragmentarisch over delen van het beleid in afzonderlijke wetten spreken, terwijl deze onderdelen van de woonmarkt elkaar beïnvloeden en zeg maar communicerende vaten zijn. Wij gaan dus straks over de samenhang der wetten in gesprek. Daarom is het vreemd en teleurstellend dat de minister enkele weken geleden gelijktijdig naar beide Kamer wetgeving stuurde met het verzoek deze met spoed te behandelen, en erop aandrong om de wetgeving in dit domein de komende weken maar even snel de Kamer te laten passeren.

Deze wetgeving heeft verregaande gevolgen voor de betrokkenen en omvat structurele wijzigingen van systemen en kaders in de markt. Het betreft hier natuurlijk de verlenging van de tijdelijke wet maximering vrije huurprijzen en in de slipstream daarvan de Wet betaalbare huur, die de minister respectievelijk al op 1 mei móét, en op 1 juli aanstaande wíl laten ingaan. Kort daarachter doemt de Wet versterking regie volkshuisvesting op, die zijn schaduw al over dit debat werpt. Het is duidelijk dat de minister zijn werk wil afmaken, zoals hij ook eerder aankondigde. En de tijd dringt.

Voorzitter. Dit voelt wel een beetje als dedain, al is dat misschien een zwaar woord, voor het parlementaire proces. Je kunt immers van de Eerste Kamer niet verwachten dat wij een wet afhameren die we nog niet eens goed hebben kunnen lezen en waarover de stemming, inclusief amendementen en moties, in de Tweede Kamer nog maar zes dagen oud is.

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, even voor de goede orde. Dat er over wetsvoorstellen die al jaren geleden zijn ingediend, in 2022 volgens mij, op besluit van deze Kamer op enig moment daarna een artikel 51-debat komt, betekent niet dat wij hier nu alle wetten die de minister al veel eerder naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, gaan behandelen als een soort verzamelwet. Ik bespeur toch ergens een misverstand over de aard van het artikel 51-debat dat wij vandaag met elkaar hebben. Dat is volgens mij toch eerder een benen-op-tafeldebat, in plaats van dat we hier indirect de hele wetgeving van de minister nog een keer gaan doornemen. Dat doen we namelijk in afzonderlijke debatten.

De heer Kemperman (BBB):

Maar als je praat over de samenhang der dingen, over het totale beleid, omdat je juist niet te fragmentarisch over brokstukken daarvan wilt praten, dan vind ik noch de timing, noch de procesgang erg fraai als je die wetten dan toch met spoed erdoor wilt krijgen. Bovendien was de termijn van 1 mei voor de verlenging van die tijdelijke wet al bekend op de dag dat die wet drie jaar geleden inging. Ik snap dus die spoedige behandeling wel, maar dat was ook niet nodig geweest en het doorkruist nu wel een beetje dit debat.

De heer Janssen (SP):

Maar dat doen we bij de individuele wetten. Dat is iets anders dan een artikel 51-debat, wat overal over kan gaan. Nu gaat het toevallig over woningbouw, omdat u dat zo gevraagd heeft. Maar ik denk toch dat het voor de rest van het debat vandaag misschien een misverstand is als wij hier nu alle individuele wetten van de minister gaan behandelen. Ik zal dat tenminste niet doen, want dat doen we per wet. Voor de rest vind ik het prima om terug te kijken op de volkshuisvesting, om vooruit te kijken naar de volkshuisvesting en naar alles wat er nog moet gebeuren. Maar op het moment dat de minister het naar de Tweede Kamer stuurt, gaat de Tweede Kamer over de agenda. De minister kan ook ons vragen om enige spoed te betrachten, maar ook dan gaat deze Kamer zelf over de eigen agenda, waar wij ook mee hebben ingestemd. Ik vind dus niet dat wij dat de minister kunnen verwijten.

De heer Kemperman (BBB):

Ik wil daar nog heel kort op reageren met de opmerking dat het misschien handig is om de rest van mijn bijdrage in dit debat af te wachten. Dan zult u namelijk zien dat het niet over individuele wetten gaat, maar over de samenhang van het totale oeuvre aan wetten.

De heer Van Meenen i (D66):

Daarom staan wij hier volgens mij ook, op verzoek van de heer Kemperman overigens. Wij begrepen destijds zijn redenering. Er komen heel veel wetten op het gebied van wonen en bouwen op ons af, laten we proberen met elkaar een kader te schetsen waarbinnen we dat dan allemaal kunnen afwegen. Maar is nu werkelijk de verwachting van de heer Kemperman dat we aan het eind van deze dag een gezamenlijk kader hebben ontworpen, waardoor we met z'n allen op dezelfde manier naar wetgeving gaan kijken?

De heer Kemperman (BBB):

Ik heb nooit gesuggereerd dat dat mijn verwachting is. Ik heb alleen de behoefte om niet elke paar weken over een stukje van een compleet beleid te praten, dat elkaar beïnvloedt en dat dwarsverbanden met elkaar heeft, maar een keer over het totale beleid te praten. Je ziet ook dat de gevolgen van de ene wet weer doorwerken in een andere wet of in een ander segment. Nou, daar praten wij vandaag met elkaar over en daar heb ik een prachtige bijdrage voor klaarliggen, die ik graag met u wil delen.

De heer Van Meenen (D66):

Nou ja, daar ben ik natuurlijk dan wel heel nieuwsgierig naar, want ik kan me dan alleen maar voorstellen dat dat een soort debat wordt over de orde van onze vergadering, dat we zeggen: nou ja, er zijn nou eenmaal veel aspecten van woningbouw en van huisvesting en er komt allerlei wetgeving. Gaan wij dan als Eerste Kamer zitten wachten tot er weer tien wetten zijn, zodat we die in één keer kunnen behandelen? Is dat de essentie van waarvoor we hier vandaag bij elkaar zijn gekomen? Dan weet ik namelijk niet wat ik hier sta te doen, want ik heb een heel andere insteek.

De voorzitter:

En de volgende keer vraagt u even aan mij of u mag interrumperen. De heer Kemperman.

De heer Van Meenen (D66):

O. Excuus, voorzitter.

De heer Kemperman (BBB):

Als laatste dan een poging. We hebben met elkaar tot dit artikel 51-debat besloten. Ik ben nog niet begonnen met mijn debat of van twee kanten worden al allerlei aannames gedaan over wat ik hiermee bedoel en welke kant ik opga. Mijn voorstel is dat ik mijn bijdrage vervolg. Daarna kunnen we kijken of ik uit de bocht vlieg met het behandelen van allerlei individuele wetten, want het gaat echt over het totale oeuvre van de minister.

De heer Van Meenen (D66):

Ik denk dat de heer Janssen en ik hier vooral staan omdat in de eerste zinnen van de heer Kemperman de minister een verwijt gemaakt werd, namelijk dat hij gewoon doorregeert, dat hij wetten die hij en overigens ook mijn fractie in het belang vinden van mensen de een woning willen hebben met spoed door deze Kamer wil hebben. Dat lijkt een beetje op weerstand te stuiten bij de heer Kemperman of bij de BBB, want "we moeten eerst afwachten tot het kader van de Eerste Kamer er is". Nou, ik hoop niet dat we met huisvestingsbeleid gaan wachten tot dat moment bereikt is, want dan wordt er in Nederland geen huis meer gebouwd.

De heer Kemperman (BBB):

Een laatste reactie dan. Ik heb het niet gehad over het kader van de Eerste Kamer. Ik heb het gehad over de inkt die droog is op de besluitvorming over amendementen en moties op een wetsvoorstel dat in de Tweede Kamer behandeld is. Dat is nog niet zes dagen geleden besloten. Het gaat dus niet over het beleidsdebat over het totale kader. Het gaat over de procesgang rondom een wet die, vind ik, met te veel spoed aan ons is opgedrongen. Daar heb ik het over gehad.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Kemperman (BBB):

De BBB wil geen dichtgemetseld regeerakkoord, maar een regieakkoord. Geen honderden regeltjes en dichtgetimmerde afspraken vastgelegd in vele complexe wetten. Wij verschillen met deze minister van mening als het gaat om de maakbaarheid, de juridische afdwingbaarheid en de top-downregie van een precair en samenhangend stelsel als de woningmarkt. Het overhaast overdadig en meerjarig en zelfs structureel dichtzetten van een woningmarkt met reparatiewetgeving die symptomen bestrijdt, pleisters plakt, maar naar onze mening niet altijd een structurele verbetering brengt in deze ontwrichte markt, is volgens de fractie van de BBB eerder een kortcyclische reflex op onwenselijke gevolgen van bestaand beleid dan dat het helpt. Tegelijkertijd zien wij ook goede elementen in het beleid van de minister. Ik kom daar absoluut op terug in mijn bijdrage.

De minister heeft er vanaf dag één dat hij verantwoordelijk was voor dit ministerie geen geheim van gemaakt dat hij de regie over de woningmarkt wil terugpakken en deze verregaand wil reguleren. Nieuwe wetgeving werd al direct aangekondigd, vaak eindigend met woorden als "juridisch afdwingbaar", "ik zal niet aarzelen de mij beschikbare instrumenten in te zetten" of woorden van gelijke strekking. Dit werd een doel op zich. De inhoudelijke programma's, de validatie van aannames en, ja, zelfs de deals werden later als wankele pilaren onder deze ambitie geplaatst. De realitychecks deden we achteraf. Visualiseert u zich een groot dak waaronder hier en daar te korte palen staan, te dunne palen staan of op plekken zelfs geen of weinig palen staan. Nu wordt het dwarslatten timmeren en stutten, want er valt meer sneeuw en regen op het dak dan voorzien. Maar goed, we hebben een dak. Als het maar niet instort.

Het nationale woningbouwprogramma, zeg maar de blauwdruk onder de vele wetten die we hier in deze Kamer zien passeren, stelde in 2020 dat het tekort aan woningen bijna 317.000 zou zijn. Het tekort is nu, nog geen twee jaar later, 400.000 woningen. De prognose bij de presentatie van het nationale woonprogramma zat er bijna 25% naast. De Nederlandse bevolking groeide netto met maar liefst 136.000 personen en door internationale migratie zelfs met 142.000 personen. Door de negatieve natuurlijke aanwas nam de bevolking af met 5.500 personen. Dit zijn interessante cijfers om te analyseren, net als de vraag waarom de natuurlijke aanwas zo negatief is bij een welvarend land als Nederland. Wij wachten ook met bijzondere interesse het onderzoek naar die oversterfte af, maar dat valt in ieder geval buiten dit debat. Dat zeg ik er maar gelijk bij.

Vorige week nog deed staatssecretaris Van der Burg een oproep voor 12.000 extra opvangplaatsen voor asielzoekers voor 1 juli 2024. Van der Burg wil daarom de komende twee maanden 5.000 extra opvangplekken realiseren door op terreinen van Defensie, het Rijksvastgoedbedrijf en Staatsbosbeheer grote paviljoens neer te zetten waar steeds 500 asielzoekers terechtkunnen. Ik heb hierover een vraag aan de minister. Kan hij uitleggen hoe het mogelijk is dat op rijksterreinen zomaar grote paviljoens kunnen worden neergezet, in het bijzonder op terreinen van Staatsbosbeheer, die naar wij aannemen toch dicht bij of zelfs in natuurgebieden liggen? Hoe krijgt uw collega Van der Burg dit voor elkaar, waar u en uw collega Harbers te maken hebben met onwrikbare bestemmingsplannen, knellende stikstofruimte en boeren die hun bedrijf moeten staken omdat er geen enkele coulance of ruimte meer is door de verstikkende milieuwetgeving? Een woningcorporatie moet langdurige en complexe planprocedures doorlopen om 100 flexwoningen te kunnen plaatsen, maar voor het huisvesten van asielzoekers zetten we in twee maanden tijd opvanglocaties voor 5.000 bedden neer.

Ik heb nog een vraag aan de minister. De hotel- en accommodatieregeling waar gemeenten gebruik van kunnen maken, staat toe dat hotelkamers en vakantiewoningen kunnen worden verhuurd aan asielzoekers. Het COA betaalt €45 per persoon per nacht voor een accommodatie. Een kleine rekensom leert ons dat een chalet voor vier personen op een vakantiepark dan zo'n €5.400 per maand oplevert voor de eigenaar. Het is dus aantrekkelijker om een volwaardige huurwoning aan de huurmarkt te onttrekken, te verkopen en te investeren in chalets, waarmee duizenden euro's winst kunnen worden gemaakt. Misschien kan de minister in dit debat aan ons, maar vooral ook aan de jongeren die geen kans hebben op deze woningmarkt, uitleggen hoe deze uitwassen onder het gelijkheidsbeginsel kunnen worden uitgelegd.

Voorzitter. Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat Nederland met afstand het grootste aandeel sociale woningen kent in de wereld. Onze sociale volkshuisvesting is twee keer zo groot als in Frankrijk en maar liefst twaalf keer zo groot als in Duitsland. De vrije huurmarkt daarentegen is met 8% in vergelijking met deze landen zeer klein en nu wil de minister ook een groot deel van deze middenhuur reguleren via de Wet betaalbare huur. Deze Wet betaalbare huur werkt echter averechts voor de beoogde doelgroep, zo blijkt uit recent onderzoek van het Instituut voor Publieke Economie, omdat juist die huurwoningen worden verkocht waar nu de lage en middeninkomens huren. Deze worden straks te koop aangeboden voor prijzen die voor deze doelgroep onhaalbaar zijn. Deze wet leidt tot verkoop van huurwoningen en tot een slechtere benutting van de huidige woningvoorraad. De fractie van BBB is onder andere vanwege deze onmenselijke consequentie kritisch op de Wet betaalbare huur en ziet liever een pas op de plaats wanneer het gaat om het reguleren van de middenhuur. Wij zullen hier in de tweede termijn een motie over indienen.

Toch zien wij steeds meer goede elementen die de minister stukje bij beetje aan zijn beleid toevoegt. In zijn brief van 30 januari leest de fractie van BBB verschillende elementen die vrijwel letterlijk in ons verkiezingsprogramma terug te vinden zijn.

De voorzitter:

Voordat u begint aan de complimenten is er nog een vraag van de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Daar ben ik natuurlijk ook nieuwsgierig naar. Toch begin ik me in toenemende mate af te vragen wat ik hier eigenlijk sta te doen. Ik ben hiernaartoe gelokt met het idee dat we een beleidsdebat gaan voeren waarin heel duidelijk wordt wat de visie is van BBB op huisvesting en op wonen en bouwen en hoe dat allemaal zal gaan. Tot nu toe heb ik alleen maar een opsomming gehoord van losse voorstellen, waar ook al opvattingen over zijn. We moeten de Wet betaalbare huur nog gaan behandelen, maar ik begrijp dat BBB daar straks alvast een motie over gaat indienen. Het was hier juist de bedoeling dat we geen losse dingen gingen doen. Waar ik heel benieuwd naar ben, is niet wat BBB allemaal vindt van het beleid van dit kabinet, dat zo ongeveer op de drempel, bij de uitgang staat, maar wat BBB nu zelf voorstelt. Vertel een iets over die korte lijnen, over dat hoofdlijnenakkoord waar BBB zich nu hard voor aan het maken is. Waar gaat dat naartoe en waarom maakt dat de wereld voor iedereen beter in Nederland?

De heer Kemperman (BBB):

Ik kan natuurlijk niks zeggen over wat BBB straks in een regeerakkoord al dan niet gaat doen en wat ze ervan vindt. We hebben een verkiezingsprogramma en dat betrek ik in mijn bijdrage. Ik vergelijk dat met het beleid van de minister. Het gaat volgens mij over het vergelijken van de visie die je hebt op de woningmarkt met het huidige beleid. Dat beleid bestaat uit vele wetten en maatregelen. Daar hebben wij een mening over. Daarom voeren wij dit debat. Wat uw interpretatie is van dit artikel 51-debat en waarom u vindt dat u hier wellicht niet of juist wel moet staan, laat ik geheel aan u. Ik heb een mening en die ga ik hier aan u duiden. Daar hebben we het dan met elkaar over.

De heer Van Meenen (D66):

Misschien komt er nog iets anders, maar tot nu toe bestaat die mening vooral uit vertellen wat het kabinet niet goed gedaan heeft, namelijk dat er niet voldoende huizen zijn gebouwd en er vorige week nog extra opvanglocaties zijn aangekondigd. Ik had niet verwacht dat we het over een individuele maatregel van een staatssecretaris van Asiel en Migratie zouden hebben in dit debat en over wat we daar allemaal van vinden. Dat vind ik nou precies wat we níét moeten doen. Ik dacht dat we zouden toegaan naar een breder kader waarin we dit allemaal moeten zien.

De heer Kemperman (BBB):

Gelukkig hebben we een keur aan sprekers. Die hebben allemaal de gelegenheid om hun eigen woorden te kiezen en invulling te geven aan een breed begrip als "beleidsdebat". Ten tweede, uw timing is impeccable, onberispelijk, want ik wilde net beginnen aan wat wij juist wél goed vinden aan dit debat. Ik heb net verteld wat we wat minder goed vinden. Ik ga nu vertellen wat we wel goed vinden aan het debat …

De heer Van Meenen (D66):

Aan het beleid.

De heer Kemperman (BBB):

Sorry, aan het beleid. Neemt u me niet kwalijk. Dat is een terechte correctie. Maar ik kom er maar niet aan toe. Het blijft over de vorm gaan. Dat haalt wel een beetje de vaart uit mijn verhaal. Maar goed, dat mag.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Die vorm is niet door mij gekozen. De heer Kemperman heeft zelf een voorstel gedaan voor dit debat. Hij wilde een beleidsdebat. Een beleidsdebat houdt in mijn ogen in — maar misschien zie ik het verkeerd; ik hoor het graag van de collega's — dat je aangeeft vanuit welk perspectief je kijkt naar het woningbouwbeleid, het huisvestingsbeleid van de komende jaren. Dat is het perspectief. Ik hoor tot nu toe alleen maar losse dingetjes. Er zijn nog honderd dingen te noemen van dit kabinet waar je iets van zou kunnen vinden. Maar ik verwacht bij een beleidsdebat dat we de grote lijnen krijgen te zien van het beleid dat BBB voor ogen staat. Dat is iets anders dan een recensie van het kabinet dat er geweest is.

De heer Kemperman (BBB):

Ik vervolg mijn betoog. Het optopprogramma en de initiatieven om woningsplitsing aantrekkelijk te maken zijn volgens ons goede stappen om nog laaghangend fruit te plukken in de bestaande voorraad. Dat is een compliment. Dit geldt ook voor het Nationaal Transformatieplan, waarmee de minister de stagnerende ombouw van bedrijfsruimte naar woningen wil vlottrekken, en voor het plan voor een instructieregel voor het snel en eenvoudig vergunningsvrij mogen bijplaatsen van mantelzorgwoningen.

Wij missen nog het benutten van tweede woningen die geschikt zijn voor permanente bewoning. Dat is een stukje visie op de woningmarkt. Voor veel vakantieparken in een aantal gemeenten is recreatie niet meer de beste bestemming. Veel van deze parken worstelen met leefbaarheidsproblematiek. Bovendien zijn monitoring en handhaving bestuurlijk omslachtig en kostbaar en stressvol voor de betrokkenen. In Nederland wonen tussen de 55.000 en 160.000 mensen permanent in een vakantiehuis. Dat is wettelijk niet toegestaan. BBB zou een gedoogregeling willen met een heldere peildatum en zonder precedentenwerking, waarmee we per direct circa 35.000 woningen aan de woningvoorraad kunnen toevoegen. Wij zullen hier in de tweede termijn een motie voor indienen.

De heer Rietkerk i (CDA):

Ik heb een vraag aan de BBB-fractie. Vanuit welk uitgangspunt en vanuit welke waarde komt u met dit voorstel voor de vakantiehuizen? Dat is mijn eerste vraag. Via de voorzitter stel ik ook de tweede vraag. Welke rol ziet u vanuit de gespreide verantwoordelijkheid voor een gemeente of voor een provincie op dit terrein? U geeft nu aan dat u nationaal gedoogbeleid wil. Er zijn provincies en vele bestuurders in de provincies die met gemeenten beleid maken. Waar staat de BBB-fractie? Willen ze dit rigide vanuit Den Haag regelen, of krijgen de provincies daar met de gemeenten de ruimte?

De heer Kemperman (BBB):

Dank u wel voor de vraag, meneer Rietkerk. Ik begin met het antwoord op de tweede vraag. Wij zien een minister die juist zorgt voor steeds meer centrale regie op de woningmarkt en daarin doorpakt. Ik heb net de elementen opgesomd die wij daarin goed vinden. Ik mis de aanpak van de vakantieparken waar permanent gewoond wordt, met stress en allerlei gedoogtoestanden. Wij vragen de minister: doe daar ook wat extra, want het lukt de gemeenten schijnbaar niet om dat probleem op te lossen. Het levert per direct 35.000 woningen voor de bestaande voorraad op.

De heer Rietkerk (CDA):

Een aanvullende vraag. Het provinciaal bestuur heeft vanuit het provinciaal belang in zijn provinciale omgevingsvisies beleid geformuleerd in opdracht van het Rijk. De provincies, die nu bestuurd worden door capabele bestuurders, veel van de BBB-fracties, hebben daar het beleid uit te voeren. Wat is de visie van de BBB-fractie nationaal, hier in de Eerste Kamer, op wat de collega-bestuurders in de provincie doen op basis van door de Staten vastgesteld beleid?

De heer Kemperman (BBB):

De BBB-fractie wil zeker niet tornen aan de drie lagen die wij met elkaar in ons bestuurlijke land hebben afgesproken en zo veel mogelijk autonomie laten aan gemeenten die dat kunnen en provincies die dat kunnen. Maar daar waar rijksregie nodig is — nogmaals, ik heb net een aantal voorbeelden genoemd waarin wij vinden dat dat goed uitpakt — zou de minister de regie kunnen pakken. Wij zien juist bij die worsteling met vakantiewoningen dat de gemeente naar de provincie wijst en de provincie naar de gemeente wijst en er per saldo al jaren niets gebeurt. Dat is een oproep. Ik zou de minister willen vragen: als je toch centrale regieprogramma's doet, voeg die er dan aan toe.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Rietkerk.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik constateer een centralistisch voorstel als het gaat om vakantiewoningen. Ik heb toch een vraag als het gaat om het provinciaal belang, waar provinciebesturen een taak in hebben. Kunt u de provincies noemen waar de provinciebesturen dit niet naar behoren doen wat de BBB-fractie betreft?

De heer Kemperman (BBB):

Dat kan ik niet. Ik ben zelf onder andere Statenlid in Gelderland. Daar speelt deze problematiek met de vitale vakantieparken. Iedereen ziet het. Iedereen erkent het. Er zit alleen geen beweging in. Dat is wat ik nu vraag. De minister kan — dat doet hij ook met de Wet versterking regie volkshuisvesting — meer centrale sturing doen. Dat doet hij op andere beleidsdomeinen van de woningmarkt. Mijn vraag is of hij dat op dit stuk ook zou kunnen waar gemeenten en provincies elkaar gijzelen en vastzetten, terwijl er direct laaghangende fruit te plukken is met 35.000 woningen die nu deels onbenut worden of blijven.

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Dank voor de interessante suggestie van collega Kemperman. Ik ben even benieuwd. U noemt nu een paar keer die 35.000. Is dat wat u laaghangend fruit zou noemen? Zit er op de langere termijn meer in dan 35.000 of zijn dat ze dan?

De heer Kemperman (BBB):

Zoals bij elk voorstel: als je gaat zoeken naar cijfers, vind je verschillende cijfers. Dit is denk ik een heel reële inschatting, dat we 35.000 woningen direct aan die voorraad kunnen toevoegen. Het voordeel is dat heel veel mensen daar nu ofwel illegaal zitten met veel stress, ofwel dat het een tweede woning is die maar deels benut kan worden. Wat er dan gebeurt, is dat mensen een andere woning aanhouden — dat zijn vaak senioren die daar dan fijn zouden willen recreëren — die best zouden willen doorstromen, maar die hun woning moeten aanhouden omdat de wet ze dat voorschrijft. Daar kun je zoeken naar oplossingen.

De heer Talsma (ChristenUnie):

Dank voor het antwoord. Een vervolgvraag daarop. Een van de argumenten die bij dit soort kwesties vaak speelt, heeft te maken met leefbaarheid. Ik zou het mooi vinden — collega Kemperman kondigt ons aan dat we nu toe zijn aan de visie — als hij ons ook een beetje zou kunnen meenemen in dat argument. Hoe kijkt de BBB-fractie daarnaar, met name als het gaat om de leefbaarheid op dat soort vakantie- of recreatielocaties als daar 35.000 woningen vanaf enig moment permanent bewoond gaan worden? Ik zou het fijn vinden als daar iets meer taal en uitleg bij komt.

De heer Kemperman (BBB):

Ik kom daar zeker op terug. Absoluut.

Hetzelfde kan gezegd worden over de ambities om bestaande woonruimtes zonder belemmeringen te laten delen door meer mensen: friendscontracten, woningdelen door ouderen, hospitaverhuur. De motie-Rietkerk gaat daarover. Het is goed om te lezen dat de minister een wetswijziging onderzoekt die hospitaverhuur eenvoudiger maakt en het zelfs bij verkoop van de woning wellicht eenvoudiger maakt om het huurcontract te ontbinden, zodat de woning niet in verhuurde staat moet worden verkocht, hetgeen de courantheid en de opbrengst flink zal aantasten. Dat is goed om te lezen. Ik herinner mij wel de discussie die we hierover voerden in het debat over de Wet vaste huurcontracten. Het was misschien mooi geweest om het daar allemaal gelijk in mee te nemen. Maar toen was dat inzicht er wellicht nog niet, zoals we lezen in de brieven van 19 april en 30 januari. Kan de minister hier misschien nog even op terugkijken? Het hoeft niet. Wij koesteren onze zegeningen in de brieven die we hebben gekregen.

Maar wij zijn ook bezorgd. Het laaghangend fruit is met de vergunde projecten in de nieuwbouwmarkt geplukt, maar de zachte projecten blijven over. Vergeet niet dat veel ontwikkelaars hun plannen nog net voor het ingaan van de onvolprezen Omgevingswet hebben ingediend en dat er nu sprake is van een historische dip in het aantal vergunningsaanvragen. Dat zal natuurlijk toeval zijn. De minister schrijft zelfs in zijn brief van enkele dagen geleden dat maar de helft van de 1 miljoen woningen die gebouwd moeten worden in harde plannen vastligt. De andere helft, 500.000 woningen in een kleine zes jaar, dus niet. Veel afspraken met gemeenten en provincies zijn bovendien voorwaardelijk en de voorwaarden kunnen niet worden ingevuld. Dat is zoiets als "ik ga een villa met zwembad kopen én een Ferrari, maar alleen als ik de loterij win". Gaat de minister deze wederkerige voorwaarden negeren en overrulen met zijn aankomende Wet versterking regie volkshuisvesting? Graag een duidelijke uitspraak, want dan weten provincies, gemeenten en woningcorporaties, die nog maar een jaar geleden als partner een deal sloten, ten minste dat zij wellicht in de toekomst als — met een misschien wat flauw woord — "uitvoeringsknecht" van het rijksbeleid in de aap gelogeerd zijn.

Daarnaast zijn er natuurlijk een aantal macro-economische factoren die veelal niet of nauwelijks beïnvloedbaar zijn en die de minister natuurlijk niet zijn aan te rekenen, hoeveel plannen, versnellingstafels, taskforces en convenanten je ook bedenkt en hoeveel handtekeningen je ook met elkaar onder prestatieafspraken en deals zet.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik hoor een hele interessante suggestie in de bijdrage van de heer Kemperman over de harde plancapaciteit. Daar heb ik twee vragen over. Is de heer Kemperman van mening dat die harde plancapaciteit naar 130% of misschien naar 140% moet? Onze fractie vindt dat interessant. Het betekent dat je ruimte hebt of niet. Dat is mijn eerste vraag. Afhankelijk van het antwoord staat u mij daarna vast een tweede vraag toe, voorzitter.

De heer Kemperman (BBB):

Dank u wel voor uw vraag, meneer Rietkerk. Ja, het is zeker een interessante vraag, alleen ben ik van mening dat door het zuiver verhogen van het percentage er niet meer harde plannen daadwerkelijk bestaan. We zien nu al dat in de Nationale Prestatieafspraken en in de deals die met name met corporaties gesloten zijn, boterzachte plannen en ambities als cijfers zijn toegevoegd. Door het percentage te verhogen worden die er niet harder op. We zien nu zelfs dat door de stijgende rente en de bouwkostenstijging er overal plannen geschrapt worden, die eigenlijk wel hard zijn. Dan zit je klem.

De heer Rietkerk (CDA):

De interessante suggestie om naar 130% of 140% te gaan, betekent dat er meer grond is voor harde plancapaciteit, als idee. Dat betekent inderdaad dat gemeenten en provincies dat ook moeten organiseren. Een aantal provincies doen dat ook in afstemming met de gemeenten. Dat is gewoon harde plancapaciteit, maar daar heb je wel landbouwgrond voor nodig. Hoe ziet de BBB-fractie dit?

De heer Kemperman (BBB):

Het zal voor u geen verrassing zijn dat de BBB-fractie er geen voorstander van is om landbouwgrond die we nodig hebben voor voedselproductie te veel op te offeren aan woningproductie of woningbouw. Daar waar het kan, vinden wij "een straatje erbij" een goed initiatief. Maar massaal grote stukken landbouwgrond opofferen, terwijl het areaal al zienderogen afneemt of belemmerd wordt in de productie door allerlei milieuwetgeving, vinden wij geen goed idee.

De voorzitter:

Tot slot de heer Rietkerk.

De heer Rietkerk (CDA):

De CDA-fractie denkt dan aan 1% à 2% van het landbouwareaal dat vaak tegen kernen en dorpen aanligt en waar prima prijzen voor af te spreken zijn. Dat is de afgelopen 15 jaar ook gebeurd, in goed overleg met de grondeigenaren. Dat is ook onze voorwaarde. Maar als je kijkt waar die locaties liggen, is het wel harde plancapaciteit die van de landbouwgrond af gaat. Het gaat dus niet om maximeren. Het gaat erom hoe je stabiel de woningvoorraad en de woningbouwproductie kunt stimuleren via grotere harde plancapaciteit, die dan ten koste gaat van landbouwgrond. Dat is ongeveer 1% of 2% nationaal gezien. Is dat een lijn die de BBB-fractie in algemene zin kan steunen?

De heer Kemperman (BBB):

Ik denk dat er met ons te praten valt als het niet eenzijdig een opoffering is vanuit de landbouwsector, maar er iets tegenover staat, bijvoorbeeld een verlichting van milieueisen of iets op allerlei andere pijndossiers die in de landbouwsector te bedenken vallen en waarop iets terug moet komen voor die grond. Dat kan ik me zomaar voorstellen, anders zetten we elkaar natuurlijk allemaal vast. Ik vind die suggestie dus ook interessant, meneer Rietkerk.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Kemperman (BBB):

De macro-economische factoren. Hoeveel handtekeningen je ook onder convenanten, deals en prestatieafspraken zet, er komt niet meer grond bij of meer mogelijkheden om projecten te realiseren. Je zou willen dat de hoeveelheid geld en capaciteit nu eens niet wordt besteed aan de inzet van ambtenaren en consultants, maar aan bouwvakkers. We moeten metselen en niet vergaderen. De schop moet in de grond en de vingers van het toetsenbord.

Voorzitter. We hadden en hebben een goed systeem voor de volkshuisvesting, waar corporaties met hun lokale stakeholders het maximale deden en gelukkig ook doen om woningen voor de doelgroepen beschikbaar, betaalbaar en duurzaam te maken. Nu hebben we zes programma's van het NWBP: de Nationale Prestatieafspraken, de regionale woondeals, de landelijke en regionale versnellingstafels, de Woningbouwimpuls, de Startbouwimpuls en maar liefst zes nieuwe of gewijzigde wetten in nog geen twee jaar. De overheid heeft inderdaad de regie over de volkshuisvesting teruggenomen, maar er komt geen vierkante meter bouwgrond bij. De instroom neemt alsmaar toe; de stikstofstrop die het kabinet heeft omgedaan, zit strakker en strakker; de rente is niet beïnvloedbaar en evenmin zijn de bouwkosten dat. Beleidsambtenaren kunnen niet metselen. Een enkeling misschien wel, als hobby. Misschien zit er in het WEF-koffertje van premier Rutte nog een oplossing voor deze malaise.

Wij lazen dat de minister zijn brief van 19 april mede uit naam van de staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst heeft geschreven. Waar de minister concrete en ambitieuze plannen toelicht, worden er financieel en fiscaal nauwelijks hoopvolle toezeggingen gedaan. Maar die zijn juist nodig om de vrije markt te behouden. Zo lezen wij dat de minister komt met een samenhangend voorstel voor een actiever grondbeleid. Voorkeursrecht, onteigening, een nieuwe richtlijn voor taxaties, andere rekenmethodes voor de inbrengwaarde, waardevermindering ten gunste van publieke doelen, verbeterde baatbelasting en planbaatbelasting, en dit in combinatie met de fiscale maatregelen zoals beschreven in het rapport van SEO van maart 2023 over de effecten van de stapeling van huurmaatregelen en de toekomstige vermogenswinstbelasting voor box 3-bezit.

Dan is het volgens ons geen verrassing dat investeerders en beleggers de woningmarkt verlaten. Ik herinner mij de stellige ontkenning van de minister in een eerder debat over het aangekondigde vertrek van de Zweedse belegger. Wij krijgen ook signalen dat kleinere beleggers de markt de rug toekeren. Maar de minister stelt dat de marktpartijen vooral duidelijkheid willen en dat hij die juist geeft met zijn wetten! Zo lust ik er nog wel een paar. Het is alsof een chirurg tijdens de operatie om jouw been te redden zegt: haal het er maar af, dan heb je tenminste duidelijkheid. Het onderdeel "Een stabiel investeringsklimaat" uit de brief van de minister van 19 april leest dan ook voor marktpartijen als een hoofdstuk uit een slecht horrorboek. Het staat bol van onheilstijdingen over voorgenomen maatregelen, verpakt in een flinterdun cadeaupapiertje van overleg, samenwerking en rapportage en monitoring.

Ten slotte, voorzitter. Wij zullen een keuze moeten maken tussen beschikbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Een eeuwenoude logica leert ons dat de betaalbaarheid verbetert wanneer de schaarste minder wordt, tenminste op de vrije markt. Dus pleit de fractie van de BBB voor het in stand houden van het vrije huursegment van de woningmarkt. Een groter aanbod in combinatie met een verminderde vraag zal de prijzen doen dalen. Zoveel over beschikbaarheid en betaalbaarheid.

Blijft over duurzaamheid. Doorrekeningen van de verplichte duurzaamheidsopgave voor de bestaande voorraad van woningcorporaties laten zien dat dit een materiële impact heeft op de investeringskracht voor de bouw van nieuwe woningen. Bovendien levert dit nauwelijks iets op in de financiën van de corporaties en komen zo'n beetje alle corporaties hiermee gevaarlijk dicht in de buurt van hun financiële ondergrens. Zij schrappen nu ook al nieuwbouwprojecten omdat het geld er niet is door de verduurzamingseisen. Deze ambities zijn onbetaalbaar en onhaalbaar. Toch denken we dat de woningzoekenden liever een minder duurzame woning hebben dan geen woning. Ook daarover zullen wij in tweede termijn een motie indienen.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. U heeft nog een interruptie van de heer Nicolaï.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik hoorde tussen de regels door dat ook de BBB zich er zorgen over maakt dat er te weinig woningen zijn. Om woningen te bouwen zit je met problemen. Dat heeft het rapport-Remkes al naar voren gebracht. Je zit met de stikstof. Uit het rapport-Remkes blijkt ook dat die problemen voor een groot deel door de landbouw worden veroorzaakt. Waarom is in dit visiedebat niets te horen over wat de BBB, die ook burgers bedient, nu eigenlijk de boeren voorstelt om te doen in het belang dat er meer woningen gebouwd kunnen worden? Er is door Remkes gezegd dat er minder landbouwbedrijven moeten komen. Dat gaat helpen. Dat zou je toch kunnen zien als een handreiking naar de burgers die de heer Kemperman als partij vertegenwoordigt? Waarom horen wij daar niets over? Wat is de BBB bereid om te doen voor die burgers?

De heer Kemperman (BBB):

Dank u wel, meneer Nicolaï. Het is altijd wonderlijk hoe je uit een betoog van acht kantjes precies dat stukje van de landbouw weet te halen dat ons natuurlijk niet verbindt. Ik heb overigens in mijn bijdrage vele goede initiatieven genoemd van de minister. Ik som op: het optopprogramma, woningsplitsing, nationaal transformatieplan, instructieregel bijplaatsen mantelzorgwoningen en de suggestie voor de vakantiewoningen. Dus we hebben wel degelijk suggesties gedaan om binnen de bestaande voorraad het beleid te verbeteren. Het tweede punt is dat we suggesties hebben gedaan over de nieuwbouw en de duurzaamheidseisen die woningcorporaties nu de nek omdraaien, waardoor ze echt concrete plannen schrappen. Ik zit elke week aan tafels waar dat gebeurt en waar we projecten moeten terugdraaien. We hebben suggesties gedaan om wat meer ruimte en lucht te gunnen aan de corporaties. Dus bij de bestaande voorraad doen we suggesties en geven we complimenten, maar hebben we ook kritiek, net als bij de nieuwbouwopgaven, waarvoor we ook suggesties doen. Ik denk dat dit het antwoord is waar u het mee moet doen.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik vroeg niet naar wat de BBB vindt wat de minister moet doen. Ik vroeg aan BBB wat BBB zelf vindt dat ze voor de burgers kan doen die een woning nodig hebben die niet gebouwd kan worden omdat men tegen stikstofproblematiek aan loopt, die voor een groot deel wordt veroorzaakt door die boeren, die ook in uw partij zitten. Dat zal best lastig zijn in uw partij, want dat zijn belangen van boeren tegenover belangen van burgers. Net zo goed zijn er heel veel boeren die in de zomer, als er weinig regenwater is gevallen, gaan pompen, waardoor funderingen van woningen gevaar lopen. Dat zijn burgers. Dus je krijgt burgers tegenover boeren. Wat doet u daar nou mee? Geeft u nou een handreiking?

De heer Kemperman (BBB):

Ik kan niet op al uw aannames ingaan. Het pompen van grondwater is weer een heel ander debat. We hebben recent nog een debat over de waterkwaliteit gevoerd met de minister van IenW. Het is de minister zelf die zegt dat de stikstofbeklemming voor de woningbouw maar een zeer beperkte reden is waarom er niet of minder gebouwd kan worden. Het is wel zo dat planprocedures daardoor langer kunnen duren. Uw aanname dat het de boeren zijn die de woningmarkt op slot zetten — ik sla het maar even heel plat — wordt door ons niet gedeeld, omdat er nog heel veel te doen is via een andere weg. Die aanname wordt ook niet gedeeld door de minister in zijn beleid. Ik kan u dus niet volgen als u zegt: het zijn de boeren die ervoor zorgen dat we geen woningen in Nederland hebben.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik vind het jammer dat u als partij die zegt voor burgers op te komen eigenlijk geen handreiking geeft op dit vlak en dwarsligt wanneer het gaat om opkoopprogramma's enzovoorts, waarvan het rapport-Remkes zegt dat dat een uitweg zou bieden. Ik vind dat heel jammer en betreurenswaardig en denk dat de burgers van BBB dat met mij eens zijn.

De heer Janssen (SP):

Even een kort punt. Het zal een omissie zijn, maar het is gebruikelijk in het kader van transparantie — zo hebben we dat met elkaar afgesproken — dat als iemand het woord voert over een onderwerp waar hij zelf via functies, nevenfuncties of persoonlijke belangen bij betrokken is, hij dat voorafgaand aan het debat even meldt. Dat heeft de heer Kemperman niet gedaan. Ik neem aan dat dat een omissie is. Misschien wil hij dat nog herstellen.

De heer Kemperman (BBB):

Zeker, meneer Janssen. Ja, ik ben werkzaam in de volkshuisvesting, in meerdere functies. Ik ben ook belegger in een enkele woning voor mijn eigen pensioen in eigen beheer. Overigens is dat uit den treure door de autoriteit wonen en in alle verslaglegging en alle stukken die u daarop wil naslaan in detail uitgemeten. Ik ben daar zelfs drie keer voor op gesprek geweest. Ik heb het alleen niet, zoals u vraagt, aan deze Kamer gemeld. Bij dezen de volledige transparantie.

De heer Janssen (SP):

Daarom zeg ik ook: het zal wel een omissie zijn. Het is niet zo dat ik u niet vertrouw of dat het verborgen is. Het staat keurig allemaal op de site. Maar we hebben nu eenmaal in het kader van de transparantie met elkaar die afspraak gemaakt. Daarom zei ik dat het waarschijnlijk een omissie zal zijn en ik het nog even onderstreep.

De heer Kemperman (BBB):

Dan zijn we het eens. Dat is dan de kleine omissie in de overdaad aan transparantie.

De voorzitter:

Dank u wel voor deze herinnering, meneer Janssen. Dan geef ik het woord aan de heer Van Meenen van de fractie van D66.