Helpt u mee onze website te verbeteren?

Behandeling Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten



Verslag van de vergadering van 11 november 2025 (2025/2026 nr. 07)

Aanvang: 9.17 uur

Status: ongecorrigeerd

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 36446, Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Ramsodit van de fractie van GroenLinks-PvdA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Ramsodit i (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter. Vijf jaar geleden verscheen het rapport Geen tweederangsburgers, van de commissie-Roemer. Het was een indringend rapport dat ons liet zien onder welke omstandigheden veel arbeidsmigranten in Nederland werken, wonen en leven. Arbeidsmigranten werken zes, soms zeven dagen per week tien tot twaalf uur per dag voor een loon dat op papier het minimum is, maar lang niet altijd volledig wordt uitbetaald. Vaak wordt ook een fors deel ingehouden voor een bed in een overvolle woning. Dat rapport was alarmerend. Het liet ook zien dat bonafide ondernemers worden benadeeld. Wie zich netjes aan de regels houdt, wordt weggeconcurreerd door wie willens en wetens de regels ontduikt.

De wet die nu voorligt realiseert een deel van de aanbevelingen uit het Roemerrapport. Het is belangrijk om helder te zijn. Deze wet omvat niet alle vormen van arbeid; het gaat alleen om arbeid binnen de driehoeksrelatie tussen uitlener, inlener en werknemer. In die situatie heeft de wet een belangrijke belofte in zich. Er komt een stevig toelatingshek dat de wildgroei van malafide uitzendbureaus en schijnconstructie moet tegengaan. Maar de vraag is urgent en simpel: gaat deze wet in de praktijk echt het verschil maken of blijft het een papieren tijger?

Laat ik beginnen bij de urgentie. Het Roemerrapport dateert van 2020. Het toelatingsstelsel komt pas in 2027 echt op gang. Mogelijk werkt het stelsel pas in 2031 volledig. Dat betekent dat er meer dan tien jaar zit tussen analyse en oplossing. Dat zijn tien jaren waarin mensen nog steeds onvoldoende worden beschermd. Dat is moeilijk uit te leggen. Kan de minister toelichten waarom de aanloop naar deze wet zo lang heeft geduurd? Waarom zijn de aanbevelingen uit het rapport niet in samenhang en eerder opgepakt? Zorgvuldigheid is noodzakelijk, maar mag geen excuus zijn voor verlamming. Zo voelt het nu. Kan de minister aangeven welke concrete inzet zij pleegt om de implementatie te versnellen en, minstens zo belangrijk, met welke tussentijdse maatregelen bestaande misstanden worden aangepakt, vooruitlopend op de volledige inwerkingtreding? Kan de minister toezeggen dat ze in een plan aangeeft welke tussentijdse maatregelen er vanaf nu tot de volledige inwerkingtreding worden ingezet om bestaande misstanden aan te pakken?

Dan toch nog even iets anders. Het heeft onze fractie zeer verbaasd dat de minister recentelijk besloten heeft om de koppeling tussen werk en huisvesting niet meer af te bouwen. Er is daarbij benoemd dat de Wtta de positie van kwetsbare arbeidskrachten verbetert. Kan de minister verhelderen hoe het in stand houden van de koppeling tussen werk en huisvesting valt te rijmen met de inzet op de verbetering van de positie van kwetsbare arbeidskrachten? Wat is er gebeurd? We horen het graag.

Voorzitter. Graag wil ik in mijn verdere betoog nader ingaan op de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de wet. Ik stel vier punten aan de orde: de uitzonderingen in de wet, de verantwoordelijkheid van de inlener, de toelating en handhaving en de inspectiecapaciteit.

Ik kom bij het eerste punt: de uitzonderingen. Het toelatingsstelsel fungeert als een toegangshek. Dat valt of staat met de uitzonderingen en precies daar wringt de schoen. Iedere uitzondering is een achterdeur en waar een achterdeur open kan om buiten het toelatingshek te komen ontstaat er een verdienmodel. Kan de minister in dat kader bevestigen dat de uitzondering "collegiale inleen" alleen van toepassing is op incidentele situaties waarin de marge 0% is, dus alleen ten hoogste loonkosten worden vergoed, en dat er in alle andere gevallen dus sprake is van terbeschikkingstelling en dus een toegangsplicht?

Bbl-trajecten, sociale werkbedrijven en de beveiliging vallen nu buiten het toegangshek. Ik maak het voor de beveiliging concreet. Stel dat werknemers via een partij die ook actief is in de beveiligingsbranche worden ingezet op een hartstikke leuk festival. Zij verrichten beveiligingstaken, ruimen afval op en ondersteunen de catering. Kan de minister ons uitleggen wat binnen de uitzondering voor de beveiligingsbranche valt, wat op de grens ligt en wat erbuiten valt? Wanneer spreken we nog over beveiliging en wanneer feitelijk over uitlenen voor horeca- of schoonmaakwerk, waarvoor wel een toelichtingsplicht geldt? Meer algemeen: hoe voorkomt de minister dat de uitzonderingen uitgroeien tot achterdeuren voor schijnconstructies? Dit geldt ook voor nieuwe uitzonderingen bij AMvB. Kan de minister toezeggen dat ook organisaties met kennis van de praktijk en de positie van arbeidsmigranten expliciet worden betrokken bij het afwegen van mogelijke nieuwe uitzonderingen bij AMvB? Kan de minister toezeggen dat bij de invoeringstoets en de evaluatie expliciet wordt gekeken naar de impact van uitzonderingen op het ontstaan van malafide praktijken?

Dan het tweede punt: de inlener. De kern van dit stelsel is helder: alleen toegelaten uitleners mogen opereren en de inlener moet dat controleren. De inlener draagt dus een grote verantwoordelijkheid. Kan de minister voorbeelden geven van overtredingen waarbij inleners stevigere sancties riskeren, zoals het tijdelijk stilleggen van werkzaamheden? En dan de overheid als inlener. Rijksmiddelen vormen een directe en indirecte financieringsbron voor inleenconstructies. In hoeverre gaat de minister stimuleren en waarborgen dat de overheid zelf uitsluitend zakendoet met toegelaten uitleners en dat dit ook geldt bij subsidies of aanbestedingen door de overheid?

Ik kom bij het derde punt: toelating en handhaving. Malafide bedrijven hebben de afgelopen jaren keer op keer bewezen dat zij razendsnel nieuwe mazen weten te vinden. We zien schijnconstructies ontstaan, onder andere via de route van zzp. Een voorbeeld is dat zzp'ers kabels aanleggen in de straat, terwijl daar feitelijk een malafide uitlener achter zit die zzp-constructies regelt voor werknemers uit Oost-Europa zonder dat die werknemers dat zelf weten. Met deze wet krijgt de Arbeidsinspectie meer mogelijkheden voor handhaving en ook het nieuwe begrip "ernstige benadeling" in het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel biedt een extra grond.

Dan heb ik nog drie vragen aan de minister over toelating en handhaving. Ten eerste. Kunnen signalen over nieuwe schijnconstructies in rapportages van de Kamer van Koophandel, de Arbeidsinspectie, de FIOD of de Belastingdienst met deze wet doeltreffender worden opgepakt? Wat is daarvoor nodig als het gaat om de gegevensuitwisseling? Ten tweede. Als bestuurders die eerder betrokken waren bij arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling opnieuw toelating aanvragen, is dat dan een zelfstandige grond om toelating te weigeren? Ten derde. In de overgangsfase zijn veel uitleners nog niet geïnspecteerd door geaccrediteerde instellingen. Een groot deel van de bestaande uitleners wordt volgens het overgangsrecht toegelaten, ook malafide uitleners die een SNA-keurmerk hebben. De voorganger van de minister heeft in de Tweede Kamer gesteld dat de toelatende instantie in staat is om misstanden en malafide partijen te herkennen en overeenkomstig te handelen door toelating te weigeren of tussentijds te inspecteren, bijvoorbeeld op grond van gegevensuitwisseling met partijen als de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. Hoe definieert de minister "malafide partijen" in dit kader? Kan de minister met voorbeelden aangeven op basis van welke gegevens over malafide partijen er nou ingegrepen wordt als het gaat om de volgende vier interventies: het intrekken van de toelating, het weigeren van de toelating, tussentijdse inspectie en het tussentijds verplichten van een inspectierapport?

Dan het vierde punt: de inspectiecapaciteit. Hoe krijgt de minister het inspectiestelsel daadwerkelijk sluitend? Is de minister bereid de inspectiedruk te verhogen? Als blijkt dat de inspectie het niet aankan, wat is dan de noodrem? We zien dat andere landen verder gaan. Duitsland en Zweden laten zien dat er meer kan om arbeidsuitbuiting te voorkomen. In Zweden wordt oneerlijke concurrentie al bij de poort tegengegaan, nog voor iemand aan het werk gaat. Wat kunnen we daarvan leren? Kan de minister toezeggen dat bij de evaluatie expliciet wordt vergeleken hoe Nederland presteert ten opzichte van andere Europese landen en dat wordt bekeken of onze aanpak voldoende samenhangend en effectief is?

Voorzitter. Ik heb nu veel gesproken over structuren, systemen en instanties, maar uiteindelijk gaat het om mensen: mensen die hiernaartoe komen om te werken, mensen die ons voedsel verbouwen, mensen die onze pakketten verplaatsen en ons werk mogelijk maken, mensen die vaak nog steeds niet kunnen rekenen op fatsoenlijk loon en goede huisvesting, mensen die in de praktijk nog te vaak als tweederangsburgers worden behandeld. De belofte van deze wet is dat zij wél loon naar werken krijgen, dat hun rechten worden beschermd, dat zij niet langer vogelvrij zijn in een schimmig systeem van uitleners en schijnconstructies. Maar die belofte komt alleen uit als deze wet stevig, snel en volledig wordt uitgevoerd: geen gaten in het hek, geen uitstel tot ver in de jaren dertig.

Voorzitter, ik rond af. De fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid steunt deze wet. Het is een noodzakelijke stap vooruit. Maar het is een stap op glad ijs. Als de uitvoering stokt, als uitzonderingen de achterdeur worden, dan blijft de arbeidsmigrant onbeschermd. Die uitglijder kan en mag Nederland zich niet permitteren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Apeldoorn van de fractie van de SP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Voorzitter. Wij debatteren vandaag over de uitvoering van een van de aanbevelingen van de commissie-Roemer om de uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan. Wat de SP-fractie betreft is dit een integraal pakket, dus alle aanbevelingen uit het rapport moeten opgevolgd worden. Dit kabinet had zich daar ook aan gecommitteerd.

Geschokt waren dan ook de reacties in de media en van vele maatschappelijke organisaties, van de FNV tot het Leger des Heils, dat deze dubbel demissionaire minister tijdens het reces van de Tweede Kamer begin deze maand, nota bene daags na de verkiezingen, bekendmaakte dat zij het besluit van haar voorganger om een van de belangrijke aanbevelingen van Roemer op te volgen, introk. Het betreft het besluit om het percentage van het minimumloon dat werkgevers mogen inhouden voor huisvestingskosten, tot nul af te bouwen. Deze koppelverkoop van arbeidscontracten en huurcontracten is een pervers verdienmodel dat oneigenlijk de loonkosten drukt en bovendien de afhankelijkheid van arbeidsmigranten alleen maar groter maakt. Als ze hun baan verliezen, staan ze vaak ook meteen letterlijk op straat: baan kwijt, bed kwijt. Inmiddels is 60% van de daklozen arbeidsmigrant.

Voorzitter. Mijn fractie vindt dit echt een onbegrijpelijke gang van zaken. Dat maakt dat wij eerlijk gezegd met een heel ander gevoel dit debat beginnen dan het geval was geweest als dit vorige maand niet was uitgesteld. Het geeft namelijk een deuk in het vertrouwen dat mijn fractie erin heeft dat deze minister de uitbuiting van arbeidsmigranten, waar ook het voorliggende wetsvoorstel over gaat, echt wil aanpakken, vooral omdat het er alle schijn van heeft dat zij haar oren heeft laten hangen naar de uitzendbranche, die begrijpelijkerwijs erg hecht aan de instandhouding van deze lucratieve koppeling. Mijn fractie krijgt graag een reactie en een reflectie van de minister op deze wat ons betreft zeer kwalijke gang van zaken. Daarbij stel ik de simpele vraag: staat de minister nu wel of niet achter de volledige uitvoering van het rapport-Roemer? En zo ja, hoe gaat zij dan een einde maken aan deze vorm van afhankelijkheid van kwetsbare arbeidsmigranten?

Voorzitter. Dan het wetsvoorstel zelf, dat uitvoering geeft aan een andere belangrijke aanbeveling van Roemer en dat zich richt op het tegengaan van het uitbuiten van arbeidsmigranten als gevolg van misstanden in de uitzendsector. De voorbeelden van hoe malafide uitzendbureaus arbeidsmigranten uitbuiten zijn legio. Denk aan jarenlange systematische onderbetaling en werken onder slechte en soms mensonterende omstandigheden. Drie jaar geleden schatte de inspecteur-generaal van de Arbeidsinspectie, Rits de Boer, het aantal malafide uitzendbureaus op 2.500, 15% van het totaal. Gaat deze wet het percentage nu naar nul brengen? Gaan we eindelijk helemaal afkomen van dit soort praktijken? En hoe zit het met de rest van de uitzendbureaus? Vele zijn natuurlijk bonafide, maar dat wil niet zeggen dat daar alles goed gaat. Er zijn namelijk ook werkgevers en uitleners die zich wel aan de wet houden, maar die toch misbruik maken van de tot nog toe beperkte wettelijke bescherming van arbeidsmigranten. Voor hen, met name in sectoren als de glas- en tuinbouw en de vleesindustrie, zijn arbeidsmigranten waarvan de lonen zo laag mogelijk worden gehouden gewoon een verdienmodel. In een fatsoenlijk land zouden we sectoren die zo hun winst maken, niet moeten willen. We moeten dus toe naar een andere economie, een economie die niet deels zó afhankelijk is van goedkope bulkarbeid.

Naast dat de arbeidsmigranten zelf het slachtoffer zijn van de slecht gereguleerde arbeidsmigratie, zijn de kosten voor de rest van de maatschappij ook hoog. De overlast in veel Nederlandse en veelal armere buurten en wijken met veel slecht gehuisveste arbeidsmigranten is helaas overbekend. Onderbetaling van arbeidsmigranten, het misbruik van arbeidsmigranten als goedkope bulkarbeid, leidt bovendien niet alleen tot uitbuiting van deze mensen, maar ook tot oneerlijke concurrentie. Ook drukt het de lonen.

Voorzitter. Al jaren strijdt de SP ervoor om een einde te maken aan dit verdienmodel. Zoals ook de Arbeidsinspectie meermalen heeft gesteld: de lusten van deze vormen van grootschalige arbeidsmigratie zijn voor de werkgevers, de lasten voor de samenleving. De SP-fractie is blij dat een belangrijke aanbeveling van het Roemerrapport nu is omgezet in het voorliggende wetsvoorstel. Maar mijn fractie heeft nog wel veel vragen over hoe en wanneer deze wet wordt ingevoerd en vervolgens wordt uitgevoerd en gehandhaafd.

Voorzitter. Ten eerste de inwerkingtreding. We hebben lang moeten wachten op dit wetsvoorstel; dat werd net ook al gezegd. We zijn nu vijf jaar na Roemer en ook toen waren de misstanden bij arbeidsmigranten al jaren bekend. Waarom moet het nu ook nog eens zo lang duren voordat de wet, als we die hier vanavond aannemen, daadwerkelijk volledig in werking treedt en er ook echt gehandhaafd wordt? We moeten eerst nog een jaar wachten voordat de kern van het wetsvoorstel, de toelating van uitzendbureaus, in werking treedt. Pas een jaar later gaat de Arbeidsinspectie ook handhaven. En erger, de invoering van het wetsvoorstel zal dusdanig gefaseerd worden dat het pas in 2031 volledig zal werken zoals bedoeld. Gezien de grootschalige misstanden vindt mijn fractie dit echt veel te lang duren. We dreigen hiermee opnieuw achter de feiten aan te lopen. De regering stelt zelf dat dit tot onwettige situaties leidt. Ziet de minister misschien toch nog mogelijkheden een en ander te versnellen? Kan zij in ieder geval toezeggen er alles aan te doen verdere vertraging te voorkomen? Dat de voorganger van de minister in april van dit jaar schreef dat "het tijdpad zeer ambitieus en afhankelijk van meerdere kritieke processen is" en spreekt van "risico's en afhankelijkheden bij de invoering van het toelatingsstelsel", stelt mijn fractie wat dat betreft niet gerust. Wat gaat de minister doen om deze risico's zo klein mogelijk te maken?

Voorzitter. Dan de uitvoering. Mijn fractie heeft in de eerste plaats zorgen over de capaciteit van het toezicht van de inspectie onder het nieuwe stelsel. Het aantal fte's bij de Arbeidsinspectie is flink uitgebreid met het oog op deze wet, maar zal dit genoeg zijn? En hoe gaat de minister dit dan monitoren? Welke concrete ijkpunten hanteert de regering om tijdig bij te sturen als blijkt dat de capaciteit toch tekortschiet? In de eerdere schriftelijke beantwoording zegt de regering dat de praktijk moet uitwijzen of de capaciteit voldoende is. Vindt de minister dit verantwoord, gezien de misstanden die we nog altijd zien bij kwetsbare arbeidsmigranten? Welke garanties kan de minister geven dat een tekort aan capaciteit er niet toe zal leiden dat malafide uitleners nog jarenlang hun gang kunnen gaan in de overgangsperiode? Graag een reactie van de minister.

Dan over de handhaving. In de eerste plaats: waarom is ervoor gekozen de handhaving in de eerste lijn over te laten aan private inspectie-instellingen? Was het niet beter geweest om deze in publieke handen te houden en hiervoor voldoende op te schalen? Is er nu niet het inherente risico dat als je werkt met marktpartijen voor de inspectie, die private inspectiepartijen of -bedrijven voor hun omzet afhankelijk zijn van de uitleners die ze gaan inspecteren? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de private inspectie-instellingen straks genoeg mensen opleiden en aannemen? De regering zegt te verwachten dat private partijen meer bereid zullen zijn te investeren in de opschaling van hun capaciteit zodra de wet is aangenomen. Maar wat als die investeringen uitblijven of onvoldoende blijken? Wat is dan het plan B?

Voor de handhaving is uiteindelijk de Arbeidsinspectie verantwoordelijk. Hierbij moeten we onderscheid maken tussen actief toezicht op basis van risicoanalyse en reactief toezicht op basis van meldingen. Hoeveel capaciteit, zo vraag ik de minister, wordt er de komende jaren expliciet gereserveerd voor actief toezicht, zodat misstanden ook zonder meldingen aan het licht kunnen komen? Is de regering het met mij eens dat arbeidsmigranten vaak geen melding durven doen uit angst hun werk of huisvesting te verliezen en dat juist daarom actief toezicht essentieel is?

Voorzitter. Hoewel mijn fractie blij is dat deze wet er nu eindelijk ligt, maken we ons wel zorgen over hoe effectief deze uiteindelijk zal zijn in het uitbannen van de misstanden. Zijn er niet te veel mazen in de wet? We ontvangen van alle kanten signalen dat er massaal voorgesorteerd wordt op de wet, in die zin dat uitzendbureaus de wet proberen te ontwijken, bijvoorbeeld door vaak buiten medeweten van de arbeidsmigranten, deze arbeidsmigranten als zzp'er in te zetten in plaats van via een uitzendbureau. Waarom grijpt de regering niet steviger in bij de Kamer van Koophandel om deze schijnconstructies te blokkeren? Co Engberts, wethouder van deze stad, Den Haag, zei twee maanden geleden tegen Het Financieele Dagblad: "De wet komt te laat, want inmiddels zijn alweer constructies verzonnen om eronderuit te komen. Het probleem beweegt zich sneller dan het systeem aankan." Dat is een nogal forse uitspraak, waar ik graag de reactie van de minister op hoor. Hoe gaat zij ervoor zorgen dat het systeem het wél aankan, dat kwaadwillenden ons niet steeds voor blijven, dat we de mazen in de wet dichten en dat we sluiproutes afsluiten? Graag een reactie van de minister.

Een specifieke zorg van mijn fractie betreft hierbij ook de rol van de buitenlandse uitleners. De regering gaf zelf in haar beantwoording van onze schriftelijke vragen hierover toe dat het verkrijgen van strafrechtelijke gegevens uit het buitenland vaak lastig is. Dat heeft gevolgen voor de uitvoering van de zogenaamde Bibob-toets. Acht de regering het verantwoord om toelating te verlenen aan buitenlandse uitleners zonder een gelijke mate van risicobeoordeling als bij binnenlandse partijen? Hoe vaak verwacht de regering dat een Bibob-toets bij de buitenlandse uitleners niet volledig kan worden uitgevoerd?

Voorzitter. Naast de zorgen die wij hebben over de effectieve uitvoering van deze wet, die mijn fractie uiteraard wel van harte steunt, zal zoals gezegd nog veel meer moeten gebeuren. Dit wetsvoorstel betreft slechts één belangrijke set aanbevelingen uit het Roemerrapport; ik begon daar ook mee. Ook dit kabinet zegt te willen inzetten op de opvolging van alle aanbevelingen. Nogmaals, nu ligt de vraag voor of dat nog steeds het geval is. Wat mijn fractie betreft maakt ook dit demissionaire kabinet daar waar mogelijk nog zo veel mogelijk vaart mee. Ziet de minister met mij de noodzaak om vaart te zetten achter het implementeren van alle aanbevelingen uit het Roemerrapport en om deze urgentie ook nadrukkelijk mee te geven aan een volgend kabinet?

Een nog niet opgevolgde belangrijke aanbeveling betreft de zogenaamde geblokkeerde rekening of g-rekening. Als het goed is, vindt er nu een verkenning plaats die voor het einde van het jaar afgerond zou moeten zijn. Graag hoor ik de stand van zaken van de minister.

Voorzitter, tot slot. We moeten de misstanden bij arbeidsmigranten en hoe die leiden tot uitbuiting en hoge maatschappelijke kosten, ook bij de bron aanpakken. Grip op migratie krijgen betekent in de eerste plaats grip op arbeidsmigratie. We moeten af van een bv Nederland waarin te veel sectoren zich afhankelijk hebben gemaakt van goedkope arbeid uit het buitenland. We moeten af van dat verdienmodel waar de lusten voor het kapitaal zijn en de lasten voor de samenleving. Het is al zo vaak gezegd: waar twintig jaar geleden nog werd verwacht dat het aantal arbeidsmigranten uit andere EU-landen zou neerkomen op tienduizenden, zijn het er nu rond de miljoen, al weet niemand precies hoeveel. En de instroom blijft toenemen, want het verdienmodel blijft voor sommige werkgevers onweerstaanbaar. Dus is het, ook met strengere wetgeving en handhaving daarvan, vaak dweilen met de kraan open, zoals de Arbeidsinspectie al drie jaar geleden stelde in haar jaarverslag. Is de minister het met deze conclusie eens? Is zij het eens met de SP-fractie dat er dus veel meer dan dit wetsvoorstel voor nodig is om het probleem bij de bron aan te pakken? Wanneer wordt die kraan eindelijk eens dichtgedraaid? We zullen moeten wachten op een volgend kabinet om wel echt de stappen te zetten die dit kabinet wat dat betreft heeft nagelaten. Dan zullen we zien of het alleen maar verkiezingsretoriek is geweest — het ging veel over arbeidsmigratie in de campagne — en de belangen van werkgevers in de uitzendbranche toch weer zwaarder wegen.

Voorzitter, ik rond af. De SP beschouwt dit wetsvoorstel als een belangrijke stap in het aanpakken van de misstanden bij arbeidsmigranten. Dat is een stap die wat ons betreft al veel eerder gezet had kunnen en moeten worden, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Wij hebben echter, zoals gezegd, wel zorgen over de uitvoering en de handhaving en dus wij kijken uit naar de beantwoording van de minister.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Bakker-Klein van het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het CNV en het Leger des Heils stelden al in februari van dit jaar dat 60% van alle daklozen in Nederland uit arbeidsmigranten bestaat. Regelmatig sterven er volgens deze organisaties in ons land arbeidsmigranten op straat. In juli van dit jaar kwam het bericht naar buiten over de uitbuiting van 23 Filipijnse en Indonesische schoonmakers bij een luxe sportschool in Amsterdam. Hun paspoorten moesten ze inleveren, ze moesten zeventien per uur per dag werken en ze werden op een erbarmelijke manier gehuisvest.

Voorzitter. Als leden van de Eerste Kamer hebben wij tijdens ons werkbezoek aan de Nederlandse Arbeidsinspectie vernomen dat dergelijke berichten in de media helaas geen incidenten betreffen, maar in lijn liggen met wat door hen in de praktijk veelvuldig wordt aangetroffen. Het zijn ook de bevindingen die het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten in 2020 in het adviesrapport Geen tweederangsburgers, het rapport-Roemer, met cijfers heeft onderbouwd en in niet mis te verstane bewoordingen heeft gepresenteerd. De kern van het advies van het aanjaagteam was dan ook dat er meer moet worden ingezet op bescherming van arbeidsmigranten en dat de overheid hier een verantwoordelijkheid in moet nemen, onder meer door betere regulering van de uitzendsector zodat malafide uitzendbureaus van de markt geweerd kunnen worden.

Met de Wtta wordt daarom nu een toelatingsstelsel ingevoerd. Het CDA vindt dit een ingrijpende maatregel die een enorme administratievelastendruk tot gevolg zal hebben. Daar staat tegenover dat de problemen rond arbeidsmigratie al heel lang bekend zijn en dat het tot nu toe niet gelukt is om daar grip op te krijgen. Voor het CDA is grip op migratie belangrijk en dat geldt ook voor arbeidsmigratie. Misstanden rond arbeidsmigratie zijn namelijk niet alleen in het nadeel van de arbeidsmigranten zelf, maar zorgen ook voor ervaren onveiligheid in buurten en wijken en voor druk op maatschappelijke voorzieningen. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt een nauwkeurig overzicht gegeven van alles wat sinds 1965 in wetgeving en in zelfregulering is gedaan om het misbruik van arbeidsmigranten aan te pakken en malafide uitleenorganisaties van de markt te weren. Helaas is tot op heden een echt effectieve aanpak uitgebleven.

Voorzitter. In het rapport van Regioplan wordt de vicieuze cirkel waar we in terecht zijn gekomen helder weergegeven. Ik citeer. De inlener is goedkoop uit, bijvoorbeeld doordat de arbeidskracht niet in overeenstemming met de cao wordt beloond. Bovendien beschikt hij over uitzendkrachten die bereid zijn om in korte tijd veel en lange dagen te werken, zodat ze snel kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. De uitlener heeft voordeel van het ontduiken van de regels omdat het voor grote marges kan zorgen. Maar ook de arbeidskracht heeft een prikkel om misstanden niet te melden, omdat hij ondanks misstanden meer verdient dan wat hij in het land van herkomst zou verdienen of angst heeft om zijn werk te verliezen. De optelsom is een race to the bottom die concurrentieverhoudingen verstoort. Als een bonafide uitlener zijn arbeidskrachten niet meer via een marktconform tarief kan aanbieden, heeft hij de keuze om ook malafide te opereren of te stoppen. Het resultaat is een situatie waarin zowel de arbeidskrachten als de bonafide uitleners de dupe zijn. Voorzitter. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken is van goede kwaliteit en ook goed doordacht. Maar hoe gaat deze wet in de praktijk werken? Onze schriftelijke vragen daarover gingen vooral over de proportionaliteit, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de wet. Op een aantal onderdelen zijn we echter nog niet gerustgesteld.

Voorzitter. Van de staatssecretaris van Economische Zaken hebben we vernomen dat er in het kabinet een harde afspraak is gemaakt, met een target, voor het terugdringen van de administratievelastendruk voor het bedrijfsleven. Nog voor de zomer van 2026 zal het kabinet 500 wetten en regels afschaffen die door met name het mkb als knellend worden ervaren. Met het aannemen van de Wtta voegen wij er weer een wet aan toe, die ook gaat zorgen voor een forse toename van de regeldruk. Hoe reflecteert de minister daarop?

Voorzitter. De uitzendbranche is akkoord gegaan met dit wetsvoorstel omdat bonafide organisaties steeds meer moeten concurreren met malafide organisaties. Dat neemt niet weg dat er wel zorgen zijn bij individuele bedrijven. Hoe zit het met de rechtsbescherming van bonafide bedrijven die buiten hun schuld niet aan de voorwaarden van deze wet kunnen voldoen? Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie waarin een inspectierapport dat zij moeten aanleveren bij de toelatende instantie niet binnen 75 dagen beschikbaar is. Kan de minister de zorgen hierover bij de betrokken ondernemers wegnemen?

Vanuit het bedrijfsleven krijgen we signalen dat er zo'n 15.000 tot 20.000 uitlenende bedrijven van al hun klanten jaarlijks moeten gaan inventariseren welke primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden ze hanteren en dat ze deze voorwaarden per opdracht en per klant moeten vertalen naar een beloning voor hun eigen, uitgeleende medewerkers, ook als ze die voor onbepaalde tijd in dienst hebben. Klopt deze aanname?

Er zijn zo'n 15.000 tot 20.000 uitleners en circa 150.000 inleners die met de Wtta te maken zullen krijgen. Ze vallen allemaal onder hetzelfde regime. De grotere bedrijven kunnen hun organisatie daarop inrichten, bijvoorbeeld door het aanstellen van administratief personeel, maar voor kleinere bedrijven is dat niet te doen. Hoe groot acht de minister het risico dat kleinere, bonafide bedrijven door de eisen van dit wetsvoorstel uit de markt gedrukt worden? En is aan te geven om hoeveel bedrijven dat naar schatting zal gaan?

Voorzitter. Hoewel de reikwijdte van het stelsel in de basis breed is, voorziet het wetsvoorstel in een aantal uitzonderingen. In de beantwoording van onze vraag om een uitzondering te maken voor detacheringsbureaus voor hooggekwalificeerde kennismigranten of hiervoor een gedifferentieerde benadering te hanteren, zegt de regering dat bedrijven die slechts in geringe mate aan terbeschikkingstelling van arbeidskrachten doen, wat bijvoorbeeld bij consultancybedrijven het geval kan zijn, in aanmerking komen voor een ontheffing. De andere door ons bedoelde bedrijven mogen de regering benaderen met knelpunten die tot onevenredige uitkomsten zouden kunnen leiden. De regering zal dan met hen in gesprek gaan en deze zo veel mogelijk proberen op te lossen. Geldt deze toezegging ook voor kleinere bedrijven voor wie de administratievelastendruk dan wel de noodzakelijke financiële garantstelling zo problematisch is dat ze daardoor uit de markt gedrukt dreigen te worden?

Voorzitter. Tijdens de parlementaire behandeling van de wet is een amendement aangenomen dat een sectoraal inleenverbod mogelijk maakt. Dat is een heel zware maatregel. Hoe denkt de minister hier in de praktijk mee om te gaan? Welke feiten en omstandigheden zijn voor de belangenafweging relevant? Zijn er sectoren in beeld waar dit op korte termijn aan de orde zou kunnen zijn en, zo ja, wat is de omvang van die sectoren? Hoe hebben werkgeversorganisaties op dit amendement gereageerd?

Voorzitter, ten slotte. Collega's Ramsodit en Van Apeldoorn hadden het er ook al over. Arbeidsmigranten van zowel binnen als buiten Europa, en dan met name de groep arbeidsmigranten die laag of ongeschoold werk doet, zijn vaak uiterst kwetsbaar en meestal niet in staat om voor zichzelf op te komen. Die kwetsbaarheid blijkt in de praktijk extra groot als zij werken via een uitzendbureau dat niet alleen het werk regelt, maar ook zaken als huisvesting, vervoer, zorgverzekering en registratie. Tot onze verbijstering heeft het kabinet recent besloten om de inhoudingsregeling voor huisvestingskosten voor arbeidsmigranten nu niet af te bouwen. Ook mogen migranten nu kennelijk onder het minimumloon worden betaald. Waarom wil het kabinet wel deze wet, maar wordt, tegen eerder beleid van de minister van SZW in, afgeweken van de hierop gerichte adviezen van het aanjaagteam? Kan de minister hierop reflecteren?

Voorzitter. Wij zien uit naar de beantwoording van de vragen door de minister.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Gasteren. Hij spreekt mede namens de fractie-Walenkamp en de fractie-Van de Sanden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Gasteren i (BBB):

Voorzitter. We spreken vandaag over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, beter bekend als de "uitzendwet". Onze fracties vinden dat misstanden in de uitzendwereld, in welke sector dan ook, moeten worden tegengegaan. Het betreft misstanden bij arbeidsmigranten op het gebied van arbeidsvoorwaarden en huisvesting, vandaar dat wij ons enigszins verbazen over — het kwam net al aan de orde — het intrekken van het plan om die afbouwregeling af te schaffen. De vraag aan de minister is: is dit gebaseerd op nieuwe inzichten en, zo ja, wat heeft dit voor effect op haar plan om de Wtta in de voeren?

Op dit moment wordt de kwaliteit van de uitzendwereld bepaald door een vrijwillig keurmerk: het SNA-keurmerk. Dat is cruciaal voor opdrachtgevers en inleners. Welke overwegingen heeft de regering gehad om te komen met dit wetsvoorstel? We hadden ons namelijk ook kunnen voorstellen dat er een verplicht SNA-keurmerk zou komen, gecombineerd met bijvoorbeeld hogere boetes en een aanzienlijke vergroting van het aantal inspecteurs van de Arbeidsinspectie, en misschien in de toekomst zelfs nog iets met een publiekrechtelijke structuur en wat tuchtrecht. Ook de SER heeft een aantal van dit soort punten benoemd.

Dat brengt mij op de noodzaak van de invulling van dit specifieke wetsvoorstel. Elke misstand is er immers één te veel, maar het gaat wel om de balans tussen de omvang van het probleem en de wettelijke oplossing. Ik citeer. "Werkgevers en uitzendbureaus die misstanden begaan, doen daarvan geen melding. Hoe vaak deze misstanden voorkomen, kan niet exact gezegd worden. De noodzaak is gebaseerd op misstanden die het aanjaagteam in 2020 heeft geconstateerd." Vervolgens wordt er verwezen naar het rapport van het aanjaagteam. Op pagina 13 staat: "Doordat er weinig inzicht is in het aantal arbeidsmigranten in Nederland, is het lastig aan te geven wat het aandeel arbeidsmigranten is dat wordt benadeeld. Het aantal incidenten waarvan melding wordt gedaan bij de toezichthouders en waarover wordt bericht in de media, zijn voldoende reden tot zorg." Met andere woorden: de noodzaak voor de Wtta is blijkbaar gebaseerd op een rapport van 2020, zonder data en met verwijzing naar de pers.

Voorzitter. De Arbeidsinspectie is recent gestuit op een grootschalige fraude in de Nederlandse schoonmaaksector. Uit een analyse van de Arbeidsinspectie blijkt dat duizenden registraties niet kloppen. In het register van niet-ingezetenen staan arbeidsmigranten onder een andere nationaliteit geregistreerd dan in de polisadministratie van het UWV en de Belastingdienst. Meer dan 5.000 gevallen zijn er gevonden. Dit zijn dus de mensen die in dienst zijn en dan hebben we het nog niet eens over zzp'ers, uitzendkrachten en misschien wel mensen die zwart werken. Daar zijn diverse oplossingen voor te bedenken, maar de vraag aan de minister is deze. Welke urgente maatregel wordt er nu genomen en waarom denkt de minister dat met de Wtta deze fraude zou zijn voorkomen?

Dan de reikwijdte en de proportionaliteit. Voor onze fractie is het nog steeds niet duidelijk waarom deze wet ook van toepassing moet zijn op detacheringsbedrijven, payrollers en interim-managementbureaus. Waarom een sleepwet? Een interim-manager is immers geen uitzendkracht en een uitzendkracht is geen interim-manager. Kan de minister toezeggen met brancheorganisaties te overleggen over de voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend voor verplichte deelname? Zo ja, kan zij dan met een plan van aanpak komen? Wij overwegen hiertoe in tweede termijn een motie in te dienen.

Dan met betrekking tot de effectiviteit of het nut. Ik citeer wederom. "Een van de doelen van de Wtta is het beschermen van kwetsbare ter beschikking gestelde arbeidskrachten. De regering beseft dat een deel van de uit- en inleners zal blijven proberen om maximaal gebruik te maken van de mogelijke ruimte in de Wtta." Geen enkele wet geeft honderd procent garantie op een sluitend systeem, maar in dit geval lijkt het al te zijn ingebakken. De regering geeft namelijk aan dat men bij uitlenen en inlenen van arbeidskracht de arbeidsverhouding anders kan vormgeven, bijvoorbeeld in een overeenkomst van opdracht. De memorie van toelichting bij dit wetsontwerp beschrijft de bredere aanpak en de hervorming van de arbeidsmarkt, welke beoogt de ontduiking tegen te gaan. Hoe verhoudt de planning van de implementatie van de Wtta zich tot de planning van de bredere aanpassing van het arbeidsmarktstelsel?

Het kabinet heeft ook besloten om een ontwerp-AMvB voor te bereiden over het invoeren van een sectoraal uit- en inleenverbod. Onze fracties vinden het vreemd dat we worden gevraagd om een oordeel over een wet te geven, terwijl belangrijke aanvullende regelgeving in dit stadium niet mede ter beoordeling voorligt.

Voorzitter. Het Adviescollege toetsing regeldruk is er niet van overtuigd dat met de wettelijk verplichte certificering het doel ook daadwerkelijk wordt bereikt. De houding, het gedrag en het verdienmodel van de malafide doelgroep zullen zo zijn dat men zich niets aan de wetgeving gelegen laat liggen. Het gekozen stelsel heeft alle kenmerken van het vergunningstelsel van 1971 tot 1998, en dat werkte ook niet. Het ATR constateert ook dat er een minder belastend alternatief is zonder extra regeldruk en kosten, namelijk bestaande, heldere en wettelijke normen voor in- en uitleners combineren met striktere en consequentere handhaving en toezicht op de naleving van deze normen. Mijn vraag aan de minister is: waarom is dit advies niet opgevolgd? Dan kunnen we dat vandaag gewoon invoeren en dan hoeven we niet te wachten tot 2029, 2031 of nog later.

Voorzitter. De kosten en de regeldruk van de wet zijn gigantisch. De omvang van het probleem is niet echt bekend. Er zijn geen kwantificeerbare verwachtingen of succesdoelstellingen. In relatie tot de gehele uitzendbranche is het aantal misstanden, hoe ernstig ook, in ieder geval relatief gering. Er zijn natuurlijk schrijnende gevallen, maar die worden ook door deze wet niet voorkomen. Er is dus geen echte cijfermatige opbrengst, maar wel een kostenkant. De kosten voor het bedrijfsleven zijn geschat op bijna 150 miljoen. De bureaucratie is voor kleinere ondernemingen niet te doen. Er ontstaat eigenlijk een nieuw verdienmodel: niet dat van uitbuiting van de arbeidsmigranten, maar van uitnutting van de lage marges van een aantal van deze branchebedrijven. We voegen maar liefst 600 mannen en vrouwen toe aan de inspectie- en de toezichtzijde. Tegelijkertijd gaan we 100 miljoen aan waarborgsommen opzijzetten. Als het een beetje tegenzit, komt er ook nog een g-rekeningverplichting. Dit betekent dus nog meer dood kapitaal. Voor kleinere ondernemingen is dit gewoon het einde.

Voorzitter. Een grote meerderheid van de partijen pleit in hun verkiezingsprogramma's van 2025 voor minder regeldruk, lagere regelkosten, een kleinere centrale overheid en een cultuurverandering richting vertrouwen in plaats van controle. Met andere woorden: is er sprake van een politieke kentering? Dat zien we weliswaar later bij de stemmingen, maar ik wil toch nog even een vraag stellen. Hoe valt de Wtta te rijmen met de aankondiging van ditzelfde kabinet eind september om de regeldruk aan te pakken? Op voorstel van de minister van EZ is de minsterraad akkoord gegaan met de nieuwe aanpak voor de regeldruk voor ondernemers, met de ambitie om voor de zomer van 2026 honderden regels te schrappen. Het kabinet wil namelijk af van de aanname dat nieuwe regels altijd de beste oplossing zijn en van het wantrouwen vanuit de overheid en de neiging om elk risico dan maar met regels aan te passen. De uiteindelijke doelstelling is 20% minder regeldruk en kosten. Ik citeer: "Het ondernemingsklimaat in Nederland verslechtert ieder jaar, mede dankzij de toenemende regeldruk. De regelkosten voor ondernemers zijn de afgelopen jaren met 731 miljoen gestegen." Maar de 105 miljoen extra voor de Wtta komt erbovenop. In plaats van 20% bezuinigen, gaan we dus 20% meer kosten maken. Ook de Europese Commissie wil via het werkprogramma voor 2025 de administratieve lasten de komende jaren met minimaal een kwart verminderen. Hoe kijkt de minister in het licht van deze beleidsveranderingen nu naar deze wet? Betekent het doorgaan met deze wet dat er extra targets komen voor andere ministeries?

Dan de handhaving. Het aanjaagteam gaf in 2020 aan dat de capaciteit van de Duitse arbeidsinspectie 5% van de bedrijven zou omvatten, terwijl de Nederlandse Arbeidsinspectie slechts een dekking had van 1%. Die wet komt er dan ook "omdat de Arbeidsinspectie niet in staat is om misstanden op te sporen". Maar dat is niet vreemd bij een dekking van 1% en heel veel focus en heel veel regels. De regering baseert de noodzaak van het wetsvoorstel daarnaast op het geconstateerde handhavingspercentage van 67%, maar dat zijn gerichte controles. Het betreft weliswaar 800 bedrijven, maar dat gaat over kleine en grote overtredingen, op een totaal van meer dan 20.000 bedrijven. Waarom kiest de minister niet alsnog voor een aantoonbare verbetering onmiddellijk, met ingang van vandaag, van de resultaten van de Arbeidsinspectie door veel meer personeel bij de Arbeidsinspectie, minder regels om te controleren, minder prioritaire programma's, betere samenwerking over de diverse diensten heen, meer gerichte controles, betere data en betere data-analyses, en — het kwam vandaag al aan de orde — lessons learned van andere landen?

Voorzitter. Uitvoerbaarheid en uitvoering. Er zijn veel onbekende en onzekere factoren bij het beoordelen van de wet op zijn volle impact. Cruciaal voor een adequate uitvoering — het werd vandaag al eerder gezegd — is de personeelssterkte bij zowel de Arbeidsinspectie, de NAU en de private inspectie-instellingen. Wij maken ons ook zorgen over de mogelijke bottlenecks op het gebied van personeel, en misschien ook op systeemgebied, bij de Belastingdienst voor het aanvragen van een schone verklaring en bij de Dienst Justis voor de vog. Op welke wijze gaat de minister de vinger aan de pols houden om met name dit cruciale punt te blijven volgen?

Dan de waarborgsom van tussen de €50.000 en €100.000. Dat resulteert in onze ogen in een potje van dood kapitaal. De vraag is hoe en door wie dit geld dan beheerd wordt. Krijgen bedrijven een vergoeding? In het geval van eenmanszaken kan de borgsom waarschijnlijk uit privévermogen komen, maar dan zegt de Belastingdienst wellicht: wij krijgen van jou nog een rendementsvergoeding. Wat is in dit geval de belastingimpact voor dit soort personen? Met name de kleine en de bonafide uitzendbureaus lopen dus het risico het loodje te legen, alsmede start-ups. Deze wet zal de machtspositie van de grote uitzendconcerns nog verder vergroten. Ik hoorde net "grootkapitaal". Nou, dit gaat wel helpen denk ik. Volgens recente CBS-data over de uitzendbranche zijn er 2.000 kleinere uitzendbureaus met 5 tot 25 uitzendkrachten in de pool. Die hebben gemiddeld een omzet van 1,3 miljoen en gemiddeld €102.000 aan winst. Nou, tel uit je winst. Als daar €50.000 tot €100.000 van gereserveerd moet worden, dan ziet de toekomst er niet heel erg goed uit. Kan de minister toezeggen voor deze groep met reparatiewetgeving te komen en kan ze dan snel met eerste gedachtes komen? We overwegen een motie.

Dan de invoering. Na inwerkingtreding duurt het nog tot 2031 voordat de ideale situatie structureel is doorgevoerd. De minister schrijft ook dat dat afhankelijk kan zijn van toekomstige ontwikkelingen, dat het daarmee onzeker is, dat het aantal uitleners ook nog kan variëren en dat het heel erg beïnvloed wordt door de personeelssterkte binnen de inspectie-instellingen.

Ik wacht even.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van mevrouw Ramsodit.

Mevrouw Ramsodit i (GroenLinks-PvdA):

Dank u, voorzitter. Meneer Van Gasteren, ik heb met veel aandacht geluisterd naar uw betoog, waarin u een aantal keer de regeldruk aanhaalt. Waar ik benieuwd naar ben, is hoe u kijkt naar regeldruk. Maakt u daarin verschil als het gaat om de productiecapaciteiten als kapitaal en technologie en de productiecapaciteit mens, als het gaat — laat ik het maar heel concreet maken — om het verhandelen van mensen? Want dat is wat de uitzendbranche doet. Je verdient op het verhandelen van mensen. Daar heb ik u niet op horen ingaan. Er is ook nog een ander perspectief als je het hebt over het verdienmodel en private baten en uw betoog, namelijk hoe u de maatschappelijke lasten ziet. Ik zie heel goed dat aan de ene kant van de balans de private baten gereguleerd gaan worden, maar aan de andere kant heb je ook de publieke lasten. Kunt u dat ook nog even wegen op uw weegschaal? Ik ben heel benieuwd naar de uitkomst.

De voorzitter:

Twee vragen voor de heer Van Gasteren.

De heer Van Gasteren (BBB):

Even over regeldruk. Wij zeggen niet: alle regels en alle kosten moeten weg. Maar als je regels en kosten hebt, dan moeten ze wel tot het beoogde resultaat leiden. Het beoogde resultaat wordt dan wel gedefinieerd, maar wordt niet becijferd. Het komt een beetje neer op: we rijden allemaal weleens te hard en om ervoor te zorgen dat niemand dat meer doet, krijg je gewoon automatisch elke twee maanden een boete; dan hebben we dat vast gehad. Je moet dus heel erg goed nadenken over welke regels je extra wil definiëren en implementeren om een maatschappelijk effect te creëren. Onze oplossing, onze gedachte zou zijn: stop nou met ingewikkelde nieuwe wetgeving, zet gewoon veel meer capaciteit op de bestaande naleving van bestaande regels, bij de Arbeidsinspectie bijvoorbeeld, en denk nog na over wat andere aanpalende effecten, bijvoorbeeld het verhogen van de boetes. Dat zou veel sneller kunnen en eigenlijk ook veel effectiever. Dat is een beetje zoals wij ernaar kijken.

De voorzitter:

Er waren twee vragen gesteld. Bent u tevreden over het antwoord op de eerste vraag? Want dan kunnen we overgaan naar de tweede vraag.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Ik hoor u ten aanzien van de proportionaliteit zeggen dat er andere maatregelen mogelijk zijn, maar kijk eens naar de aanloop die we hebben gehad om hiertoe te komen en het feit dat we zien dat die misstanden blijven bestaan. U heeft het over cijfers. De cijfers uit het ibo-rapport en de Intelligence Group laten zien dat je tussen 800.000 en 1,2 miljoen arbeidsmigranten hebt en dat dat een repeterend geheel is. Mensen zijn hier vier maanden en dan weer niet. Dat heeft een enorme impact. Die gegevens hoor ik in uw betoog niet terug als het gaat over hoe nodig dit is, als op een arbeidsmarkt van ongeveer 10 miljoen een kleine miljoen mensen arbeidsmigrant is.

De heer Van Gasteren (BBB):

Laten we even teruggaan naar de kern. Dit gaat over de Wet toelating terbeschikkingstelling arbeidskrachten, dus het heeft betrekking op uitzendbureaus. Er zijn niet 1 miljoen arbeidsmigranten werkzaam voor uitzendbureaus. Dat is dus eigenlijk de eerste verbetering op de data.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Ik zou zeggen: kijk de data van het ibo-rapport en de Intelligence Group eens na.

De voorzitter:

Ik had u niet het woord niet gegeven, mevrouw Ramsodit. De heer Van Gasteren.

De heer Van Gasteren (BBB):

Het is een kwestie van definitie. Nogmaals, er zijn geen 1 miljoen arbeidsmigranten in dienst van uitzendbureaus. Het totale aantal is, geloof ik, 1,3 miljoen voor uitzendbureaus. Daarnaast zijn er natuurlijk niet 1 miljoen arbeidsmigranten waarop misstanden van toepassing zijn, integendeel; daar worden eigenlijk helemaal geen enkele data aan vastgekoppeld. Dat wil niet zeggen dat niet elk geval vervelend is, maar de vraag is hoe proportioneel deze wet is ten opzichte van de geconstateerde misstanden. Die vinden wij ver te zoeken.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Ik hoor de heer Van Gasteren een heel sympathieke oplossing, een alternatief, voor deze wet aandragen. Wij zijn natuurlijk ook op bezoek geweest bij de Arbeidsinspectie. We hebben ook met de Arbeidsinspectie erover gesproken. Zij hebben toch heel duidelijk gezegd: zonder deze wet kunnen we niet het toezicht uitoefenen dat we zouden moeten uitoefenen. Dus de Arbeidsinspectie zelf is niet zo tevreden over een andere oplossing en heeft deze wet nodig. Hoe reflecteert u daar dan op? We zijn naar hetzelfde werkbezoek geweest.

De heer Van Gasteren (BBB):

Ik denk dat het een kwestie van perceptie is. Het zou mij niet verbazen als men dan denkt aan de geringe uitbreiding die heeft plaatsgevonden de afgelopen periode en die nog aanstaande is. Ik dacht dat er nog 35 of 90 fte's bijkwamen. Maar dat staat wel in schril contrast met 600 mannen en vrouwen die je aan alle drie de groepen, dus de Arbeidsinspectie, de NAU en de private inspectie-instellingen moet toevoegen. Dan kom ik toch even op de kosten. Die kosten komen uiteindelijk toch bij het bedrijfsleven terecht. Dat is helemaal niet erg als ze effect hebben, maar dat is de grote vraag. Dus kun je die kosten niet veel beter anders besteden door de Arbeidsinspectie aanzienlijk meer uit te breiden en veel meer focus te geven en, nogmaals, ook iets aan die regelkant te doen? Er zijn gewoon veel te veel regels voor het bedrijfsleven en dus ook de Arbeidsinspectie om ze adequaat te kunnen naleven.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Daarvan zegt de Arbeidsinspectie juist: ook al krijgen we er heel veel mensen bij, als deze wet er niet is, kunnen we niet goed handhaven. Dus ze hebben het nodig, ook aan de kant van de inleners, dat ze kunnen zien of die inlener zich aan de regels houdt. Dus die wet is nodig om de Arbeidsinspectie haar werk te laten doen. Als we alleen maar heel veel mensen zouden toevoegen aan de Arbeidsinspectie zonder wet, dan zegt de Arbeidsinspectie zelf: dan kunnen we dat werk niet doen.

De heer Van Gasteren (BBB):

Ja, kijk, "die wet is nodig"… Ik denk dat we het erover eens zijn dat er een wet nodig is, maar of dat deze wet is, is de grote vraag. Nogmaals, dan kom ik op de proportionaliteit. Wij zien geen enkele reden waarom je interimmanagementbureaus, detacheringsorganisaties, IBM, Capgemini — noem ze maar op — in principe onder deze wet zou moeten laten vallen. Dat is gewoon overdone. Het kan slimmer; dat is wat wij zeggen. We ontkennen niet dat er misstanden zijn. Je kunt discussiëren over: wat zijn dan de aantallen? Zijn alle arbeidsmigranten een uitzendkracht? Maar dat is helemaal niet relevant. Ja, er zijn misstanden. Hoe kun je die zo snel en zo goed, goedkoop en effectief mogelijk bestrijden? Dat kan veel sneller dan 2031, vandaar dat we dit zo naar voren brengen.

De voorzitter:

Mevrouw Ramsodit. Dit gaat over haar tweede vraag.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Ja, uw weegschaal als het gaat om de private baten en de maatschappelijke lasten: hoe ziet u die?

De heer Van Gasteren (BBB):

Ik denk dat dat appels en peren zijn. Ik kom toch een beetje terug op mijn eerdere opmerking. Het bedrijfsleven is verantwoordelijk, heeft een sociale taak en moet zich aan wet- en regelgeving houden. Dat staat buiten kijf. De vraag is alleen — ik denk dat wij daarover wellicht van mening verschillen — op welke manier je dat zo efficiënt mogelijk kan doen, zodat ze zo weinig mogelijk last ervan hebben én het zo effectief mogelijk qua resultaat is? Nogmaals, wij denken dat dat sneller en slimmer kan. Het heeft geen enkele zin om wet- en regelgeving in te voeren die wellicht niet helpt en sowieso heel veel kosten toevoegt. Daar ligt die balans.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Dan constateer ik dat u de afwenteling van de maatschappelijke lasten niet meeneemt in uw weegschaal. Dank u wel.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik heb toch ook met stijgende verbazing naar het betoog van de heer Van Gasteren van de BBB-fractie zitten luisteren. In de eerste plaats trekt hij de cijfers in twijfel of stelt hij dat het onvoldoende cijfermatig onderbouwd is. Nou, er zijn echt stapels rapporten verschenen waar heel veel cijfers in staan. Ik noem er even één. Het gaat over een brief van de voorganger van de minister, gezonden aan de voorzitter van deze Kamer, van 20 juni jongstleden, geloof ik. Daarin wordt onderzoek van de Arbeidsinspectie geciteerd. Die heeft onderzoek gedaan in de jaren '20-'23, geloof ik, naar 1.300 bedrijven. Daarbij zijn in 67% van de gevallen bij in- en uitleners overtredingen van wet- en regelgeving geconstateerd. Nou hoor ik de heer Van Gasteren zeggen "we zijn voor het tegengaan van misstanden en we zijn ook — de BBB althans — voor het krijgen van grip op migratie", maar elke wetgeving die wordt voorgesteld om iets aan die misstanden te doen en om grip te krijgen, wijst de BBB-fractie af.

De heer Van Gasteren (BBB):

Wat is de vraag?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik wijs de heer Van Gasteren erop dat dat met elkaar in tegenspraak is. De vraag aan de heer Van Gasteren is deze. Als wij constateren dat heel veel bedrijven, in- en uitleners, wet- en regelgeving overtreden, dan zul je toch ook effectief toezicht moeten organiseren om ervoor te zorgen dat die wet- en regelgeving wél gerespecteerd wordt? Ik hoor de heer Van Gasteren met geen enkel voorstel komen om dat wel te realiseren. Hij is alleen kritisch op dit wetsvoorstel.

De heer Van Gasteren (BBB):

Ik zal deze opmerking c.q. vraag in stukjes hakken. Ik had zojuist al aangegeven dat die 67% — ik ontken dat niet — betrekking heeft op een gerichte controle. Die gerichte controle wordt gericht uitgevoerd, omdat men op basis van de criteria vermoedt dat er in die groep van 1.300 iets niet klopt. Als er bij een controle van alle 20.000 of 30.000 bureaus 67% uit zou komen, dan zouden we een heel groot probleem hebben. Maar als je gericht gaat controleren, is het niet raar dat je 67% als resultaat krijgt. Overigens betreft die 67% ernstige en niet-ernstige overtredingen. Ze zijn niet gekwalificeerd. Het kunnen kleintjes zijn, het kunnen een paar kleintjes bij elkaar zijn; dat is verder niet gespecificeerd. Daarnaast hebben we wel degelijk een opmerking gemaakt over alternatieven voor deze wet. Nogmaals: minder regels om te controleren voor de Arbeidsinspectie, meer inspecteurs, meer samenwerking, meer "even gluren bij de buren" en zo heb ik er nog een aantal genoemd; meer met data werken, meer met data-analyses, dingen wat moderner insteken. Alles behalve een complexe, bureaucratische wet die, nogmaals — daar zijn alle geleerden het over eens — niet gaat werken of wellicht niet gaat werken. Dat is het probleem. Wij zijn niet tegen regels en wij zijn ook niet tegen regels die het bedrijfsleven geld kosten — integendeel, maar dan moet het wel werken. Dat is ons probleem.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik hoor de heer Van Gasteren steeds zeggen "wij zijn niet tegen regels", maar tegelijkertijd pleit hij voor minder regels. De Arbeidsinspectie zou met minder regels moeten gaan werken. Maar die regels waar we het over hebben en waarvan wordt geconstateerd dat ze in heel veel gevallen worden overtreden, ernstig en inderdaad ook minder ernstig, maar zeker ook ernstig — er is bijvoorbeeld geschat dat 15% van de uitzendbureaus als malafide is aan te merken — zijn er om kwetsbare werknemers en ook arbeidsmigranten te beschermen, om ervoor te zorgen dat ze een minimumloon krijgen dat ook werkelijk het minimumloon is, dat ze onder veilige omstandigheden werken, dat ze geen lange dagen hoeven te maken. Er is wel degelijk aangetoond dat in heel veel gevallen in- en uitleners zich niet aan de regels houden. Die regels zijn er om mensen te beschermen. Als je dan constateert dat in ieder geval een heel aantal bedrijven, hoeveel het er dan ook precies zijn, zich niet aan de regels houden, hoe kun je er dan voor zorgen dat die bedrijven zich alsnog houden aan de regels die er zijn om mensen te beschermen? Dan zul je toch ook het toezicht moeten versterken en vervolgens moeten handhaven? De Arbeidsinspectie en alle andere organisaties zijn het erover eens dat dit op dit moment niet gebeurt, dat men niet de capaciteit heeft om dat te doen en dat men ook niet het wettelijk instrumentarium heeft om dat te doen. Vandaar ook dit wetsvoorstel, de Wtta.

De heer Van Gasteren (BBB):

Het wettelijk instrumentarium is er natuurlijk wel, want de regels zijn er: regels rondom het minimumloon, regels rondom arbeidsomstandigheden et cetera. Het is niet een kwestie van het moeten vernieuwen of vervangen van de regels. Nee, je moet ze beter naleven, dat ben ik met de spreker eens. Je moet betere naleving afdwingen. Een certificaat hoeft niet en zal niet automatisch betekenen dat dit ook gaat gebeuren. Er zitten al gaten in de wetgeving. Het hangt er maar net van af hoe je de samenwerking vormgeeft; dat is al één gat. Daar moet je goed over nadenken.

Het belangrijkste is: het kan veel simpeler. Ik ben in een grijs verleden ooit hr-directeur geweest van een groot bedrijf waar we ook heel veel mensen inhuurden. Ik ben ook directeur-eigenaar geweest van een bedrijf in de detacheringssector.

Ik dacht, en dat is misschien ook een vraag voor de minister: waarom niet simpeler? Je hebt twee soorten medewerkers in je bedrijf: zij die in dienst zijn en zij die niet in dienst zijn, of dat nou zzp'ers zijn of uitzendkrachten. Met ingang van 1 januari aanstaande is er sprake van een nieuwe cao voor de uitzendkrachten. Daarin is verplicht dat uitzendkrachten de arbeidsvoorwaarden volgen van het bedrijf waaraan ze zijn uitgeleend. Wat is er nou simpeler dan in je salarisadministratie code één te gebruiken voor je medewerkers en code twee te gebruiken voor je inhuur? Dat betekent wel dat het bedrijf ze zelf gaat betalen. Dan kan er gezegd worden: dat kan helemaal niet. Dat kan wel, want het is slechts een uitbetaling. Dan draag je alleen de marge af aan het uitzendbureau. Dan is het probleem opgelost, want je kunt dan zien — de Arbeidsinspectie kan dat dan ook zien bij gerichte controles — dat dit onderdeel niet wordt ontdoken. Dat is punt één. Punt twee is dat je natuurlijk ook de accountant een rol kunt geven in dit verband. Dus het kan veel simpeler zonder dit hele circus. Nogmaals, we zijn niet tegen controles. We zijn niet tegen naleving van regels. We zijn tegen misstanden. We zeggen alleen: moet het in deze wet op deze manier zo ingewikkeld worden samengevat? Wij zien dat gewoon niet zitten.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot. Het is duidelijk dat we het hier niet over eens zullen worden. Ik ben het er op zich mee eens dat certificering op zich niet voldoende is. Wij hebben ook vragen gesteld aan de minister over de uitvoering van deze wet en of er voldoende capaciteit is om daadwerkelijk te handhaven, maar het is voor mij wel heel duidelijk dat die certificering een stap is om überhaupt te kunnen handhaven. Dan kan je namelijk handhaven bij uitleners op het normenkader, wat op dit moment onvoldoende gebeurt. Bovendien kan je er aan de voorkant met een toelatingsstelsel voor zorgen dat kwaadwillende uitleners, malafide uitzendbureaus überhaupt de markt niet op kunnen. Dat is in ieder geval de inzet van dit wetsvoorstel. Nogmaals, volgens de Arbeidsinspectie is zeker 15% van de uitzendbureaus — er zijn er heel veel in Nederland — aan te merken als malafide en ik hoor niets in het betoog van de heer Van Gasteren over hoe we ervoor kunnen zorgen dat die kwaadwillende uitleners überhaupt niet op onze markt komen en hoe we kunnen zorgen dat die misstanden niet op grootschalige wijze voort blijven bestaan onder mensen die zich al in een heel afhankelijke en kwetsbare positie bevinden, namelijk arbeidsmigranten.

De heer Van Gasteren (BBB):

Ergens aan het begin van mijn betoog vroeg ik — dat was ook een vraag aan de minister — waarom er niet over is nagedacht om het SNA-certificaat, dat onderdeel is van het normenkader van deze wet, te verplichten voor het bedrijfsleven. Dan ben je ook klaar, want dat is gewoon dezelfde norm. Dan heb je geen Wtta en heb je geen ingewikkelde bureaucratie. Je verplicht die bestaande SNA-keurmerkcertificering en je doet er nog wat andere dingen bij natuurlijk, maar niet zo'n ingewikkelde wet. Ik wacht op het antwoord van de minister op dat gebied.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van Gasteren (BBB):

Als ik het nog kan vinden. Eens even kijken. Ik had eigenlijk nog maar één ding en dat heeft te maken met artikel 23d, de evaluatie binnen drie jaar na inwerkingtreding en vervolgens elke vijf jaar. Omdat het een stelselwijziging is waar iedereen natuurlijk heel erg aan moet wennen, vragen we de minister om toe te zeggen dat bijvoorbeeld in die eerste periode van drie jaar die evaluatie niet in een big bang wordt verricht, maar in plukjes van bijvoorbeeld 1.000 uitzendbureaus of 500 of whatever handig is voor de uitvoering.

Dat was het einde. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Bezaan van de fractie van de PVV.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bezaan i (PVV):

Voorzitter, dank voor het woord. Vandaag buigen wij ons over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, kortweg de Wtta. Het is al eerder gezegd: het is een stukje wetgeving dat de uitzendsector wil temmen als een wild paard in een manege. In de Tweede Kamer vond het brede bijval en dat is geen toeval. Het belooft orde in een chaos van malafide praktijken. De kern van de Wtta is helder: een toelatingsstelsel voor uitzendbureaus, detacheerders en payrollbedrijven. Zonder het felbegeerde stempel mogen zij geen arbeidskrachten uitlenen en inleners mogen alleen aankloppen bij de goedgekeurde garde. De voorwaarden zijn streng doch fair: een verklaring omtrent het gedrag voor de bestuurders, naleving van de regels rond loon, huisvesting en tewerkstelling, en periodieke controles door geaccrediteerde inspecteurs die als waakhonden de boel in de gaten houden. Het doel is om uitbuiting te stoppen en een gelijk speelveld te creëren. Te lang hebben malafide uitzendbureaus de markt vertroebeld met hun vluchtige modellen en lage tarieven voor inleners, ten koste van fatsoenlijke lonen en banen.

Voorzitter. De weg naar een goede wet is bezaaid met valkuilen, en deze wet kent er nogal wat. De Wtta vergelijk ik met enige zelfspot met een dieet: goedbedoeld, maar hoe voorkom je dat het de verkeerde uithongert? De reikwijdte van deze wet is enorm. Naar schatting vallen er onder deze wet zo'n 20.000 tot 25.000 uitlenende bedrijven, vaak met uitlenen als nevenactiviteit, en zo'n 150.000 à 160.000 inlenende bedrijven, die dan weliswaar niet geregistreerd zijn als uitzendbureau, maar wel voldoen aan de criteria. Dit zijn veelal bonafide ondernemingen. Denk aan een mkb-familiebedrijf dat specialisten detacheert, zoals adviseurs of technici. De minister presenteert de waarborgsom van €50.000 tot €100.000 als beheersbaar. Voor bonafide mkb-uitleners met nevenactiviteiten vormt dit echter een onevenredige last. Welke concrete maatregelen treft de minister om mkb'ers te ontzien, zoals gedifferentieerde waarborgsommen op basis van omzet of risico? Hoe wordt de drempel van 10% omzet voor uitlenen concreet toegepast? Overweegt de minister vrijstellingen voor marginale uitleenactiviteiten? Kan zij een impactanalyse overleggen die de effecten op kleine familiebedrijven kwantificeert? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. De voornoemde waarborgsom kan dus leiden tot hogere tarieven voor inleners en druk op de kleine ondernemer. De inlenersbeloning is een ander pijnpunt. Uitzendbureaus moeten jaarlijks de arbeidsvoorwaarden van al hun klanten inventariseren, van brutoloon tot vakantiedagen, ploegentoeslagen en secundaire arbeidsvoorwaarden zoals reiskosten of fitnessabonnementen, om deze vervolgens correct toe te passen op hun uitzendkrachten. Dit brengt aanzienlijke administratieve lasten met zich mee, zeker voor bureaus die actief zijn in meerdere sectoren of met uiteenlopende inleners. Bovendien leidt dit tot risico's op fouten of rechtsongelijkheid onder uitzendkrachten. Hoe rechtvaardigt de minister deze proportionele last? Zijn er plannen om dit te vereenvoudigen? Denk bijvoorbeeld aan sectorale standaarden, een centraal referentiekader of digitale tools om juridische geschillen en overbelasting te voorkomen. Graag een overzicht van lopende pilots of voorstellen hiertoe.

Voorzitter. Zonder duidelijke kaders dreigen juridische geschillen en administratieve overbelasting. Ik neem even een slokje water; ik heb een kikker in mijn keel. De effectiviteit van de Wtta roept ook vragen op. Het SNA-keurmerk — er werd al eerder aan gerefereerd — dat een vergelijkbaar doel had, heeft uitbuiting niet significant verminderd. Malafide bureaus vinden steeds sluiproutes zoals schijnconstructies of buitenlandse omwegen. De Wtta voorziet in uitzonderingen voor collegiale uitleen zonder winstoogmerk en voor intraconcernconstructies. Hoe voorkomt de minister dat malafide partijen zich via deze uitzonderingsposities aan de toelatingsplicht onttrekken? Zijn er waarborgen om misbruik te voorkomen, bijvoorbeeld bij schijnconstructies die zich voordoen als interne detachering? Welke waarborgen, zoals strenge toetsing van uitzonderingen door de toelatende instantie en evaluatiecriteria, hanteert de minister om na invoering de effectiviteit te meten, en dan met name op snelle actie tegen vroege misstanden in de lange overgangsperiode tot 2031?

Voorzitter. Juist in die overgangsjaren dreigt namelijk een handhavingsvacuüm. Malafide spelers kunnen jarenlang opereren onder het mom "in afwachting van toelating". De toelatende instantie krijgt een signalerende functie, maar hoe garandeert de minister dat signalen leiden tot directe proportionele ingrepen, zoals bijvoorbeeld een voorlopige schorsing of intrekking van de voorlopige toelating, nog voor 2031? Is de minister bereid om toe te zeggen dat zij jaarlijks een tussentijdse voortgangsrapportage aan de Kamer zal sturen met concrete indicatoren zoals het aantal geconstateerde schijnconstructies en de doorlooptijd van handhavingsacties? Ik overweeg een motie op dit punt, dus graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Bureaucratie mag bonafide ondernemers niet de das omdoen. Handhaving is het toverwoord. De Arbeidsinspectie krijgt extra capaciteit, zo'n 135 fte. Dat is substantieel. Maar er is ook sprake van benodigde inzet bij de inspectie-instellingen, met schattingen van 337 fte, geloof ik, en bij de toekomstige instantie, een nog op te richten eenheid binnen het ministerie. Buitenlandse uitleners vallen onder de wet, maar handhaving bij een EU-dienstverrichter zonder vestiging in Nederland is bijzonder complex. Hoe waarborgt de minister een effectieve controle op deze partijen en welke instrumenten of internationale afspraken worden daarvoor ingezet? Ook hier krijg ik graag weer een reactie op.

Voorzitter, ik ga afronden. De Wtta pakt een urgent probleem aan, maar de uitvoering roept grote vragen op. De brede reikwijdte, de toenemende regeldruk, de zware lasten voor het mkb en de twijfels over effectiviteit verdienen serieuze aandacht. Wij dringen aan op een grondige evaluatie na invoering met focus op de impact en de effectiviteit. De minister moet helder maken hoe deze wet een eerlijke en werkbare arbeidsmarkt garandeert.

Voorzitter. Wij zien uit naar de beantwoording van de minister. Ik dank u voor uw tijd.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Huizinga-Heringa van de fractie van de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Ons land worstelt met migratie. Terwijl de meeste aandacht in de pers, de politiek en op sociale media doorgaans uitgaat naar asielmigratie, is dat maar 10% van de totale migratie naar ons land. Het allergrootste deel van de migranten dat naar ons land toekomt, vraagt niet om asiel, maar om werk. Veel arbeidsmigranten komen uit de armere landen van de Europese Unie en willen hier graag wat verdienen om de familie thuis financieel te ondersteunen. Via uitzendbureaus vinden ze werk in Nederland. Bij de afspraken die deze uitzendbureaus maken en bij de contracten die ze afsluiten met de arbeidsmigrant gaat veel mis. Dat leidt in sommige gevallen tot ernstige misstanden: arbeidsmigranten van wie het paspoort is ingenomen door de werkgever en die worden uitgebuit, geen goede huisvesting krijgen, met als meest schrijnende resultaat dakloosheid.

Volgens een schatting van het Leger des Heils is zes op de tien daklozen in ons land arbeidsmigrant. Mevrouw Bakker-Klein refereerde daar ook al aan. Deze misstanden zijn de oorzaak van de overlast die deze migranten soms geven. Zo'n 70% van de gemeenten ervaart problemen met arbeidsmigranten. Dat is rampzalig voor de buurten waar ze wonen, maar de grootste slachtoffers zijn ze zelf.

Voorzitter. Aan onze wetten ligt het niet. De misstanden die arbeidsmigranten en ook Nederlandse arbeidskrachten treffen, zijn wettelijk verboden. Maar malafide uitzendbureaus trekken zich daar niets van aan. Waar het om gaat, is dat de wetten worden gehandhaafd, ook in de uitzendbranche. Dat is nu precies wat dit wetsvoorstel beoogt. Met deze wet wordt een handhavingsstelsel geïntroduceerd waar de hele uitzendbranche onder valt. Het is daarmee een bijzonder ambitieus wetsvoorstel. De totstandkoming heeft dan ook veel voeten in de aarde gehad. Een jarenlange voorbereiding, drie nota's van wijziging en een hele rij amendementen uit de Tweede Kamer gingen aan deze wetsbehandeling in de Eerste Kamer vooraf. Wij bedanken de minister en haar ambtsvoorganger voor de heldere antwoorden op onze schriftelijke vragen.

Voorzitter. Deze wet geldt voor de hele uitzendbranche, ook voor bureaus die geen arbeidsmigranten uitlenen. Ook zij zullen bij toetreding tot de branche een waarborgsom moeten betalen en steeds opnieuw moeten laten controleren of hun werkwijze aan het normenkader voldoet. Mijn fractie begrijpt deze keus. Het lijkt rigoureus, maar het is de enige manier om een zogenaamd waterbedeffect te voorkomen. Perfect is deze oplossing helaas niet, nodig wel. Een bureau in het buitenland moet weliswaar toegelaten worden om werknemers uit te kunnen lenen in Nederland, maar ik kan mij voorstellen dat de controle op zo'n bureau ver weg behoorlijk complex is. Ik zou de minister willen vragen: blijft het toch niet mogelijk om de wet via het buitenland te omzeilen?

En een tweede vraag. De tweejaarlijkse controles zijn belangrijk voor de handhaving van het normenkader. Hoe bewaakt de minister de kwaliteit van de particuliere inspectiediensten die de tweejaarlijkse controles moeten uitvoeren? Is een tweejaarlijkse controle niet erg veel? Die vraag voeg ik daaraan toe.

Ik noemde al het aantal wijzigingsnota's en amendementen. Sommige van deze wijzigingen en amendementen hebben de wet belangrijk verbeterd, wat mijn fractie betreft. Voor ons is het van groot belang dat met het laatste wijzigingsvoorstel de registratie van arbeidsmigranten in het BRP nu wel wordt meegenomen in het wetsvoorstel in de vorm van een bevorderings-, vergewis- en meldplicht. Nog beter is het dat het amendement-Ceder/Patijn ertoe heeft geleid dat de zorgplicht voor de BRP-registratie in het normenkader zal worden opgenomen. Daarmee kan daadwerkelijk gehandhaafd worden op die zorgplicht. Voor mijn fractie is dat een cruciaal punt. Een juiste registratie van alle arbeidsmigranten in de BRP is immers essentieel voor gemeenten om misstanden te kunnen voorkomen en op te sporen.

Voorzitter. Mijn fractie is blij dat de wet een grondslag biedt voor het bij AMvB instellen van een sectoraal in- en uitleenverbod. Dat is weliswaar een paardenmiddel dat niet lichtzinnig zal worden ingezet, maar het zal de slagkracht van de overheid kunnen vergroten om misstanden uit te bannen. Kan de minister ingaan op de vraag onder welke voorwaarden zij zo'n sectoraal verbod zou willen overwegen? En ziet zij op dit moment aanleiding voor zo'n verbod? Hoe verhoudt de Wet beoordeling arbeidsrelaties, op grond waarvan een zzp-relatie in bepaalde gevallen moet worden omgezet in een dienstverband, zich tot deze mogelijkheid in de Wtta?

Voorzitter. Bij de ambtelijke technische toelichting op dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer werd met nadruk gesteld dat het sterke punt van dit stelsel en de meerwaarde ervan liggen in samenwerking tussen verschillende instanties, tussen de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, de inspectie-instellingen en de toelatende instantie. Die samenwerking is van belang voor de effectiviteit van het stelsel, maar dat zal vast en zeker niet vanzelf gaan. Hoe gaat de minister dit sterke punt van het nieuwe stelsel bevorderen en ervoor zorgen dat die noodzakelijke samenwerking inderdaad plaats gaat vinden? Gaat de minister de mate van samenwerking ook betrekken bij de evaluatie van de wet?

Voorzitter. Deze wet behelst het instellen van een heel nieuw handhavingsstelsel voor de uitzendbranche in Nederland, die rond de 16.000 bedrijven telt. Dat is een enorme klus waar veel bij komt kijken. Tegelijk is het van belang dat het stelsel zo snel als mogelijk zijn vruchten gaat afwerpen. Vanuit het ministerie is gezegd dat het vanaf de inwerkingtreding van de wet in januari 2027 nog zo'n twee jaar zal duren voordat het stelsel optimaal zal werken. Kan de minister aangeven wat zij inschat als de meest kritieke punten bij de op- en uitbouw van het stelsel? Speelt bijvoorbeeld de krapte op de arbeidsmarkt hier ook nog een rol bij? Welke mogelijkheden heeft de minister om bij te sturen, mocht het tijdpad van inwerkingtreding niet gehaald kunnen worden?

Voorzitter. Mijn fractie heeft grote waardering voor de ambitie van het kabinet op dit punt. Maar hoe deze verreikende wet in de praktijk uit zal pakken, is lastig te overzien of te voorspellen. Het is goed om gedurende de invoering van het nieuwe handhavingsstelsel, en ook daarna, goed de vinger aan de pols te houden. Wij zijn daarom blij met het aangenomen amendement van de SGP in de Tweede Kamer waarin een tijdige en doorlopende evaluatie wordt vastgelegd. De nadruk op de effectiviteit en de nadruk op de werkbaarheid van het normenkader voor het bedrijfsleven zijn belangrijke elementen in de evaluatie, evenals de mogelijkheid om vroegtijdig bij te sturen waar het niet goed gaat.

Voorzitter. Mijn fractie ziet de noodzaak van deze wet. Ondernemers die hun werknemers goed willen behandelen, mogen niet worden weggeconcurreerd door collega's die het daarmee niet zo nauw nemen. De meer dan 800.000 arbeidsmigranten in ons land hebben recht op een goede behandeling, een eerlijke beloning voor hun werk en goede huisvesting. Wij hopen dat deze wet daaraan bij zal dragen.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Petersen van de fractie van de VVD.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Petersen i (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Met enige vertraging wil ik alsnog onze nieuwe minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid feliciteren met haar eervolle benoeming. Haar ministerie is van grote betekenis voor onze samenleving en ontfermt zich over complexe beleidsterreinen. We kennen deze minister als een ervaren bewindsvrouw met een grote staat van dienst. Wij wensen haar in haar nieuwe functie veel succes en wijsheid toe. We zien uit naar de samenwerking, die we eigenlijk al vorige maand hadden willen beginnen in dit huis. Uiteindelijk is het toch nog op zijn pootjes terechtgekomen; van harte welkom hier.

Helaas is het onderwerp waarover we vandaag spreken, minder feestelijk. Met enige regelmaat worden we immers opgeschrikt door mensonterende misstanden waaraan arbeidsmigranten in Nederland worden blootgesteld. Vaak betreft het mensen uit Midden-Europese landen die werken in de bouw, in transport en logistiek, in de landbouw of in de vleesverwerkende industrie. Kwetsbare mensen die slachtoffer zijn van gewetenloze malafide uitzenders die over de ruggen van deze mensen hun geld verdienen. Deze malafide bedrijven maken niet alleen het leven van deze arbeidskrachten zuur; ze ondermijnen ook het normaal functioneren van de uitzendbranche in Nederland, een branche waarin elk jaar 1 miljoen mensen een inkomen verdienen. Hiervan zijn ook eerlijke, bonafide ondernemers het slachtoffer.

Het is dan ook begrijpelijk dat het initiatief is genomen om middels wetgeving tegen deze misstanden op te treden. Arbeidsmigranten hebben in een fatsoenlijk land recht op een fatsoenlijk bestaan en bonafide ondernemers verdienen het in een markt te opereren waar ze op een eerlijke manier met anderen kunnen concurreren. Dat zijn de twee hoofddoelstellingen van de Wtta en die doelstellingen worden door de VVD-fractie dan ook volledig onderschreven.

De wet biedt een helder preventief toetsingskader waarmee malafide uitzenders met hun kwalijke praktijken geweerd kunnen worden. Maar de regering heeft met dit wetsvoorstel wel de keuze gemaakt voor een heel brede reikwijdte, een one-size-fits-all-aanpak. Praktisch alle uitleners en inleners vallen onder het regime van deze wet omdat volgens de regering alleen dan de ontsnappingskans voor malafide uitleners minimaal is. De keerzijde is dan ook dat ondernemers in sectoren waar de bedoelde misstanden zich niet voordoen, ook te maken krijgen met de lasten die uit deze wet voortvloeien. Bovendien moeten hierdoor in relatief korte tijd ruwweg 20.000 uitzendbedrijven worden geïnspecteerd om te kunnen worden toegelaten tot dit stelsel. Daarmee is de Wtta niet een doorsneewet, maar in onze ogen eerder een voorstel om een grote bedrijfstak fors te hervormen. Dat roept vragen op over de gerichtheid om de problemen op te lossen daar waar ze zich voordoen.

De VVD-fractie plaatst dan ook een aantal kanttekeningen bij dit voorstel en hoopt dat de minister ons een geruststellend perspectief kan geven. De eerste vraag van de VVD-fractie is een praktische. Kan de minister bevestigen dat het haar ministerie gaat lukken om de naar verwachting kleine 20.000 uitleners tijdig en kwalitatief adequaat te inspecteren en toe te laten tot het nieuwe stelsel zonder dat dat de businesscontinuïteit van deze ondernemingen in gevaar brengt? Ondanks de brede reikwijdte vindt de VVD het van cruciaal belang dat de pakkans voor malafide ondernemers wordt gemaximaliseerd. Er is al over gesproken. Kan de minister toelichten welke mogelijkheden zij heeft om ervoor te zorgen dat juist malafide uitzenders in de risicosectoren met kraakheldere prioriteit worden aangepakt? Is zij bereid om van die mogelijkheden gebruik te maken en, zo ja, hoe dan? Met de enorme reikwijdte ontstaat tegelijkertijd de kans dat juist bonafide ondernemers ten onrechte veel administratieve en financiële hinder van deze wet zullen ondervinden. Welke mogelijkheden heeft de minister om ervoor te zorgen dat nette, bonafide ondernemers in niet-risicosectoren niet onnodig worden belast en is zij ook bereid om van deze mogelijkheden gebruik te maken?

Dan de lasten voor ondernemers. De Wtta brengt zowel financiële als administratieve lasten met zich mee, waaronder een in te brengen borgsom van maar liefst €100.000 en in sommige gevallen — het is gememoreerd — €50.000. Dit beperkt ondernemers in hun financiële ruimte om te ondernemen en zal voor een aantal ondernemers het einde van hun bedrijf betekenen. Daarnaast vormen de inspecties die twee keer per jaar worden uitgevoerd voor ondernemers een zware administratieve last. Kan de minister ervoor zorgen dat uitzendondernemers hun financiële continuïteit beter kunnen verzekeren door de waarborgsom van €100.000 in twee termijnen te voldoen, bijvoorbeeld 50% bij toetreding en een percentage na toetreding? Welke mogelijkheden heeft de minister om ervoor te zorgen dat inspecties door private inspectie-instellingen worden beperkt tot één keer per jaar in plaats van twee keer per jaar? Is zij bereid om van die mogelijkheden gebruik te maken en, zo ja, hoe?

Het grootschalige karakter van de Wtta is wat betreft de uitvoerbaarheid een uitdaging. Het ministerie schat in dat tussen de 14.000 en ruim 19.000 uitzenders uit alle denkbare sectoren een aanvraag zullen doen om tot het nieuwe stelsel te worden toegelaten. De in mijn ogen beperkte capaciteit van de Arbeidsinspectie en de ook door de minister erkende beperkte capaciteit van de private inspectie-instellingen dwingt tot het stellen van prioriteiten. De VVD-fractie vindt dat de prioriteit dan moet liggen bij het inspecteren van ondernemingen in de genoemde risicosectoren. De praktijk zal moeten uitwijzen of dat daadwerkelijk lukt. Daarom is het belangrijk om een vinger aan de pols te houden. De VVD-fractie zou daarom graag zien dat de implementatie van de Wtta al één jaar na inwerkingtreding door een onafhankelijke partij wordt geëvalueerd, waarbij zowel de bestrijding van malafide praktijken als de effecten op bonafide ondernemers worden betrokken. Kan de minister deze Kamer zo'n vroege onafhankelijke evaluatie toezeggen? Is de minister daarnaast bereid om samen met brancheorganisaties en maatschappelijke partners jaarlijks te reflecteren op de uitvoering van de wet en waar nodig bij te sturen? En mocht zo'n evaluatie daartoe aanleiding geven, kan de minister dan de implementatie van de Wtta pauzeren om ruimte te geven voor het verwerken van de opgedane inzichten en is zij daar in dat geval ook toe bereid?

Voor de effectiviteit van de Wtta is de handhaafbaarheid van groot belang. Daar ga ik straks iets meer over opmerken.

De voorzitter:

Inderdaad, na een interruptie van mevrouw Ramsodit.

Mevrouw Ramsodit i (GroenLinks-PvdA):

Een korte heldere vraag, meneer Petersen. Wat bedoelt u met de Wtta pauzeren? Kunt u dat uitleggen?

De heer Petersen (VVD):

Ja, dat is precies zoals ik het heb gezegd: de verdere uitvoering van de Wtta pauzeren. We hebben gezien dat het aantal ondernemers dat door de molen moet worden gehaald en de capaciteit om dat te doen zich zo tot elkaar verhouden dat de implementatie vijf jaar gaat duren. Wij vinden dat heel lang. Maar als we er na een jaar al achter komen dat iets niet goed werkt, dan kunnen we ook stoppen met het verder door de molen halen van de rest van die ondernemingen om te zien of we de inzichten die we hebben verkregen en die ons kunnen helpen het beter te doen, kunnen toepassen en kunnen gebruiken bij het vervolg. Het is een beetje alsof u koekjes bakt en de eerste niet helemaal smaakt en u zegt: dan ga ik er toch iets aan doen om ervoor te zorgen dat bij de volgende batches de lessen worden geleerd en het resultaat beter is.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Ik vind de koekjesvergelijking heel interessant, maar het gaat om een toelatingshek waarvan je zegt: dat is nu even niet van toepassing. Ik probeer dit te begrijpen. Wat gebeurt er dan in de markt?

De heer Petersen (VVD):

Wat er dan wat mij betreft gebeurt, is dat er wordt gezegd: we stoppen even met het verder door het toelatingssysteem halen zoals het oorspronkelijk is opgezet, zodat met verbeteringen die kunnen worden aangebracht in de uitvoering, de implementatie van de wet beter zal worden. Uiteindelijk gaat het erom dat de wet goed wordt geïmplementeerd — dat is inderdaad een complex verhaal — en dat het effect optimaal is. Wat mij betreft is het effect aan de ene kant dat de misstanden die aanleiding zijn voor het ontwikkelen, bediscussiëren en aannemen van deze wet worden bestreden, dat de bonafide ondernemers hun werk goed kunnen doen en dat je in dat opzicht de kool en de geit spaart. Het is van belang dat daar bij de uitvoering rekening mee wordt gehouden.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ramsodit.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Eén korte slotopmerking. Ik heb de eerste vijf jaar van mijn werkende leven besteed aan marktwerking. Met het stilleggen van de uitvoering ontstaat er oneerlijke concurrentie in de markt. Dan heb je partijen die dus wel aan de toezichtkaders voldoen en partijen die dat niet doen. Ik vind het een ingewikkelde gedachte.

De heer Petersen (VVD):

Daarom hebben we ook gevraagd of de minister daarop wil reflecteren en wil aangeven wat er volgens haar kan. Wij willen vooral voorkomen dat als je een proces ingaat waarvan je ziet dat het niet goed gaat en je omwille van het feit dat je iets hebt aangenomen en er al verschillende ondernemers doorheen gegaan zijn, zegt dat de hele markt maar op deze niet goede manier de eindstreep moet bereiken. Dat vinden wij een heel ongezond perspectief, dus vandaar onze suggestie.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik begrijp niets van wat de heer Petersen hier nu voorstelt. Ik hoop in ieder geval niet dat de minister dit gaat toezeggen; laat ik daar duidelijk over zijn. Ik heb in mijn betoog aangegeven dat het wat ons betreft veel te lang gaat duren voordat het wetsvoorstel volledig wordt uitgevoerd en gehandhaafd. Volgens mij heb ik daar in de schriftelijke ronde ook goede vragen over gelezen van de VVD-fractie. Nu suggereert de heer Petersen echter dat we misschien opnieuw moeten gaan uitstellen en vertragen. Als je na een jaar op grond van wat dan ook zou concluderen — ik ben benieuwd op grond waarvan dat zou kunnen zijn — dat we nu moeten pauzeren, tijdelijk stoppen met de uitvoering van deze wet, dan weet je één ding zeker: dan gaat het nog veel langer duren voordat je daadwerkelijk gaat handhaven. Dat is toch met elkaar in tegenspraak?

De heer Petersen (VVD):

Waar ik bij meneer Van Apeldoorn altijd wel nieuwsgierig naar ben, is of hij een wetsvoorstel dat besproken en mogelijk aangenomen wordt, ook wil uitvoeren als blijkt dat het niet werkt. Daarom is mijn voorstel het volgende. U merkt een positieve ondertoon in mijn verhaal. Op het moment dat blijkt dat het door alle complexiteit bij de implementatie, die ik wel degelijk zie, niet loopt zoals de voorstanders van dit wetsvoorstel beogen, ga je niet met de ogen dicht door, al weet je dat het schuurt, piept en kraakt en misschien niet goed gaat. Dan neem je even een time-out om te zien wat we geleerd hebben — daarom heb ik ook om die vroege evaluatie gevraagd — om vervolgens te zien hoe je aan de implementatiekant zaken kunt optimaliseren, als dat nodig is. Als dat niet nodig is, dan uiteraard niet. Ik zeg ook niet dat het hoe dan ook moet gebeuren. Ik vraag de minister naar de mogelijkheden. Ik deel de observatie dat die implementatietijd veel te lang is. In de schriftelijke vragen heb ik hier aandacht voor gevraagd en die zorg heb ik nog steeds. Maar coûte que coûte iets uitvoeren waarvan je in de praktijk ziet dat het niet werkt zoals beoogd, daarover ben ik ook niet enthousiast. Vandaar de vraag aan de minister hoe zij hierin kan voorzien.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, ik ben toch een beetje … Hoe zal ik het zeggen? Ik probeer erachter te komen wat de heer Petersen nu precies beweegt. Hij doet allerlei aannames over hoe het in de praktijk niet zou kunnen gaan werken. Het is mij niet precies duidelijk waar die aannames op gebaseerd zijn. Ik heb zelf ook zorgen uitgesproken over de uitvoering van dit wetsvoorstel. In die zin is het prima en ook noodzakelijk om te monitoren of het goed wordt uitgevoerd en we zo snel mogelijk toegaan naar volledige handhaving van deze wet. Maar als je ziet dat het niet goed gaat — ik heb dit ook gevraagd aan de minister — dan moet je opschalen en intensiveren om ervoor te zorgen dat je alsnog tot een goede uitvoering komt. Nu zegt de heer Petersen: als het niet goed gaat, moet je op de pauzeknop drukken. Dan weet je zeker dat er helemaal niets gaat gebeuren. Bovendien vraag ik me af of wat de VVD-fractie voorstelt juridisch überhaupt kan. Ze zeggen eigenlijk: we gaan vanavond een wet aannemen — dat hoopt mijn fractie althans — en vervolgens gaan we de minister vragen om na een jaar die wet niet langer uit te voeren. Dat kan volgens mij helemaal niet.

De heer Petersen (VVD):

Dat is precies waarom ik aan de minister heb gevraagd welke mogelijkheden zij hiertoe ziet en of zij daartoe bereid is. De heer Van Apeldoorn zegt "als het niet werkt, moet er maar worden opgeschaald", maar dat moet dan wel de oplossing zijn voor een probleem dat zich voordoet. Hij komt met een oplossing voordat hij het probleem heeft geïdentificeerd. Daar ben ik bang voor. Het is een overweldigend wetsvoorstel. Het is eerder een systeemwijziging dan een maatregel om het toezicht op de sector te verscherpen. Er moeten 19.000 uitzendorganisaties door de molen. De private inspectiecapaciteit moet nog ontwikkeld worden. Hetzelfde geldt voor de hele manier om het toetsingskader te ontwikkelen en toe te passen. De nieuwe autoriteit die hiervoor het ownership moet nemen, moet nog officieel starten en moet zich ook nog in de praktijk bewijzen. Er kan van alles en nog wat verkeerd gaan. Dat is ook waarom ik aan het begin de vraag heb gesteld aan de minister of zij ervan overtuigd is dat zij dit met de middelen die zij heeft goed kan doen. Het is een spannende, vinden wij. Daarom willen wij ook dat er versneld wordt geëvalueerd, zodat we kunnen zien: loopt het allemaal zoals het moet? Als het antwoord "ja" is, is dat schitterend, hè. Dan zijn wij helemaal niet voor een pauzeknop, want als er geen aanleiding is, hoeft er ook niet te worden gepauzeerd. Maar als je met zo'n complex verhaal tot de conclusie komt dat het niet loopt zoals het moet, dan kun je je ogen sluiten en blind doorgaan of je kunt zeggen "even een time-out", daarvan leren en kijken hoe je met correctieve maatregelen of ingrepen de boel wel recht op de weg kunt houden. Daar zijn wij voorstander van. Wij vragen de minister of zij die route deelt en welke mogelijkheden zij daartoe voor zichzelf ziet.

De voorzitter:

Tot slot de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot. Ik blijf het toch een merkwaardig verhaal vinden. De VVD-fractie is voor deze wet; dat heb ik in ieder geval eerder mogen proeven. Maar misschien is dat ook een vraag aan de heer Petersen: gaat de VVD-fractie vanavond voor dit wetsvoorstel stemmen? Daar was ik wel van uitgegaan. Vervolgens wil men de mogelijkheid openhouden om over een jaar deze hele wet in de ijskast te zetten, met vervolgens een onbekende afloop. Het enige wat we dan zeker weten, is dat er dan helemaal niet gehandhaafd wordt en de misstanden gewoon voortduren. Als ik de heer Petersen goed beluister, dan heeft hij het over andere problemen dan waarover ik het had, namelijk niet problemen in termen van "we kunnen naleving van wet- en regelgeving door in- en uitleners niet handhaven", maar eerder problemen die zouden kunnen ontstaan — ik heb dat ook bij de BBB-fractie beluisterd — voor de uitzendbranche, problemen als gevolg van het verhogen van de administratieve lasten. Over welke problemen die de heer Petersen mogelijk voorziet bij evaluatie na een jaar heeft de VVD-fractie het eigenlijk?

De heer Petersen (VVD):

Nou, ik kan meneer Van Apeldoorn geruststellen: we hoeven niet te kiezen tussen de ene set problemen of de andere set problemen. De problemen kunnen zich namelijk over het hele spectrum voordoen. Wij willen dat de misstanden die de wet beoogt te bestrijden, worden bestreden. Als deze wet daar niet effectief in blijkt te zijn, dan kan ik me voorstellen dat mensen die die ambitie delen ook zeggen: misschien moeten we eens kijken hoe het dan komt dat dat niet lukt en misschien kunnen we er dan met eventuele ingrepen nog voor zorgen dat dat beter gaat. Dat is de ene kant van het verhaal. Aan de andere kant geldt dat alle prachtige voorzieningen die we in Nederland hebben, worden betaald door het bedrijfsleven. Je moet de kip met de gouden eieren dus niet slachten. En als het risico daarop bestaat, zul je daarnaar moeten kijken.

Ik zou mij dus niet willen beperken, zeg ik ter geruststelling tegen de heer Van Apeldoorn, door te zeggen dat alleen het ene of het andere probleem hier onderdeel van is. Het gaat om de hele set die met die Wtta wordt aangepakt. Als er door de complexiteit problemen ontstaan en die worden geconstateerd bij die vroege evaluatie waar ik om heb gevraagd, dan vraag ik aan de minister of zij dan kan ingrijpen en of het even on hold zetten daarvan, een time-out, dan tot de mogelijkheden behoort. Ik vind dat eigenlijk een hele normale vraag, maar blijkbaar denkt niet iedereen er zo over.

Mevrouw Bezaan i (PVV):

In tegenstelling tot de heer Van Apeldoorn denk ik dat het idee dat u net heeft geopperd een heel goed idee is. Ik heb wel een vraag. Moet ik dan denken aan een soort van stoplichtsysteem, om het zo maar te zeggen? Als bijvoorbeeld bij die certificering, om het zo maar te zeggen, 80% erdoorheen is, dan heb je groen. Is het een wat kleiner percentage, dan heb je oranje, in de zin van: terugtrekken en hergroeperen. En als het dan bijvoorbeeld rood zou zijn, dus als het percentage echt veel en veel te laag is, is er sprake van een pauze, om met uw woorden te spreken. Klopt dat?

De heer Petersen (VVD):

Nou, zo rigide wil ik het niet in de discussie werpen. Ik heb gevraagd: als de evaluatie daar aanleiding toe geeft, kan de minister dan de implementatie van de Wtta pauzeren om ruimte te geven aan het verwerken van opgedane inzichten? Dat is het enige wat ik vraag. Als je een evaluatie doet, leer je daarvan. Als dan blijkt dat het toepassen van wat je hebt geleerd, kan helpen om het effect van de wet ook te maximaliseren, dan zou het zonde zijn om dat niet te doen. Stel dat er dan een korte pauze nodig is om dat bij het vervolg van die implementatie te kunnen bereiken. Ik vraag de minister of de gelegenheid er is om zo'n pauze in te lassen. Dat is het enige wat ik vraag. De vraag is dus veel eenvoudiger dan hier in sommige vragen en interrupties wordt gesuggereerd.

Mevrouw Bezaan (PVV):

Dat begrijp ik, hoor. Het is meer dat ik zelf ook heb zitten nadenken over hoe je bepaalde dingen eventueel zou kunnen verbeteren. Ik ben zelf onder andere met het volgende bezig geweest. Al die bedrijven moeten immers op een gegeven moment gecertificeerd worden. Die datum komt ook best wel rap dichterbij. Je hebt het over 25.000 bedrijven die gecertificeerd moeten worden. Nou, dan wens ik iedereen heel veel succes. Dat is meer de reden dat ik dacht van: als je niet alles voor elkaar krijgt, in combinatie met wat u net zegt, laten we dan een eventuele — hoe zeg je dat? — "beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald" invoeren. Eigenlijk ben ik het dus gewoon met u eens. Daar moet u toch heel blij mee zijn?

De heer Petersen (VVD):

Dan laat ik via de voorzitter weten dat ik dat zeer waardeer van mevrouw Bezaan. Maar wij willen dat het gewoon goed gaat met die wet, als die wordt aangenomen en de implementatieroute op gaat. Tegelijkertijd zien we dat het een ongelofelijk complex verhaal is aan ongelofelijk veel kanten. Daarom vragen we ook om een vroege evaluatie. Dan kunnen we zien hoe snel we kunnen merken of iets van de rails af loopt of niet. En als je dat dan ziet gebeuren, kun je er dan met acties vanuit het uitvoerend apparaat voor zorgen dat dingen niet van de rails af lopen? Dan zou je met een pauzeknop een time-out in werking kunnen zetten, om er daarna versterkt uit te komen en om te voorkomen dat we dingen verkeerd zien gaan maar gewoon doorgaan omdat het traject nou eenmaal loopt. Wij vragen: is zo'n pauzeknop mogelijk? Dat is puur en alleen gericht op het zo goed mogelijk kunnen implementeren van de wet, zodat de doelstellingen die voor ons leidend zijn, kunnen worden gerealiseerd.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Petersen (VVD):

Voor de effectiviteit van de Wtta is, zoals ik al zei, de handhaafbaarheid ook van groot belang: het resultaat telt. Het vergroten van de pakkans voor malafide uitzenders moet wat ons betreft dan ook prioriteit zijn. Onze vraag is dan ook: hoe kan de minister een grote pakkans voor deze malafide uitzenders en inleners verzekeren? Met andere woorden, hoe kan de minister voorkomen dat nette bedrijven worden geïnspecteerd, terwijl malafide bedrijven vrijuit gaan?

Voorzitter. De VVD-fractie vindt dat de duizenden nette, bonafide bedrijven in de uitzendbranche zo veel mogelijk moeten worden ontzien. Daarom mag het paardenmiddel van een sectoraal uitzendverbod wat de VVD-fractie betreft slechts met de grootst mogelijke terughoudendheid worden ingezet, want dat kan onherstelbare schade toebrengen aan hele bedrijfssectoren. Kan de minister aan de Kamer toezeggen dat, mocht de minister het op enig moment toch noodzakelijk vinden om over te gaan tot een sectoraal uitzendverbod, hiervoor dan een voorhangprocedure in beide Kamers zal worden gevolgd?

Voorzitter. Het geheel is vaak meer dan de som der delen. Dat geldt ook voor dit wetsvoorstel. Daarom zou de VVD-fractie van de minister graag een overalluitspraak horen over de totale uitvoerbaarheid van die Wtta. Heeft de minister er echt vertrouwen in dat haar ministerie de implementatie en uitvoering van deze wet tot een goed einde kan brengen, binnen de geambieerde tijdlijnen en met de gewenste effecten tot gevolg? Een volmondig ja zou op de VVD-fractie een geruststellend effect hebben.

Voorzitter. De VVD-fractie steunt de doelstellingen van de wet, zoals we al een aantal keer hebben benadrukt, maar we hebben, zoals geschetst, wel een aantal zorgen. Wij hopen dan ook dat de minister in haar antwoorden en toezeggingen de belangrijkste zorgen van de VVD-fractie kan wegnemen, zodat ik dit voorstel met een positieve blik aan mijn fractie kan voorleggen. Wij wachten dan ook met bijzondere belangstelling de reactie van de minister af. Wij danken haar daar alvast voor.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van den Oetelaar namens de fractie van Forum voor Democratie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van den Oetelaar i (FVD):

Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de minister voor haar aanwezigheid.

Vandaag bespreken wij de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, een wetsvoorstel dat volgens de regering misstanden in de uitzendsector moet aanpakken, misstanden zoals uitbuiting, onderbetaling, slechte huisvesting en illegale arbeid. Niemand ontkent dat die misstanden bestaan, maar de vraag die voorligt, is: pakt dit wetsvoorstel het probleem werkelijk aan?

Volgens de regering moet het nieuwe toelatingsstelsel dit probleem oplossen. Alleen uitleners die een officiële toelating hebben, mogen straks nog arbeidskrachten ter beschikking stellen. Voor die toelating gelden allerlei voorwaarden: een verklaring omtrent gedrag, een waarborgsom ter garantie van loonbetalingen en naleving van een uitgebreid normenkader. Daarbovenop komen periodieke inspecties door private instellingen die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden aangewezen. En om dit allemaal te handhaven, wordt de Arbeidsinspectie uitgebreid met mogelijk honderden extra fte's.

In theorie klinkt dit als een nobel streven. In de praktijk betekent het vooral dat er een enorme nieuwe laag bureaucratie wordt opgetuigd. Uitzendbureaus moeten papieren invullen, documenten aanleveren, waarborgsommen ophoesten en zich regelmatig laten controleren. De regering geeft zelf toe dat hiervoor een complete uitvoeringsorganisatie moet worden ingericht. Dit alles voelt alsof we met een kanon op een mug schieten. In plaats van de kern van het probleem bij de wortel aan te pakken, creëert de overheid een log apparaat dat iedereen opzadelt met nieuwe lasten.

Dat brengt ons bij de vraag: wie betaalt dit alles? Bureaucratie is nooit gratis. De vog's, de waarborgsommen, de inspecties: het moet allemaal ergens van worden bekostigd. De memorie van toelichting erkent dat dit leidt tot substantiële administratieve lasten voor bedrijven. Uiteindelijk worden die kosten natuurlijk doorgeschoven naar de consument en de belastingbetaler. Duurdere arbeid leidt immers tot hogere prijzen in de supermarkt en extra toezicht leidt tot meer uitgaven van het Rijk. Kan de minister aangeven hoeveel dit toelatingsstelsel ondernemers gemiddeld gaat kosten? En hoe voorkomt zij dat deze kosten uiteindelijk een-op-een bij de Nederlandse consument terechtkomen?

De regering noemt dit wetsvoorstel "een middel om een race to the bottom te stoppen", maar in werkelijkheid wordt die race juist in stand gehouden. Want terwijl dit wetsvoorstel wordt ingevoerd, staan er in Nederland nog ongeveer evenveel mensen aan de kant als er arbeidsmigranten zijn via uitzendbureaus. Zij zouden dit werk grotendeels kunnen doen. Toch haalt het kabinet nog steeds arbeidsmigranten naar binnen. Waarom kiest de minister ervoor om arbeidsmigranten binnen te halen, terwijl er honderdduizenden Nederlanders langs de kant staan? Heeft de minister onderzocht hoeveel van die Nederlanders inzetbaar zouden zijn als werken in Nederland weer zou lonen?

De keuze voor arbeidsmigranten heeft gevolgen. Een groot deel van het geld dat arbeidsmigranten hier verdienen, stroomt weg naar landen als Polen en Roemenië. Het vloeit uit onze economie, terwijl Nederlanders zelf steeds meer moeite hebben om rond te komen. Ondertussen zet de massale instroom de woningmarkt verder onder druk. Starters worden weggeconcurreerd, sociale huurwoningen zijn schaars en de huizenprijzen worden steeds verder opgedreven. Dat is de echte race naar de bodem. De gewone Nederlander kan geen huis meer kopen en geen vermogen opbouwen.

Laat ik één misverstand wegnemen. Het punt is niet dat Nederlanders het werk dat nu vaak door arbeidsmigranten gedaan wordt, niet willen doen. Natuurlijk kunnen Nederlanders dat werk doen. Het probleem is dat dit werk in verhouding tot de inspanning te weinig oplevert om in Nederland een waardig bestaan te kunnen onderhouden.

De heer Van der Goot i (OPNL):

Ik heb een vraag aan de heer Van den Oetelaar. Begrijp ik goed dat de heer Van den Oetelaar zegt dat de rijksoverheid eigenlijk een soort uitzendbureau is dat alle arbeidsmigranten dit land binnen laat komen? Of is het de markt die dat doet?

De heer Van den Oetelaar (FVD):

De overheid zorgt ervoor dat werken in Nederland niet loont. Als gevolg daarvan hebben uitzendbureaus inderdaad een gat in de markt gevonden en halen ze goedkope arbeid naar Nederland.

De heer Van der Goot (OPNL):

Hoe zorgt de overheid er volgens u voor dat werken niet loont?

De heer Van den Oetelaar (FVD):

Werken loont in Nederland niet omdat de belastingen veel te hoog zijn. Als we een belastingvrije voet zouden instellen van bijvoorbeeld €30.000, dan zouden mensen met een lager inkomen, in de laagste schaal, veel meer profijt hebben van hun werk.

De heer Van der Goot (OPNL):

Hoe denkt de heer Van den Oetelaar dat minister Heinen hierover denkt?

De heer Van den Oetelaar (FVD):

Minister Heinen of staatssecretaris Heijnen?

De heer Van der Goot (OPNL):

Beiden. De minister moet namelijk zorgen dat de schatkist gedekt is en de staatssecretaris moet zorgen voor de belastinginkomsten. Het gaat ze dus allebei aan.

De heer Van den Oetelaar (FVD):

Wat de minister en de staatssecretaris hiervan denken, weet ik niet. Maar ze doen er maar weinig aan; dat zien we wel.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van den Oetelaar (FVD):

Een Pool of Roemeen kan van hetzelfde loon in eigen land een huis kopen en een gezin onderhouden. In Nederland lukt dat niet door de hoge belastingen, de torenhoge huren en de enorme lasten die dit kabinet de burger oplegt. Deelt de minister de analyse dat het probleem niet is dat Nederlanders dit werk niet willen doen, maar dat het werk in Nederland onvoldoende oplevert door hoge belastingen en, daaruit voortvloeiend, hogere prijzen? Waarom kiest de minister er dan niet voor om daar iets aan te doen, in plaats van om arbeidsmigratie te normaliseren?

De oplossing is dus niet om voor meer arbeidsmigranten en hun bescherming te zorgen, maar om werk weer te laten lonen. Dat doen we niet door lonen kunstmatig op te drijven, maar door een eerlijker belastingklimaat. Allereerst doen we dat door een substantieel hogere belastingvrije voet in te voeren, zodat iedere Nederlander een groter deel van zijn inkomen helemaal belastingvrij kan verdienen. Voor ondernemers zetten we in op een verlaging van de kosten in het mkb en bij zelfstandigen en op een lagere vennootschapsbelasting. Zo kunnen zij concurrerend zijn zonder goedkope arbeidsmigranten nodig te hebben.

Dat is hoe je de koopkracht van Nederlanders herstelt en mensen uitnodigt om arbeidsmigratie überhaupt onnodig te maken. Dat is dus niet door steeds nieuwe lagen bureaucratie op te tuigen, maar door burgers en bedrijven te bevrijden van de bureaucratische moloch van belastingen, heffingen en regeldruk. Kan de minister uitleggen waarom dit kabinet het logisch vindt om een log bureaucratisch stelsel van inspecties en toelatingen op te tuigen? Waarom overweegt het niet om de lasten voor Nederlanders radicaal te verlagen? Daardoor zou arbeidsmigratie vanzelf steeds meer overbodig worden. Forum voor Democratie kiest voor structurele oplossingen. Inzet moet weer lonen. Werken, doorwerken en extra inspanning moeten opnieuw daadwerkelijk iets opleveren voor Nederlanders. Alleen dan wordt arbeidsmigratie overbodig.

Daarom pleiten wij voor het creëren van drie financiële prikkels, die werken weer aantrekkelijk maken en onze economie van binnenuit versterken. Deze prikkels verhogen de arbeidsparticipatie, herstellen de koopkracht en bevorderen eerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. De eerste is: €1.000 extra voor iedereen die een tweede baan neemt en minimaal 32 uur werkt in de eerste baan. Die eerste €1.000 zou dan belastingvrij moeten zijn. Het tweede voorstel is om alle overuren boven de 40 uur per week belastingvrij te maken. Het derde voorstel is om fooi in de horeca belastingvrij te maken. Met deze drie eenvoudig uit te voeren maatregelen, herstellen we de verhouding tussen inspanning en beloning, versterken we de positie van de Nederlandse werknemer en maken we arbeidsmigratie steeds meer overbodig.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Volgens mij zijn de verkiezingen al voorbij, maar ik heb een vraag aan de collega. Is dit niet een speech die je bij het Belastingplan zou moeten houden, omdat het fiscale deel uitvoerig is?

De heer Van den Oetelaar (FVD):

Enerzijds heb je arbeidsmigratie. De oplossing daarvoor is om Nederlanders opnieuw aan de gang te krijgen. Deze drie prikkels dragen daaraan bij. Ik vind dus wel degelijk dat het in dit debat thuishoort.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Maar de vraag is welke oplossingen u ziet voor het arbeidsmigratievraagstuk. Dat heb ik nog niet gehoord.

De heer Van den Oetelaar (FVD):

Nou, kijk, als Nederlanders weer aan de gang gaan, hebben we steeds minder arbeidsmigranten en ook steeds minder misstanden.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van den Oetelaar (FVD):

De regering kiest daarentegen voor symptoombestrijding. In plaats van te kiezen voor structurele hervorming, bouwt zij met dit wetsvoorstel een log bureaucratisch stelsel van inspecties, toelatingen en een uitdijend normenkader, dat bovendien leidt tot hoge administratieve lasten voor ondernemers. Dit lost de fundamentele problemen in onze economie niet op. In lijn met de visie van ons verkiezingsprogramma roepen wij de minister dan ook op om te kiezen voor een eerlijker belastingklimaat, waarin extra inspanning daadwerkelijk wordt beloond. Forum voor Democratie kiest voor een duurzame oplossing. Ontmoedig arbeidsmigratie. Laat werken weer lonen. Maak het leven weer betaalbaar door lastenverlaging. Daarmee pakken we de kern van dit probleem écht aan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van der Goot. Hij spreekt ook namens de fracties van Volt en de Partij voor de Dieren.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Goot i (OPNL):

Dank u wel, voorzitter. Bureaucratie is niet gratis, maar onderbetaling van arbeidsmigranten is ook niet gratis en betekent een afwenteling op onze maatschappij. Vandaag spreek ik, namens drie fracties, over een van de producten van het rapport-Roemer, namelijk de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten. Daarmee zeg ik niet dat de overige punten uit het rapport-Roemer irrelevant zijn, integendeel. Zo roept Roemer ook op om de huisvesting los te koppelen, om zo arbeidsmigranten minder afhankelijk te maken van hun werkgever. Dat doel leek de afgelopen dagen juist verder uit zicht te raken.

Als vandaag niet dit wetsvoorstel op de agenda stond, maar de ministeriële regeling, waarbij uitleners arbeidsmigranten een kwart onder het minimumloon mogen uitbetalen in ruil voor woonruimte, zouden we de minister hebben gevraagd om te reageren op de reconstructies die de afgelopen weken hebben gecirculeerd in NRC, en op andere berichtgeving in de media. Maar vandaag bespreken we de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten. Die wet is bedoeld ter verbetering van de positie van arbeidsmigranten, simpel gezegd door een toelatingsstelsel in te voeren voor uitzendbureaus en andere bedrijven die personeel uitlenen. En daarom stel ik die vraag niet. Daarbij is het belangrijk om de positie van arbeidsmigranten niet in isolement te beschouwen, maar ook rekening te houden met de positie van malafide uitzendbureaus — die zijn er weinig, begrijp ik van de heer van de VVD. Zoals de Raad van State aangeeft, staan deze misstanden niet op zichzelf, maar zijn ze voor een groot deel het gevolg van de bestaande vraag naar goedkope arbeid. Dat is weer het gevolg van de maatschappelijke vraag naar goedkope producten en diensten.

Voorzitter. Het tweede dat ik vandaag wil benadrukken, is dat we deze problemen niet oplossen door alleen maar te focussen op nationale wetgeving. Om effectief te zijn, moeten we ons niet beperken tot het Nederlandse grondgebied of tot de Randstad. We moeten juist samenwerken met onze buurlanden en hierbij extra aandacht hebben voor de grensregio's, aan beide kanten van de grens. Het zou wat de fracties van OPNL, Volt en Partij voor de Dieren betreft zeer onwenselijk zijn als bedrijven of ondernemers om oneigenlijke of malafide redenen uitwijken naar buitenlandse uitleners of zelf naar het buitenland vertrekken. Zonder afstemming met onze buurlanden zouden uitleners simpelweg hun vestiging kunnen verplaatsen en net over de grens in Duitsland gaan zitten. Ik neem aan dat niet iedereen zich daar een voorstelling bij kan maken — ik zie de VVD al nee schudden — maar het is wel iets wat in de praktijk gebeurt.

Dit zien we nu trouwens ook al gebeuren. De Nederlandse Arbeidsinspectie ontvangt signalen van haar Duitse collega's dat arbeidsmigranten onder erbarmelijke omstandigheden in Duitsland worden gehuisvest terwijl ze in Nederland werken, al vele jaren. De uitleners maken namelijk gebruik van de leegstand in sommige steden van Noordrijn-Westfalen. Daarnaast zijn er in Nederland werkgevers die hopen uit het zicht te blijven van Nederlandse toezichthouders en opsporingsinstanties door letterlijk de andere kant van de grens op te zoeken.

Het is daarom belangrijk dat juist in die grensregio's aan beide kanten van de grens wordt ingezet op het verspreiden van betrouwbare informatie over de werknemersrechten, zoals wettelijke contracten, minimumloon en arbeidstijden. In het kader van het Interreg-programma Deutschland-Nederland wordt er ingezet op projecten gericht op sociale begeleiding van deze categorie arbeidsmigranten. Die projecten, al dan niet in het kader van Interreg, verdienen naar mijn oordeel de komende jaren blijvend onze aandacht en de aandacht van de minister van SZW richting haar collega in Noordrijn-Westfalen. Zo waarschuwt de Raad van State niet zonder reden voor het risico van grensoverstijgende constructies wanneer buitenlandse uitleners worden uitgezonderd van de vereiste van een vog. Hierdoor dreigen de Duits-Nederlandse grensregio's, zoals in de buurt van Venlo, Kleef en Enschede op de grens met Duitsland, waar veel arbeidsmigranten in Nederland werken en in Duitsland wonen, onderdeel te worden van een blinde vlek voor de handhaving van dit wetsvoorstel. Ook daar heb ik de VVD niet over gehoord. Daarbij past grensoverschrijdende samenwerking tussen instanties als de Nederlandse en Duitse arbeidsinspecties, maar ook gezamenlijke, euregionale projecten gericht op het tegengaan van verspreiding van desinformatie onder arbeidsmigranten.

De OPNL-fractie heeft daarom mede namens de fracties van Volt en de Partij voor de Dieren de volgende vragen aan de minister. Eén. Welke maatregelen heeft de minister op het oog om het voor uitzendbureaus onaantrekkelijk te maken om zich net over de grens te vestigen? Twee. Kan de minister toezeggen om in aanloop naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel per brief aan de Kamer te berichten hoe er met andere landen wordt samengewerkt om de zojuist genoemde ontwijkconstructies af te snijden? Dat kan gaan om een samenwerking met de Duitse autoriteiten, in Europees verband of in het kader van bijvoorbeeld het samenwerkingsakkoord van de Benelux Unie met Noordrijn-Westfalen. Drie. Kan de minister verder toezeggen dat zij samen met de autoriteiten in Noordrijn-Westfalen actief blijft werken aan het versterken van de sociale begeleiding, bescherming en voorlichting van arbeidsmigranten in de grensregio's? Dat kan wat deze fracties betreft door middel van projecten in het kader van het Interreg-programma Deutschland-Nederland of door het beter in staat stellen van lokale overheden, om maar een paar voorbeelden te noemen. Dan de laatste vraag. Ten slotte bepleiten de fracties van OPNL, Volt en de Partij voor de Dieren dat de minister van SZW hierbij actief samenwerking zoekt met haar collega's in onze buurlanden, zoals bijvoorbeeld afgesproken tijdens de regeringsconsultaties, de derde, tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen op 25 maart jongstleden. Kan de minister toezeggen dat zij beide Kamers jaarlijks over de voortgang van die samenwerking informeert?

Voorzitter. De fracties van OPNL, Volt en de Partij voor de Dieren kijken met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik nu heel graag en met een beetje weemoed voor de laatste keer het woord aan mevrouw Belhirch, die namens de fractie van D66 spreekt. Zij zal ons helaas volgende week verlaten om in de Tweede Kamer zitting te nemen. Mevrouw Belhirch.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Belhirch i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Het is de harde werkelijkheid dat arbeidsmigranten in ons land te weinig verdienen, in overvolle kamers slapen en hun woning verliezen zodra het werk ophoudt. Mensen die ons voedsel oogsten en onze pakketten bezorgen, leven vaak in omstandigheden die wij onwaardig zouden vinden voor onszelf en voor onze kinderen. Dat schaadt hun waardigheid en ondermijnt het vertrouwen in een eerlijke arbeidsmarkt. Want zolang uitbuiting loont, verliezen bonafide werkgevers het van malafide concurrenten en verdwijnen rechtvaardigheid en fatsoen uit beeld.

Het rapport-Roemer wees al in 2020 op deze misstanden en deed tal van aanbevelingen om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Bij veel van deze aanbevelingen wachten we nog op de uitvoering. Deze wet geeft uitvoering aan een van die aanbevelingen. Een toelatingsstelsel dat malafide uitleners weert en bonafide ondernemers beschermt is hard nodig. Ook brancheorganisaties vragen om ingrijpen, maar bedrijven die cao's naleven, investeren in hun mensen en ze fatsoenlijk huisvesten mogen niet de dupe worden van lasten die bedoeld zijn om misstanden te bestrijden. De wet geldt nu voor alle bedrijven die personeel uitlenen, ook in sectoren waarin geen structurele misstanden zijn, zoals de ICT en consultancy. Dat leidt tot lasten zonder meerwaarde. Kan de minister toezeggen dat collegiale, niet-commerciële uitleen een lichter regime krijgt en dat voor sectoren zonder misstanden maatwerk via AMvB's wordt vastgelegd met een evaluatie binnen één jaar?

Dan de waarborgsom van €50.000 tot €100.000. Die kan malafide bureaus weren, maar is voor kleine en startende bedrijven een onneembare drempel. Denk aan familiebedrijven die hun mensen correct betalen en nu vrezen uit de markt gedrukt te worden. Mijn vraag aan de minister is of zij bereid is om een variantenonderzoek te doen naar staffels, bankgaranties of tijdelijke verlichting voor starters en daarbij te monitoren of toetreding van kleinere bedrijven niet onnodig wordt belemmerd. Ook de inlenersbeloning roept vragen op. Kan de minister zorgen voor heldere voorlichting, zodat werkgevers dit goed kunnen uitleggen aan hun medewerkers?

Voorzitter. Het succes van deze wet valt of staat met toezicht. De Raad van State wees er terecht op dat het kernprobleem is dat de regels al bestaan, maar dat de handhaving tekortschiet. Zonder voldoende middelen blijft de Wtta een papieren werkelijkheid. Kan de minister garanderen dat de Arbeidsinspectie en de nieuwe autoriteit tijdig over genoeg mensen en middelen beschikken? Kan de minister toezeggen dat er steekproefsgewijs heraudits komen, dat over de kwaliteit van inspectie-instellingen publiek wordt gerapporteerd en dat signalen snel worden opgepakt? En komt er om ontwijkgedrag te voorkomen een gezamenlijk handhavingsplan met de Belastingdienst en buurlanden tegen schijnzelfstandigheid? Kan de minister toezeggen dat de Kamer halfjaarlijks een voortgangsrapportage ontvangt met indicatoren over toelatingen, capaciteit, naleving en regeldruk en met concrete bijstuurmaatregelen als dat nodig is?

Voorzitter. De wetgeving treedt pas in in 2027. De handhaving start in 2028. Volledige invoering is er pas in 2031. Intussen gaan misstanden gewoon door. Wat gebeurt er in de tussentijd? Worden huisvestingcontroles geïntensiveerd, wordt Work in NL versterkt en de samenwerking in de AMU uitgebreid? Als ondanks de Wtta misstanden hardnekkig blijven bestaan, is de minister dan bereid via een AMvB een noodrem in te zetten met duidelijke criteria?

Voorzitter. D66 steunt de doelstelling van de Wtta, maar waarschuwt dat de uitwerking geen onnodige schade mag veroorzaken. Minder onderbetaling, betere huisvesting en een hogere pakkans: dat moet deze wet waarmaken. Werknemers verdienen bescherming en ondernemers verdienen duidelijke en werkbare regels. Alleen met die balans maken we uitzendwerk eerlijk, rechtvaardig en menswaardig, en laten we zien dat in Nederland fatsoenlijk werken altijd de norm is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Schalk van de fractie van de SGP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Mevrouw de voorzitter, dank u wel. De voorliggende wet heeft een paar belangwekkende doelen zoals het tegengaan van misstanden in de uitzend- en detacheringssector, het verbeteren van de positie van arbeidskrachten, en wel vooral van arbeidsmigranten, en het creëert een gelijk speelveld voor uitleners en inleners. Het moet gezegd: de wet toont een vrij compleet beeld. Zo komt er een toelatingsplicht voor uitzendbureaus, voor detacheerders enzovoort. Er zijn toelatingseisen geformuleerd, zoals inschrijving bij de Kamer van Koophandel en een vog voor rechtspersonen. Bovendien is het toezicht geborgd bij de Arbeidsinspectie. We kennen de mogelijke boetes bij overtreding. Er kan tijdelijk wat stilgelegd worden. De minister kan toelating weigeren, schorsen of intrekken. Daarnaast zijn er nog verplichtingen voor inleners en rechten en plichten voor uitleners. Aan alles is gedacht.

Maar dat levert natuurlijk ook wel weer wat vraagtekens op. Wetgeving die zo gedetailleerd is, zorgt wel voor toenemende regeldruk en daarbij toenemende kosten. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft niet voor niets gewaarschuwd dat de voorgestelde maatregelen zouden leiden tot 143 miljoen structureel aan extra regeldruk voor het bedrijfsleven, extra kosten aan leges, aan inspectie-instellingen enzovoort. En wie gaat dat betalen? Extra kosten zullen uiteindelijk gewoon volledig worden doorberekend. Maar een meer fundamentele vraag is: hoe verhoudt de regulering van de uitzendsector zich tot de ook door het demissionaire kabinet gekozen route van minder regeldruk willen creëren voor het bedrijfsleven?

De vraag is of dit alles haalbaar is, vooral voor de kleinere bedrijven, als de inhuur veel duurder wordt. Dat klemt wel enigszins met de flexibiliteit, die juist voor kleinere bedrijven van belang was om tijdelijk expertise in te huren, om goed te kunnen inspelen op de behoeften van het moment. Ik duid hier vooral op de inhuur van specialisten en hoogopgeleiden, die vaak als eenling worden ingehuurd. Was de problematiek voor die groep, die werkt met specialisten, ook van dien aard dat het deze wet rechtvaardigt, vraag ik aan de minister. Als dat laatste niet het geval is, hoe staat het dan met de proportionaliteit van deze wet? Ziet de minister nog andere mogelijkheden om maatwerkvoorzieningen toe te passen om de toename van de regeldruk voor deze groep te mitigeren?

Door de hoge uitvoeringslasten komen kleine uitzendbureaus en uitleners voor enorme uitdagingen te staan met betrekking tot hun bedrijfsvoering. Is inzichtelijk gemaakt wat deze wet nu betekent voor het midden- en kleinbedrijf, dat voor specifieke expertise vaak is aangewezen op inhuur? Kunnen ze die expertise wel blijven inhuren? Zo niet, wat betekent dat dan voor de bedrijfsvoering, of zelfs voor de continuïteit van het mkb?

Mevrouw de voorzitter. Met het voorgaande probeer ik aan te geven dat deze nieuwe wet geldt voor de hele uitzend- en detacheringsbranche, terwijl de problemen wellicht heel specifiek te duiden zijn. Naast de aandacht voor de uitvoeringspraktijk moeten we ook oog hebben voor de handhaafbaarheid. Dat laatste is van belang, omdat gebleken is dat de handhaving van bestaande wetgeving in de praktijk niet goed werkt. Anders was deze nieuwe wet immers niet nodig. De minister geeft aan dat voorgaande wetten gebaseerd zijn op het principe van zelfregulering en dat dit in de praktijk niet werkt. Echter, ook in een stelsel van zelfregulering moet er sprake zijn van toezicht en handhaving. Er worden nu een aantal zaken gereguleerd die in feite al door andere wetgeving zijn afgedekt. Onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte huisvesting zijn immers al verboden bij wet. Er worden in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs al vereisten gesteld aan intermediairs. In de Wet arbeid vreemdelingen staan regels voor het te werk stellen van mensen van buiten de Europese Economische Ruimte. Voor deze werknemers geldt immers dezelfde arbeidswetgeving als voor Nederlanders.

Het probleem zit 'm dus eigenlijk niet in de zelfregulering, want de verboden zijn door de overheid gesteld. Het probleem zit 'm in de handhaving. In plaats van investeren in die handhaving krijgen we nu deze nieuwe wet. De vraag is of met de invoering van deze wet de handhaving echt beduidend makkelijker wordt. Kan de minister mijn fractie op dat punt geruststellen? Oftewel, gaan toezicht en handhaving met deze wet opeens wel lukken?

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie wil net als iedereen dat misbruik van arbeidskrachten wordt tegengegaan, of ze nu gewoon hier uit Nederland komen of dat het arbeidsmigranten betreft. Wet- en regelgeving is er om hen te beschermen. Ik hoop dat de minister ons ervan kan overtuigen dat deze wet daaraan een positieve bijdrage levert.

Ik zie uit naar de reactie van de minister.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik tot slot graag het woord aan de heer Van Rooijen van de fractie van 50PLUS.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. 11 november is de dag van Sint-Maarten, een groot feest voor onze kinderen. De dag ook van Martinus, de bisschop van Tours. Op een koude dag ontmoette de soldaat Martinus bij een stadspoort van Amiens een verkleumde bedelaar. Hij pakte zijn zwaard, sneed zijn mantel in tweeën en gaf de bedelaar de helft. Dit beeld kwam bij mij op bij het lezen van dit wetsontwerp. Martinus gaf zijn mantel. Hoe geef je arbeidsmigranten een woning? Arbeidsmigranten hebben recht op een menswaardige behandeling. Mijn fractie is van mening dat het de hoogste tijd wordt dat we een nieuwe wet, een nieuwe set normen en waarden creëren als het gaat om de omgang met arbeidsmigranten.

De commissie-Roemer schreef vijf jaar geleden een rapport. Arbeidsmigranten zijn gelijkwaardige en volwaardige deelnemers aan onze samenleving en behoren niet langer te worden uitgebuit wat betreft arbeidsomstandigheden en huisvesting. Misstanden zoals die nu voorkomen, moeten worden tegengegaan, en dat begint met de regulering van de arbeidsbranche en de verbetering van de registratie van arbeidsmigranten. In het verleden is naleving van bestaande regelgeving onvoldoende afgedwongen. Je kunt aan de poort — weer de poort! — wel nieuwe regelingen zoals deze willen invoeren, maar blijft naleving ervan niet een veel te grote uitdaging? Graag een antwoord van de minister.

Wij hebben grote zorgen over de uitvoering — dat blijkt wel — en de capaciteit ten aanzien van naleving. Mijn fractie hecht eraan te benadrukken dat werkgevers die reeds gebruikmaken van gecertificeerde uitzendbureaus en gecertificeerde huisvesting voor werknemers, in geen geval extra regeldruk moeten ervaren door de nieuwe regelgeving. Zij mogen hierdoor niet worden geraakt, maar dat zal in de praktijk wel gebeuren. De regering erkent dit ook in de nota naar aanleiding van het tweede verslag. Weliswaar streeft zij ernaar extra lasten te beperken, maar feit is dat invoering van de Wtta voor extra regeldruk en lastenverzwaring zorgt. De goeden moeten dus lijden onder de kwaden. Mijn fractie vraagt zich af in hoeverre dit proportioneel is. Kan de minister hierop haar visie geven? Kunnen bonafide uitzendbureaus zo veel mogelijk ontlast worden, is onze heel concrete vraag.

50PLUS is ook realistisch en sluit zeker niet uit dat met nieuwe wetgeving een zogenaamd waterbedeffect zal ontstaan, waarbij sommige werkgevers andere constructies zullen gaan toepassen voor het aannemen van arbeidsmigranten. Dat kan gaan om detachering via buitenlandse werkgevers, schijnzelfstandigheid — ik kom daar dadelijk nog op terug — of simpelweg zwartwerken. De regering komt met de oplossing om indien dit binnen een of enkele sectoren veelvuldig voorkomt, een sectorale maatregel te treffen in de vorm van een sectoraal uit- en inleenverbod als aanvulling op de generieke maatregelen van de Wtta. Maar zo'n verbod op het vrij verkeer van diensten zou in strijd kunnen zijn met Europese wet- en regelgeving indien dit disproportioneel wordt geacht.

De regering geeft zelf aan dat de rechtmatigheid van zo'n verbod afhangt van de onderbouwing bij de daadwerkelijke invoering van een sectoraal uit- en inleenverbod. Het staat dus geenszins vast dat de voorgenomen en aangekondigde sectorale verboden juridisch gezien afgedwongen kunnen worden. Mijn fractie vraagt de minister welke wegen bewandeld gaan worden indien blijkt dat dit soort verboden juridisch ontoelaatbaar worden geacht. Beschikt zij nog over andere gereedschappen in de gereedschapskist?

Kan de minister ook aangeven hoe een sectoraal uit- en inleenverbod wordt gedefinieerd? Wat zijn de kaders daarvoor? Wat als de te verrichten arbeid juridisch gezien onder meerdere sectoren valt? Kan dat voldoende ontvlochten worden? Kan de minister tevens aangeven hoe effectief opgetreden kan worden, mocht zich een waterbedeffect gaan voordoen zoals ik eerder memoreerde? We zien immers steeds vaker dat bij strenge regelgeving de behoefte aan ontduiking toeneemt. Na mogelijke invoering van de Wtta moet hiermee dan ook rekening worden gehouden.

Mijn fractie heeft nog niet de overtuiging dat de echte problematiek die samenhangt met de arbeidsmigratie met de invoering van deze wet zal worden opgelost. Is de behoefte aan deze wet niet mede ingegeven door het feit dat noodzakelijke controle op malafide uitzendbureaus en inleenconstructies al lange tijd onvoldoende is gebleken? Is het niet zo dat de noodzakelijke menskracht ontbreekt om naleving van bestaande regelgeving af te dwingen? Hoe denkt de minister deze menskracht straks wel te hebben? Wij vinden een grondige evaluatie van de wet, mocht deze worden aangenomen, absoluut noodzakelijk.

Voorzitter, tot slot. De regeling die bedrijven in staat stelt om maximaal 25% van het minimumloon van de arbeidsmigranten in te houden voor huisvesting, zou stapsgewijs worden afgebouwd. Kan de minister nog eens klip-en-klaar uitleggen waarom ze ervoor kiest om deze regeling in stand te laten, wetende dat zij ook nog als demissionair minister fungeert?

Voorzitter, tot slot. Ik had het al over uitzendkrachten en met name over schijnzelfstandigheid. De Wet DBA werd in 2016 ingevoerd ter bestrijding van schijnzelfstandigheid. De wet bleek niet uitvoerbaar. Het kabinet drukte, mede op verzoek van de fractie van D66 hier, snel op de pauzeknop en kwam met een handhavingsmoratorium — wat een woord! — dat tien jaar heeft geduurd. Pas in '25 is er handhaving. Ziet de minister dit als een mogelijk schrikbeeld? Wat gaat zij doen als de uitvoering op grote problemen gaat stuiten? De senaat heeft in 2016 een dure les geleerd. Graag een reactie van de minister.

Wij wachten de antwoorden met belangstelling af.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik kijk naar de minister. Ik zie dat het 11.30 uur is. In theorie zouden wij nog tot 12.30 uur kunnen doorgaan met het debat. Dat hangt af van hoeveel tijd u nodig heeft om de antwoorden voor te bereiden. We kunnen ook gewoon om 13.30 uur doorgaan; het is ons om het even. U had gerekend op een uur pauze, begrijp ik. Dan schors ik de vergadering.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering tot 13.30 uur.

De vergadering wordt van 11.32 uur tot 13.35 uur geschorst.