Verslag van de vergadering van 30 september 2025 (2025/2026 nr. 02)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 15.49 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Mevrouw Van der Linden i (VVD):
Voorzitter. De Nederlandse jeugdzorg staat op een kantelpunt. Niet alleen is de politieke en maatschappelijke aandacht voor dit dossier ongekend groot, ook de cijfers onderstrepen de urgentie, zoals collega Schalk al op heel veel punten heeft aangegeven. Jaarlijks doen naar schatting ruim 470.000 jongeren, naar mijn berekening ongeveer een op de zeven, een beroep op de jeugdzorg. Dat aandeel ligt hoger dan in vrijwel alle omringende landen. Ondanks hervormingen van de afgelopen jaren blijven problemen als wachtlijsten, regionale verschillen in toegang en de druk op hulpverleners toenemen. Dat hebben ook mijn collega's al geconstateerd. Als leden van deze Kamer hebben wij de verantwoordelijkheid om in deze complexiteit de menselijke maat te blijven zien. Achter iedere statistiek staan jongeren en families die vertrouwen op een stelsel dat werkt als het nodig is.
Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering te verbeteren door samenwerking tussen gemeenten wettelijk te verankeren in zogeheten "jeugdregio's". Daar is al veel over gezegd. Gemeenten worden verplicht gezamenlijk beleid te ontwikkelen en de inkoop van bepaalde vormen van jeugdhulp regionaal te organiseren. Daarnaast versterkt de wet de eisen aan toezichtsstructuren en financiële verantwoording bij aanbieders, en wordt de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit op het gebied van onderzoek en toezicht uitgebreid. De hervormingen zijn nadrukkelijk een eerste stap. Essentiële discussies over jeugdhulpplicht, financiering en verdere stelselhervormingen zijn voor de komende periode aangekondigd.
Gesprekken — mijn collega van de SP refereerde er al aan; die gesprekken hebben we met een aantal collega's gevoerd — met jeugdhulporganisaties en gemeenten die mijn fractie de afgelopen maanden voerde, bevestigen het beeld dat de organisatie van noodzakelijke specialistische zorg in grote delen van het land kwetsbaar is. Te vaak zijn toegang, doorlooptijd en continuïteit van zorg afhankelijk van toevallige gemeentelijke grenzen of beschikbare capaciteit in de regio. Daar komt bij dat het veld uiteenlopende meningen heeft over de gekozen systematiek. Veel organisaties pleiten voor landelijk gecoördineerde inkoop voor de meest complexe en schaarse vormen van jeugdhulp. Het wetsvoorstel kiest echter voor verplichte regionale samenwerking als uitgangspunt. Hoewel dat op een aantal punten de onderliggende afstemming kan bevorderen, vraagt mijn fractie zich af of de gemeenten in alle gevallen werkelijk voldoende sturingskracht hebben voor deze vaak dure en ingewikkelde trajecten. Hier blijft de fundamentele vraag of regionale schaalgrootte altijd de gewenste oplossing biedt.
Het ontbreken van een heldere landelijke regierol bij bovenregionale problematiek is een punt van zorg. Bovendien heeft de Raad van State geconcludeerd dat essentiële randvoorwaarden uit de hervormingsagenda nog ontbreken. Een duidelijke afbakening van de jeugdhulpplicht en solide financiële kaders zijn niet integraal geregeld. Dit brengt risico's met zich mee voor de consistentie en rechtszekerheid waarmee jongeren op hun zorg mogen rekenen. Ook mag van de implementatie niet worden verwacht dat stelselmatige knelpunten op het gebied van wachttijden en sturing op kwaliteit vanaf dag één opgelost zijn.
Met betrekking tot governance is het voorstelbaar dat strengere eisen aan toezicht en verantwoordingsstructuren, hoe welkom ook bij grote spelers, voor kleine, innovatieve aanbieders een onevenredige last betekenen. Mijn fractie vindt het positief dat er op dit punt verbeteringen zijn doorgevoerd via amendementen, maar blijft kritisch op de mogelijke bureaucratische gevolgen en de uitvoerbaarheid, vooral bij aanbieders met beperkte menskracht of specialistische expertise. Daarbij stelt het voorstel hoge eisen aan gemeenten en aanbieders in de toch al weerbarstige praktijk, zoals in een aantal voorbeelden al is langsgekomen. De verplichting tot regiovisies en gezamenlijke inkoop vraagt om een grote mate van betrokkenheid, bestuurlijke daadkracht en investeringsruimte. Hier zit een spanning tussen ambitie en realiteit. Het succes zal naar verwachting afhangen van de mate waarin de landelijke overheid kan en wil bijspringen als regio's tekortschieten. Mijn fractie onderschrijft bovendien het belang van effectieve controle door de NZa, maar constateert dat toezicht alleen effectief is als dit ook gepaard gaat met heldere kaders, handhavingsinstrumenten en, zo nodig, landelijke bijsturingsmogelijkheden. Dat verdient verdere uitwerking in regelgeving en praktijk.
Tot slot wil mijn fractie aandacht blijven vragen voor het risico dat, ondanks alle goede bedoelingen, de gekozen structuur leidt tot extra bureaucratie, juridisering van zorgrelaties en een afname van lokaal maatwerk.
Voorzitter. In het verlengde van deze overwegingen heeft mijn fractie de volgende vragen aan de staatssecretaris. Ten eerste. Verschillende jeugdhulporganisaties geven aan dat regionale schaalvergroting risico's kent voor kleinschaligheid en innovatie. Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat lokaal ondernemerschap, innovatieve initiatieven en de kracht van vertrouwde netwerkpartners niet verloren gaan door nieuwe governance-eisen en -verplichtingen?
Vervolgens. De Raad van State, veldpartijen en cliëntenraden wijzen op het belang van een duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden tussen gemeenten, regio's en Rijk. Hoe wordt voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen bij complexe of bovenregionale zorgvragen?
Ten derde. Hoe wordt concreet geborgd dat de NZa in haar vroegsignaleringstaak — er is al meer over gezegd — niet alleen beschikt over actuele, relevante en diepgaande informatie uit het veld, maar deze ook daadwerkelijk zo weet te duiden dat de signalen tijdig leiden tot zinvolle interventies? En wat gebeurt er als die informatievoorziening in de praktijk blijkt tekort te schieten?
Ten slotte. Op welke wijze worden jongeren, ouders en professionals — ook dit is al eerder aan bod gekomen — in de praktijk systematisch betrokken bij de ontwikkeling, evaluatie en bijstelling van beleid, zodanig dat hun ervaring niet alleen verbaal wordt opgehaald maar werkelijk beleidsmatig gewicht krijgt?
Tot slot, voorzitter. Dit wetsvoorstel verdient steun, omdat het een noodzakelijke eerste stap is naar een robuust en rechtvaardig jeugdhulpstelsel. Tegelijkertijd vraagt succesvolle uitvoering om voortdurende aandacht voor onderliggende dilemma's, ruimte voor vakmanschap, borging van kwaliteit en daadwerkelijk een centrale plaats van jongeren in het gezin. Op die punten ziet mijn fractie graag uit naar de antwoorden van de staatssecretarissen. Dank u wel.
Mevrouw Moonen i (D66):
Dank, mevrouw Van der Linden, voor het betoog. U wijst terecht op het advies van de Raad van State. Die zegt dat er een solide financieel kader ontbreekt; u noemt het ook precies zo. Mijn vraag aan mevrouw Van der Linden is de volgende. In mijn pleidooi ben ik hierop ingegaan. Ik vraag om een toezegging van de staatssecretaris om de financiën nu eens structureel te regelen. Eigenlijk kom ik tegemoet aan de zorg van de Raad van State, die zegt dat het niet solide is geregeld. U noemt dat punt ook. Kunt u dan ook steun uitspreken voor het feit dat die financiën structureel geregeld dienen te zijn?
Mevrouw Van der Linden (VVD):
Dank u wel voor uw vraag, mevrouw Moonen. Heel graag wacht ik eerst de antwoorden van de staatssecretaris af voordat ik aan uw vraag tegemoet ga komen, maar dank u wel. Het is een goede suggestie, lijkt me zo op het eerste gezicht.
De heer Talsma i (ChristenUnie):
Ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog van collega Van der Linden. Ik hoorde haar op een gegeven moment heel fijntjes zeggen dat er een spanning bestaat tussen ambitie en realiteit. Dat is, denk ik, een Haagse verpakking voor toch wel een kritische houding. De spanning tussen ambitie en realiteit, met de vraag die daarachter wegkomt in de richting van de beide staatssecretarissen: zijn de ambities die in dit wetsvoorstel staan wel realistisch? Dat was in het kader van het betoog van collega Van der Linden over de vraag of die centralisatie en decentralisatie nu in de juiste verhouding zijn gekomen. Zij vroeg zich op een gegeven moment af: hebben gemeenten wel voldoende sturingskracht? Ik beluister dat een beetje als een retorische vraag, maar voor de zekerheid stel ik 'm dan toch maar. Hebben gemeenten nou in de optiek van collega Van der Linden voldoende sturingskracht?
Mevrouw Van der Linden (VVD):
Ik vrees dat de praktijk dat gaat uitwijzen, meneer Talsma. Ik denk wel dat dit een zorg is die we mogelijk met z'n allen delen. Het wetsvoorstel is een stap in de goede richting, zoals we met z'n allen hebben vastgesteld, maar op punten hebben we daar zeker zorgen over. Zo hebben we dat ook aangegeven in deze bijdrage.
De heer Talsma (ChristenUnie):
Ik vermoed dat het antwoord dan toch is: nee, gemeenten hebben niet voldoende sturingskracht. Als dat nou het geval is, biedt dit wetsvoorstel dan in de optiek van collega Van der Linden het antwoord op die "sturingskrachtverlegenheid"?
Mevrouw Van der Linden (VVD):
Dank u wel voor uw vraag. Ik denk dat ik goed heb aangegeven dat dit wetsvoorstel zeker niet de schoonheidsprijs verdient. Het is een stap in de goede richting. Dit is een zorg die wij hebben met z'n allen. Tegelijkertijd is niets doen ook geen oplossing. Dus wat betreft de sturingskracht: de praktijk gaat het leren, meneer Talsma.
Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):
Ik merk toch in de discussie het volgende. We hebben het over dít wetsvoorstel. Het gaat niet over de sturingskracht die gemeenten hebben om de zorg voor de jeugd lokaal goed te organiseren, en samenwerking te zoeken met scholen, het bedrijfsleven en sport, dus eigenlijk alles wat breed zorg voor de jeugd is. It takes a village to raise a child. Ik denk dat gemeenten daarin heel veel sturingskracht hebben, ook in relatie tot andere wetten in het sociaal domein. Het gaat hier om een hele beperkte categorie, of eigenlijk een hele beperkte reikwijdte, met betrekking tot de inkoop van hele specialistische hulp. Omdat er onvoldoende duidelijkheid over is, kunnen zorgaanbieders die niet regelen. Ze hebben namelijk geen duidelijkheid over wat ze dan geregeld moeten hebben. Daar worden nu regionale afspraken over gemaakt. Ik begrijp niet helemaal waar dan nu die zorg over die sturingskracht zit. Waarop zouden gemeenten dan nog meer moeten sturen en hoe wordt dat door dit wetsvoorstel onmogelijk gemaakt?
Mevrouw Van der Linden (VVD):
Ik denk dat het een algemene zorg is. Het is een nieuwe regeling en we komen van ver. We stellen met z'n allen vast dat zoals het nu gaat, het niet goed gaat. Daarom hebben we deze zorgen. Zoals gezegd gaat de praktijk uitwijzen of die zorgen terecht of niet terecht zijn.
Mevrouw Bakker-Klein (CDA):
Als ik u goed begrijp, dan zegt u: we hebben gewoon zorgen over het hele jeugdzorgstelsel, breed. Dat is dus inclusief alles wat ik net noemde. Daar moet goed naar gekeken worden. Daar vinden we elkaar ook in. Maar dit specifieke stukje wet is heel beperkt en betreft maar een klein stukje van de problematiek. Ik zie niet helemaal in wat u bedoelt met dat daar geen sturingskracht op zou zijn, want dat moet nou juist in die gemeenschappelijke regelingen door gemeenten georganiseerd gaan worden, toch?
Mevrouw Van der Linden (VVD):
Jazeker. Nou, mevrouw Bakker, ik ben heel blij dat u veel positiever bent dan mijn fractie. We hebben daar zorgen over. Zoals gezegd gaat de praktijk het uitwijzen. Hopelijk zijn de zorgen geheel onterecht.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Kemperman van de fractie van Forum voor Democratie.