Verslag van de vergadering van 7 juli 2025 (2024/2025 nr. 37)
Aanvang: 20.38 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie (36372);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van het voorstel van wet houdende wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie (36583).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en het wetsvoorstel Wijziging van het voorstel van wet houdende wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie. Ik heet de staatssecretaris Rechtsbescherming van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Recourt van de fractie van GroenLinks-PvdA.
De heer Recourt i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag is een wet aan de orde, eigenlijk twee wetten, die strafbaar handelen vanuit de strengst bewaakte gevangenissen moet tegengaan. Dat is een goede zaak. Misdaad mag niet verdergaan binnen de muren. Met de dader in de cel moeten slachtoffers, nabestaanden, rechtshandhavers en getuigen veilig zijn. Dat bleek niet altijd het geval. Het is dus goed dat deze wet meer bescherming gaat bieden tegen gevaarlijke misdadigers. Zoals iedere wet moet ook deze wet passen binnen de regels en normen die wij met elkaar hebben afgesproken in onze democratische rechtsstaat. Doen we dat niet, dan onderscheiden wij ons niet van de criminelen en verliezen we ons morele gezag. Mijn fractie heeft deze wet met die bril op beoordeeld.
Het is zeer zorgelijk dat de Tweede Kamer deze bril niet op heeft gehad en bewust amendementen heeft aangenomen die zeer waarschijnlijk in strijd zijn met de Grondwet. Als het beeld belangrijker wordt dan de inhoud, gebeuren er grote ongelukken. Afgelopen donderdag zagen we weer een voorbeeld. Ik hoop echt dat deze Kamer, de Eerste Kamer, het beeld het beeld laat als de inhoud niet deugt. Het helpt als we elkaar op de inhoud vasthouden en er geen partijpolitiek van maken.
Een lichtpuntje in deze duisternis is het optreden van toenmalig bewindspersoon Weerwind. Hij was de rechtsstaat wél waardig met zijn mededeling dat hij de wet met deze wijzigingen niet zou voortzetten, met het vragen van advies aan de Raad van State, die inderdaad concludeerde dat de wet op meerdere punten in strijd was met de Grondwet en verdragen, en vervolgens met het snel initiëren van een herstelwet. Na het aanvaarden van de herstelwet is door de Tweede Kamer over de nu voorliggende wet gestemd. Met grote meerderheid is de wet aangenomen. Gelukkig is de wet met deze supernovelle materieel hersteld. Anders had deze Kamer de wet niet kunnen aannemen, terwijl extra maatregelen wel noodzakelijk lijken.
Dan de inhoud. Deze wet kan grote beperkingen aanbrengen op het recht op contact met de buitenwereld van een gedetineerde. Ook wordt het toezicht op het contact met de rechtshulpverleners voor deze categorie gedetineerden opgevoerd. Deze maatregelen kunnen noodzakelijk zijn, helaas. We hebben de voorbeelden waarin het fout is gegaan, zien langskomen. Uit ervaring weet ik dat een nog groter deel van de incidenten de pers niet haalt. De kernvraag die mijn fractie stelt bij de afweging van belangen bij deze wet, is of de maatregelen proportioneel zijn, in die zin dat niet méér gedetineerden aan deze zware en resocialisatiebeperkende maatregelen onderworpen worden dan noodzakelijk, dat ze niet langer dan noodzakelijk van toepassing zijn en dat ze niet zwaarder moeten zijn dan noodzakelijk. De schriftelijke vragen van deze Kamer vroegen met name een toelichting op deze proportionaliteitsaspecten. De vragen zijn naar het oordeel van mijn fractie goed beantwoord, maar hebben niet alle zorgen weggenomen. Daarom heb ik nog de volgende vragen.
De staatssecretaris schrijft in antwoord op onze vragen dat een voorgenomen besluit tot plaatsing in de ebi of de AIT maatwerk is en wordt voorgelegd aan de selectiecommissie, die advies uitbrengt over de voorgenomen plaatsing of verlenging. Mijn fractie vindt de partijen die bij deze zwaarwegende beslissing worden betrokken begrijpelijk, maar beperkt. Waarom wordt het in geval van verlenging niet verplicht dat ook de directeur van een inrichting altijd via DJI wordt bevraagd over het gedrag binnen de inrichting? Kan de minister toezeggen dat dit standaard zal gebeuren? Want ik heb dat niet kunnen terugvinden. En waarom wordt ook niet de Reclassering over de sociale context bevraagd? Mijn fractie snapt dat actuele veiligheidsaspecten buiten de inrichting leidend zijn, maar toch kan de context worden verbreed en kan het gevaar van een te eenzijdige en wellicht te gemakzuchtige beslissing om voor alle zekerheid maar voor plaatsing in het zware regime te kiezen, worden tegengegaan.
De staatssecretaris legt de bal vervolgens bij de gedetineerde zelf, door erop te wijzen dat deze met eigen stukken het rechtsvermoeden kan weerleggen. Dat is een goede zaak, maar wel pas als dit rechtsvermoeden voldoende individueel is onderbouwd. Kan de staatssecretaris op het voorgaande reageren?
Omwille van de tijd sla ik een stukje over. Ik kom dan bij de RSJ, het adviesorgaan dat de regering adviseert over detentie. De RSJ heeft geadviseerd tegen deze wet te stemmen. Zo'n advies kun je niet makkelijk passeren. De kern van de kritiek van de RSJ is ook hierbij de proportionaliteit. Letterlijk zei de RSJ: "de wet is te generiek in plaats van maatwerk".
Daarnaast wil ik wijzen op de opmerking van de RSJ dat de behandeling van een beroep bij deze instantie moet plaatsvinden binnen de grenzen van de wet. Als de wet dus weinig ruimte voor toetsing aan bijvoorbeeld de proportionaliteit toestaat, is ook de rechtsbescherming beperkt. Kan de staatssecretaris ons ervan overtuigen dat het in de praktijk geen generieke beslissingen worden, maar dat het echt maatwerk wordt? Kan de staatssecretaris ook zo concreet mogelijk aangeven welke eisen de RSJ aan de motivering van een besluit op basis deze wet mag stellen? Waarom differentieert de wet niet wat meer tussen de ebi en de AIT, zodat een redelijk model voor afschaling ontstaat? Op welke wijze is in deze wet verdisconteerd dat de zeer gemankeerde resocialisatie van deze groep gedetineerden ook zal leiden tot toename van gevaar, namelijk na detentie? Dan een ander element. Heeft deze wet een positief effect op het regime van de overige inrichtingen? Ik sluit mij nu alvast aan bij de vragen die collega Van Toorenburg op dit punt zal gaan stellen.
Dan de maximering van aantal raadslieden tot twee. Ook hier is de beantwoording van de vragen de helderheid ten goede gekomen. Het maximum is niet absoluut en de beperking lijkt zich inderdaad te verhouden tot het EVRM, met als voornaamste doel de mogelijkheden tot het incrimineren van de raadsman te verkleinen. Maar is veiligheid — daar gaat het om; dat is het doel — op z'n plaats in de enige beperkingsgrond die het EVRM geeft, te weten het belang van rechtspleging? Jurisprudentie kent dit voorbeeld in elk geval niet, voor zover ik dat kon nagaan.
Ook op dit punt verdere vragen over de praktijk. Kan de staatssecretaris met concrete voorbeelden toelichten wanneer er meer dan twee raadslieden worden toegestaan, naast de twee voorbeelden die zijn gegeven? Het gaat immers niet alleen om de kwaliteit om de verdediging, maar ook om de "quality of arms". Ook die is hier aan de orde, want waar het OM met een groot team een grote zaak behandelt, moet de verdediging adequaat weerwoord kunnen geven. Ook hier heb ik geen jurisprudentie gevonden die het standpunt van de staatssecretaris onderbouwt. De voorbeelden zijn er toch vooral — ik zeg dit buiten mijn spreektekst om — als er een andere expertise aan de orde is. In dat geval kan er een derde raadsman bij komen. Maar het gaat mij erom: als het een enorme zaak is, is er dan de mogelijkheid om van de standaardregel van twee raadslieden af te wijken en meer raadslieden toe te staan?
Voorzitter. Dan de last voor de familie om telefonisch contact te hebben met de gedetineerde. Dat contact wordt verzwaard, doordat dit straks alleen nog maar kan gebeuren vanuit een p.i., een penitentiaire inrichting, terwijl voorheen het politiebureau volstond. Dit is niet alleen een extra last voor de familie, maar belemmert feitelijk ook de omgang, omdat de drempel hoger wordt. Ook hier zijn de argumenten van de regering op het eerste oog redelijk. Er is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van het politiebureau, maar daar bleken de beveiliging van en de screening voorafgaand aan een bezoek aan de spreek- en belkamers onvoldoende. Ook is er onvoldoende gekwalificeerd personeel op de bureaus aanwezig. Kan de minister desondanks nog eens toelichten waarom ook de familie aan zo'n relatief zwaar veiligheidsregime moet voldoen? De meeste politiebureaus hebben toch arrestantencellen? Is de ervaring hiermee onvoldoende om de familie op te vangen? Overigens gaat het hier bij "familie" maar om een of twee personen.
Voorzitter, afrondend. Mijn fractie ziet dat het huidige regime voor gevangenen die een gevaar vormen voor de samenleving en de rechtsstaat, onvoldoende in staat is om dit gevaar maximaal tegen te gaan. Mijn fractie vindt dat de maatregelen uit deze wet voldoende gericht moeten zijn. Mijn fractie hoopt dat de staatssecretaris ons er met zijn antwoorden van kan overtuigen dat dit ook het geval is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66 en mede namens de Partij voor de Dieren.
De heer Dittrich i (D66):
Dank, voorzitter. De bijzondere voorgeschiedenis, met die drie amendementen die veel te ver gingen en die door het advies van de Raad van State de grond in werden geboord, laat ik omwille van de tijd maar achterwege. Ik volsta met te zeggen dat de fractie van D66 en die van de Partij voor de Dieren tegen auditief toezicht op gesprekken tussen advocaten en hun cliënten zijn, ook als ze in de extra beveiligde inrichting of in een Afdeling Intensief Toezicht zitten. Wij zijn blij — de heer Recourt zei dat ook al — dat minister Weerwind niet verder wilde met het geamendeerde wetsvoorstel en dat er nu een ander wetsvoorstel ligt.
Maar wij sluiten onze ogen niet voor het feit dat de georganiseerde criminaliteit verhard is. Juist gedetineerden die lange gevangenisstraffen moeten ondergaan, soms levenslang, kunnen zoeken naar mogelijkheden om ongecontroleerd met de buitenwereld te communiceren. Zij worden ook wel de buitencategorie gedetineerden genoemd. Uiteraard zullen de boodschappen die zij naar buiten willen brengen, geen felicitaties zijn voor verjaardagen, tenzij dat codetaal is. Het gaat om bedreigingen, om opdracht geven tot ernstige vormen van criminaliteit en om hulp proberen in te roepen om bijvoorbeeld uit de ebi te ontsnappen.
De twee fracties namens welke ik het woord voer, vinden het logisch dat de regering dit soort gedrag via wetgeving onmogelijk probeert te maken. De regering wil communicatiemogelijkheden vergaand beperken, deze soms zelfs tot nul reduceren, en soms toezicht houden op contacten die nog wel mogelijk blijven met de buitenwereld, zoals gesprekken met advocaten. Dat is het eerste punt waar ik wat uitgebreider op wil ingaan. De hoofdregel is dat het contact tussen de advocaat en zijn cliënt vertrouwelijk blijft, dus geen auditief toezicht, tenzij de advocaat verdachte is. In een concreet geval kan de rechter-commissaris opdracht geven om die gesprekken wel af te luisteren. Maar hoe zit het in de ebi en AIT als de advocaat geen verdachte is van medewerking aan criminaliteiten activiteiten van zijn cliënt? De Nederlandse orde van advocaten zegt daar het volgende over. "Het gaat hier over een buitencategorie. Er hebben zich slechts een paar incidenten in Nederland voorgedaan. Dat maakt dat zeer terughoudend omgesprongen moet worden met het invoeren van generieke wetgeving en maatregelen die ook nog eens zeer diep ingrijpen op mensenrechten en het recht op rechtsbijstand om dat doel te bereiken. Adequate bijstand komt op dit moment steeds meer onder druk te staan. Dat is schadelijk, ook voor de legitimiteit van het strafproces." Ik zou de staatssecretaris willen vragen om ook in dit debat op de opmerkingen van de Nederlandse orde van advocaten te reageren.
Wat zijn de daadwerkelijke mogelijkheden voor maatwerk bij hoogrisicogedetineerden in de ebi of AIT? Die vraag kwam ook op toen wij een deskundigenbijeenkomst hadden georganiseerd met de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de RSJ. Ook zij zijn heel kritisch over de mogelijkheden om maatwerk te leveren. Zou de staatssecretaris nog eens willen ingaan op wanneer maatwerkbeslissingen worden genomen en door wie? Kunnen zij in de praktijk ook daadwerkelijk worden toegepast conform de achterliggende gedachte van het wetsvoorstel? Dit gegeven het feit dat er een cellentekort is, er personeelsgebrek is en er een hoog ziekteverzuim in de gevangenissen is. De regering motiveert het wetsvoorstel onder andere met het argument dat het de advocaten beschermt tegen de druk, dwang en dreiging die van een gedetineerde kan uitgaan. Daarom komt de regering met het voorstel om maar twee advocaten toe te laten, tenzij de gedetineerde kan aangeven dat hij meer advocaten nodig heeft. Dat is bijvoorbeeld als hij naast een strafrechtadvocaat een advocaat gespecialiseerd in familierecht nodig heeft.
Bovendien kan visueel toezicht op het vertrouwelijke gesprek tussen de advocaat en de cliënt plaatsvinden. Dat gaat via cameraregistratie. Ik heb de volgende vragen aan de staatssecretaris. Hoelang worden de beelden van de visuele registratie opgeslagen? Wie mag er naar kijken en onder welke omstandigheden? En wie bepaalt dat eigenlijk? Ik vond die vragen nog niet echt helder beantwoord in de schriftelijke voorfase. Het zijn natuurlijk lastige situaties waarin een advocaat terecht kan komen. Ik moet zeggen dat ik toen ik zelf advocaat was weleens de vraag heb gehad, toen ik een cliënt ging bezoeken in de gevangenis: "Zou je mijn broer willen bellen? Zou je hem willen vragen of hij de auto wil verkopen? Die staat in de garage van meneer X." Dat kan een hele legitieme vraag zijn, maar daar kan natuurlijk ook een heel ander iets achter schuilen, een verborgen boodschap. Daarom is het eigenlijk een beetje raar. Het aantal advocaten zou eigenlijk helemaal niet zo relevant moeten zijn voor de dilemma's waarmee een advocaat te maken kan krijgen. De Nederlandse orde van advocaten wijst het beschermingsargument van de regering dan ook af. Het lijkt ook een beetje met de haren erbij gesleept te zijn. Kan de staatssecretaris op die grondslag nog eens verder ingaan?
De leden van onze fracties kunnen in beginsel instemmen met een beperking tot die twee advocaten, tenzij het rechtsvermoeden weerlegd kan worden en gemotiveerd aangegeven kan worden waarom iemand meer advocaten nodig heeft. Mogen wij ervan uitgaan dat het toegezegde maatwerk serieus uitgevoerd wordt en dat er dus geen omstandigheden zijn die de kwaliteit van de beslissingen beïnvloeden? De wettelijke regeling moet immers wel voldoen aan de eisen van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit. Dat is niet alleen van belang vanuit grondwettelijk perspectief, maar ook bezien vanuit de penitentiaire beginselen van minimale beperkingen, humane bejegening en resocialisatie.
Voorzitter. Dan heb ik nog een vraag over de arts in detentie. In de voorbereidende fase van beide wetsvoorstellen is het heel veel gegaan over advocaten die hun cliënt in de gevangenis bezoeken, maar hoe zit het eigenlijk met de dokter die een patiënt bezoekt in verband met medische klachten? Ook tussen de arts en de gedetineerde patiënt bestaat er een vertrouwensrelatie. Is visueel toezicht op het contact tussen de arts en de gedetineerde volgens dit wetsvoorstel mogelijk? Zo ja, levert dat geen extra complicerende situaties op wanneer een arts bijvoorbeeld een lichamelijk onderzoek zou moeten verrichten in verband met de betreffende gezondheidsklachten? Zijn er situaties bekend waarin dit type hoogrisicogedetineerden, waarover we het in dit wetsvoorstel hebben, artsen onder druk hebben gezet om bepaalde communicatie naar buiten te brengen? Graag een reflectie van de staatssecretaris op dit punt en op de vraag wat het verschil is tussen het bezoek van een arts aan een gedetineerde patiënt en het bezoek van een advocaat.
Tot slot wil ik nog ingaan op de ebi en de AIT. Zoals gezegd heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming geconstateerd dat de verscherpte toezichtsmaatregelen voor de ebi en de AIT grotendeels gelijkluidend zijn. Daardoor is het verschil tussen beide regimes op dit punt volgens de RSJ te verwaarlozen, en dat terwijl het risico bij een ebi-gedetineerde veel ernstiger zou moeten zijn. Van belang is dus de vraag waar een gedetineerde wordt geplaatst: is dat in de ebi of op de AIT? De selectiecommissie adviseert over een voorgenomen plaatsing of verlenging, maar wat zijn nou de verschillen tussen de beperkingen die volgens dit wetsvoorstel kunnen worden opgelegd aan iemand die in een ebi of in een AIT wordt geplaatst? Het gaat in beide categorieën om gedetineerden die een hoog tot zeer hoog risico vormen, bijvoorbeeld vanwege vluchtgedrag of voortzetting van ernstige criminele feiten. Dus waar zit 'm nu precies het verschil in? De RSJ ziet het niet en wij dus ook niet.
Is het al voorgekomen, bijvoorbeeld wegens gebrek aan personeel of een hoog ziekteverzuim, dat mensen, die eigenlijk in een AIT thuishoren, toch in een ebi worden geplaatst of misschien wel andersom? Want wat als de AIT's vol zitten? Wordt iemand dan in de ebi geplaatst? Als er verschillende rechtsgevolgen zijn, kan dat bezwaarlijk uitpakken voor een gedetineerde die in zijn al heel erg beperkte vrijheden, nog verder, te zeer, kan worden beperkt. Daar graag een reactie op. Mevrouw Van Toorenburg werd net al genoemd en ik heb begrepen dat zij straks ook nog op dit punt in zal gaan.
Helemaal tot slot. In de structuur van het wetsvoorstel zit besloten dat de minister bevelsbevoegdheid heeft om bepaalde beperkende maatregelen op te heffen. Maar de fracties van D66 en de Partij van de Dieren vroegen zich af of het dan niet raar is om in de wettekst te lezen dat ook de directeur van de ebi of de AIT zijn eigen bevoegdheid houdt om maatregelen te nemen, naast die — zo staat het ook in de tekst van de wet — van de minister. Kunnen er dan niet lastige situaties ontstaan, bijvoorbeeld doordat de directeur concreet in de dagelijkse omgang in detentie bepaalde maatregelen treft, terwijl de minister, bijvoorbeeld op basis van informatie van de inlichtingendiensten, informatie die de directeur dan weer niet heeft, een andere afweging zou willen maken? Hoe wordt voorkomen dat dergelijke beslissingen tegen elkaar in werken en dus ook voor de gedetineerde verwarrend kunnen zijn?
Mevrouw de voorzitter, met belangstelling wachten beide fracties de beantwoording van de staatssecretaris af. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Van Toorenburg van de fractie van het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De heer Dittrich doet mij ineens even terugdenken aan de geboorte van onze oudste dochter. De huisarts kwam daarna bij ons thuis langs. Hij zat bij mij aan bed. Zij kwam net uit de ebi terug, omdat een van de gedetineerden in de ebi hartproblemen had. Ik moet u zeggen, en daarom noem ik het even, dat die arts zo onder de indruk was van de ebi dat ik daarover echt een halfuur met haar heb moeten praten. Die baby was gewoon aan het slapen. Niks aan de hand! Maar die arts had zoiets van: wat gebeurt daar? Vertel er eens over.
Dat is misschien wel iets wat we nog wel aan de staatssecretaris zouden kunnen meegeven: zijn artsen hier eigenlijk altijd wel goed op voorbereid? Mijn ervaring is dat het best een ding is. Je wilt openstaan voor je cliënt, voor je patiënt, maar tegelijkertijd kom je natuurlijk in een gebouw waar je eigenlijk meteen al gedesoriënteerd bent. Een kleine anekdote, voorzitter! Het kost me een minuut, maar het was te leuk.
Voorzitter. In het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw werd Nederland diverse keren opgeschrikt door gewelddadige ontvluchtingen uit het Nederlandse gevangeniswezen en de huizen van bewaring. Deze ontvluchtingen gingen soms gepaard met gijzelingen en hadden enorme impact op de hele samenleving, maar vooral op het personeel in de penitentiaire inrichtingen. Er moest dus echt iets gebeuren.
Op vier plekken in het land werden extra beveiligde afdelingen ingericht, speciaal voor vluchtgevaarlijke gedetineerden. Maar helaas, in 1993 ontvluchtten zes gedetineerden De Geerhorst in Sittard. Ze hadden hiervoor het personeel bedreigd met zelfgemaakte wapens en dwongen buiten automobilisten uit hun auto's om de vlucht in te zetten naar België. Het was een ontsnapping als in een film, maar wel met blijvende schade voor de slachtoffers.
De toenmalige directeur van De Geerhorst ging moedig achter zijn mensen staan. "Voor zijn mensen staan", zou je eigenlijk moeten zeggen. En hij zei: zolang er voor zware criminelen het huidige gevangenisregime kan blijven bestaan, zijn ontsnappingen mogelijk. Maar gelukkig modderde men niet voort. Men ging alles op alles zetten om ervoor te zorgen dat er een inrichting kwam van waaruit een gedetineerde niet zou kunnen ontsnappen. Dat werd de ebi in Vught, waar tot op de dag van vandaag nog niemand uit ontsnapt is.
Het was een oplossing voor gedetineerden die een echt gevaar vormen, zodat het overige gevangeniswezen enige ontspanning kon toestaan en andere afdelingen en inrichtingen een normaal beveiligingsregime overeind konden houden, waar vergaande beperkingen niet nodig zijn omdat het gevaar daar simpelweg niet aanwezig is. Mijn vraag is: herkent de staatssecretaris dit beeld?
We horen heel vaak heel vocaal alle critici op die zwaarbeveiligde afdelingen, maar we horen zelden dat die juist ervoor hebben gezorgd dat het totale gevangeniswezen nog enige ontspanning overeind kan houden, zodat je technisch — het gebeurt ook weleens hier en daar — nog kan ontsnappen uit een inrichting. Als je niet heel erg gevaarlijk bent, is dat ook niet het allerergste wat er kan gebeuren. Het gaat erom dat je een humaan detentieklimaat overeind houdt. Herkent de staatssecretaris dit en zou hij daar wat over kunnen vertellen?
Natuurlijk is niet al het gevaar geweken. Hele gewiekste gedetineerden hebben in de afgelopen tijd kans gezien om hun misdaden voort te zetten, ook al zaten ze in het zwaarst beveiligde regime. Voor met name de slachtoffers van deze zware misdadigers en hun nabestaanden is het een heel enge gedachte dat hun lange arm zelfs tot buiten de ebi reikt en dat zij dus nog altijd niet veilig zijn.
Voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad is dit voortgezette handelen ook heel problematisch. Het is hierdoor echt dweilen met de kraan open. Daarom zijn helaas aanscherpingen nodig. De georganiseerde misdaad verhardt op een manier die ons voorstellingsvermogen soms te boven gaat. Denk aan de martelcontainers, aan de vergiftiging van de advocatuur en aan de beschermingsmaatregelen voor het DJI-personeel, waaronder inmiddels ook menig ex-politicus of politicus moet leven. Het is echt bar en boos.
Het voorliggende wetsvoorstel is wat mijn fractie betreft een passend antwoord op de huidige gevaren, al moet ook mij van het hart dat de voorgeschiedenis er een is waar we ons eigenlijk voor moeten schamen als politici. Al te enthousiast had de Tweede Kamer er een drietal amendementen in gefietst, die apert in strijd zijn met de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gelukkig zijn wij er ook nog en besloot het kabinet om die blamage met een supernovelle te corrigeren, teneinde te voorkomen dat de minister hier, in de Kamer van reflectie, een nat pak zou halen. Ontsporingen, ik zeg het maar even heel expliciet, zijn dus op te lossen. Ik zeg het met nadruk en met een knipoog tegen deze regering.
Voorzitter. Het voorliggend wetsvoorstel kan wat ons betreft de toets van de kritiek doorstaan. Ik verwijs expliciet naar die kritiek, omdat ook wij hier daar niet doof voor zijn. Natuurlijk zijn de beperkingen vergaand, maar helaas zijn ze ook bittere noodzaak, gelet op de genadeloosheid van de georganiseerde misdaad. De contacten met de buitenwereld moeten voor een hele kleine groep extreem gevaarlijke gedetineerden verder worden beperkt. Dat moet natuurlijk met alle rechtswaarborgen worden omkleed. Zo moet degene die eraan onderworpen wordt, de noodzaak ervan wel kunnen toetsen. Dat is prima.
Maar mijn fractie heeft wel een zorg en die zit niet bij de strengheid van de voorgestelde maatregelen, maar ziet op de doelgroep op wie die beperkingen straks betrekking zullen hebben. De lat moet namelijk wel echt heel hoog worden gelegd. Het kan niet zo zijn dat beperkingen gaan gelden voor gedetineerden van wie eigenlijk geen heel groot gevaar uitgaat. Het kan niet zo zijn dat misschien zelfs capaciteitskeuzes een rol gaan spelen.
Voorzitter. Kortom, daar waar critici zeggen dat de voorgestelde maatregelen te streng zijn, komen wij van een andere kant aanvliegen en willen wij de verzekering dat op de extra beveiligde afdelingen alleen die gedetineerden worden geplaatst voor wie dat regime echt noodzakelijk is. Dat dient, met de relevante plaatsingscriteria, gewaarborgd te worden in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Wij vragen daarnaast aan de staatssecretaris om na inwerkingtreding van deze wet aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming inzichtelijk te maken hoe die criteria in de praktijk worden toegepast, zodat de raad zijn adviserende taak goed kan uitoefenen. Ik hoop dat daarna hun kritiek verstomt.
Voorzitter. Tot slot willen we graag dat de plaatsingscriteria worden geëvalueerd. Dit kan de staatssecretaris ook helpen. Want we weten allemaal dat met name de ebi continu onder het vergrootglas ligt. Dat zal straks voor een andere streng beveiligde afdeling niet anders zijn. Dan moet de noodzaak ervan goed kunnen worden gemotiveerd en onderbouwd. Daar is iedereen bij gebaat.
Voorzitter. Kort en goed: we geloven erin dat je beperkte maatregelen zult moeten treffen, maar kijk heel goed voor wie die van toepassing zijn. Alleen dan maken we Nederland echt veiliger.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Talsma van de fractie van de ChristenUnie.
De heer Talsma i (ChristenUnie):
Dank u zeer, mevrouw de voorzitter. Dat we vandaag gelijktijdig met een wetsvoorstel ook meteen een ingrijpende reparatie op dat wetsvoorstel behandelen is heel uitzonderlijk; dat kwam al even aan de orde. De goede verstaander zal mij onmiddellijk begrijpen als ik zeg dat dit wat mijn fractie betreft ook heel uitzonderlijk moet blijven. Het recht van amendement is in onze parlementaire democratie van wezenlijke betekenis, maar de totstandkoming van de voorliggende wetsvoorstellen toont aan dat het gebruik van dat recht ook grote verantwoordelijkheden met zich meebrengt.
Dat gezegd hebbende, richt ik me op de inhoud van de voorstellen. Blijkens de considerans is de aanleiding voor het wetsvoorstel gelegen in "de noodzaak om aanvullende maatregelen te nemen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie". Het uitgangspunt is dat de voortzetting van crimineel handelen tijdens het verblijf in detentie en in het bijzonder op een AIT of in de ebi moet worden belemmerd en bestreden. Dat uitgangspunt kan rekenen op steun van mijn fractie.
Bij de voorbereiding van deze behandeling sprongen twee stukken er zodanig uit dat ik daar graag wat extra aandacht aan besteed. Allereerst gaat dat om de consultatiereactie van de Nederlandse orde van advocaten. De wetgevingsadviescommissie strafrecht toonde zich zeer kritisch. Dat is niet uitzonderlijk, zeg ik met veel waardering. Veel van de terecht geformuleerde bezwaren hebben ook een goede plek gekregen in de parlementaire behandeling. Maar zowel de commissie als de algemene raad van de NOvA voelden zich ook genoodzaakt om te reageren op het gevoel dat het wetsvoorstel bij hen opriep: een gevoel van wantrouwen richting de advocatuur op basis van een beperkt aantal incidenten, hoe ernstig ook. Mijn fractie waardeert het feit dat de advocatuur dit gevoel uit en zet graag een nadrukkelijke streep onder de formulering die de algemene raad in dit verband zelf gebruikt, namelijk: "Veruit de meeste advocaten doen hun werk op integere wijze." Hoewel ik er niet aan twijfel dat het kabinet die stelling deelt, zou ik het erg op prijs stellen als dit ook door de staatssecretaris bevestigd kan worden.
Het tweede stuk dat er bij de voorbereiding uitsprong, was het rapport van het WODC naar aanleiding van het onderzoek naar de inhoud en de praktijk van het Italiaanse 41-bis-antimaffiadetentieregime. De vraag was of bepaalde elementen van dat regime behulpzaam zouden kunnen zijn voor het Nederlandse detentieregime van de ebi. Dat WODC-rapport kwam uit kort nadat het wetsvoorstel was ingediend. In de aanloop naar het indienen van het wetsvoorstel en in de politieke reacties op bepaalde ernstige incidenten met betrekking tot georganiseerde criminaliteit tijdens detentie, werd meer dan eens met veel enthousiasme, en bijna verlekkerd, gekeken en gewezen naar het Italiaanse model. Opvallend genoeg slaat het WODC-rapport helemaal niet zo'n verlekkerde toon aan. Het laat namelijk zien dat in het Italiaanse voorbeeld de effecten van de maatregelen zeer ingrijpend zijn en dat aanpassingen van het systeem op een later moment moeilijk blijken, vooral daar waar het gaat om versoepeling of de mogelijkheid van flexibiliteit en maatwerk.
Mevrouw de voorzitter. Voor mijn fractie staat buiten kijf dat er goede redenen zijn voor de verschillen tussen, pak 'm beet, de ebi en Hotel Des Indes. Maar als het gaat om de verwezenlijking van fundamentele rechten en principes in detentie, zoals een humane behandeling, relationele veiligheid, resocialisatie en aandacht voor de mentale en fysieke gevolgen van bepaalde beperkingen voor de individuele gedetineerden, heeft de overheid een nadrukkelijke verantwoordelijkheid.
Een van de constateringen van het WODC is dat een exitstrategie om uit het 41-bis-regime te raken in Italië niet voorhanden is. De onderzoekers stellen vast dat er voor tijdelijk gestraften die in dat regime verblijven niet stapsgewijs wordt toegewerkt naar terugkeer in de samenleving en dat het eerder regel dan uitzondering is dat zij tot aan de laatste dag van hun detentie in dit buitengewoon strenge regime verblijven. Ook blijkt het zeer ingewikkeld om het regime niet rigide en generiek, maar flexibel en meer op maat toe te passen.
Kijkend naar de wetsvoorstellen zoals ze nu voorliggen, heeft mijn fractie de zorg dat precies datzelfde weleens zou kunnen gaan gelden voor de Nederlandse situatie. De reacties van de RSJ en ook de Raad van State versterken die zorg. Graag dus een heldere reflectie op dit punt van de zijde van het kabinet. Wat is bij ons in Nederland straks de exitstrategie? Hoe behouden wij het uitgangspunt van maatwerk in detentie? Wat zijn de te verwachten effecten voor gedetineerden, voor hun familie en voor gevangenispersoneel? Hoe kunnen fundamentele rechten van gedetineerden en principes van het Nederlandse gevangeniswezen gewaarborgd blijven? Graag verneemt mijn fractie heel concreet hoe het kabinet hiermee aan de slag gaat.
In het bijzonder vraag ik aandacht van het kabinet voor de zorg van mijn fractie dat het betrekkelijk eenvoudig is om op te schalen in beveiligingsniveau, maar dat afschalen in de praktijk een stuk minder soepel gaat. In antwoord op vragen van deze Kamer heeft het kabinet weliswaar toegelicht hoe de jaarlijkse beoordeling procedureel verloopt, maar of daarmee ook "afschaalangst" voldoende is ingekaderd, kan mijn fractie nog niet zo goed beoordelen. Graag ook een reactie op dat punt. Kan het kabinet bovendien toezeggen dat dit aspect een plaats zal krijgen in de evaluatie binnen drie jaar na inwerkingtreding?
Waar het gaat om handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid heeft mijn fractie nog een paar vragen. De eerste betreft de rechtsbescherming. Een gedetineerde kan in bezwaar bij de minister en vervolgens in beroep bij de RSJ. De aanvankelijk gestelde termijn van zes weken voor een beroepsprocedure is geschrapt, omdat die niet haalbaar zou zijn. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat de RSJ extra raadsleden en secretarissen moet aantrekken om deze beroepszaken op te pakken. Hoe staat het daar nu mee, vraag ik de staatssecretaris. Hoe wordt voorkomen dat het loslaten van de zeswekentermijn wel een cosmetische oplossing is voor een personeelsprobleem, maar dat de voortvarende rechtsbescherming van een gedetineerde in een heel streng regime onder druk staat?
Ook in breder verband geldt de vraag naar uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De krapte in het gevangeniswezen in samenhang met de personeelstekorten bij DJI zorgt al enige tijd voor hoofdbrekens. In antwoord op vragen vanuit deze Kamer antwoordde het kabinet dat de gevolgen van het wetsvoorstel voor de praktijk zullen worden gemonitord. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet wordt een invoeringstoets gedaan. Daarbij stelt het kabinet: "Zo nodig kan als gevolg van die invoeringstoets in aanvullende bemensing en middelen worden voorzien." Aan de goede bedoelingen achter deze stellingname wil mijn fractie niet twijfelen, maar de vraag dringt zich wel op of zo'n belofte enige realiteitswaarde heeft, gezien de omvang en de duur van de reeds bestaande problematiek. Hoe ziet de staatssecretaris dit?
Tot slot een vraag met betrekking tot de voorgestelde uitbreiding van artikel 73 van de Penitentiaire beginselenwet, met name waar het gaat om de afscherming van gevoelige en/of geheime informatie die aan bepaalde besluiten ten grondslag kan liggen. In haar consultatiereactie deed de politie de aanbeveling om artikel 8:29, lid 6, Awb van overeenkomstige toepassing te laten zijn op beroepsprocedures bij de RSJ ingevolge bevelen van de minister, gebaseerd op dit wetsvoorstel. Die aanbeveling had naar de indruk van mijn fractie de kracht van eenvoud en helderheid, maar is niet overgenomen. In plaats daarvan is nu een procedure voorgesteld waarvan mijn fractie zich afvraagt of die niet onnodig complicerend en bewerkelijk is. Kan het kabinet toelichten waarom niet voor de eenvoudige optie gekozen is? Mag mijn fractie erop rekenen dat ook dit aspect geëvalueerd en zo nodig verbeterd zal worden?
We kijken belangstellend uit naar de beantwoording. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Janssen van de fractie van de SP.
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de collega's voor de vele gedetailleerde vragen die gesteld zijn. Dat geeft mij wat ruimte om iets meer te zeggen over de totstandkoming van het wetsvoorstel dat wij vandaag hier bespreken. Er staan twee wetsvoorstellen op de agenda, waarvan er een inhoudelijk in strijd is met de Grondwet, het EVRM en het Unierecht. Dan stelt de SP-fractie de vraag: hoe heeft de Tweede Kamer dit wetsvoorstel tot stand kunnen laten komen? Sterker nog, al die strijdigheden met hogere wetgeving zijn erin geamendeerd door de Tweede Kamer. Het tweede wetsvoorstel moet vervolgens de strijdigheden weer tenietdoen: het gif voor de rechtsstaat en het antigif vandaag in één behandeling. Ik neem er graag wat meer ruimte voor, omdat ik vind dat wij ons als Eerste Kamer ook moeten uitspreken als dit soort onzorgvuldige en zelfs strijdige wetgeving in de Tweede Kamer tot stand komt en vervolgens bij ons in de Eerste Kamer landt. Collega Van Toorenburg sprak over "ontsporingen". Zij deed dat weliswaar met een knipoog, maar er zijn te veel incidenten wat ons betreft. Daarom wil ik hier een deel van mijn spreektijd aan besteden nu er vandaag zo'n duidelijk voorbeeld ter bespreking voorligt en heb ik hierover een aantal vragen aan de staatssecretaris Rechtsbescherming. Daarna kom ik natuurlijk ook nog terug op de inhoudelijke bespreking.
Rechten komen namelijk met plichten — collega Talsma sprak daar ook al over — en dat geldt zeker voor het recht van amendement dat de Tweede Kamer heeft. Met het recht van amendement komt de plicht om daar zorgvuldig mee om te gaan, waarbij rechtsstatelijkheid en niet politieke wenselijkheid de doorslaggevende factor zou moeten zijn, want inmiddels zijn staatsrechtelijke incidenten met amenderingen geen uitzonderingen meer. Vorige week behandelden wij hier bijvoorbeeld in deze Kamer het initiatiefwetsvoorstel over het vuurwerkverbod. De meeste tijd bij die behandeling werd besteed aan de wet zoals die was gewijzigd door een amendement, waarbij, voorzichtig gezegd, in ieder geval niet heel erg diep was nagedacht over de gevolgen voor de uitvoering. Als we daar nog eens het staatsrechtelijk pandemonium van vorige week in de Tweede Kamer met de Asielwet en de Wet versterking regie volkshuisvesting bij optellen, dan wil ik daar toch wat aandacht aan besteden.
Mijn vraag aan de staatssecretaris Rechtsbescherming is of hij deze trend ook waarneemt. De rol van de Tweede Kamer hierin is evident, maar ziet hij hierin ook een rol voor het kabinet? Neemt het kabinet wel voldoende duidelijk stelling? Spreekt het kabinet zich wel voldoende duidelijk uit over amenderingen die tot gevolgen leiden zoals we die vandaag ook weer behandelen? Durft het kabinet wel voldoende duidelijk nee te zeggen tegen een amendement als de gevolgen zo duidelijk niet doordacht zijn? Deelt de staatssecretaris de mening dat het daarbij niet uit mag maken of het voorgestelde amendement van een coalitiepartij of van een oppositiepartij komt, en dat de inhoud en staatsrechtelijke zuiverheid voorop dienen te staan en niet het aantal likes op sociale media?
Voorzitter. De totale optelsom van al deze recente incidenten maakt wel dat de fractie van de SP extra waakzaam is wanneer grondrechten in het geding zijn. Dat geldt eens te meer voor dit kabinet na vorige week toen nota bene de minister van Justitie en Veiligheid, en van Asiel, over een wetsvoorstel oordeelde dat het niet de schoonheidsprijs verdiende, maar dat toch vooral het resultaat telt. De minister-president deed dat nog eens dunnetjes over. Dan heb ik de eigenlijk de volgende vraag richting de staatssecretaris Rechtsbescherming, die in zijn brief van 6 juni jongstleden over integraal wetgevingsbeleid schreef dat "het waarborgen van goede kwaliteit van wetgeving een grote uitdaging is door de grote maatschappelijke en politieke druk om maatschappelijke problemen zo snel mogelijk op te lossen". Maar hij wees daarbij op het gevaar dat "dit kan leiden tot het onnodig of te snel en onvoldoende doordacht tot stand brengen van wetgeving". Hij zegt dat dat weer "kan resulteren in wetten die in de praktijk niet doen waar ze voor bedoeld zijn of die ongewenste neveneffecten hebben". Volgens de staatssecretaris "helpt dat de maatschappij niet en tast dat de geloofwaardigheid van de wetgever en het vertrouwen in overheid aan". Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan eigenlijk hoe hij zelf vindt dat het gaat in dit kabinet.
Hoe voorkomen we dat we als Eerste Kamer, zoals vandaag, wetsvoorstellen moeten bespreken die tegengif nodig hebben om rechtsstatelijk te kunnen zijn? Zoals gezegd is de SP-fractie dus extra waakzaam, bij dit kabinet in het bijzonder, over hoe er met grondrechten wordt omgegaan inmiddels. Dat geldt ook voor mensen die in detentie verblijven. Maar de discussie over de gewraakte amendementen bij dit wetsvoorstel, die een groot deel van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer in beslag namen, kunnen wij ons vandaag besparen, want inmiddels ligt het tegengif ook voor.
Ik wil er geen misverstand over laten bestaan: de SP vindt dat een stevige aanpak nodig is, omdat georganiseerde criminaliteit en voortgezet crimineel handelen in detentie een groot probleem vormen. In de Tweede Kamer hebben wij onze zorgen al inhoudelijk geuit over met name de generieke werking van bepaalde maatregelen. Die wil ik hier nog eens nadrukkelijk herhalen. Het is ons belangrijkste algemene kritiekpunt, omdat het ook de achilleshiel van deze wet kan zijn. Hoe proportioneel zijn maatregelen nog als je het van geval tot geval bekijkt? In hoeverre zullen deze generieke maatregelen standhouden bij een rechter? Ik wijs daarbij nog maar eens op de kritiek van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en van de Raad van State. Die kritiek ziet op de diversiteit van degenen die op de Afdeling Intensief Toezicht zijn geplaatst. Graag ook op dit punt een reactie van de staatssecretaris.
Kan de staatssecretaris nog eens duidelijk uitleggen hoe het zit met het mogelijk afschalen van maatregelen bij gedetineerden bij wie deze maatregelen eerder zijn getroffen? Het is erg vaag gebleven, ook na de behandeling in de Tweede Kamer, hoe dat afschalen in zijn werk zou moeten gaan. Ik verneem hierop graag een reactie van de staatssecretaris, eigenlijk in het verlengde van wat mevrouw Van Toorenburg naar voren bracht.
Het uitgangspunt voor de SP is dat er na stemming over beide wetsvoorstellen een wet moet zijn die werkt en waarbij we de staatsrechtelijk juiste, uitvoerbare en juridisch houdbare instrumenten kunnen inzetten om de zwaarste criminelen strenge maatregelen op te kunnen leggen. Maar is dat ook het resultaat dat overblijft na de combinatie van beide wetten als we voor beide wetten zouden stemmen? Zal dit effectief en houdbaar zijn?
Ik vraag dit heel nadrukkelijk omdat de SP zich grote zorgen maakt over de mensen bij DJI die op deze afdelingen werken. Zij verdienen ons grote respect, omdat zij dagelijks moeten omgaan met alle druk die er bij het werken op die afdelingen komt kijken: de benaderingen, de bedreigingen, maar ook de verlokkingen. Zij doen dit werk niet voor zichzelf, maar om de maatschappij veilig te houden. Wij vinden dan ook dat wij schatplichtig zijn aan deze mensen. Wij mogen nooit als vanzelfsprekend aannemen dat deze DJI-mensen op die afdelingen "gewoon" hun werk zouden doen, want hun werk is niet gewoon, verre van. Mijn vraag is dan wel: helpt dit wetsvoorstel die medewerkers om veiliger te zijn? Of maakt het hen juist kwetsbaarder, omdat zij zo ongeveer nog de enige weg naar buiten zijn die over is? Kan het voor hen niet averechts uitpakken? Graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter, tot slot. Wij moeten als wetgever onze verantwoordelijkheid nemen wanneer dat nodig is. Dat betekent het verdedigen van onze rechtsstaat en onze samenleving. Dat moeten we als wetgever doen door alle noodzakelijke maatregelen mogelijk te maken tegen georganiseerde criminaliteit en dus ook tegen voortgezet crimineel handelen in detentie, maar dan wel op een manier die staatsrechtelijk deugt en niet in strijd is met hogere wetgeving.
Ik kijk uit naar de beantwoording. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Schalk van de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Wat is het toch goed dat er een Eerste Kamer is waar wetten alsnog worden getoetst op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarom zit er een bijzondere veiligheidsklep op het wetgevingsproces. Dat kan na een wetsbehandeling in de Eerste Kamer leiden tot een novelle, maar in dit geval is sprake van een soort prenovelle. Het wetsvoorstel Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie is voor stemming aangehouden totdat er een wijzigingswet op hetzelfde onderwerp gereed stond. In de wijzigingswet zijn de amendementen die de toets der Grondwet niet konden doorstaan vakkundig opgelost. In ieder geval blijkt de veiligheidsklep dus te werken.
Voorzitter. In feite draait het hier om aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie. Welnu, uiteraard is de SGP tegen iedere vorm van criminaliteit. Tegenover criminaliteit staat straf, zo nodig een gevangenisstraf. Maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat als een crimineel wordt opgepakt, hij of zij het criminele gedrag rustig voortzet vanuit de gevangenis. Daarom juicht de SGP het toe dat de regels hierover worden aangescherpt. En ja, in de praktijk kan dat schuren met grondrechten. Grondrechten hebben een bijzondere taak. Enerzijds bieden ze vrijheid; anderzijds beperken ze die. Dat schuurt soms. Immers, niemand is vrij om maar te doen waar hij of zij zin in heeft. Dat kunnen mensen niet aan; dat is een oude waarheid die helaas al direct na de schepping in het paradijs tot uitdrukking kwam. Wij mensen zoeken blijkbaar heel vaak de grenzen op.
Zodra iemand buiten die kaders stapt en dus buiten zijn boekje gaat, dan volgt straf. In sommige gevallen is dat vrijheidsontneming. Dat is in zichzelf een schending van een mensenrecht, zou je kunnen zeggen. Maar die is gerechtvaardigd en dat kunnen misdadigers ook weten. Bij het plegen van strafbare feiten hebben ze immers het risico aanvaard om gepakt en gestraft te worden, tot gevangenisstraf toe. Bij die gevangenisstraf horen ook weer kaders en grenzen. Dat zijn grenzen die door gedetineerden niet zonder meer geaccepteerd en gerespecteerd worden. Criminelen gaan soms gewoon door met hun criminele activiteiten, of ze voegen er andere verwerpelijke zaken aan toe, zoals bedreiging tegen personeel van instellingen of aan het adres van anderen, of er worden bedreigingen geuit tegen getuigen of tegen andere criminelen. Ook onderhoudt men soms banden met de georganiseerde misdaad. Om dat te voorkomen, is het goed dat er scherpe afspraken komen over de mogelijkheden, met name om te communiceren met de buitenwereld gezien vanuit de gevangenis, zeker daar waar veiligheidsrisico's te verwachten zijn.
In artikel 40 van het wetsvoorstel lees ik wel dat de minister het contact tijdelijk kan verruimen, maar ik lees niet dat de minister het contact bij dergelijke veiligheidsrisico's kan beperken. Welke mogelijkheden zijn er nu om af te wijken van de wettelijke ondergrens, ten nadele van de gedetineerde? Is het niet wenselijk om bij zeer zware incidenten de mogelijkheid te creëren om contactmogelijkheden nog verder te beperken? Welke criteria zouden daarvoor kunnen gelden?
Voorzitter. De vertegenwoordigers van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming benoemden tijdens de deskundigenbijeenkomst dat contactbeperkingen voor sommige gedetineerden in een extra beveiligde inrichting of op een Afdeling Intensief Toezicht noodzakelijk zijn, maar voor sommigen ook niet. Welke instrumenten, zou ik willen weten, zijn er op dit moment om maatwerk te leveren voor deze gedetineerden, zodat de goeden niet hoeven te lijden onder de kwaden? Daarmee wordt dan ook direct een prikkel gegeven om goed gedrag te belonen en slecht gedrag te straffen.
Voorzitter. Met deze wet worden grenzen gesteld aan contact met de buitenwereld rond de frequentie van bezoek, het aantal bezoekers en de mogelijkheden voor telefonisch contact. Blijft er op de een of andere manier een ondergrens bestaan, ook bij verkeerd gedrag? Dat is een lastige vraag, maar ik stel deze omdat het voor een gedetineerde uiteraard van belang is om bijvoorbeeld in contact te blijven met eigen gezinsleden. Als de ondergrens helemaal wegvalt, kan dat contact in gevaar komen. Zijn er ook situaties denkbaar dat zelfs het contact met gezinsleden moet worden vermeden, vraag ik aan de staatssecretaris. Op welke wijze kan in ieder geval geborgd worden dat contact met het eigen gezin niet geheel wordt verbroken?
Voorzitter. Het aanpassen van de rechten van een gedetineerde blijft moeilijk, maar blijkt ook noodzakelijk, en dus moet de wetgever ingrijpen. Dat is niet gemakkelijk maar onvermijdbaar. Daarom zal mijn fractie deze wet steunen. Ik zie uit naar de reactie van de staatssecretaris op mijn vragen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van de Sanden van de fractie van de VVD.
De heer Van de Sanden i (VVD):
Voorzitter. "Wanneer een lid van de zware georganiseerde misdaad in detentie zit, mag en moet de samenleving erop kunnen vertrouwen dat deze gedetineerde niet meer in staat is om een gevaar voor die samenleving te vormen." Aldus de minister voor Rechtsbescherming in zijn brief aan de Tweede Kamer in 2022. De voorliggende wetsvoorstellen bevatten precies hierom aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie. Georganiseerde criminaliteit stopt helaas niet bij de gevangenismuren. Het is daarom essentieel dat we er binnen de grenzen van de rechtsstaat alles aan doen om te voorkomen dat gedetineerden vanuit detentie hun criminele netwerken blijven aansturen.
De VVD waardeert de zorgvuldige aanpak van deze wetsvoorstellen. Wetsvoorstel 36372 biedt de minister voor Rechtsbescherming gerichte bevoegdheden om contact met de buitenwereld te beperken, bijvoorbeeld in de ebi en de AIT, waar de zwaarste criminelen verblijven. Dit is een krachtig instrument om criminele activiteiten te verstoren. Tegelijkertijd waarborgt wetsvoorstel 36583 dat deze maatregelen in lijn zijn met de Grondwet, het EVRM en het Unierecht. Deze verbeterde balans tussen veiligheid en rechtsstatelijkheid is cruciaal en verdient onze waardering. Wij zijn dan ook verheugd dat de Tweede Kamer breed heeft ingestemd met deze voorstellen en wij appreciëren de inbreng van alle organen, zoals vandaag ook genoemd, de RSJ en de NOvA, die hebben geholpen om deze wetgeving, deze voorstellen, te verbeteren en te verfijnen. De VVD ziet deze maatregel dan ook als een goede en constructieve stap naar een veiliger Nederland, waarbij we zowel de samenleving beschermen alsook de rechtsstaat respecteren. Wij roepen dan ook op tot een snelle inwerkingtreding, zodat deze maatregelen effectief kunnen worden ingezet. We vertrouwen op een voortvarende behandeling in deze Kamer en zien uit naar een verdere gedachtewisseling.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu tot slot het woord aan de heer Marquart Scholtz van de fractie van de BBB.
De heer Marquart Scholtz i (BBB):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. De aanleiding voor het indienen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het wetsvoorstel tot wijziging van het voorstel is dat het gevangeniswezen in toenemende mate wordt geconfronteerd met een groep gedetineerden met enorme macht en middelen die hun criminele handelen vanuit detentie voortzetten. Als ik het Marengoproces noem, weet u allen voldoende op welk kaliber daders ik doel.
Deze gedetineerden zoeken bij voortduring naar mogelijkheden en kanalen om ongecontroleerd te communiceren met de buitenwereld, berichten naar buiten te brengen en daarmee criminele opdrachten te geven. Er waren en zijn nog steeds duidelijke signalen dat zij vanuit detentie een grote bedreiging vormen voor de openbare orde, veiligheid en democratische rechtsstaat. Ik noem een aantal voorbeelden, wellicht ook bekend uit de media: bedreiging van DJI-personeel privé, buiten werktijd dus, en van dien aard dat medewerkers in het stelsel bewaken en beveiligen zijn opgenomen; bedreiging van getuigen in strafzaken; verdenking van opdracht geven tot het plegen van moord; voorbereiding van gewelddadige ontsnapping uit ebi en AIT en zodanige druk uitoefenen op hun raadslieden dat deze zich tot boodschappenjongens lieten degraderen.
De maatregelen in deze wetsvoorstellen opgenomen gelden dus alleen voor een heel specifieke groep gedetineerden, de beperkte doelgroep van hoogrisicogedetineerden, die na een individuele afweging door een selectie functionarissen in de ebi en de AIT worden geplaatst, een plaatsing die elke twaalf maanden wordt getoetst. Kort gezegd komt het erop neer dat dit wetsvoorstel voorziet in het mogelijk maken van het beperken van de communicatiemogelijkheden van deze gedetineerden en in bepaalde individuele gevallen die zelfs tot nul terugbrengen en om strikter toezicht te kunnen houden op de contacten die nog wel mogelijk zijn met de buitenwereld.
Voorzitter. De wetsvoorstellen hebben in deze Kamer aanleiding gegeven tot 40 schriftelijke vragen aan de regering door een zestal fracties. In de beslisnota van 5 juni 2025 bij de nota naar aanleiding van het verslag van de Kamer wordt gesteld dat het opvallend is dat de VVD-fractie en de BBB-fractie geen inbreng hebben geleverd. Uiteraard kan ik niet namens de VVD-fractie spreken, maar de reden dat mijn fractie geen vragen heeft gesteld is voornamelijk gelegen in het feit dat, zoals de beslisnota opmerkt, de ingediende vragen zich richten op met name de thema's die zo goed als geheel reeds in de behandeling in de Tweede Kamer aan de orde waren geweest. Mijn fractie heeft goede nota genomen van het aldaar verhandelde en zag geen noodzaak meer de regering extra te bevragen. Daarbij verwijs ik ook naar de Handelingen van de Tweede Kamer, bij beide wetsvoorstellen tezamen meer dan 70 pagina's lang.
Voorzitter. Ik sprak van gedetineerden die vanuit detentie een grote bedreiging vormen voor de openbare orde, veiligheid en rechtsstaat. In het kader van dat laatste, de bedreiging van de rechtsstaat in verband met het heersende detentieregime, wordt dikwijls Immanuel Kant geciteerd. Die zei: aan de manier waarop een staat gevangenen behandelt, kan men aflezen hoe hij zijn burgers behandelt. Dit benadrukt dat de manier waarop een staat zijn gevangenen behandelt een reflectie is van zijn algemene houding en waarde als rechtsstaat. Maar vrij naar dat citaat poneer ik dat ook aan de manier waarop en in de mate waarin de staat zijn ernstigste criminele gevangenen de mogelijkheid ontneemt hun criminele handelen vanuit detentie voort te zetten, men kan aflezen hoe ernstig de staat zijn plicht opvat zijn burgers tegen dergelijk crimineel en bedreigend handelen te beschermen. Immers: de staat dient zijn burgers vrijheid van vrees te garanderen. Dit houdt in dat de Staat ervoor moet zorgen dat burgers zich veilig en beschermd voelen, zonder angst voor willekeurig geweld en intimidatie. Dat is ook een fundamentele eis voor een democratische samenleving en een van de pijlers van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Tot slot, voorzitter. Dit wetsvoorstel en het wijzigingsvoorstel dragen op rechtmatige en doelmatige wijze bij aan die bescherming. Het is om die reden dat ik mijn fractie zal adviseren voor beide voorstellen te stemmen, alsook voor de motie-Van Toorenburg.
Ten slotte, geheel ten slotte, wijs ik de regering erop dat in de geconsolideerde tekst van de wetsvoorstellen een aantal taalfouten voorkomt. Ik zal mijn gecorrigeerde versie gaarne ter beschikking van de staatssecretaris stellen.
Dank u wel, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Van Toorenburg over een nog niet bestaande motie-Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Natuurlijk hebben wij hierover met elkaar gesproken. Ik zag de staatssecretaris al even schrikken. Met de meerderheid van de Kamer hebben we een paar kritische vragen gesteld die we echt terug willen zien. Natuurlijk hebben we dat helemaal briljant in een motie gevat, maar een keiharde toezegging zou ook mooi zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit was volgens mij geen vraag. De heer Recourt.
De heer Recourt i (GroenLinks-PvdA):
Ik heb ook geen vraag aan de heer Marguart Scholz van de BBB, maar aan u, voorzitter. Ik zag deze wetten nog niet op de stemmingslijst staan. Ik neem aan dat hierover morgen gestemd gaat worden. Mijn verzoek is, waarschijnlijk is dit louter theoretisch, om eerst over de supernovelle over de herstelwet te stemmen en pas daarna over de originele wet.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat is geen onredelijke vraag. Dit komt inderdaad pas na de behandeling van dit wetsvoorstel op de stemmingslijst.
Wij hebben de eerste termijn van de Kamer afgesloten, tenzij een van de leden in eerste termijn nog het woord wenst. Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Morgenochtend, dus dinsdag, gaan we deze vergadering voortzetten met het antwoord van de regering in eerste termijn. Dat zal zijn om 9.15 uur. Ik dank de leden, de staatssecretaris en de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt. Ik schors de vergadering tot dinsdagochtend 8 juli 9.15 uur en ik wens u allen wel thuis of wel hotel.