Helpt u mee onze website te verbeteren?

Voortzetting behandeling Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten



Verslag van de vergadering van 11 november 2025 (2025/2026 nr. 07)

Aanvang: 14.00 uur

Status: ongecorrigeerd

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 36446, Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten). We zijn nu toe aan het antwoord van de regering in de eerste termijn.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Paul i:

Voorzitter, dank u wel. Fijn dat we vandaag met elkaar spreken over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, de Wtta. Dank ook aan de leden voor hun inbreng. Het is mijn eerste debat met uw Kamer in de functie van minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik kijk ernaar uit om de komende periode nog meer wetten met uw Kamer te bespreken.

Voordat ik doorga ook een kleine disclaimer. Ik heb last van mijn keel. Ik ga mijn best doen om niet al te veel te hoesten en proesten, maar als ik een snoepje in mijn mond stop, dan is dat dus een hoestsnoepje en geen disrespect naar u. Ik weet dat mijn moeder af en toe ook naar debatten kijkt. Zij zou zeer ontstemd zijn als ik met volle mond ga praten, maar dat kan misschien wel helpen.

De voorzitter:

Alle begrip en permissie.

Minister Paul:

Dank u wel. Voordat we beginnen met de Wtta zelf, wil ik nog kort ingaan op de brief die ik vorige week met uw Kamer heb gedeeld, waarin is aangegeven dat de mogelijkheid om in te houden op het minimumloon voor de huisvesting blijft bestaan. Hierover zijn ook vragen gesteld door de leden Ramsodit, Van Apeldoorn, Bakker-Klein en Van Rooijen. Ik vind het belangrijk om dat toe te lichten voordat ik op het eigenlijke wetsvoorstel inga. Het doel van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, onder leiding van Roemer, is om de afhankelijkheid van arbeidsmigranten van de werkgever te verminderen en hun positie te verbeteren. Het loslaten van de mogelijkheid om loon in te houden voor huisvesting levert op dit moment meer nadelige dan positieve gevolgen voor de arbeidsmigrant op. Door de huidige krapte op de woningmarkt is het voor arbeidsmigranten ongelofelijk lastig om los van hun werkgever huisvesting te vinden, helemaal als zij nieuw in Nederland aankomen.

De inhoudingsregeling zorgt ervoor dat er bepaalde transparante voorwaarden zitten aan huisvesting door de werkgever. Zo is de huur maximaal 25% van het minimumloon. Ook moet de huur vermeld worden op de loonstrook en moet de huisvesting gecertificeerd zijn. Hierop wordt toegezien door de Arbeidsinspectie. Zonder de inhoudingsregeling verliezen we dit zicht op de huisvesting van arbeidsmigranten.

Toen ik ruim twee maanden geleden aantrad op het ministerie, was dit een van de dossiers die ik verder mocht brengen. Er wordt nu ingezoomd op deze maatregel, maar in de tussentijd heb ik voortgebouwd aan heel veel zaken waar mijn voorganger en voorvoorganger aan gewerkt hebben. Omdat de sociale partners, de vakbonden in dit geval, niet op één lijn zaten en heel duidelijk andere inzichten hadden, heb ik bij deze maatregel mijn lijn aangehouden, namelijk: bekijken wat op dit moment in het beste belang van de arbeidsmigrant is.

Ondertussen is het belangrijk dat we alles blijven doen om de positie van arbeidsmigranten verder te verbeteren door de aanbevelingen van het aanjaagteam uit te voeren. Zo ligt er een wetsvoorstel van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bij de Tweede Kamer dat moet helpen om meer huisvesting mogelijk te maken voor doelgroepen, waaronder arbeidsmigranten. Diezelfde minister van VRO werkt aan een wetsvoorstel voor betere prijsbescherming voor arbeidsmigranten. Ook wordt er op dit moment in het hele land driftig aan gewerkt om informatiepunten te openen waar arbeidsmigranten terechtkunnen voor vragen en juridische hulpverlening.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

De minister heeft het over de aanbevelingen van het aanjaagteam van de heer Roemer van vijf jaar geleden. Daarbij ging het ook over huisvesting en de onwenselijkheid van de koppeling van huurcontracten aan arbeidscontracten, omdat het de arbeidsmigrant nog afhankelijker maakt van de werkgever, van de uitlener dan wel van de inlener, dan anders al het geval is. Het maakt de arbeidsmigrant extra kwetsbaar. Erkent de minister in ieder geval dat het besluit van haar voorganger, dat zij dus tijdens het reces van de Tweede Kamer heeft teruggedraaid, bedoeld was om uitvoering te geven aan een van de aanbevelingen van het aanjaagteam, namelijk om een einde te maken aan de onwenselijke koppeling van huisvesting en arbeidscontract? Erkent zij daarmee dat er op dit moment dus geen uitvoering wordt gegeven aan dat onderdeel van het rapport-Roemer?

Minister Paul:

Dat laatste klopt. Ik heb deze maatregel wezenlijk anders gewogen. Niet alleen ik, maar onder andere ook vakbond CNV heeft het inzicht dat we meer vat, zicht en grip houden op de huisvesting zelf, en het prijskaartje dat daaraan hangt, als we deze maategel op dit moment nog in stand houden. Laten we wel wezen, op dit moment hebben we op de woningmarkt ook heel weinig alternatieven. Het klinkt dus misschien heel groots om te zeggen dat het loon volledig beschikbaar is voor de arbeidsmigrant en dat die dan naar believen kan shoppen op de woningmarkt, maar er zijn heel weinig alternatieven. Ik houd die maatregel dus vooralsnog in stand, terwijl we ondertussen werken aan flankerend beleid. Op termijn zie ik die afbouw inderdaad gebeuren, want ik onderschrijf wat de heer Van Apeldoorn zegt: alles wat we kunnen doen om de afhankelijkheidsrelatie te minimaliseren, moeten we doen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dan constateer ik in ieder geval dat de minister zegt: voorlopig houden we die afhankelijkheidsrelatie in stand. Op basis van het rapport-Roemer weten we al vijf jaar dat dat heel onwenselijk is, als we dat al niet veel langer weten. Mijn vraag is wat er nu eigenlijk gebeurd is sinds het aantreden van deze minister en wat deze regering — deze minister vertegenwoordigt namelijk nog steeds dezelfde regering — van inzicht heeft doen veranderen. Ik wil toch even memoreren dat het besluit van de voorganger van deze minister, minister Van Hijum, destijds zorgvuldig is voorbereid, in overleg met sociale partners, binnen de Stichting van de Arbeid en na consultatie van alle partijen. Daar is ook lang over nagedacht. De Arbeidsinspectie zegt ook: je zou die koppeling echt moeten afschaffen. Toch komt de minister tot andere inzichten. Ze noemt daarbij het CNV, maar het CNV staat hierin vrij alleen onder de maatschappelijke organisaties, want FNV betreurt het besluit van de minister om het eerdere besluit van haar voorganger terug te draaien ten zeerste. Dat geldt ook voor het Leger des Heils en FairWork. Toch graag dus nog een uitleg over wat er nu gebeurd is, waardoor deze regering tot hele andere inzichten is gekomen dan ze tot deze zomer nog had.

Minister Paul:

Ik vrees dat ik herhaal wat ik net heb gezegd: door die afbouw nu al te laten plaatsvinden, verliezen we de grip en het zicht op de huisvesting die we op dit moment wel hebben, terwijl er geen alternatieven voor huisvesting voorhanden zijn. Wat dat betreft is het niet in het beste belang van de arbeidsmigranten om dat op dit moment door te voeren. Ik heb het anders gewogen, op basis van alle informatie die er lag. Dat is het simpele antwoord.

De voorzitter:

De heer Van Apeldoorn, tot slot.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dan vraag ik me nog wel af welke informatie dat dan is geweest en of de minister ook beschikte over nieuwe informatie. Ik vind het toch bijzonder dat de minister tot een andere afweging komt in het belang van de arbeidsmigranten, terwijl bijvoorbeeld een belangenorganisatie voor arbeidsmigranten als FairWork tot een heel andere conclusie komt. Feit is dat die afhankelijkheid nu in stand wordt gehouden en dat je tegen de arbeidsmigrant zegt: "U heeft eigenlijk geen keus: u moet een deel van uw minimumloon afstaan als u deze baan wilt krijgen. En tegelijkertijd moet u deze woonruimte huren." Het gevolg daarvan is dus ook dat als de arbeidsrelatie eindigt, het huurcontract ook zou kunnen eindigen. Dat gebeurt in de praktijk ook. De minister heeft het over flankerend beleid, maar wat gaat zij dan doen, nu zij dit beleid heeft teruggedraaid, om die misstanden en die vorm van afhankelijkheid en feitelijk uitbuiting, waarbij het minimumloon oneigenlijk gedrukt wordt, tegen te gaan? Of zegt zij: "Dat is dan voor een volgend kabinet; ik doe er nu niks aan"? Daar komt het volgens mij namelijk op neer.

Minister Paul:

Nee, daar werken we als kabinet gezamenlijk aan. Dat gaat aan de ene kant om ervoor zorgen dat er überhaupt meer woningen komen, ook voor arbeidsmigranten, en om betere huurbescherming voor arbeidsmigranten. Dat is een veelheid aan maatregelen. Overigens, ook de wet die we vandaag behandelen is een heel belangrijke stap in de bescherming van arbeidsmigranten. Uiteindelijk wil ik het zicht op die huisvesting en de grip op de kosten daarvan op dit moment niet verliezen.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Ik probeer te begrijpen wat dan in het belang is van de arbeidsmigrant, zoals de minister zegt. Stel, je woont met twaalf man op een kamer. Dat is namelijk hoe arbeidsmigranten momenteel worden gehuisvest. In het gunstigste geval is dat in stapelbedden, maar meestal is dat gewoon met matrassen op de grond. Dan mag de werkgever dus 25% van het minimumloon inhouden voor dit type huisvesting; dat staat natuurlijk niet in verhouding tot de kosten die normaal met huur zouden worden betaald. Volgens mij was het de bedoeling dat we zouden zeggen dat er niet zozeer meer woningen gebouwd moeten worden. Dat moet ook gebeuren, maar er zou in ieder geval huurbescherming zijn en er zou reële huur worden gevraagd. In beide gevallen wordt daar nu van afgezien. We hebben er namelijk geen zicht op dat er woningen zijn. Maar je zou toch op z'n minst huurbescherming voor dat ene matrasje kunnen afdwingen, zodat mensen niet in de daklozenopvang terechtkomen als ze hun baan kwijt zijn. En je zou ook een reële huur moeten vragen, dus geen kwart van het minimuminkomen voor een matrasje op de grond. Dit gaat niet over de wet die we nu behandelen, maar ik stel deze vraag omdat dit de praktijk is en dit misstanden zijn die we aan willen pakken. Nu ligt er een wet waarin uitleners moeten gaan registreren. Worden er dan ook eisen gesteld aan het type huisvesting en aan hoe dit financieel en wat betreft de bescherming van rechten is geregeld? Is dat onderdeel van de registratie van bonafide uitleners?

Minister Paul:

Misschien ook voor de duidelijkheid: de inhouding van het wml voor huisvesting is geen onderdeel geweest van de aanbevelingen van het rapport-Roemer. Meer huisvesting, sowieso voor arbeidsmigranten, het ontkoppelen van huurcontracten en arbeidsovereenkomsten en huurbescherming zijn dat wel. Dat zijn allemaal zaken waaraan wordt gewerkt, ook door andere leden van het kabinet. Het eerlijke antwoord is dus: we hebben die maatregelen niet met één druk op de knop voor elkaar. Ik heb dat dus ook niet van vandaag op morgen geregeld. Maar het zijn allemaal zaken waaraan wordt gewerkt, ook door dit demissionaire kabinet. We gaan dat dus niet aan een nieuw kabinet laten en in de tussentijd nietsdoen. Er wordt hard aan gewerkt, durf ik wel te zeggen.

Mevrouw Ramsodit i (GroenLinks-PvdA):

Dank, minister, voor de gelegenheid om even dit verwonderpunt met u te bespreken voordat we het over de Wtta hebben. Ik heb één concrete vraag. U zegt een aantal keer: ik heb het wezenlijk anders gewogen. U noemt daarbij de vakbond CNV. Mijn vraag is dan: is er naast voortschrijdend inzicht ook sprake van andere voortschrijdende invloeden? Ik heb u niet gehoord over de uitzendbureaus. Hebben die u nog van extra informatie of andere inzichten voorzien?

Minister Paul:

Ik ben eigenlijk heel blij met deze vraag. In de afgelopen week heb ik namelijk heel veel over me heen gekregen. Wat mij nog het meest geraakt heeft — een van de leden heeft daar in een bijzin in zijn bijdrage ook iets over gezegd — is de suggestie dat ik mijn oren zou laten hangen naar de lobby, in dit geval de uitzendlobby. Ik kan u verzekeren dat dat geenszins het geval is. In de 34 jaar dat ik werk, heb ik mijn oren naar geen enkele lobby laten hangen en me voor geen enkel karretje laten spannen.

Ik heb eigenstandig een afweging gemaakt, met alle informatie die er was. Er zijn namelijk veel rapporten en allerlei visies en ideeën gedeeld, vanuit alle sociale partners. Daar heb ik kennis van genomen. Ik ben op 6 september begonnen en had in de eerste twee weken direct drie grote debatten, onder andere één over arbeidsmigratie. Ik heb mijn stinkende best gedaan om me zo goed mogelijk in te werken. Ik heb letterlijk bij mijn aantreden gezegd, zowel tegen de leden van de Tweede Kamer met wie ik in debat ging als tegen stakeholders in het veld en anderen, dat ik deze rol niet ben gaan vervullen om alles overhoop te gooien of dingen totaal anders te doen. Ik maak dankbaar gebruik van en bouw voort op al het goede werk van mijn voorgangers, maar ik ben niet gekomen om bij het kruisje te tekenen. Ik heb ook een eigen afweging te maken in relatie tot de verschillende thema's die op mijn bureau liggen. Dat ben ik verplicht aan de mensen voor wie ik in de politiek zit. Dat ben ik verplicht aan mezelf.

Ik heb hierin een andere weging gemaakt. In de afgelopen twee maanden heb ik heel veel zaken verder gebracht, zonder te kikken of daar ook maar iets aan te veranderen, omdat ik dat vol overtuiging kon doen. Op dit punt, bij deze maatregel, kon ik dat niet doen en heb ik dat niet willen doen. Dat is wat ik erover kan zeggen.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Ik heb eigenlijk nog steeds geen antwoord van u gekregen op mijn vraag. U zegt: we blijven er wel hard aan werken, dus er komt wellicht een andere wet of een andere oplossing. Mijn vraag was: gaat u, nu de voorgenomen wet is ingetrokken, in het kader van de uitvoering van de wet die we vandaag behandelen, iets doen waardoor uitleners gecontroleerd worden op dit soort misstanden wat betreft huisvesting? Ik heb net een voorbeeld van de misstanden genoemd.

Minister Paul:

Dat is onder andere een onderdeel waarop ook de Arbeidsinspectie kan controleren. Sorry dat ik daar eerder niet op heb geantwoord.

Voorzitter. Ik had inderdaad een aantal maatregelen en wetsvoorstellen genoemd waar onder anderen de minister van VRO mee bezig is. Ik zou eigenlijk door willen gaan met de behandeling. Ik realiseer me — ik kijk een beetje rond — dat ik misschien niet naar ieders tevredenheid heb geantwoord, maar dit is wel mijn eerlijke antwoord. Het heeft me echt geraakt dat mensen mijn integriteit in twijfel trokken, want ik doe echt naar eer en geweten mijn werk.

Voorzitter. De Wtta, waarvoor we vandaag bij elkaar zijn, is een van de belangrijkste aanbevelingen van het aanjaagteam. Dit onderwerp raakt veel andere onderwerpen, zoals het lid Van den Oetelaar benoemde, zoals de krappe arbeidsmarkt, de woningmarkt, het aan de slag krijgen van mensen die nu aan de kant staan, en lastenverlaging voor de ondernemer. Dit zijn allemaal belangrijke onderwerpen waar het kabinet zich voor blijft inzetten. Los daarvan is het belangrijk dat wanneer er met uitzendkrachten wordt gewerkt, deze goed worden behandeld. Daar gaat het vandaag over.

Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie en ons dagelijks leven. Maar het groeiend aantal arbeidsmigranten zorgt ook voor extra druk op onze samenleving. Verschillende leden refereerden daar al aan. Het aantal arbeidsmigranten in Nederland is sinds 2007 gestegen van ongeveer 200.000 naar 800.000. Dit zorgt voor extra druk op onze voorzieningen, zoals woningen, zorg en onderwijs. Tegelijkertijd is de realiteit ook dat we in Nederland altijd arbeidsmigranten nodig zullen hebben, alleen al vanwege de vergrijzing.

Bijna de helft van de arbeidsmigranten werkt voor een uitzendbureau. We weten intussen dat er daarbij te veel fout gaat, van uitbuiting van werkenden tot het afschuiven van de lasten op de samenleving. Wegwerparbeid is voor malafide uitleners een verdienmodel geworden. Het aanjaagteam onder leiding van Emile Roemer kwam in 2020 met een hele reeks maatregelen die de misstanden met arbeidsmigranten moest voorkomen en terugdringen. De Wtta is de belangrijkste maatregel uit dit pakket en gaat daaraan een wezenlijke bijdrage leveren. Zoals ik net al benoemde, zetten we met het behandelen van de Wtta vandaag een flinke stap in het verbeteren van de situatie van arbeidsmigranten in Nederland.

De Wtta is niet alleen nodig voor de bescherming van arbeidsmigranten, maar is ook cruciaal voor een gelijk speelveld voor bonafide, hardwerkende ondernemers in de uitzendbranche en voor inleners. Er is nu een race naar de bodem gaande, die wordt aangejaagd door de malafide praktijken van oneerlijke uitleners en inleners. Zij zoeken bewust de randen van de wet op en overschrijden deze. Dit is een race naar de laagste prijs voor hun producten en de slechtste omstandigheden voor arbeidsmigranten. Goede werkgevers en uitzendbureaus worden op die manier weggeconcurreerd door de slechte. Voor de Arbeidsinspectie is het dweilen met de kraan open.

Door schrijnende incidenten van de afgelopen jaren hebben we het vaker over uitzendbedrijven met misstanden. Maar ik vind het ook belangrijk te benoemen dat er heel veel bedrijven zijn die het wel goed doen. Dit doen we vaker in debatten in de Eerste en Tweede Kamer, want wij zijn er om problemen op te lossen en misstanden te benoemen. Het is juist voor deze goedwillende ondernemingen van groot belang dat de sector opgeschoond wordt. We moeten en kunnen straks met de Wtta het kaf van het koren scheiden. Goed werkgeverschap moet weer gaan lonen in de uitzendsector. Het tegengaan van misstanden zorgt ook voor meer grip op migratie. Dit is belangrijk, zoals ook in het briefadvies Arbeidsmigratie van de Sociaal-Economische Raad wordt benoemd en eerder in het interdepartementaal beleidsonderzoek over arbeidsmigratie is aanbevolen. De SER benoemt ook de belangrijke rol die de Wtta hierin speelt. We zullen meer grip moeten krijgen op het aantal mensen dat in Nederland komt werken én op welke plekken ze dit doen. Het waarborgen van goed werkgeverschap en goede voorwaarden waaronder wordt gewerkt, is daarbij cruciaal. Dat moedigt investeren in kwalitatief goed en productief werk aan en ontmoedigt het onzorgvuldig omgaan met werknemers, inclusief arbeidsmigranten.

Natuurlijk is het belangrijk dat we daarbij de juiste balans treffen. We willen geen onnodige lastendruk en kosten bij de goedwillende ondernemers leggen, ook niet in de uitzendsector. Het eerlijke verhaal daarbij is dat we de afgelopen decennia al meerdere, minder vergaande maatregelen hebben geprobeerd. Het vergunningstelsel uit de jaren zeventig van de vorige eeuw bleek door het gebrek aan periodieke controles niet effectief om misstanden tegen te gaan. Zo'n twintig jaar geleden is geprobeerd het kaf van het koren te scheiden met het vrijwillige keurmerk van de Stichting Normering Arbeid, de SNA. Daarmee kunnen de goede werkgevers zich onderscheiden, maar is de oneerlijke concurrentie met malafide uitleners in stand gebleven. Het is met dit private keurmerk ook niet mogelijk om kwaadwillende uitleners duurzaam te weren. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag.

Deze en andere maatregelen hebben dus niet kunnen voorkomen dat misstanden rondom uitzendwerk nog steeds aan de orde van de dag zijn. Mijn overtuiging is dan ook dat het toelatingsstelsel de best mogelijke balans is tussen het écht aanpakken van misstanden en de goede partijen zo min mogelijk belasten. Er zijn in de afgelopen jaren ook voorstellen gedaan die nog verder gaan, bijvoorbeeld uitzendarbeid in bepaalde sectoren helemaal niet meer toestaan, of slechts gedurende een heel korte tijd. Daarmee lijden de goedwillende ondernemers mijns inziens nog meer onder de kwade.

Ik ben ervan overtuigd dat de Wtta rechtdoet aan het inzicht dat de uitzendmarkt beter gereguleerd moet worden, maar ook ruimte laat om als goede uitzender actief te blijven. Om tot dit wetsvoorstel te komen, is de afgelopen jaren heel nauw samengewerkt met alle sociale partners. Ik wil zowel de vakbonden als de werkgeversorganisaties bedanken voor hun constructieve bijdragen aan de totstandkoming van het wetsvoorstel. Naar verwachting kan de Wtta op 1 januari 2027 in werking treden. De voorbereidingen voor de uitvoering van de Wtta zijn al in volle gang. Het kost tijd om de capaciteit van inspectie-instellingen op te bouwen. Daarmee is het stelsel een ingroeimodel, maar wel vanaf dag één een betekenisvolle stap naar een eerlijker en gelijker speelveld voor werkenden en uitleners.

Voorzitter. Ik wil de leden van uw Kamer bedanken voor de constructieve vragen die gesteld zijn. Ik zal die vragen in de volgende volgorde beantwoorden. Eerst ga ik in op de vragen over aanleiding, nut en noodzaak van het wetsvoorstel. Daarbij bespreek ik de aanloop, proportionaliteit, regeldruk en evaluatie. Mijn tweede blokje is de reikwijdte van het toelatingsstelsel. Hierin bespreek ik de noodzaak tot de brede reikwijdte die het stelsel heeft, de ontheffingsmogelijkheid en de vragen over uitzonderingen. In het derde blokje zal ik ingaan op de implementatie en uitvoering. Hierin bespreek ik de opbouw van de uitvoeringsorganisatie en van inspectie-instellingen. Ook ga ik in op de belangrijke samenwerking tussen al die partijen. Het vierde blokje is de handhaving en het vijfde de financiële zekerstelling. We houden altijd een roemruchtig blokje "overig" over, voor de diversiteit aan andere vragen die gesteld zijn.

Ik begin dan graag met het eerste blokje: aanleiding, nut en noodzaak. Ik begin met een vraag van de heer Van Apeldoorn over grip op migratie. Eigenlijk vroeg de heer Van Apeldoorn of ik het met hem eens ben dat er meer nodig is dan de Wtta om het probleem omtrent arbeidsmigratie bij de bron aan te pakken. Het eerlijke antwoord is ja. Als je kijkt naar wat er meer nodig is, dan liggen daar heel fundamentele vraagstukken onder. Ze gaan over het land dat we als Nederland willen zijn, wat voor economie daarbij hoort en welke mensen je daarvoor nodig hebt. Al die fundamentele keuzes zullen gemaakt moeten worden. We weten allemaal dat er straks een nieuw kabinet aantreedt. Ik hoop van harte dat dit soort vraagstukken ook op tafel komen. Dat is belangrijk om te kunnen bepalen hoe het land eruitziet en hoe de economie eruitziet. Je zult daar fundamentele keuzes in moeten maken en zult een selectief arbeidsmigratiebeleid moeten voeren. Hiervoor zijn al verschillende maatregelen in gang gezet, maar wellicht moeten nog stevigere maatregelen genomen worden.

Het ibo en het SER-advies hebben verschillen mogelijkheden, dilemma's en keuzes inzichtelijk gemaakt. Daarmee ligt er een basis voor een volgend kabinet om op door te pakken. Naast de meer praktische maatregelen waar ik in mijn inleiding al aan refereerde, zoals de wetsvoorstellen van de minister van VRO, is er inderdaad meer nodig om ervoor te zorgen dat er in het hier en nu al dingen verbeteren.

Dan de vraag van de heer Van Apeldoorn en de heer Van den Oetelaar of dit wetsvoorstel alle problemen met malafide uitzendbureaus oplost. Ik denk dat we met het toelatingsstelsel een grote en belangrijke stap nemen om de uitzendsector op te schonen, maar daarmee worden malafide uitzenders natuurlijk niet van de ene op de andere dag goede werkgevers. Er zullen uitzenders blijven die de regels omzeilen en ontduiken om geld te verdienen aan kwetsbare arbeidskrachten, bijvoorbeeld door bewust een onjuiste administratie te voeren, door zich te verstoppen en te doen alsof ze geen uitzendbureau meer zijn of door iets anders. Voor die hardnekkige groep blijft heel stevig handhaven de enige oplossing. Dat moeten we blijven doen. Het toelatingsstelsel inclusief de extra capaciteit voor de Arbeidsinspectie gaat daarbij helpen. Met het stelsel gaan we de sector opschonen, maar dat gebeurt niet in één keer. Dat zou ik wel willen. Dat zou ik graag willen, maar dat gebeurt niet. Dat vraagt permanente aandacht en permanente inzet. Dat zullen we doen. Het wetsvoorstel biedt in ieder geval een heel stevige basis.

Mevrouw Ramsodit vroeg waarom de aanloop naar deze wet zo lang heeft geduurd. De Wtta treedt inderdaad twee jaar later in werking dan initieel gehoopt. Dit komt door een aantal onvoorziene ontwikkelingen, waarvan er twee best ingrijpend waren. Allereerst heeft het advies van de Raad van State ertoe geleid dat het initiële certificeringsstelsel is omgevormd tot een toelatingsstelsel, met alle implicaties van dien. Vervolgens duurde de zoektocht naar een uitvoeringsorganisatie langer dan gehoopt. Dit leidde tot het besluit om de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt binnen SZW op te richten.

Dan de vraag van mevrouw Ramsodit en mevrouw Belhirch waarom niet alle aanbevelingen uit het rapport-Roemer in samenhang en tijdiger opgepakt zijn. Wat ik samen met de andere bewindspersonen doe, is de aanbevelingen van het aanjaagteam zo goed en zo snel mogelijk oppakken en uitvoeren. Dat doe ik overigens niet alleen met de leden van het kabinet, maar ook met gemeentes, provincies en sociale partners. Er zijn ook al belangrijke stappen gezet. Zo is geregeld dat de huur- en arbeidsovereenkomsten gescheiden moeten zijn en wordt er gewerkt aan een landelijk netwerk met informatie, dienstverlening en hulp voor arbeidsmigranten. Maar de realiteit is dat de maatregelen verschillen in complexiteit en doorlooptijd en dat de voortgang van de uitvoering zich daardoor in verschillende fasen bevindt. Het zou heel mooi zijn als het in één klap met een strik erom gepresenteerd zou kunnen worden, maar dat lukt niet. Er wordt dus met verschillende snelheden en op verschillende plekken heel hard aan gewerkt.

De leden Ramsodit en Belhirch vroegen ook welke tussentijdse maatregelen het kabinet neemt om bestaande misstanden nu te bestrijden. Dat is een heel terechte vraag. De Arbeidsinspectie zet de structurele extra capaciteit van 135 fte voor toezicht op de uitzendsector al in voordat de Wtta in werking treedt. Het samenwerkingsverband Aanpak Malafide Uitzendbureaus, AMU, zal worden voortgezet en versterkt in het kader van het toelatingsstelsel. De Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt werkt in de aanloop naar de inwerkingtreding proactief samen met de partners. Ze werken daar bijvoorbeeld gezamenlijk aan risicoanalyses. Ik denk dat het goed is om te melden dat het kabinet zich daarnaast ook buiten de Wtta inzet, bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel. Dat wetsvoorstel ziet op het effectiever maken van de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel, waaronder arbeidsuitbuiting. Het streven is om dit wetsvoorstel 1 januari 2026 in werking te laten treden. Ook wat dat betreft gebeurt er dus op verschillende plekken heel veel.

Mevrouw Ramsodit vroeg of ik kan toezeggen dat in de overgangsfase eerdere klachten en signalen over overtredingen door uitleners onderdeel zijn van de prioritering van onderzoek en handhaving van de Arbeidsinspectie. Dat is een hele mond vol. In de praktijk houdt de Arbeidsinspectie sowieso risicogericht toezicht. Om dat goed te kunnen doen, worden inderdaad eerdere klachten en signalen over ernstige tekortkomingen of overtredingen door uitleners meegenomen in de risicoanalyse waar de inspectie haar inspectiecapaciteit op inzet. Eigenlijk nu al, nog voordat alles helemaal formeel van start gaat, werkt de Arbeidsinspectie ook samen met de NAU, bijvoorbeeld in de uitwisseling van gegevens en signalen. Dat wordt dus op die manier opgepakt.

De heer Van Gasteren van BBB vroeg mij waarom niet het SNA-keurmerk verplicht gesteld is. Het wetsvoorstel stelde initieel eigenlijk een certificeringsstelsel voor, een beetje in lijn met wat de heer Van Gasteren volgens mij bedoelt. Daarbij verstrekte een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan certificaten. De Raad van State heeft echter geoordeeld in haar advies dat de redenen voor een verplicht certificeringsstelsel in plaats van een publiekrechtelijk vormgegeven vergunningenstelsel onvoldoende overtuigend waren. De Raad van State zei dat een certificaat de naleving van wetten en regels niet kan garanderen. Die wettelijke grondslag ontbreekt dan simpelweg. Ze wijst erop dat de certificering onvoldoende onderscheidend is gebleken en misstanden niet heeft kunnen voorkomen. In mijn inleidende tekst refereerde ik ook al aan het vergunningenstelsel uit de jaren zeventig. Dat bleek door gebrek aan periodieke controles niet effectief om misstanden tegen te gaan. Dit heeft geleid tot de vormgeving van het toelatingsstelsel, gekoppeld aan stevig opgeschaald toezicht. Het zijn dus die twee componenten die zorgen voor een effectieve aanpak.

De heer Van Rooijen zei: de goeden moeten niet lijden onder de kwaden. Hij vroeg zich af in hoeverre dit proportioneel is en of ik daar mijn visie op kan geven. Ik zou hier niet staan als ik er niet van overtuigd was dat de Wtta voldoende proportioneel is. De afgelopen decennia laten zien dat minder vergaande maatregelen onvoldoende hebben gewerkt om de problematiek in de uitzendsector aan te pakken. Denk aan het eerder genoemde vergunningenstelsel in de jaren zeventig, het vrijwillige keurmerk van de Stichting Normering Arbeid of het alleen maar inzetten op meer handhaving door de inspectie. Inmiddels zijn er genoeg rapporten die aantonen dat deze inzet niet voldoende is om de structurele misstanden met uitzendwerk tegen te gaan. Ik denk dat dat een heel belangrijk punt is. Het gaat om structurele misstanden. Als het een paar willekeurige incidenten zouden zijn, zou dit vast te zwaar zijn, maar het gaat om structurele misstanden. Het SER-advies rondom arbeidsmigratie van vorige week geeft dat ook nog maar eens stevig aan.

De heer Van Gasteren vroeg mij ook waarom er niet is gekozen voor een stap-voor-stapaanpassing van regels, zoals de rapportage en meldplicht. Het is niet meer vol te houden dat er geen strenger en sluitender toezicht op de uitleenmarkt komt. De problematiek die zich voordoet in de sector is dermate hardnekkig en structureel — ik zei dat zojuist ook in de richting van de heer Van Rooijen — dat de tijd van halve maatregelen echt voorbij is. Daarnaast helpt de Wtta de Arbeidsinspectie in haar werk. De Arbeidsinspectie kan straks namelijk sneller en gerichter handhaven doordat de kwaadwillenden, de malafide uitleners, niet aan de slag kunnen in dat stelsel.

De heer Van Gasteren vroeg mij ook waarom er geen verbetering van de Arbeidsinspectie plaatsvindt in plaats van de Wtta. Daarin is mijn overtuiging en is het antwoord dat het niet genoeg is om alleen de handhaving uit te breiden of te verbeteren, zonder toelatingsstelsel. Het intensiveren van de handhaving heeft alleen maar zin als het gaat om losse incidenten. Dat is niet het geval; we weten inmiddels uit alle rapporten die er zijn dat de misstanden te omvangrijk zijn om ze voldoende aan te kunnen pakken met alleen intensievere handhaving. Dan blijft die handhaving namelijk, in de woorden van een oud-Hollands gezegde, dweilen met de kraan open. De kraan blijft dan open en de misstanden blijven bestaan. Daar kan een arbeidsinspectie niet tegenop, hoe groot die ook is. Je hebt dit stelsel dus nodig. Malafide uitzenders zijn anders namelijk nog steeds niet duurzaam uit de markt geweerd en malafide bestuurders kunnen doorgaan met wat we "vluchtig ondernemerschap" noemen: zodra ze betrapt worden op een overtreding, zodra ze het idee hebben dat de Belastingdienst, de Arbeidsinspectie of een andere instantie ze in de smiezen heeft, heffen ze hun bedrijf op, laten ze de boel klappen en beginnen een nieuw bedrijf. En dan beginnen de misstanden weer van voren af aan. Dat houdt oneerlijke concurrentie in stand en zorgt voor heel schrijnende situaties.

Voorzitter. Mevrouw Ramsodit vroeg me naar de definitie van "malafide". Er is geen juridische definitie van deze term. Ik zie mevrouw Ramsodit knikken; zij weet dit vast nog beter dan ik. Er is geen juridische definitie. Het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten benoemt in het rapport situaties waarin — ik citeer: "het misgaat bij werkgevers en dat ook bewust gebeurt." Het aanjaagteam noemde als voorbeelden situaties waarin de huisvesting ver onder de maat is en gebruikt wordt om zwart geld wit te wassen, situaties waarin arbeidsmigranten onderbetaald worden zonder dat zelf te weten, waarin vakantiegeld niet uitbetaald wordt, enzovoort, enzovoort. Zij geven er dus vooral voorbeelden van. De aanleiding voor de wet zijn de misstanden in de uitleensector, maar de Wtta gaat verder dan alleen het aanpakken van extreme gevallen; het uitgangspunt is dat alleen uitleners tot de markt worden toegelaten als zij arbeidskrachten behandelen in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving.

Mevrouw Ramsodit vroeg mij ook naar voorbeelden van gegevens over malafiditeit op basis waarvan de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt ingrijpt. Bij het geven van een toelating beoordeelt de NAU of de uitlener voldoet aan de volgende voorwaarden: geldig vog, waarborgsom en naleving normenkader. Daarnaast heeft de NAU de Wet Bibob als instrument om toelatingen te kunnen weigeren of in te kunnen trekken bij strafrechtelijke veroordelingen. Ook kan de toelating worden ingetrokken als er een vermoeden is dat die toelating wordt gebruikt voor criminele activiteiten. De uitlener moet het normenkader blijven naleven en periodiek een inspectierapport aanleveren. Ten slotte verliest de uitlener een toelating als deze bewust informatie achterhoudt of onjuiste informatie verstrekt die tot afwijzing van de toelatingsaanvraag zou hebben geleid.

De heer Van Gasteren vroeg waarom de adviezen van het ATR niet zijn opgevolgd. Gezien de hardnekkige problematiek is er meer nodig dan alleen …

De voorzitter:

Minister, sorry, er is nog een interruptie van mevrouw Ramsodit op het vorige punt.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Omdat u de beantwoording in blokjes doet, minister, misschien gelijk even een vraag naar aanleiding van mijn vraag naar de definitie van malafiditeit. In de overgangsfase worden er mogelijk malafide uitzendbureaus of uitleenorganisaties toegelaten omdat ze een SNA-keurmerk hebben. Mijn vraag over de malafiditeit ging over het volgende. Natuurlijk hebben we de kaders in de wet, maar wanneer is het een trigger om te zeggen: we halen het naar voren om hiernaar te kijken, bijvoorbeeld via een tussentijds inspectierapport of anderszins? Ik weet niet of u daar straks nog op komt? Ja? Dan is het goed.

Minister Paul:

Ja, inderdaad, ik kom daar straks op terug. Als mevrouw Ramsodit mij dat toestaat, zou ik dit graag dan willen beantwoorden, anders gaat het helemaal mis. Ik kom er dus straks op terug.

Er was een vraag van de heer Van Gasteren over het ATR. Ik heb al een paar keer iets gezegd over de hardnekkigheid van de problematiek. Ik heb al een paar keer gezegd dat het dus belangrijk is en dat er meer nodig is dan alleen het handhaven van de naleving van bestaande wet- en regelgeving. Een verregaande maatregel is nodig om het gelijke speelveld voor uitleners en inleners te waarborgen, en om de positie van kwetsbare arbeidskrachten, waaronder arbeidsmigranten, te verbeteren. Ik ben het dus niet eens met het ATR dat alleen risicogericht toezicht op bestaande wet- en regelgeving afdoende zou zijn om de problematiek op te lossen. Met meer handhaving kunnen we — ik zei het net al — meer dweilen, maar zonder toelatingsstelsel blijft de kraan open. Dat schiet niet op. Dat moeten we niet willen.

Voorzitter. Over regeldruk heeft een aantal van uw leden vragen gesteld, zoals mevrouw Bakker-Klein, de heer Van Gasteren en de heer Schalk. Zij vroegen hoe de Wtta zich verhoudt tot het doel van het kabinet om voor de zomer van 2026 500 wetten en regels af te schaffen. Ik snap die vraag. Het kabinet vindt het belangrijk om kritisch te kijken naar nieuwe regels en wil overbodige bestaande regels schrappen. Ik denk dat dat heel belangrijk is.

Ik sta hier nu als minister, maar ben eigenlijk een soort zijinstromer en nog steeds een relatieve nieuwkomer in de politiek. In 2021 heb ik me in de politieke arena begeven. Daarvoor heb ik ruim 30 jaar lang in het bedrijfsleven gewerkt. Ik heb ook vierenhalf jaar een eigen bedrijfje gehad. Ik weet dus heel goed dat het soms ontzettend knelt en dat we daar echt wat mee moeten. Maar dat betekent niet dat er geen situaties bestaan waarbij het wel gerechtvaardigd is om extra regels op te leggen. Gezien de hardnekkige problematiek is de Wtta nodig om de problemen op te lossen, of het nou gaat om de schrijnende situaties rondom arbeidsmigranten of over het gelijke speelveld voor ondernemers. Dat is belangrijk. Daar hebben we deze regels voor nodig. Het is niet anders.

U mag overigens weten dat ik met mijn collega's op het ministerie, de ambtenaren, en samen met de sociale partners heel druk bezig ben om mijn target te halen, omdat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel een van de grote producenten is van wet- en regelgeving. Dat kan ik best vergelijken met mijn vorige rol in onderwijsland. Dat gebeurt hier meer, maar met reden. Ik zei onlangs in een debat in de Tweede Kamer, toen mij gevraagd werd welke regels ik ga schrappen ... Toen was ik net zeven dagen in functie, dus ik vond het heel ingewikkeld om die vraag te beantwoorden; dat heb ik ook niet gedaan. Maar ik heb wel gezegd dat al die regels, wetten en richtlijnen ooit met goede intenties en redenen in het leven zijn geroepen. Ik vind het nu mijn taak en uitdaging om met de collega's en sociale partners te kijken naar bepaalde regels en wetten. Dienen die echt het doel dat we voor ogen hebben? Kan het op een andere manier? Welke zaken zou je slimmer kunnen organiseren? Wij zijn daarmee bezig. Dat is in ieder geval wat ik u kan zeggen.

Bij de Wtta hebben we ook heel kritisch gekeken of alle regels nodig zijn. Daarom zijn er ook een ontheffingsregeling, uitzondering voor collegiale uitleen en mogelijkheden tot sectorale uitzonderingen opgenomen in het wetsvoorstel. In de evaluatie gaan we ook heel nadrukkelijk kijken naar de regeldruk voor uitleners. Dat gaan we doen, want daar moeten we vinger aan de pols houden.

De heer Van Gasteren i (BBB):

Mijn vraag over de regeldruk was gericht op de regelkosten. De minister gaf net aan: iets van 500 regels. Maar ik refereer aan een stuk van het ministerie van EZ over de kosten, die de afgelopen jaren met 730 miljoen waren toegenomen, terwijl deze wet na implementatie 150 miljoen toevoegt. Dus in plaats van 20% minder, wordt het 20% meer. Mijn vraag was wie die 150 miljoen financieel gaat compenseren, en hoe. Ik bedoel dus niet het compenseren van het aantal regels, maar compensatie in geld.

Minister Paul:

Ik herken die vraag. Die vraag is ook gesteld door de leden Schalk en Van den Oetelaar, maar misschien op een iets andere manier. Het uitgangspunt van het stelsel is dat de kosten voor de uitvoering van het stelsel voor rekening van de uitleners komen. Er mogen bij de uitlener niet meer kosten in rekening worden gebracht dan de kosten die daadwerkelijk nodig zijn voor de uitvoering van het stelsel. De overheid draagt de kosten voor het toezicht van de Nederlandse Arbeidsinspectie en voor de opschaling van de Arbeidsinspectie, evenals voor de inrichting van de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt en voor alle communicatie-inspanningen die ontplooid moeten worden om iedereen aan boord te krijgen en te laten weten wat ze moeten doen. Het wetsvoorstel biedt een veelheid aan waarborgen om de kosten beheersbaar te houden. Ik ben het volledig met de heer Van Gasteren eens dat we goedwillende ondernemers niet onnodig moeten opzadelen met allerlei kosten. De Tweede Kamer heeft een amendement aangenomen waarin de leges begrensd worden tot €3.611. Daarbij kan ook nog gedifferentieerd worden. Kleinere bedrijven betalen nog minder. Het parlement heeft sowieso invloed op de kosten van het stelsel door middel van de ontwerpbegroting van SZW. Dus dat. Af en toe een punt zetten is ook heel goed.

De heer Petersen i (VVD):

Ik heb toch nog even een vraag over de kosten, want dat is voor mijn fractie een belangrijk punt. Volgens mij moeten ondernemers in de uitzendbranche wel inspecties organiseren, ook als ze niet in de risicosectoren zitten. Daar moeten ze kosten voor maken. Ze moeten niet alleen geld overmaken aan de inspectie-instellingen, maar ze moeten het ook organiseren. Dat kost die organisaties uren en tijd. Ik constateer nu iets om het verhaal compleet te maken, in plaats van dat ik hier een vraag over heb. Wij zijn er bang voor dat ook goedwillende organisaties die zich netjes aan alle wetten en regels houden extra kosten moeten maken die ze niet zouden maken als het stelsel niet zou zijn geïntroduceerd. Dat is een zorgelijk punt voor organisaties die dit stelsel niet nodig hebben om zich netjes te gedragen.

Minister Paul:

Dat is zo. Het stelsel gaat gepaard met kosten en ook goedwillende bedrijven betalen daarvoor. Ik vind het zelf heel belangrijk dat we bij de invoeringstoets en bij de evaluatie, eigenlijk voortdurend, de vinger aan de pols houden, ook bij de organisaties die betrokken waren bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. We moeten heel nadrukkelijk naar dit aspect kijken, want als je uiteindelijk ook de goede ondernemers straft, schiet je je doel voorbij.

Mevrouw Belhirch vroeg of collegiale niet-commerciële uitleen een lichter regime kan krijgen. Collegiale uitleen zonder winstoogmerk valt al buiten de reikwijdte van de Wtta, dus een lichter regime is niet nodig. Het is gewoon niet van toepassing.

Mevrouw Bakker-Klein vroeg of ik oog wil houden voor de kleinere bedrijven. Dat was eigenlijk de vraag. Het kwam net al even naar voren: de verhoging van de lastendruk is een voorzien effect van de Wtta, maar om onnodige lasten te voorkomen zijn onder andere de ontheffingsregeling, de uitzondering voor collegiale uitleen en de mogelijkheden tot sectorale uitzonderingen opgenomen in het wetsvoorstel. Het eerlijke antwoord is dat het denken nooit stilstaat. We blijven tijdens de invoering signalen uit de praktijk verzamelen om het stelsel te verbeteren. Ik zei net al in de richting van de heer Petersen dat de kleine goedwillende ondernemers hier niet de dupe van mogen worden. Die signalen nemen we nadrukkelijk mee.

Dan was de vraag van mevrouw Ramsodit of ik kan toezeggen bij de evaluatie van de wet expliciet een vergelijking te maken met de aanpak van arbeidsuitbuiting in andere Europese landen. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel hebben we in ieder geval gekeken naar vergelijkbare regelingen in andere landen. Dan stuit je erop dat de precieze vormgeving van de stelsels en de maatregelen in elk land weer anders is. Dat komt ook doordat de rol van uitlenen in elke arbeidsmarkt anders is. Er valt dus geen een-op-eenvergelijking met de aanpak in andere landen te maken, maar we zullen die uiteraard blijven volgen, zoals we ook hebben gedaan bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel.

Dan was er een vraag van de heer Van Apeldoorn. Sorry, door het schuiven van de briefjes kwam deze weer bovenaan te liggen. Dit was de eerste vraag, waar ik mee begonnen was, of er meer nodig is en wat voor Nederland we willen zijn.

Voorzitter. Dan ga ik door met het tweede blokje. Dat gaat over de uitzonderingen en de reikwijdte.

Ik begin met een vraag van de heer Petersen. Hij vroeg of ik ervoor kan zorgen dat malafide uitzenders uit risicosectoren met prioriteit worden aangepakt. De Arbeidsinspectie werkt sowieso risicogericht en op basis van meldingen en signalen. Ook werkt zij samen met de NAU om informatie te delen, bijvoorbeeld over ontwijkings- en schijnconstructies. Maar de realiteit is dat misstanden zich niet beperken tot slechts enkele sectoren. Bij focus op enkele sectoren kunnen malafide partijen in andere sectoren doorgaan met hun malafide praktijken. Dat willen we niet; vandaar dat het die brede reikwijdte heeft. Sectoren zijn namelijk niet altijd duidelijk af te bakenen. Uitleners kunnen ook in meerdere sectoren actief zijn. Daarom wordt dit zo georganiseerd.

Mevrouw Ramsodit vroeg mij om te bevestigen dat collegiale inleen alleen van toepassing is bij incidentele inleen met 0% marge. Bij collegiaal in- en uitlenen wordt uitgeleend tegen vergoeding van ten hoogste de loonkosten. Een uitlener moet objectief aan de Arbeidsinspectie kunnen aantonen dat hij daaraan voldoet. Bij AMvB is verduidelijkt hoe de loonkosten berekend moeten worden. Daarbij geldt een marge van maximaal 5% van de loonkosten ter dekking van de kosten voor de werkzaamheden van de uitlener, zoals indirecte kosten voor personeelszaken.

Een andere vraag van mevrouw Ramsodit was of de overheid zelf uitsluitend werkt met toegelaten uitleners, ook bij indirecte financiering zoals aanbesteding. In de situatie die mevrouw Ramsodit omschreef is de overheid de inlener. Voor alle inleners geldt dat zij alleen mogen werken met toegelaten uitleners. Dat geldt dus ook voor de overheid; het geldt ook voor ons. Van organisaties die deelnemen aan aanbestedingen wordt verwacht dat zij zich houden aan alle wet- en regelgeving, dus ook aan de verplichting om alleen met toegelaten uitleners te werken.

Mevrouw Ramsodit vroeg mij ook om de toepassing van de uitzondering voor de beveiligingsbranche te verduidelijken en toe te lichten. De uitzondering geldt voor beveiligingsorganisaties en recherchebureaus die volgens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, de Wpbr, een vergunning hebben. Uitleners die kunnen aantonen dat zij daaraan voldoen, zijn uitgezonderd van de toelatingsplicht. Dat is omdat deze uitzondering objectief toetsbaar is. Waar ze aan moeten voldoen in het kader van die andere wet, is dus objectief te toetsen. Als een uitlener feitelijk iets anders doet dan op papier blijkt, dan gaat de Arbeidsinspectie handhaven.

Mevrouw Ramsodit vroeg mij ook hoe ik voorkom dat de uitzonderingen leiden tot mazen in de wet of schijnconstructies. Daarom ben ik terughoudend met uitzonderingen. Uitzonderingen maken de uitvoering en de handhaving complex, dus ik zal altijd heel terughoudend zijn met uitzonderingen. De Tweede Kamer heeft in het wetsvoorstel uitzonderingen geamendeerd voor de eerdergenoemde beveiligings- en recherchebedrijven, voor de beroepsbegeleidende leerweg, bbl, voor studenten en voor sociaal ontwikkelbedrijven. Deze uitzonderingen zijn ook objectief toetsbaar door de Arbeidsinspectie. In geval van schijnconstructies treedt de Arbeidsinspectie ook op, bijvoorbeeld als arbeidskrachten onder een valse noemer feitelijk ter beschikking worden gesteld. Hiervoor werkt de Arbeidsinspectie nauw samen met de NAU, om informatie te delen over ontwijkingsroutes en schijnconstructies.

Mevrouw Ramsodit vroeg mij toe te zeggen dat organisaties die inzicht hebben in de praktijk worden betrokken bij mogelijk gebruik van nieuwe uitzonderingen bij AMvB. Bij het vormgeven van eventuele uitzonderingen bij AMvB zullen sociale partners betrokken worden, dus ook vakbonden. Ook zal de ontwerp-AMvB voor internetconsultatie aangeboden worden. Dat betekent dat eigenlijk iedereen erop kan reageren. Uitzonderingen worden ook getoetst door de Arbeidsinspectie op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Dus dat kan allemaal niet zomaar gebeuren. Daarnaast geldt een voorhangprocedure voor nieuwe uitzonderingen. De Arbeidsinspectie werkt daarin ook nauw samen met de NAU. Dat zei ik net ook.

Mevrouw Ramsodit vroeg ook of bij de invoeringstoets en bij evaluaties de impact van uitzonderingen op het ontstaan van schijnconstructies expliciet wordt getoetst. Het antwoord daarop is ja. Het is voor de effectiviteit van de Wtta ongelofelijk belangrijk om de impact van uitzonderingen en eventuele schijnconstructies te monitoren. Ik kan u toezeggen dat ik dit meeneem bij de evaluatie van de wet.

De heer Van Gasteren en de heer Schalk vroegen: "Vanwaar de brede reikwijdte? Is het gerechtvaardigd voor inhuur van specialisten?" De reikwijdte van het toelatingsstelsel is noodzakelijk voor de effectiviteit en de handhaafbaarheid. Eerder is onderzocht of de reikwijdte te beperken is tot alleen uitzendbureaus, maar dan wordt het te gemakkelijk om het stelsel te ontduiken, bijvoorbeeld door een uitzendbureau te combineren met een ander bedrijf, waardoor de discussie ontstaat of de onderneming nog wel een uitzendbureau is. De handhaving wordt dan heel moeilijk; de Arbeidsinspectie heeft dat ook aangegeven. Ze moeten dan namelijk niet alleen de individuele overtredingen van de wet onderzoeken, maar meteen het hele bedrijf, want alleen zo kan de Arbeidsinspectie vaststellen of de onderneming toelatingsplichtig is.

De heer Petersen vroeg mij of ik kan bevestigen dat het mijn ministerie lukt om de 20.000 uitleners tijdig en adequaat te inspecteren en toe te laten tot het nieuwe stelsel zonder dat de continuïteit van deze ondernemingen in gevaar komt. Bij inwerkingtreding van de Wtta zal er nog niet voldoende capaciteit bij de inspectie-instellingen zijn om alle uitleners te controleren. Daarom hebben we overgangsrecht. Uitleners die in die eerste periode buiten hun schuld om nog geen inspectierapport kunnen overleggen vanwege beperkte inspectiecapaciteit, kunnen in aanmerking komen voor dat overgangsrecht. Hierdoor kunnen deze uitleners arbeidskrachten ter beschikking blijven stellen totdat zij een inspectierapport kunnen overleggen. Hiermee is de continuïteit van deze ondernemingen gewaarborgd.

De heer Petersen (VVD):

Dat is geruststellend om te horen, maar in de memorie van toelichting heeft ook een tabel gestaan met de hele fasering van de invoering. Ik ben nieuwsgierig of die tabel kan worden gevolgd waar het gaat om de fasering van de invoering, zodat aan het eind van de invoeringsfase het stadium is bereikt waar ik in mijn eerste termijn naar heb verwezen. Met andere woorden: is aan het eind van de geplande invoeringsjaren het punt bereikt dat alle uitzenders gecertificeerd zijn en het stelsel daadwerkelijk draait zoals beoogd of voorziet de minister nog risico's dat die voorziene termijn in de praktijk nog langer gaat duren, gelet op de schaal en de complexiteit? Dat was eigenlijk de vraag die ik had willen stellen. Die heb ik misschien niet duidelijk gesteld in mijn eerste termijn.

Minister Paul:

De vraag is helder. Ik kom daar in een ander blokje nog op terug. Het eerlijke antwoord is als volgt. Wat het opschalen van de private inspectie-instellingen of organisaties op andere plekken betreft, hebben we ten eerste te maken met een weerbarstige arbeidsmarkt. Zodra je inspecteurs of andere professionals hebt geworven, hangt het bovendien van hun achtergrond af hoeveel inwerktijd of opleiding zij nog nodig hebben. De bijgevoegde tabel is een realistische weergave van hoe we het voor ons zien, maar uiteindelijk is het inderdaad ... Ik heb de mensen niet op de plank liggen, dus het is geen kwestie van één rechte route doormarcheren. Maar belangrijk om te zeggen: de voorbereiding van het wetsvoorstel en de hele implementatie gebeuren in nauwe samenspraak en samenwerking. Het zal dus ook niet zo zijn dat een jaar na inwerkingtreding wij ineens voor hele grote verrassingen komen te staan, want we blijven op de voet volgen en monitoren hoe dit gaat in termen van implementatie.

De heer Petersen (VVD):

Het is bijna geruststellend om te horen dat er geen mensen op de plank liggen, want dat zou natuurlijk voor nu een heel slecht teken zijn. Daar was ik dus ook niet op uit, maar onze zorg is als volgt. Ook in de schriftelijke wisseling met uw voorganger hebben we gedeeld dat het momentum voor het implementeren en het in werking stellen van deze wet kan wegvallen als het een eeuw gaat duren. Want dan denkt de markt misschien: ja, goed, het zal mijn tijd wel duren voordat mijn organisatie een keer aan de beurt is. Dus vandaar dat we het volgen van die tabel wel heel belangrijk vinden. Mocht het door de omstandigheden die de minister noemt, niet lukken, zijn er dan nog maatregelen denkbaar waardoor het proces toch versneld wordt? Voorkomen dient namelijk te worden dat het momentum van de invoering zó traag gemaakt wordt dat het effect dat de wet moet hebben door een te lange doorlooptijd wordt ondermijnd.

Minister Paul:

Er wordt echt alles op alles gezet om die doorlooptijd zo kort mogelijk te houden. Ik heb de leden gehoord die zeiden dat het er pas vanaf 2027 is en er dan vanaf 2028 kan worden gehandhaafd. Maar je hebt die voorbereidingstijd nodig om op te schalen en iedereen in positie en in stelling te brengen. Ik ga uit van de garanties, de waarborgen en de woorden die ik terug heb gekregen, bijvoorbeeld van de Arbeidsinspectie. Het traject dat nu is ingezet voor de werving van mensen, voor het opleiden van mensen en voor het vervolgens ook echt in kunnen zetten van deze mensen voor de handhaving, is een realistisch pad dat gewoon zo strak mogelijk doorlopen wordt. We zijn voortdurend in gesprek met private inspectie-instellingen om daar in ieder geval de sense of urgency ook hoog te houden. Onder andere het aannemen van dit wetsvoorstel gaat er uiteindelijk natuurlijk ook een zwengel aan geven, want op het moment dat private instellingen weten dat dit eraan zit te komen, kunnen zij daarop ook voorsorteren en hun organisaties opbouwen.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Misschien komt het antwoord op die specifieke vraag nog, maar het hangt hier wel mee samen. U zegt dat als de inspectie nog niet op orde is, de bedrijven dan onder een overgangsregeling vallen. Maar mijn vraag ging erover of het overgangsrecht ook geldt als de inspectie wel geweest is, maar het inspectierapport niet binnen 75 dagen beschikbaar is, wat een probleem vormt bij de aanmelding.

Minister Paul:

Ik kom daar zo nog op terug. Het ligt eigenlijk een beetje in het verlengde van het antwoord dat ik ook aan de heer Petersen gaf. Als een organisatie buiten haar eigen schuld om dat inspectierapport niet kan overleggen, dan mag dat geen reden zijn om de werkzaamheden te beknotten. Uiteindelijk moet iemand ook gewoon aan de slag kunnen blijven gaan.

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Deze beantwoording raakt misschien ook aan mijn vragen. Ik heb de minister nog niet horen antwoorden op wat ik gevraagd heb. Wat schat de minister als de meest kritieke punten in bij de op- en uitbouw van het stelsel? Komt de minister daar nog op terug? Komt zij ook terug op de mogelijkheden om bij te sturen? Ze zegt ja, dus dan ga ik gauw weer zitten.

Minister Paul:

Ik heb nog een heel uitgebreid mapje over implementatie en uitvoering. Daar zit dat met name in. In dit mapje zit nog één vraag van de heer Van Gasteren over in gesprek gaan over knelpunten rond de reikwijdte met sectoren die zich niet op de klassieke uitzendmarkt begeven. Meerdere leden hebben daarover hun zorg geuit. Het is uiteraard niet de bedoeling dat bedrijven in de knel komen door een wet die ze niet kunnen uitvoeren. Als sectoren zich bij ons melden met knelpunten rond de reikwijdte, dan gaan we welwillend met hen in gesprek. Dat zeg ik graag toe aan de heer Van Gasteren.

Voorzitter. Als het mag, ga ik door met een korte inleiding op de implementatie en de uitvoering. Uw Kamer heeft veel vragen gesteld over de uitvoering van deze wet. Dat begrijp ik, want het gaat hier om een groot stelsel dat veel impact gaat hebben op de uitleenmarkt. Dit stelsel zijn we vanaf het begin aan het opbouwen. We creëren daarvoor ook een nieuwe uitvoeringsorganisatie. Dat betekent dat we nu nog niet voor elk onderwerp exact weten hoe alles er precies uit gaat zien. Ik neem uw Kamer graag mee in wat er nu staat en wat de volgende stappen gaan zijn. We spreken vanaf nu niet meer van een toelatende instantie, maar van de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt. De NAU wordt zo gepositioneerd dat deze ook daadwerkelijk een autoriteit binnen de uitleenmarkt is. Het is een organisatie die haar eigen expertise heeft, een organisatie die een coördinerende rol heeft richting andere overheidsorganisaties en private partijen en die dicht bij de markt staat. Het is een organisatie die als autoriteit optreedt als partijen niet voldoen aan de eisen van het toelatingsstelsel en zo de markt opschoont. Het is ook een organisatie die op gepaste afstand van de politiek haar rol zal vervullen. Het inrichten en opbouwen van deze autoriteit vraagt om tijd en zorgvuldigheid. Een duurzame en structurele oplossing wordt niet gerealiseerd met quick fixes; dat weten we allemaal. Een zorgvuldige invoering is dus noodzakelijk om de misstanden echt aan te pakken en een gelijk speelveld te creëren, zodat goedwillende ondernemers ook profijt hebben van hun goede gedrag en hun goede werkgeverschap. Het vraagt om een stelsel waarin publieke en private partijen de middelen en mogelijkheden bezitten om het net te sluiten rondom malafide uitleners. De Wtta is dat stelsel. Mijn inzet is niet om de invoering te pauzeren, zoals een aantal van uw leden heeft gevraagd. Mijn inzet is om zo snel mogelijk een stelsel werkend te krijgen.

Omdat de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt nog niet bestond, was het nog niet mogelijk om een reguliere uitvoeringstoets uit te voeren. In plaats van die reguliere uitvoeringstoets heeft er vorige week een Gateway Review plaatsgevonden. In de zogenaamde Gateway Review, een instrument van het ministerie van BZK, hebben vier onafhankelijke deskundigen beoordeeld hoe het met de invoering van het nieuwe stelsel staat en hiervoor aanbevelingen gedaan. Hieruit zijn geen aandachtspunten naar voren gekomen die nog niet bij ons bekend waren. We blijven, in contact met alle stakeholders, de invoering monitoren. Daarnaast kunnen we over een jaar een herijking van de Gateway Review doen, om de voortgang van de invoering opnieuw te beoordelen. Ik zal het rapport van de Gateway Review met uw Kamer en de Tweede Kamer delen bij de brief over de stand van de invoering in januari.

Het toelatingsstelsel vereist dat uitleners, inleners, inspectie-instellingen en overheid ook voorafgaand aan de inwerkingtreding al hard aan de slag gaan om zich voor te bereiden. Dat begint uiteraard pas echt wanneer uw Kamer dit wetsvoorstel aanneemt. Ik verwacht dat de Wtta dan op 1 januari 2027 in werking kan treden. Dan kunnen uitleners toelating gaan aanvragen bij de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt. Vanaf 1 januari 2028 zal de Arbeidsinspectie handhaven op de toelatingsplicht. Maar op 1 januari 2027 is het toelatingsstelsel nog niet volledig af. Er zal een overgangsperiode zijn, waarin we uitleners geleidelijk gaan controleren, want er is op dat moment nog niet voldoende inspectiecapaciteit om iedereen direct te controleren. Dat betekent overigens niet, zeg ik er maar bij, dat uitzenders achterover kunnen leunen als ze aan het wachten zijn op een controle. Zoals gezegd, is de kracht van het stelsel dat verschillende partijen met elkaar samenwerken. In de aanloop naar de inwerkingtreding zoekt de NAU proactief deze samenwerking op en coördineert deze. Zo zal de Arbeidsinspectie informatie delen met de NAU als bijvoorbeeld boetes zijn opgelegd aan een uitzendbureau voor het niet betalen van het minimumloon. Dat kan leiden tot het schorsen, weigeren of zelfs intrekken van een toelating als het niet op tijd hersteld wordt. Daarmee is het nieuwe stelsel een ingroeimodel, maar wel vanaf dag één een betekenisvolle stap naar een eerlijker en gelijk speelveld voor werkenden en uitleners.

Voorzitter. Op dit punt, implementatie en uitvoering, ga ik graag in op de vragen van uw Kamer. Ik heb drie subblokjes. Het gaat over opbouw van het stelsel, inspectie-instellingen en samenwerking.

Ik begin met een vraag van mevrouw Belhirch over het garanderen dat de Arbeidsinspectie en de nieuwe autoriteit tijdig over genoeg mensen en middelen beschikken. Wanneer de toelatingsplicht in werking treedt op 1 januari 2027 beschikt de Arbeidsinspectie over 135 fte extra. Ze zijn volop bezig met de werving en het opleiden van nieuwe mensen. De inspecteurs van de Arbeidsinspectie zijn dan opgeleid en hebben al ervaring op kunnen doen in het programma Uitzendbureaus. De NAU is reeds gestart met het werven van personeel. Eind dit jaar zal de NAU bestaan uit ongeveer 40 medewerkers, die werken aan de voorbereiding op de inwerkingtreding. De eerste medewerkers die toelatingsaanvragen gaan beoordelen, zijn inmiddels ook geworven. Deze medewerkers worden de komende periode getraind om vanaf 1 januari 2027 te starten met de uitvoering van de Wtta.

Een vraag van mevrouw Huizinga-Heringa: kan ik aangeven wat ik inschat als de meest kritieke punten bij de op- en uitbouw van het stelsel? Ze vroeg ook of de krapte op de arbeidsmarkt hier nog een rol bij speelt. De opbouw van het stelsel kent een aantal kritieke punten. Zo bouwt de NAU haar organisatie in een heel ambitieus tijdspad op, maar zal ze gelijktijdig starten met de uitvoerende processen. Ook de overgangsperiode, waarin er nog niet voldoende inspectiecapaciteit is om iedereen direct te controleren, is een kritiek punt in de opbouw van het stelsel. Ik zei volgens mij net in algemene zin dat de krapte op de arbeidsmarkt zeker een rol kan spelen bij het aantrekken van de juiste mensen, maar ook bij de realisatie van voldoende inspectiecapaciteit. Daarnaast is een punt waar we ook heel veel aandacht en energie in steken het goed en tijdig draaiende krijgen van de ICT-systemen. Laat ik het zo zeggen: dat zijn de punten van aandacht. Maar doordat we die punten heel scherp geïdentificeerd hebben, monitoren we ze eigenlijk voortdurend. Ik verwacht dat we daarop gewoon gaan doorpakken en meters gaan maken.

Mevrouw Huizinga-Heringa vroeg mij ook naar de mogelijkheden om eventueel bij te sturen, mocht het tijdspad tot inwerkingtreding niet gehaald worden. Een van de dingen die we doen — dat is eigenlijk al best wel bijzonder — is dat we parallel aan het wetgevingstraject al bezig zijn om de uitvoering op te tuigen en in positie te brengen. Dat is namelijk de enige manier waarop we uiteindelijk op de genoemde data hard aan de slag kunnen gaan. Door dus niet te wachten, maar door dat een beetje parallel op te pakken, kan de NAU straks voortvarend aan de slag gaan. Met het implementatietijdspad dat er nu ligt, realiseert de NAU de vroegst mogelijke inwerkingtreding. Wij zetten echt alles op alles om dat te realiseren. Mochten we along the way op wezenlijke tegenvallers stuiten, dan informeer ik uw Kamer uiteraard over de eventuele gevolgen.

Dan de vraag van de leden Petersen en Ramsodit over de mogelijkheden die ik eventueel zie om de implementatietijd te verkorten. Uiteraard is gekozen voor een implementatietermijn die niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is. Met een inwerkingtreding per 1 januari '27 voeren we het stelsel echt zo snel als mogelijk in. De implementatietijd is onder andere afhankelijk van een aantal aspecten die ik net noemde, dus de opbouw van inspectiecapaciteit. Het overgangsrecht stimuleert uitleners om een SNA-certificaat te halen. Dat is ook weer een prikkel voor private inspectie-instellingen om hun capaciteit op te bouwen voor inwerkingtreding van de Wtta. Hoe meer uitleners een SNA-certificaat hebben, hoe meer inspectiecapaciteit er overblijft om de uitleners zonder SNA-certificaat te voorzien van een inspectierapport. Het hangt natuurlijk ook af van het aantal aanvragen voor toelating. Een aantal elementen is hierop dus van invloed. Ik zie dus geen mogelijkheden om het te verkorten. Ik denk dat het tijdpad dat we nu hebben al heel ambitieus is om op door te moeten pakken.

Mevrouw Belhirch en de heer Van Gasteren vroegen of ik kan garanderen dat de Arbeidsinspectie, Belastingdienst en de nieuwe autoriteit tijdig over genoeg mensen en middelen beschikken. Daarvoor wordt echt alles op alles gezet. De Arbeidsinspectie heeft mij in ieder geval verzekerd dat zij er alles aan doet om per 1 januari 2027, en het liefst daarvoor, te beschikken over die 135 extra fte. Er wordt keihard geworven. De inspecteurs van de Arbeidsinspectie zijn dan opgeleid en hebben ervaring op kunnen doen in het programma Uitzendbureaus. Andere dingen hierover heb ik al gezegd in antwoord op eerdere vragen.

De voorzitter:

De heer Van Apeldoorn zie ik naar de interruptiemicrofoon lopen. Hij is nu gearriveerd.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik dacht: misschien komt het nog. De minister verwees naar de heer Van Asteren; ze bedoelde waarschijnlijk de heer Van Gasteren — misschien heb ik dat verkeerd verstaan — maar dat doet niet zo ter zake. Ik had hier ook een vraag over gesteld. Het ging net in de beantwoording van de minister specifiek over de uitvoeringscapaciteit van Arbeidsinspectie. De minister zegt: daar is extra op ingezet. Dat is, denk ik, een min of meer geruststellend bedoeld antwoord. Maar ik had ook specifiek gevraagd: wat gebeurt er als dat nu toch tekort blijkt te schieten? Is er de mogelijkheid om bij te sturen? Wij zijn op werkbezoek bij de Arbeidsinspectie geweest en daar werd gezegd: we zijn flink uitgebreid, maar er zijn ook zorgen — dat noemde ik ook in mijn tekst — omdat er door allerlei uitzendbedrijven en -bedrijfjes voorgesorteerd wordt op deze wetgeving, terwijl we denken dat we het misschien op een andere manier kunnen doen, met andere constructies. We hadden het eerder over dweilen met de kraan open. Dat gaat over de toestroom van arbeidsmigranten, maar het gaat ook om de handhaving: heb je genoeg capaciteit om handen en voeten te geven aan de uitvoering van dit wetsvoorstel? De verwachting van de minister is dat dat wel het geval is. Maar ik meen dat zij geen garantie kan geven. Wordt dat dan dus ook gemonitord? Is er ook de mogelijkheid om bij te sturen? Ik had het er met de heer Petersen over. Natuurlijk moeten we ook kijken hoe deze wet in de praktijk uitpakt en uitgevoerd wordt, niet om de pauzeknop in te drukken, maar om misschien gas bij te geven.

Minister Paul:

Pauzeknop of gas bijgeven: een van de dingen die heel erg helpt in situaties waarin je tegen onverwachte problemen aanloopt, is er met elkaar over te spreken en wellicht te herprioriteren. Ik denk namelijk dat het heel belangrijk is — de heer Petersen refereerde daar ook aan — dat we het momentum dat we hebben met dit wetsvoorstel en met de implementatie daarvan die we voor ogen hebben, niet moeten laten wegebben of wegkabbelen. Daarmee geven we een verkeerd signaal. Ik vind het heel belangrijk om daar met de Arbeidsinspectie, die mij heeft verzekerd dat het mogelijk is om op te schalen en iedereen up en running te hebben op het juiste moment, naar te kijken. Maar mochten we tegen onvoorziene problemen aanlopen, dan moeten we met elkaar kijken of er een mogelijkheid is om binnen het volledige takenpakket te schuiven.

De heer Van Apeldoorn had het inderdaad ook over wat je dan nog meer kunt doen. Er zijn heel veel andere zaken waar we mee bezig zijn om de arbeidsmarkt te hervormen en te kijken hoe we schijnzelfstandigheid aan kunnen pakken en al dat soort zaken. Dat gaat ook helpen om een afbakening te maken binnen de werkzaamheden die de Arbeidsinspectie moet doen. Dat gaat ook helpen in het kader van de implementatie van de Wtta.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mijn vraag was eigenlijk meer concreet: ziet de minister er kans toe om als het nodig is, op basis van een tussentijdse evaluatie — dat hoeft geen formele evaluatie te zijn — als zij bezig is met de uitvoering van deze wet, de capaciteit van de Arbeidsinspectie nog op te schalen? Misschien mag ik daar het volgende nog aan koppelen; ik weet niet of de minister daar nog op wilde komen. Ik heb gevraagd naar de capaciteit bij de private bedrijven die in de eerste lijn toezien en handhaven. Die kunnen dat niet zoals de Arbeidsinspectie; dat is een andere vorm van toezicht. Die moet in de eerste plaats controleren of uitleners en inleners zich in ieder geval in formele zin aan de nieuwe wet houden. Daarbij hebben we ook te maken met een mogelijk capaciteitstekort. De hoop is dat die bedrijven in voldoende mate mensen gaan inhuren en opleiden, en dat deze mensen dan ook aan het werk worden gezet. Maar wat gebeurt er als dat niet gebeurt? Ik heb op twee fronten mijn zorgen geuit over de vraag of er wel voldoende capaciteit is. Mijn vraag is: is er dan ook een plan B, mocht er niet voldoende capaciteit blijken te zijn?

Minister Paul:

Als het niet kan zoals het moet, dan moet het zoals het kan. Dat is het een beetje flauwe antwoord. Wij zetten echt alles op alles om ervoor te zorgen dat onze Arbeidsinspectie die opschaling kan doen. Daar wordt heel hard aan gewerkt. De Arbeidsinspectie heeft het ook zelf aangegeven; deze heeft een realistische inschatting gemaakt over wat wanneer haalbaar is. Ten aanzien van de private inspectie-instellingen ben ik ervan overtuigd dat de inwerkingtreding van de Wtta ook een prikkel vormt om aan hun capaciteit te werken. Dat is een soort startsignaal dat wordt gegeven. Daarover hebben we overigens ook voortdurend gesprekken. Ik bedoel: dat is niet iets wat in splendid isolation hier of daar gebeurt. Daarover hebben we heel geregeld contact, omdat het stelsel inderdaad alleen kan functioneren als er op al die plekken een beetje wordt bijgetrokken.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Tot slot. Als ik de minister goed begrijp, dan zegt ze eigenlijk: ik ben ervan overtuigd dat dat aanbod er gaat komen wanneer dit wetsvoorstel eenmaal is aangenomen en in werking treedt, omdat er vraag komt vanuit dat wetsvoorstel; die private inspectie-instellingen zullen er dan komen en dat aanbod creëren. Ik begrijp die redenering wel, maar dat is toch een verwachting die de minister uitspreekt? Nogmaals, ze kan geen garantie geven. Kan de minister toezeggen dat scherp in de gaten te houden en te monitoren? Is zij bereid eventueel maatregelen te nemen, in welke vorm dan ook, om in overleg bij te sturen, zodat die capaciteit er ook daadwerkelijk komt? Dat is heel belangrijk punt, omdat er veel afhangt van die private inspectie-instellingen, die in de eerste lijn het werk moeten doen.

Minister Paul:

Zeker. Kijk, ik heb er alle belang bij om dit te laten slagen. Ik ben er namelijk van overtuigd dat dit wetsvoorstel ervoor gaat zorgen dat we inderdaad schrijnende situaties kunnen aanpakken en een gelijk speelveld voor goedwillende werkgevers kunnen creëren. Dat is ongelooflijk belangrijk. Dat betekent dat mijn ministerie voortdurend in gesprek is en blijft met alle partijen die iets te leveren of te doen hebben om dat stelsel te verwezenlijken. Dat betekent dat we niet een idee lanceren en dan na verloop van tijd kijken: goh, hoe staat het er nu mee? Dat is eigenlijk een voortdurend gesprek en dus ook iets wat we voortdurend monitoren.

Ik moet wel een beetje denken aan mijn vorige portefeuille. Daar had ik te kampen met een groot lerarentekort. Ik kreeg vaak de vraag: wanneer heeft u dat dan opgelost? Het eerlijke antwoord was: ik heb geen gouden knop waarmee ik dat oplos. We hebben verschillende maatregelen waarmee we proberen … Nou ja, dit voert misschien te ver, maar we proberen in ieder geval het vak van leraar aantrekkelijk te maken, de arbeidsvoorwaarden op orde te brengen en zij-instromers te interesseren om voor dat vak te kiezen. Er is een hele stellage aan maatregelen.

Dat geldt ook hiervoor. Op het moment dat duidelijk is dat we dit gaan doen, is het mijn taak om met de verschillende partijen in gesprek te blijven en ervoor te zorgen dat iedereen daarin zijn verantwoordelijkheid neemt. Maar ik kan niet meer mensen tevoorschijn toveren. We kunnen er wel voor zorgen dat iedereen doordrongen is van het nut en de noodzaak, ook door alle communicatie die rond dit stelsel met alle stakeholders wordt opgetuigd. Daaraan gekoppeld — dat geldt zowel voor de private inspectie-instellingen als voor de Arbeidsinspectie — kunnen we er veel ruchtbaarheid aan geven dat er mooie banen zijn en dat je er betekenisvol werk kunt doen, om zo de juiste mensen aan te trekken om dit te verwezenlijken. Dat is volgens mij wat we kunnen doen, moeten doen en zullen doen.

Voorzitter. Dan ga ik door naar een vraag van mevrouw Belhirch over de voortgangsrapportage met indicatoren over toelatingen, capaciteit, naleving en regeldruk. Tijdens de behandeling van de Wtta in de Tweede Kamer is toegezegd dat de Kamer periodiek wordt geïnformeerd over de stand van de uitvoering. Onderdeel hiervan zijn ook de cijfers over het aantal toelatingen, weigeringen en sancties. De frequentie van deze rapportage is op dit moment door de NAU beoogd op een keer per jaar. Op dit moment zie ik geen aanleiding deze frequentie op voorhand te verhogen. Daarnaast is een bredere evaluatie gepland voor drie jaar na inwerkingtreding. Informatie over het aantal toelatingen, weigeringen en eventuele sancties kan pas na inwerkingtreding worden verstrekt. De inwerkingtreding is voorzien in 2027. Voor inwerkingtreding ontvangt de Kamer twee keer een stand van de invoering, de eerste in januari 2026. Die komt in ieder geval uw kant op. Ik stel voor dat ook in de gesprekken die we rond de stand van de invoering hebben, we bezien welke frequentie het meest wenselijk is voor rapportages na de inwerkingtreding.

Voorzitter. Een vraag van de leden Petersen, Van Gasteren en Bezaan. Kan de minister de implementatie al een jaar na inwerkingtreding of per 1.000 toegelaten uitzendbureaus door een onafhankelijke partij laten evalueren? En kan de minister met brancheorganisaties en maatschappelijke partners reflecteren en een impactanalyse voor kleine uitleners opstellen? Er worden een aantal dingen gevraagd. Om waardevolle inzichten uit een evaluatie te krijgen, is het nodig om voldoende tijd te hebben om voldoende data te verzamelen. Een jaar na inwerkingtreding vindt een invoeringstoets plaats met aandacht voor de uitvoering en de werkbaarheid van het normenkader, en ook heel specifiek voor de effecten voor kleine uitleners. Drie jaar na inwerkingtreding vindt door een extern onderzoeksbureau de wetsevaluatie plaats. En vervolgens vindt elke vijf jaar een evaluatie plaats. De Wtta wordt in de gehele periode doorlopend gemonitord en jaarlijks wordt de stand van de uitvoering gedeeld met de Eerste en Tweede Kamer. De samenwerking met de sociale partners blijft natuurlijk ook na inwerkingtreding gelden. Ik heb hen oprecht bedankt in mijn inleidende woorden, omdat we zonder hun input niet zover hadden kunnen komen. Het is belangrijk om ook na inwerkingtreding die samenwerking in stand te houden, bijvoorbeeld door hun zwaarwegende adviesrol en door een klankbordoverleg over de uitvoering met sociale partners en brancheorganisaties. Hiermee zitten er veel waarborgen in de Wtta om zicht te krijgen op de implementatie.

De voorzitter:

Voordat ik de heer Van Rooijen het woord geef: we hebben nog een dik uur om het wetsvoorstel inclusief stemmingen af te ronden. Ik doe op iedereen een beroep om zowel interrupties als de beantwoording ervan bondig te houden. De heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Ik heb één korte vraag. De invoeringstoets is na één jaar, en dan vindt na drie jaar de evaluatie plaats. Is het denkbaar, of zelfs mogelijk, dat de minister bereid is met de ambtenaren te bekijken of die evaluatie kan worden vervroegd? Misschien kunt u daarop in tweede termijn reageren. Bij de Wet betaalbar huur hoorde een evaluatie na een bepaalde periode, ik geloof vijf jaar, en uiteindelijk is minister Keijzer op mijn verzoek bereid geweest de evaluatie te versnellen en er eigenlijk al direct mee te beginnen. Ik heb aangegeven dat er door de Wet betaalbare huur heel veel problemen zouden komen, wat ook onmiddellijk is gebleken. De minister zit er nu dicht op en rapporteert er regelmatig over. Is dit een optie die hiervoor ook kan werken?

Minister Paul:

Ik zou dat eigenlijk willen laten afhangen van de resultaten van de invoeringstoets. Op het moment dat we daar meer steekhoudende data en informatie uit krijgen, zou daaruit kunnen voortvloeien dat je de evaluatie naar voren haalt. Er zit een groot verschil tussen drie jaar en vijf jaar, zeg ik richting de heer Van Rooijen. Deze evaluatie is al op een wat kortere termijn gepland. Als uit de invoeringstoets blijkt dat het wenselijk of nodig is om een grotere evaluatie verder naar voren te halen, zou dat kunnen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Bij de Wet betaalbare huur is uiteindelijk afgesproken dat de evaluatie na drie jaar klaar is, waarop de minister zei dat dit betekent dat ze er gelijk mee gaat beginnen. Daar ben ik heel blij mee. Is de minister bereid om toe te zeggen dat ze, na de afronding van de invoeringstoets, in ieder geval secuur zal kijken of de evaluatie kan of moet worden vervroegd?

Minister Paul:

Jazeker. Ik ga sowieso secuur kijken, of ik geef dat mee aan mijn eventuele opvolger. Ik denk namelijk dat dat heel belangrijk is. Op het moment dat je zo'n grote en impactvolle wet aanneemt en implementeert, moet je er voortdurend zeker van zijn dat je op de goede weg zit. Ik vind dat dus heel belangrijk.

De heer Petersen (VVD):

In de eerste termijn heb ik de minister gevraagd of na een jaar niet een invoeringstoets, maar een evaluatie kan plaatsvinden, met een externe partij en in overleg met de stakeholders. Het is mij niet helemaal duidelijk of de invoeringstoets na een jaar wel of niet door een externe partij gebeurt en welke rol de stakeholders daarbij spelen. Kan de minister daarop een korte toelichting geven?

Minister Paul:

Ja. Als stakeholders zie ik met name de sociale partners en andere experts die we betrokken hebben bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Zij zullen daarbij betrokken zijn. Zij zullen ongoing betrokken zijn. Een van de zaken die volgens mij de heer Petersen in de eerste termijn aangaf, is om in dat eerste jaar ook iets te doen met focusgroepen en ervoor te zorgen dat werkgevers en werknemers op een kleinschalige manier betrokken worden, om hun input heel direct te kunnen ophalen. Dat lijkt mij een waardevolle aanvulling op de dingen die we sowieso gaan doen: de invoeringstoets, de evaluatie enzovoort.

De heer Petersen (VVD):

Dus dan is de toezegging van de minister dat de externe partijen na één jaar betrokken zijn. Dat zijn niet alleen de sociale partners, maar ook de uitzenders of inleners. Op die manier krijgen we "from the horse's mouth", om het maar in lelijk Nederlands te zeggen, de feedback die wordt meegenomen in de vraag wat we gaan doen met de inzichten die uit de implementatietoets voortkomen.

Minister Paul:

Ja.

De heer Petersen (VVD):

Komt er nog een derde partij bij kijken die de toets onafhankelijk gaat uitvoeren? Dat was mijn eerste punt, waar nog niets over is gezegd.

Minister Paul:

Kijk, een van de doelen van de invoeringstoets is om eerder en beter te kunnen inspelen op signalen van burgers, organisaties en bedrijven over de werking van deze nieuwe wetgeving. De focusgroepen met uitleners en arbeidskrachten zou ik willen laten organiseren door een externe partij.

De voorzitter:

Dank u wel. U vervolgt uw betoog.

Minister Paul:

Voorzitter. Mevrouw Bakker-Klein vroeg naar de rechtsbescherming van bonafide bedrijven, vooral als hun inspectierapport niet binnen 75 dagen beschikbaar is. Het weigeren van een aanvraag dan wel het intrekken of schorsen van een toelating is een vérgaande maatregel. De NAU zal hier niet lichtzinnig mee omgaan. Dat betekent dat de NAU zal afwegen of het opleggen van een vergaande maatregel proportioneel en gerechtvaardigd is. De NAU betrekt daarbij alle relevante omstandigheden van het geval, zoals de situatie waarin een uitlener buiten zijn schuld om geen inspectierapport kan aanleveren. De NAU kan de uitlener bijvoorbeeld langer de tijd geven om een inspectierapport te overleggen, ter onderbouwing van de naleving van het normenkader. Daar is dan dus meer tijd voor beschikbaar.

Dan een vraag van de heer Van Apeldoorn: waarom is gekozen voor een private instelling, en niet een publieke? Is er niet een te grote afhankelijkheid? Er is gekozen voor private inspectie-instellingen om mogelijk te maken dat elke uitlener periodiek gecontroleerd wordt. We hebben die partijen gewoon nodig in de uitvoering. Het overheidstoezicht door de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst is risicogericht en niet zodanig op te schalen dat elke uitlener vaak genoeg gecontroleerd wordt. Bij het hele stelsel heb je dus echt zowel privaat als publiek nodig.

Dan een vraag van mevrouw Huizinga-Heringa en mevrouw Belhirch: hoe bewaakt de minister de kwaliteit van de particuliere inspectie-instellingen? De onafhankelijkheid, professionele expertise en kwaliteit van inspectie-instellingen zijn cruciaal. Daarom moet een inspectie-instelling geaccrediteerd zijn door de Raad voor Accreditatie en worden aangewezen door de minister van SZW. Bij algemene maatregel van bestuur zijn ook voorwaarden vastgesteld die zien op onpartijdigheid, onafhankelijkheid, professionaliteit en deskundigheid van inspectie-instellingen. Als inspectie-instellingen daar niet aan voldoen, kunnen ze hun aanwijzing verliezen of worden ze niet aangewezen. In het openbaar register staat opgenomen welke inspectie-instellingen zijn aangewezen. Ook de NAU zal de kwaliteit van de aangewezen inspectie-instellingen doorlopend toetsen.

Dan een vraag van de leden Petersen en Ramsodit. Eigenlijk vroegen de leden tegenstrijdige dingen; voor mij is het in ieder geval ingewikkeld. De heer Petersen heeft mij gevraagd toe te zeggen de inspectiefrequentie te verlagen naar één keer per jaar. Mevrouw Ramsodit vroeg of ik bereid ben de inspectiefrequentie structureel te verhogen. Het uitgangspunt is twee keer per jaar een inspectie. Aan de ene kant is dat nodig om te waarborgen dat er voldoende zicht is op hoe het normenkader in de praktijk nageleefd wordt. Aan de andere kant leidt het nieuwe stelsel tot administratieve lasten. Het is zoeken naar een optimale balans hierin. In de opbouwfase hebben we ook nog eens te maken met beperkte inspectiecapaciteit. Ik vind het daardoor opportuun om de inspectiefrequentie in de beginfase op minimaal één keer per jaar te zetten. Dat is ook opportuun voor de uitvoering. Ik blijf met de inspectie-instellingen en sociale partners in gesprek over de inspectiefrequentie. Bij de evaluatie van de wet neem ik die inspectiefrequentie expliciet mee. Als er aanleiding is om die frequentie aan te passen, dan zal ik dat ook doen.

De heer Van Apeldoorn vroeg hoe vaak bibobben niet gaat lukken bij buitenlandse ondernemingen. Bij de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur kunnen ook gegevens uit het buitenland worden betrokken. Dit gebeurt via internationale uitwisseling van strafrechtelijke gegevens. Toch kan door die grensoverschrijdende dimensie de toepassing van de Wet Bibob bij buitenlandse uitleners moeilijk zijn. Naast de Wet Bibob kent de Wtta voldoende andere waarborgen om de gelijke mate van risicobeoordeling bij alle uitleners zo veel mogelijk te bewaken, zoals de periodieke controles door inspectie-instellingen, die ook gelden voor buitenlandse ondernemingen.

De heer Van Apeldoorn vroeg ook hoeveel er wordt gereserveerd voor actief toezicht, zodat misstanden ook zonder meldingen aan het licht komen. De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de toelatingsplicht en kijkt of uitleners zijn toegelaten en inleners zakendoen met toegelaten uitleners. De Arbeidsinspectie kan boetes en lasten onder dwangsom opleggen aan uitleners die zonder toelating arbeidskrachten ter beschikking stellen. Dit geldt ook voor inleners die arbeidskrachten inlenen van niet-toegelaten uitleners. De Arbeidsinspectie is daarvoor echt substantieel uitgebreid, aanvankelijk met 90 fte. We hebben daar nog eens 45 fte bovenop gedaan. Deze fte's zijn al grotendeels geworven en worden nu al ingezet bij het toezicht op uitzendbureaus op grond van bestaande wet- en regelgeving.

Mevrouw Huizinga-Heringa vroeg hoe ik ervoor ga zorgen dat de noodzakelijke samenwerking inderdaad plaatsvindt en of dit ook in de evaluatie komt. Het nieuwe stelsel biedt bij uitstek de kans om de samenwerking tussen publieke en private instanties verder te intensiveren. De NAU werkt in de aanloop naar de inwerkingtreding van de Wtta ook al proactief samen met publieke en private partners, zoals de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst en gemeenten. Deze aanpak van de NAU maakt het mogelijk samen met partners regie te voeren op vraagstukken over gegevens- en informatie-uitwisseling, handhaving en toezicht, en signaal- en incidentmanagement. Dat zit eigenlijk ook heel nadrukkelijk in het mandaat van de NAU, om die samenwerking zo goed mogelijk tot stand te laten komen. Dat gaat dus gewoon gebeuren.

Samenwerking over grenzen. De heer Van der Goot vroeg hoe ik ga samenwerken met buitenlandse partijen in de grensregio's. Het mooie is dat er al volop samenwerking is, met name met Noordrijn-Westfalen, om misstanden in de grensregio tegen te gaan. Ik ga binnenkort, op 11 december, in gesprek tijdens de Grenslandconferentie in Sittard. De samenwerking bestaat eigenlijk uit twee hoofdonderdelen: gezamenlijke inspecties tussen de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Duitse autoriteiten, bijvoorbeeld op het terrein van huisvesting, en betere samenwerking als het gaat om informatie, hulp en ondersteuning van arbeidsmigranten in de grensregio. Ten aanzien van samenwerking met betrekking tot ondersteuning van arbeidsmigranten werken we aan een heldere contactlijst, worden casusoverleggen georganiseerd en gaan we mensen trainen die mensen moeten helpen in de grensregio. Dit doen we overigens ook met Vlaanderen. Daar wordt dus nauw mee samengewerkt.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Nog heel even kort over het antwoord op mijn vraag. Ik vroeg ook of de samenwerking deel uitmaakt van de evaluatie. Wordt daar nadrukkelijk naar gekeken?

Minister Paul:

Het korte antwoord is ja.

De voorzitter:

Ik ben blij met een kort antwoord.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik ben daar blij om, want het lijkt mij heel belangrijk. Ik heb begrepen dat de samenwerking een hele belangrijke pijler is als het gaat om het laten slagen van deze hele wet. U zegt: de NAU gaat zich er op allerhande manieren voor inzetten, dus dat gaat gebeuren. Dat is een mooi antwoord, maar heeft u ook instrumenten of mogelijkheden om erop toe te zien dat die samenwerking inderdaad plaats gaat vinden en om op tijd bij te sturen?

Minister Paul:

Dit zit in het mandaat van de NAU. Dat betekent dat de NAU zich op dit punt heeft te verantwoorden. Dat is mijn manier, of in ieder geval de manier van het ministerie, om daarop te kunnen sturen. Op het moment dat duidelijk wordt dat die samenwerking onvoldoende van de grond komt, is dat onderdeel van het gesprek dat we voeren met de NAU. Maar daar ligt wel het mandaat. Dat is een van de redenen waarom die basis en die wettelijke grondslag nodig is. Dan kan de NAU die samenwerking beter van de grond krijgen. Zij hebben daarin een regierol, een coördinerende rol. Zij gaan ervoor zorgen dat al die schakeltjes elkaar vinden in het grotere geheel.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Maar kan zij die samenwerking afdwingen?

Minister Paul:

"Kan zij die samenwerking afdwingen?" Volgens mij zit dat in het mandaat. Ja. Als ik het verkeerd heb … Ik ga dit checken. U merkt dat ik twijfel. Ik kom daarop terug in de tweede termijn.

Voorzitter, ik ga door. De heer Van Apeldoorn zei: "Pas in 2031 werkt het stelsel zoals bedoeld is. Gaan we niet achter de feiten aan lopen? We weten dat er misstanden zijn. Daarom staan we hier. We willen die aanpakken. Zijn er mogelijkheden om te versnellen?" Ik doe er echt alles aan om het stelsel zo snel mogelijk volledig te laten werken. Ik schat in dat tot 2031 nodig is om met name de capaciteit van de private inspectie-instellingen op te bouwen. Wij zijn in gesprek met de huidige inspectie-instellingen die zijn aangesloten bij de Stichting Normering Arbeid, over de mogelijkheden voor het versnellen van de opbouw van hun inspectiecapaciteit. Ik merk dat zij bereidwillig zijn en dat zij zich ervoor willen inspannen om de benodigde opschaling te realiseren. Daarnaast stimuleren we andere partijen om de markt te betreden en in de komende jaren een aanwijzing aan te vragen. Juist in de overgangsperiode, wanneer nog niet iedere uitlener is gecontroleerd door een inspectie-instelling, zijn signalen delen, onderzoeken en acteren heel belangrijk. Dat is ook het momentum waar een aantal van uw leden naar verwees. Dat willen we niet verliezen. De signalen kunnen onder omstandigheden ook leiden tot een afwijzing van een toelatingsaanvraag of tot een intrekking of een schorsing van een toelating, ook al is er nog geen inspectierapport overlegd. Dat betekent dat als er signalen zijn, daar gewoon op gehandeld wordt en dat niet in afwachting van een inspectierapport het werk wordt gedaan.

De voorzitter:

Een korte interruptie van de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, kort, gelet op de tijd; dat begrijp ik. Kan de minister toezeggen dat zij in ieder geval — ik hoop haar opvolger ook — alles in het werk zal stellen om eerder te versnellen dan te laten gebeuren dat het nóg later wordt dan 2031? Ik heb in de brief van de voorganger van de minister namelijk gelezen dat er allerlei risico's zijn bij de uitvoering en het tijdspad, dus dat het nog weleens krap zou kunnen zijn. Dat was in ieder geval de beoordeling van de voorganger van deze minister. Als het naar 2032 en 2033 zou gaan, komen we er nooit, bij wijze van spreken. Is de minister het met mij eens dat dat te allen tijde voorkomen zou moeten worden?

Minister Paul:

Ik ben het daar helemaal mee eens. De zaken die in die vorige brief werden gesignaleerd, zijn juist ook zaken waar we gewoon heel hard aan werken. De gesprekken die we voeren met de private inspectie-instellingen maar ook het gesprek met onze eigen Arbeidsinspectie om ervoor te zorgen dat de opschaling zo snel als mogelijk gebeurt, betreffen met name de punten waar we aan de knoppen kunnen draaien en waar we … Ik zou niet willen zeggen "druk uitoefenen", want dat is niet de juiste term; het zijn de punten waar we de sense of urgency hoog kunnen houden. We kunnen wel allerlei aannames doen over hoe het uit de klauwen loopt en dat het straks 2035 wordt, maar ik ga daar niet van uit, want alles wordt echt op alles gezet om die 2027, 2028, 2031 te halen.

Voorzitter. Ik ga met gezwinde spoed door met blokje vier: de handhaving. Ik begin met de vraag van mevrouw Ramsodit welke stevige sancties er worden opgelegd aan nalatige inleners. De Arbeidsinspectie kan naast het opleggen van een bestuurlijke boete ook een last onder dwangsom opleggen en een bevel tot het stilleggen van werk bij herhaalde overtredingen. Dit kan ook bij inleners die de Wtta overtreden. Recent heeft de Arbeidsinspectie een uitzendbureau uit de provincie Gelderland voor twee maanden stilgelegd vanwege herhaalde ernstige overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de WML. Dat uitzendbureau heeft daarnaast ook een boete van €153.000 gekregen. Er wordt dus nu al heel stevig op ingezet. Met de Wtta heeft de Arbeidsinspectie nog meer middelen en instrumenten in handen om het werk nog effectiever te doen.

Mevrouw Ramsodit en de heer Schalk stelden mij een open vraag: gaat handhaving met deze wet lukken; is de voorgenomen uitbreiding van de Arbeidsinspectie toereikend en wat gebeurt er als de Arbeidsinspectie het niet aankan? Ik heb hier eigenlijk in antwoord op andere vragen al op gereageerd. De Arbeidsinspectie heeft laten weten in haar uitvoeringstoets dat zij haar nieuwe toezichtstaak mét de toegezegde fte goed kan uitoefenen. Uiteraard blijf ik daarover met de Arbeidsinspectie in gesprek; dat is niet iets wat we vanuit mijn ministerie loslaten. Bij de wetsevaluatie zal er uiteraard ook aandacht zijn voor de handhaving.

De heer Petersen vroeg me hoe we kunnen voorkomen dat nette bedrijven worden geïnspecteerd terwijl malafide bedrijven vrijuit gaan. Hoe kan ik een grotere pakkans voor deze malafide uitzenders en inleners verzekeren? De verwachting is dat de pakkans groter is met de komst van de Wtta. De Arbeidsinspectie breidt namelijk substantieel uit. Het aantal inspecteurs, rechercheurs, wordt behoorlijk opgeschaald en dat versterkt de gehele handhavingsketen. De Arbeidsinspectie werkt risicogestuurd en op basis van meldingen en signalen. De verwachting is dat de Arbeidsinspectie meer signalen binnenkrijgt. Met de Wtta is er namelijk een veel scherper onderscheid tussen wat we wel en niet accepteren in de samenleving. De Arbeidsinspectie werkt samen met de NAU om informatie te delen over ontwijkingsroutes en schijnconstructies. Dus ja, we gaan de boeven gewoon aanpakken.

Mevrouw Ramsodit vroeg mij op het punt van handhaving: is het feit dat bestuurders eerder betrokken waren bij arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling een grond om toelating te weigeren? Alle uitleners moeten bij een aanvraag voor een toelating een vog overleggen. Hierin wordt gekeken of de onderneming en haar bestuurders strafbare feiten op hun naam hebben staan. Wanneer ze geen vog kunnen overleggen, kunnen ze niet worden toegelaten. Daarnaast kan de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt ook op grond van de Wet Bibob een toelating weigeren of schorsen wanneer er een ernstig gevaar is dat de toelating zal worden misbruikt voor criminele doeleinden.

Op het punt van handhaving kreeg ik een vraag van de leden Ramsodit, Bezaan, Petersen en Belhirch, namelijk: zijn er waarborgen om schijnconstructies, zoals schijnzelfstandigheid, te voorkomen? Ik denk dat de Wtta echt een hele belangrijke stap is in het scheiden van het kaf van het koren. Tegelijkertijd kunnen malafide uitzenders met creatieve constructies komen. We weten allemaal: boeven zijn heel creatief. Bij het vermoeden van een schijnconstructie onderzoekt de Arbeidsinspectie of er feitelijk sprake is van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Is dat het geval? Dan kan de Arbeidsinspectie handhaven bij zowel de uitlener als de inlener. Daarvoor — dat zei ik zojuist ook - werkt de Arbeidsinspectie nauw samen met de NAU om informatie te delen over ontwijkingsroutes.

Mevrouw Huizinga-Heringa en de heer Van Apeldoorn vroegen: blijft het niet toch mogelijk om de wet via het buitenland te omzeilen? Dat risico is beperkt, want buitenlandse uitleners moeten ook een toelating krijgen. Daarvoor gelden nagenoeg dezelfde voorwaarden als voor Nederlandse uitleners. Buitenlandse ondernemingen moeten dus ook een inspectie-instelling langs laten komen. Huidige inspectie-instellingen hebben ook ervaring met het controleren van buitenlandse ondernemers binnen de systematiek van de SNA. Wanneer blijkt dat een inlener gebruikmaakt van een buitenlandse uitlener zonder toelating, zal de Arbeidsinspectie ook daarop handhaven. Dit kan worden vastgesteld bij bezoeken aan de inlener in Nederland. Daarvoor geldt dus hetzelfde regime, om het zo maar te noemen.

Ik ga door naar het vijfde blokje. Dat gaat over de financiële zekerstelling. De heer Van Gasteren vroeg: hoe en door wie wordt de waarborgsom beheerd, en krijgen bedrijven een vergoeding? Het doel van de waarborgsom is het tegengaan van vluchtig ondernemerschap. Dit betreft de uitleners die hun bedrijf beëindigen omdat ze zien dat ze in het vizier zijn van de Arbeidsinspectie, de Belastingsdienst of andere instanties. Zij laten de boel dan klappen en starten een nieuw bedrijf met het oogmerk om toezichthouders en schuldeisers het nakijken te geven. Door het overgangsrecht geldt de waarborgsom alleen voor uitleners die korter dan vier jaar in het Handelsregister ingeschreven staan. Dit vind ik overigens een belangrijk punt, want meerdere leden benoemden die waarborgsom. 80% van alle uitleners staat langer dan vier jaar ingeschreven. Dat betekent dus dat dat hele verhaal over de waarborgsom niet van toepassing is op 80% van de uitleners. Een groot deel vormt dus geen risico voor vluchtig ondernemerschap en zal niet onder die verplichting vallen.

Dan over het beheer. De waarborgsommen komen in de schatkist van het Rijk terecht en worden beheerd door het ministerie van Financiën. Na vier jaar krijgen ondernemingen die aan hun verplichtingen voldoen de waarborgsom terug. De NAU ontvangt geen rente over de waarborgsommen. De uitlener krijgt geen vergoeding. Bij het restitueren van de waarborgsom wordt de rente niet vergoed. Dit is allemaal conform de begrotingssystematiek die het ministerie van Financiën hanteert.

Dan een vraag van de heer Van Gasteren over de belastingimpact voor privépersonen. Kunnen de negatieve gevolgen worden gemitigeerd? Ook voor privépersonen is de impact beperkt. Een deel van de bestaande ondernemingen hoeft geen waarborgsom te storten vanwege het overgangsrecht. Dat geldt ook voor privépersonen. Daarnaast kunnen ook kleinere uitleners bij voldoende professionaliteit en verdienvermogen de waarborgsom financieren. Net heb ik ook gezegd dat voor een bonafide uitlener de last om een waarborgsom te financieren na vier jaar vervalt. Dit geldt ook voor privépersonen. De hele — hoe zeg je dat? — rationale achter die waarborgsom is om het vluchtige ondernemerschap tegen te gaan.

Mevrouw Bezaan stelde de vraag welke concrete maatregelen we treffen om mkb'ers te ontzien, zoals gedifferentieerde waarborgsommen op basis van omzet of risico. Zojuist gaf ik ook al aan dat 80% van de bestaande ondernemingen überhaupt geen waarborgsom hoeft te storten, vanwege het overgangsrecht. Voor een bonafide uitlener vervalt na vier jaar de last om een waarborgsom te financieren. Dit geldt ook voor privépersonen. Een dergelijke differentiatie voor mkb'ers is niet handhaafbaar. Dat geldt in het bijzonder voor ondernemingen die relatief kort bestaan, waarbij het risico op vluchtig ondernemerschap juist het grootst is. Dergelijke ondernemingen zullen in veel gevallen nog groei vertonen, dan wel fluctueren in omvang.

De heer Petersen vroeg mij of de waarborgsom in termijnen voldaan kan worden. Het doel van de waarborgsom is het tegengaan van het vluchtig ondernemerschap. Het is dus belangrijk dat de waarborgsom in zijn geheel wordt voldaan voordat een uitlener toegang krijgt tot de markt. Dat is nodig om te voorkomen dat toegelaten uitleners zichzelf verrijken en zich vervolgens opheffen als ze in beeld zijn bij publieke toezichthouders. Die toelating moet onderscheidend blijven voor bonafide uitleners. Dergelijk malafide gedrag schaadt de marktpositie van bonafide ondernemers aanzienlijk.

De heer Petersen (VVD):

Ik begrijp de redenering van de minister. Tegelijkertijd is hier vanochtend gewezen op de continuïteitsrisico's voor kleinere ondernemers die bonafide zijn en dat bedrag toch aan hun bedrijfshuishouding moeten onttrekken. Dat is dus de achtergrond van de vraag die mijn fractie hierover heeft gesteld. Dan zou mijn vraag toch zijn: zit hier nul flexibiliteit in bij de minister omdat het niet kán, of omdat de minister het om de redenen die ze noemt niet wíl doen? Daar zou ik graag duidelijkheid over willen hebben.

Minister Paul:

Die waarborgsom is bedoeld om dat vluchtige ondernemerschap tegen te gaan. Dat betekent dat voordat je toegelaten wordt, duidelijk moet zijn dat je een bonafide ondernemer bent. Als je al langer dan vier jaar je bedrijf hebt, dan kun je dat aantonen; dan is duidelijk dat je er niet bent om op korte termijn quick-and-dirty zaken te doen en daarna de boel op te doeken. Maar juist voor ondernemers die niet die staat van dienst hebben, is het belangrijk dat we dat met zekerheid kunnen zeggen voordat ze toegelaten worden, dus vandaar.

De heer Petersen (VVD):

Oké. Dan interpreteer ik het antwoord van de minister zo dat het wel kán, maar dat ze de keus maakt het niet te doen, terwijl juist beginnende ondernemers meer moeite hebben met het onttrekken van €100.000 aan hun financiële huishouding dan ondernemers die er langer zitten, waarvoor die behoefte niet meer bestaat vanwege de redenen die de minister noemt. Dat zal ze met haar achtergrond in het bedrijfsleven en met haar ondernemersachtergrond ook hebben ervaren. Eerder in het debat, waarbij het ging om de uitzonderingsposities die konden worden geclaimd, heeft de minister gezegd dat bedrijven en sectoren kunnen aankloppen, zodat er specifiek naar kan worden gekeken. Welke ruimte ziet de minister om toch op basis van aanklopbeleid en een welwillende blik daarop te voorkomen dat goedwillende ondernemers die begonnen zijn, maar die het bedrag gewoon niet kunnen missen, kapotgemaakt worden? Kan de minister daar misschien een mogelijke oplossingsroute voor schetsen, waardoor wij gerustgesteld zouden kunnen worden?

Minister Paul:

Ik vergat het net te noemen, maar hopelijk kan het voor de geruststelling zorgen dat het bedrag voor starters sowieso €50.000 is. Dat is nog steeds een flink bedrag, maar het is de helft van die €100.000. Dus dat scheelt in ieder geval. In opdracht van het ministerie van SZW heeft Regioplan gekeken naar de 29.000 uitleners van de onderzoekspopulatie die vier jaar of langer bij de Kamer van Koophandel ingeschreven staan. Regioplan stelt dat waarschijnlijk 10.000 daarvan een aanvraag zullen doen. Nee, dit heeft hier niets mee te maken, sorry. Dit laat ik. Het bedrag voor starters is substantieel minder. Dat is het korte antwoord.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Petersen.

De heer Petersen (VVD):

Dat betekent dus dat er geen ruimte is voor de aanklopregeling — zo noem ik het omwille van de tijd maar even, zodat ik er geen grotere beschrijving van hoef te geven — voor ondernemers die zeggen: "Ik heb een heel gezond bedrijf, maar dat kan ik nu gewoon niet missen. Kan daarover gesproken worden?" Is daar een oplossing voor?

Minister Paul:

Ik ben bereid om naar alle signalen te luisteren, maar ik wil geen knollen voor citroenen verkopen in de zin dat we een uitzondering voor iedereen kunnen maken als iedereen aanklopt. Dan schieten we ons doel echt voorbij. Dit zijn punten die we nadrukkelijk meenemen bij de uitvoeringstoets en in de evaluatie en die we ook gedurende het hele traject zullen monitoren, maar ik wil niet een soort van ombudsloket creëren en daarmee verkeerde verwachtingen wekken. Dat is het misschien nog wel meer.

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog.

Minister Paul:

Dat is altijd het dilemma tussen handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid en maatwerk bieden. We weten allemaal dat die balans soms ingewikkeld is, maar het is ook mijn taak om te proberen die te vinden.

Voorzitter. De heer Van Gasteren vroeg of ik in gesprek ga over de financiering van de waarborgsom. Eigenlijk ligt dit een beetje in het verlengde van wat de heer Petersen vroeg. Ik ben me ervan bewust dat het financieren van de waarborgsom voor kleine ondernemers een knelpunt kan zijn. Ik juich het toe dat marktpartijen initiatief nemen om toegang te bieden tot financiering. Ik wil dus met sociale partners of initiatiefnemers een gesprek voeren om te kijken hoe dat kan helpen. Als daarvoor medewerking van de overheid nodig is, dan kijken we daar welwillend naar. Dat zou ik de heer Van Gasteren graag willen toezeggen. Zulke medewerking zullen we dan onder andere beoordelen — dat zei ik net ook richting de heer Petersen — op haalbaarheid, uitvoerbaarheid en risico's op misbruik, want dat laatste willen we natuurlijk niet.

Voorzitter. Dan ben ik aanbeland bij het blokje overig. Ik begin met een vraag van mevrouw Belhirch of huisvestingscontroles worden geïntensiveerd. Ze vroeg ook naar versterking van Work in NL en de samenwerking in de AMU. De Wtta is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen vanuit het rapport van het aanjaagteam. Dat pakket, die maatregelen tezamen, zorgt voor betere omstandigheden voor arbeidsmigranten. Als onderdeel van de Wet goed verhuurderschap, die in juli 2023 in werking is getreden, zijn middelen voor gemeentes beschikbaar gesteld om controles inderdaad te intensiveren. Daar is bijvoorbeeld 12,4 miljoen euro voor beschikbaar gesteld. De afgelopen jaren waren in 97% van de gemeenten meldpunten actief om slechte huisvestingssituaties te melden.

Work in NL wordt momenteel volop opgebouwd in 35 van de zogenoemde arbeidsmarktregio's. Als onderdeel van deze aanpak versterken we de website en de digitale dienstverlening. We zijn ook bezig met verdere versterking van de toegang tot het recht. Dat is de essentie, denk ik.

Voorzitter. Dan een vraag van meerdere leden over hoe ik omga met de mogelijkheid om een in- en uitleenverbod in te voeren en welke omstandigheden daarbij doorslaggevend zijn. Dat gaat over een sectoraal in- en uitleenverbod. Uit de verkenning naar het uitzendverbod komt naar voren dat in sectoren met wijdverspreide en stelselmatige overtredingen van arbeidswetten een aanvullende maatregel kán worden overwogen naast de Wtta. Het kabinet heeft daarom besloten om als stok achter de deur een in- en uitleenverbod voor te bereiden voor de vleessector. Hierbij wordt ook naar de afbakening van sectoren gekeken. Een nieuw kabinet kan besluiten of het invoeren van dit in- en uitleenverbod voor de vleessector gepast en evenredig is. Er is advies door de landsadvocaat gegeven over de juridische haalbaarheid van een verbod. Die heeft aangegeven dat een verbod juridisch mogelijk is, wanneer de overtredingen stelselmatig en wijdverspreid zijn. De AMvB zal voor advies ook worden voorgelegd aan de Raad van State, die ook zal toetsen of de maatregel in lijn is met wet- en regelgeving. Ik blijf in gesprek met verschillende partijen, waaronder de werkgeversorganisaties, zowel op centraal niveau als in de sectoren. Dit is dus een stok achter de deur bij gesprekken die ik blijf voeren om verbetering te realiseren. Maar het is me een lief ding waard wanneer werkgevers gewoon goed werkgeverschap vertonen, de eer aan zichzelf houden en ervoor zorgen dat er verbeteringen worden doorgevoerd. Het is niet mijn hobby, en ik geloof ook niet van de rest van het kabinet, om maar met wet- en regelgeving te komen. Dat is niet een doel op zich maar eigenlijk een uiterst middel.

De heer Van Gasteren en mevrouw Huizinga-Heringa vroegen waarom de Wtta niet samen met het sectoraal uit- en inleenverbod voor de vleessector aangeboden wordt. Dit zijn twee aparte trajecten. De Wtta is een eerstvolgende stap op de ladder van mogelijkheden om de uitleenmarkt beter te reguleren. Die stap moeten we zo snel mogelijk zetten. Een in- en uitleenverbod voor de vleessector is pas een volgende stap op de escalatieladder en een nadrukkelijke stok achter de deur, maar zoals ik net al zei: het zou fantastisch zijn als er gewoon verbeteringen worden doorgevoerd door de sector zelf.

De voorzitter:

Op het vorige punt nog, de heer Petersen.

De heer Petersen (VVD):

Eén ding dat ik nog niet van de minister hoorde in haar beantwoording over het sectoraal uitzendverbod is of zij bereid is om dat onderhavig aan een voorhangprocedure te maken. Daar ben ik nog nieuwsgierig naar.

Dank u wel.

Minister Paul:

Ja.

Kijk, voorzitter, soms kan het heel kort.

De voorzitter:

Complimenten aan beiden.

Minister Paul:

Deze hebben we gehad. Ja, nu kwam de vraag van de heer Petersen. Ik had daar ook een heel mooi antwoord op. De rechtvaardiging van zo'n sectoraal uitzendverbod, dat natuurlijk wel echt een heel stevig middel is, vraagt om een stevige onderbouwing en om parlementaire betrokkenheid. Dus, ja. Dat was het uitgebreidere antwoord.

Voorzitter. De heer Van Gasteren vroeg welke urgente maatregelen er inmiddels in gang zijn gezet ten aanzien van de fraude bij registratie van derdelanders in de RNI en waarom er wordt gedacht dat de Wtta deze fraude zou voorkomen? Het kabinet gaat misbruik van het gebruik van het bsn door derdelanders die illegaal in Nederland aan het werk zijn tegen. Het bsn wordt door hen gebruikt om rechtmatige toegang tot de arbeidsmarkt te veinzen. Allereerst gaan we met de Wtta malafide uitzendbureaus aanpakken. Hiermee gaat dit ook de illegale tewerkstelling van derdelanders tegen die door deze uitzenders wordt gefaciliteerd. Er worden ook extra maatregelen genomen. Zo kunnen derdelanders zich per 1 januari 2026 nog maar bij twee van de negentien RNI-loketgemeenten laten registeren en daar een bsn krijgen. Daardoor zorgen we dat de expertise bij die loketten veel beter verankerd wordt. Ook wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om de inschrijving van derdelanders bij RNI-loketten volledig te stoppen en/of om werkgevers mogelijkheden te bieden om de registratie van arbeidsmigranten beter te controleren.

Dan vraagt mevrouw Bezaan hoe ik de disproportionele last van de inlenersbeloning rechtvaardig. Ook wil zij weten of er plannen zijn om dit vereenvoudigen. De inlenersbeloning is niet nieuw. Het recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als een werknemer die direct in dienst is bij de inlener volgt uit de uitzendrichtlijn. Dit wetsvoorstel verandert daar niks aan. Het is aan het uitzendbureau om dit vorm te geven. Vooruitlopend op de nieuwe cao voor uitzendkrachten en het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers heeft de uitzendbranche de website wijzerbelonen.nl gelanceerd. Die kan partijen helpen om helderheid te krijgen over de arbeidsvoorwaarden bij de inlener.

Mevrouw Bakker-Klein vroeg of alle uitleners alle arbeidsvoorwaarden moeten inventariseren en vertalen naar een beloning. In het normenkader is een eis opgenomen dat de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten op basis van ten minste hetzelfde loon en dezelfde vergoedingen gebeurt als bij werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies bij de inlener. Een beetje in het verlengde hiervan zeg ik dat dit geen nieuwe verplichting is. Dit volgt nu al uit de artikelen 8 en 8a van de WAADI. Met de nieuwe uitzend-cao en het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers wordt dit gewijzigd naar een totaal aan gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden. Dat is ook nieuw in het normenkader. Het inspectieschema geeft duidelijkheid aan inspectie-instellingen over de wijze van controles. Dit zorgt ervoor dat de inspecteurs niet op verschillende manieren controleren. Dat gebeurt dus op die manier.

De heren Van Gasteren en Van Apeldoorn vroegen of de Wtta geen waterbedeffect oplevert richting schijnzelfstandigheid. De inzet op het tegengaan van malafiditeit in de uitleenmarkt kan tot gevolg hebben dat schijnzelfstandigheid aantrekkelijker wordt. Tegelijkertijd werken we ook hard aan het tegengaan hiervan. De brede aanpak van schijnzelfstandigheid vindt eigenlijk plaats langs drie lijnen: een gelijker speelveld, dus het verkleinen van de verschillen tussen verschillende contractvormen, het verduidelijken van wet- en regelgeving met betrekking tot de scheidslijn tussen contractvormen, en het verbeteren van toezicht en handhaving. Dat gebeurt onder andere met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. We zijn dus bezig met verschillende interventies en verschillende wetsvoorstellen, die ook nog naar uw Kamer komen, waarmee we dat spelen met die schijnzelfstandigheid willen tegengaan, want het is natuurlijk niet de bedoeling dat er allemaal mazen of andere constructies worden gevonden. Ook daar wordt aan gewerkt.

De heer Van Apeldoorn vroeg naar de stand van zaken van de verkenning naar de geblokkeerde rekening, de zogenaamde g-rekening. In het advies van de commissie-Roemer is inderdaad aanbevolen om de g-rekening verplicht te stellen voor alle uitzendbureaus. Dat is op korte termijn niet haalbaar, omdat het aantal g-rekeningen met de huidige stand van de techniek niet op grote schaal kan stijgen. De g-rekeningprocessen worden namelijk zowel bij banken als bij de Belastingdienst grotendeels handmatig uitgevoerd. Dat neemt niet weg dat de verplichte g-rekening … Er zit gewoon een praktische component aan, maar de heer Van Apeldoorn mag van mij weten dat het kabinet nog steeds de wens heeft om die verplichte g-rekening in te voeren. Daarom is er een verkenner aangesteld die samen met de banken, het bedrijfsleven en de Belastingdienst onderzoekt of, onder welke voorwaarden en per wanneer verplichtstelling van de g-rekening voor uitleners mogelijk zou zijn. De maatregel die wordt verkend, is de verplichting voor uitleners om een g-rekening aan te houden. In lijn met de door de Tweede Kamer aangenomen motie — hier is een motie over aangenomen — is het streven dat de verkenning nog dit jaar wordt afgerond. Die zou dan in november en december moeten plaatsvinden.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Heel kort. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij vasthoudt aan de opvolging of uitvoering van in ieder geval deze aanbeveling van de commissie-Roemer. Ik hoop dat zij ook kan toezeggen dat die verkenning voor het einde van het jaar afgerond wordt. Wij zouden daar dan ook graag over geïnformeerd worden. Het zou mooi zijn als deze Kamer daar ook een brief over krijgt.

Minister Paul:

Ja, dat kan ik doen. De planning is dat het rapport van de verkenner samen met de reactie van mijzelf en de staatssecretaris van Financiën in het eerste kwartaal van 2026 naar de Kamer wordt gestuurd. Het wordt de komende maanden afgerond en dan gaat het naar de Kamers.

Dan een vraag van de heer Van der Goot over welke maatregelen we op het oog hebben om het voor uitzendbureaus onaantrekkelijk te maken om zich net over de grens te vestigen. Ze hebben zich aan dezelfde regels te houden. Ook buitenlandse ondernemingen die in Nederland arbeidskrachten uitlenen, zullen moeten worden toegelaten en zullen dus moeten voldoen aan het normenkader. Ook zij zullen een aangewezen inspectie-instelling moeten contacteren, waarbij getoetst wordt volgens de regels van het inspectieschema. In sommige gevallen zullen zij andersoortige of aanvullende documenten moeten laten zien aan inspectie-instellingen. Met andere woorden: je kunt wel over de grens gaan zitten, maar je hebt je nog steeds te houden aan de regels die we hier stellen.

De voorzitter:

De heer Van der Goot voor een korte interruptie.

De heer Van der Goot i (OPNL):

Uiteraard ben ik heel blij met deze aankondiging, maar ik probeer het ook handen en voeten te geven, want is het geen constructie waarbij je je een beetje probeert te onttrekken aan de controle vanuit Nederland? Hoe gaat u dat samen met bijvoorbeeld Noordrijn-Westfalen aanpakken?

Minister Paul:

Dat zit 'm voor een deel in zorgen voor goede gegevens- en data-uitwisseling, dus dat je goed signalen en bijbehorende informatie met elkaar deelt, maar dat je ook gewoon de handhaving laat gebeuren op de regels die wij nu stellen. Daar zul je soms een slag in moeten maken, bijvoorbeeld als het gaat om het vergelijkbaar maken van een inschrijving van een buitenlandse instantie met een Kamer van Koophandel-inschrijving, of wanneer er gebruik wordt gemaakt van A1-verklaringen. Inmiddels zijn er proefinspecties uitgevoerd op de conceptversie van het normenkader. Buitenlandse uitleners maakten daar ook deel van uit. We hebben dit dus meegenomen in de proeven die we hebben gedaan. De resultaten van de proefinspecties wijzen uit dat er geen wezenlijke problemen zijn met de toepassing van het normenkader bij buitenlandse ondernemingen. Moedig voorwaarts dus!

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan zijn wij nu aangekomen bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik zie dat u zich voor ruim een halfuur heeft ingeschreven. Ik wil aan u vragen om u te beperken of uw termijn te laten gaan als u geen verdere inbreng heeft. Ik geef het woord aan mevrouw Ramsodit van GroenLinks-PvdA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Ramsodit i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Dank, minister, voor de gegeven antwoorden op de vragen en voor de toezeggingen. Het perspectief dat de minister inzet op beperking en inperking van uitzonderingen voorkomt meer gaten in het toegangshek. Ook vind ik het goed om te vernemen dat de aanpak van bestaande misstanden prioriteit krijgt, enerzijds op grond van het artikel ernstige benadeling in het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel en anderzijds via gegevensuitwisseling tussen de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst en de NAU.

Naast de aanpak van de misstanden bij individuele uitleners gaat het echter ook om het tijdig signaleren van patronen ten aanzien van misbruik en schijnconstructies. In dit kader dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gefaseerde implementatie van de Wtta risicovol is doordat dit malafide partijen de ruimte geeft om de toelatingsplicht te omzeilen;

constaterende dat de uitzonderingen bij wet en bij AMvB een potentiële achterdeur zijn voor schijnconstructies;

verzoekt de regering:

  • nieuwe uitzonderingen alleen te overwegen in bijzondere gevallen en onder strikte voorwaarden, waarbij misbruikrisico's vooraf gericht worden getoetst middels advies vanuit de praktijk, consultatie en onderzoek;
  • de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst en de NAU als stelselpartijen regulier aan de minister te laten rapporteren op basis van monitoring van signalen over (nieuwe) constructies om de Wtta te omzeilen, vanaf het moment dat de wet is aangenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ramsodit, Belhirch, Van der Goot en Van Apeldoorn.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.

Zij krijgt letter K (36446).

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

We zitten in een tijdsklem, maar ik wil de minister toch nog vragen naar de vraag die niet beantwoord was. Dat ging over ...

De voorzitter:

Het is goed gebruik om de namen van de leden onder moties ook te noemen.

Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):

Ja. Mevrouw Belhirch, D66, de heer Van der Goot, OPNL, en de heer Van Apeldoorn, SP.

Ik wil heel graag nog de gelegenheid nemen om de vraag te stellen over malafide partijen die een SNA-keurmerk hebben. Het verzoek was of de minister voorbeelden kan geven op basis van welke gegevens over die malafide partijen de NAU ingrijpt. Het gaat dan om de volgende vier interventies: intrekken van toelating, weigeren van een toelating, tussentijdse inspectie en het tussentijds verplichten van een inspectierapport. De minister zou daar nog op terugkomen bij de definitiekwestie. Ik hoor graag nog van haar op dit punt.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Apeldoorn.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Voorzitter, dank. Dank aan de minister voor de uitvoerige beantwoording. Misschien nog heel kort; ik hoorde haar er al wat over zeggen. De minister voelde zich aangevallen. Ik heb niet de integriteit van de minister in twijfel willen trekken, maar wel de wijsheid van haar besluit. Of de minister nu wel of niet beïnvloed is door de uitzendbranche, ik constateer alleen dat het besluit van de minister door de uitzendbranche wordt toegejuicht. Beïnvloeding betekent niet dat je integriteit wordt aangetast. Misschien heeft ze het om een hele andere reden gedaan, maar wij betreuren de terugdraaiing van het besluit van haar voorganger om te komen tot een ontkoppeling van arbeidscontracten en huurcontracten. Dat is een onwijs besluit en het helpt niet om misstanden aan te pakken.

Voorzitter. Heel kort nog over de ontwijkingsmogelijkheden. Daar is de minister op zich wel uitvoerig op ingegaan, maar toch nog even over die buitenlandse route. De minister zegt: dat kunnen we nagenoeg hetzelfde handhaven. Maar geldt dat ook voor de Bibob-toets? Is het niet zo dat het in de praktijk toch moeilijk is om die volledig uit te voeren? Kan de minister daar nog even kort op ingaan?

Dan meer in het algemeen, over de zzp-route en andere uitbreidingsmogelijkheden. De minister zegt: boeven moeten worden aangepakt. Wat is de definitie van een boef, is mijn vraag aan de minister. Het zouden toch niet alleen grote maar ook kleine boeven moeten zijn. De zorg van mijn fractie blijft dat de capaciteit die nu bij de Arbeidsinspectie bestaat, of straks beschikbaar is, de definitie van een "boef" bepaalt. Dat zou toch niet de bedoeling moeten zijn.

Voorzitter. Ik heb meerdere malen in mijn bijdrage gezegd dat het heel erg belangrijk is dat alle aanbevelingen van de commissie-Roemer worden opgevolgd. Dat is, zoals ik begrepen heb, nog steeds het kabinetsbeleid. Maar het gaat wel veel te langzaam. Veel van die aanbevelingen zijn of worden nog niet opgevolgd. Ik heb het net gehad over de koppeling van werk en huisvesting, en daarmee over de sterke afhankelijkheid van arbeidsmigranten. Voorlopig wordt die ontkoppeling niet tot stand gebracht, omdat de minister dat besluit van haar voorganger heeft teruggedraaid. We zijn er dus nog niet. Daarom vindt mijn fractie het toch belangrijk dat deze Kamer zich uitspreekt voor de onverkorte uitvoering van alle aanbevelingen van de commissie-Roemer, als aansporing voor deze minister en haar opvolger. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van de heer Roemer een breed gedragen pakket aan aanbevelingen heeft gedaan om de positie van arbeidsmigranten te versterken en misstanden tegen te gaan;

constaterende dat het kabinet in de beantwoording aan de Eerste Kamer van 13 augustus 2025 heeft bevestigd dat het de aanbevelingen van het aanjaagteam onverkort uitvoert;

overwegende dat voortvarende uitvoering van deze aanbevelingen essentieel is om de bescherming van arbeidsmigranten daadwerkelijk te verbeteren;

overwegende dat de uitvoering van deze aanbevelingen noodzakelijk zijn om arbeidsmigranten, die zich momenteel in een zeer kwetsbare positie bevinden, minder afhankelijk te maken van hun werkgever, onder andere door het ontkoppelen van arbeidscontracten en huurcontracten;

spreekt uit dat alle aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten zo snel mogelijk uitgevoerd dienen te worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Apeldoorn, Ramsodit, Belhirch, Bakker-Klein en Van der Goot.

Zij krijgt letter L (36446).

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dank.

De voorzitter:

Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Bakker-Klein.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Voorzitter. Ik wil de minister danken voor de uitvoerige en heldere beantwoording van al onze vragen. De misstanden rond arbeidsmigratie mogen we niet bagatelliseren. Dat blijkt ook uit de beantwoording van de minister. De sector bagatelliseert deze ook niet. Deze wet gaat in ieder geval iets doen aan die misstanden. Het is niet ideaal, maar vooralsnog hebben we niets beters. Daarom zal ik de CDA-fractie ook adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen. Wij zijn blij met de toezegging dat goedwillende kleine ondernemers niet de dupe zullen worden van deze wet, en met de toezegging dat er bescherming is voor bedrijven die buiten hun schuld niet aan een voorwaarde kunnen voldoen.

Voorzitter. Wij spreken ook de hoop uit dat de minister voortvarend aan de slag gaat met de andere aanbevelingen van de commissie-Roemer.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Gasteren. Hij spreekt mede namens de fracties Walenkamp en Van de Sanden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Gasteren i (BBB):

Dank u wel. Minister, dank u wel voor uw uitgebreide beantwoording. Die was heel duidelijk. Ook dank voor de gevraagde toezeggingen. Met name ook dank aan uw staf, want ik weet dat die tot diep in de nacht hebben gewerkt. Verder heb ik geen op- of aanmerkingen.

De voorzitter:

Dan dank ik u zéér hartelijk. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Bezaan van de fractie van de PVV.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bezaan i (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de minister voor de beantwoording. Wij hadden nog één vraag. Ik had nog gevraagd naar een impactanalyse die de effecten voor de kleine familiebedrijven zou kunnen weergeven.

Ik had ook nog gevraagd om een toezegging, maar daar heb ik geen reactie op gekregen. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het evaluatiekader indicatoren bevat, waaronder het aantal geconstateerde schijnconstructies en de doorlooptijd van handhavingsacties, en er geen jaarlijkse rapportage bestaat tussen nulmeting en evaluatie;

overwegende dat jaarlijkse rapportage met concrete indicatoren tijdige bijsturing mogelijk maakt en malafide praktijken effectief bestrijdt, en dit transparantie en draagvlak versterkt bij bonafide uitleners;

verzoekt de regering jaarlijks voor 1 juli een tussentijdse voortgangsrapportage aan de Kamer te sturen met concrete indicatoren, zoals het aantal geconstateerde schijnconstructies per sector, de doorlooptijd van handhavingsacties en de voortgang van toelatingsaanvragen, en deze openbaar te maken via een SZW-dashboard gefinancierd uit bestaand SZW-budget, zonder extra middelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bezaan, Van Kesteren, Van den Oetelaar, Van Strien en Van Hattem.

Zij krijgt letter M (36446).

Mevrouw Bezaan (PVV):

Dan heb ik nog een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 25.000 certificeringen voor 1 januari 2027 onhaalbaar dreigt;

overwegende dat de Cicero-capaciteitswaarschuwing onbeantwoord blijft en tijdige koerscorrectie noodzakelijk is;

verzoekt de regering voor 15 december 2025 tot een KPI-besluit te komen met een stoplichtsysteem, waarbij groen (80% certificering of meer) staat voor doorgaan, oranje (50% tot 80% certificering) staat voor waarschuwen en bijsturen en rood (minder dan 50% certificering) leidt tot automatisch twaalf maanden uitstel, en de Kamer uiterlijk 1 juli 2027 te rapporteren over deze evaluatie en de kosten hiervan te dekken uit het SZW-evaluatiebudget,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bezaan, Van Kesteren, Van Strien, Van Hattem en Van den Oetelaar.

Zij krijgt letter N (36446).

Mevrouw Bezaan (PVV):

Voorzitter, ik dank u voor uw tijd.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Huizinga-Heringa.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik wil de minister graag hartelijk danken voor de heldere beantwoording. Samenwerking is van cruciaal belang voor het slagen van deze wet. Bij de technische briefing werd zelfs gezegd dat dit de meerwaarde van deze aanpak zou zijn.

Toch is samenwerking tussen organisaties lastig. We worden regelmatig opgeschrikt door misstanden waarvan alle signalen om het onder ogen te zien wel aanwezig waren bij verschillende organisaties, maar die toch niet werden gedeeld. Ik heb daarom belangstelling voor het antwoord van de minister op de vraag hoe sterk de positie van de NAU is om die samenwerking, die cruciaal is voor deze wet, inderdaad af te dwingen.

Voorzitter. De minister zet zich volop in voor de implementatie van deze wet en voor het laten slagen ervan. Ze staat voor een uitdagend tijdpad. Ik wens haar en haar eventuele opvolgers daarbij alle succes.

De voorzitter:

Ik dank u wel, mevrouw Huizinga. Ik geef nu graag het woord aan de heer Petersen.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Petersen i (VVD):

Voorzitter. Mijn tijd liep al toen ik bij het spreekgestoelte aankwam, maar desalniettemin dank aan de minister. Ik denk dat zij de Kamer goed van repliek heeft gediend en daarmee ook heeft laten zien dat ze naar de Kamer heeft geluisterd. Met een voorstel dat zo'n brede steun heeft, maar dat wel veel vragen oproept, is dit iets wat mijn fractie zeer heeft gewaardeerd. We hebben ook gewaardeerd dat de minister de flexibiliteit heeft getoond om de Kamer op veel punten tegemoet te komen binnen de ruimte die er in dit huis mogelijk is. Ik denk dat dit ook moet worden gezegd. Dank aan de minister en ook aan de medewerkers die haar hebben ondersteund, de ambtenaren en de andere mensen die haar van dienst zijn geweest en die de behandeling op deze manier mogelijk hebben gemaakt. Dat wilde ik aan het begin sowieso even zeggen.

Daarbij geldt wel — ik spreek het toch graag uit — dat de zorgen over de uitvoering aan onze kant niet volledig zijn weggenomen. De minister heeft in de beantwoording en in de interrupties enige voorbehouden gemaakt over de realiteitszin die in acht moet worden genomen. Dat waarderen we zeer, maar het laat wel zien dat de uitvoering nog geen gelopen race is. Dat is iets waar we nu weinig aan kunnen doen, maar wat wel een punt is dat ongelofelijk relevant is. En dat is de reden — ik wil niet flauw doen — waarom toch de pauzeknop die ik in mijn eerste termijn noemde, wel belangrijk is. De minister was daarover gelukkig niet flauw. Die pauzeknop moet je zien als de situatie dat je verf hebt gemengd, thuis een eerste strook met de roller op de muur zet en denkt: die kleur is niet zo mooi. Ga je dan door en schilder je de hele ruimte met die lelijke kleur of ga je iets meer bijmengen voordat je de kamer volledig gaat schilderen? Ik gebruik die beeldspraak omdat ik er bij de minister op aan wil dringen dat na de evaluaties en de invoeringstoets die zijn toegezegd — waarvoor dank — daarmee de goede dingen worden gedaan.

Ten slotte nog de waarborgsom. De minister heeft geantwoord dat de €50.000 voor startende ondernemingen relevant is. Daarvoor geldt twee keer een termijn van zes maanden: een termijn van zes maanden die daarvoor kan worden aangehouden en de mogelijkheid van een verlenging met zes maanden. Ziet de minister ruimte om die termijn van twee keer zes maanden naar twee keer twaalf maanden te brengen? Daarmee kan iets meer ruimte voor startende ondernemingen worden gerealiseerd.

Dan het laatste punt dat ik wil opmerken. In de krant heeft de voorganger van de minister de afgelopen tijd kritiek gehad op het recente besluit dat ook vandaag ter sprake is gekomen. Mijn observatie is dat de voorganger van de minister geen betere verdediging van dit ook voor hem belangrijke wetsvoorstel had kunnen aanschouwen. Daarmee wil ik de minister complimenteren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Ik geef graag het woord aan de heer Van den Oetelaar. Hij hoeft het woord niet. Dat is goed. Dan geef ik het woord aan de heer Van der Goot. Hij spreekt mede namens de fracties van Volt en de Partij voor de Dieren.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Goot i (OPNL):

Voorzitter. Allereerst een woord van dank aan de minister voor de beantwoording van de vele vragen die zijn gesteld, ook van onze kant. Het is goed om te horen dat de samenwerking voor de realisatie van deze wet zich niet alleen tot binnen Nederland moet beperken, maar zich ook over de grenzen heen moet uitstrekken, niet alleen met Nordrhein-Westfalen maar ook met Vlaanderen. Dat vinden wij uitstekende punten. De Grenslandconferentie in Sittard is genoemd. Gesprekken zijn natuurlijk goed. Eer zal geleverd moeten worden en daarvan is de minister zich terdege van bewust als het gaat om huisvesting en informatie.

Ik vraag de minister de beide Kamers goed te informeren over de voortgang van deze beide processen met Duitsland, Noordrijn-Westfalen met name, en Vlaanderen. Ik vraag de minister dit jaarlijks één maal per brief te doen. Je zou kunnen zeggen dat het een mooi moment is om daarmee te starten na de Grenslandconferentie van 11 december, maar je zou ook kunnen zeggen dat de eerste verjaardag van de overeenkomst die begin dit jaar met Noordrijn-Westfalen is gesloten, een mooi moment is. Dat is uiteraard aan de minister. Ik zal de fracties van Volt en Partij voor de Dieren van harte adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen, en ik zal dat zelf ook doen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Belhirch van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Belhirch i (D66):

Voorzitter. Ik wil de minister danken voor haar uitgebreide beantwoording en voor de inzet van haar ambtenaren. De D66-fractie zal voor deze wet gaan stemmen.

Ik wil er kort bij stilstaan dat dit mijn laatste debat is en tevens mijn laatste dag in deze Kamer. Het is toch dubbel, want je gaat naar de Tweede Kamer. Maar mij valt telkens op dat wij hier in deze Kamer ondanks onze verschillen — dat zijn soms echt grote verschillen — met respect, openheid en op de inhoud met elkaar in gesprek gaan. Dat doen we in deze plenaire zaal, maar ook daarbuiten. Dat is waardevol en het tekent de kracht van deze Kamer.

Het was voor mij een bijzondere tijd, tweeënhalf jaar lang. Ik heb veel geleerd en ik heb de collegiale sfeer, met soms ook gezelligheid, en de gezamenlijke inzet voor zorgvuldige wetgeving heel erg gewaardeerd. De zorgvuldigheid en betrokkenheid van deze Kamer zal ik met grote waardering meenemen naar de overkant.

Voorzitter. Ik wil iedereen bedanken voor de samenwerking. Het was mij een grote eer om hier te mogen spreken. Dank u wel.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Ik dank u wel, mevrouw Belhirch, voor de mooie woorden. Ik denk dat meerdere mensen uw woorden kunnen beamen.

Ik geef graag het woord aan de heer Schalk.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Dank natuurlijk ook aan de minister voor de beantwoording van de vragen. Haar kortste samenvatting tijdens het debat was: schrijnende situaties aanpakken en een gelijk speelveld creëren. In het kader van de tijd zal ik mijn inbreng zo inkorten dat ik die in een paar woorden kan zeggen.

Ik heb geconstateerd dat de monitoring goed geborgd is, met de invoeringstoets, de evaluaties enzovoort. Uitzonderingen zijn mogelijk, maar heel ingewikkeld. Daardoor wordt de handhaving moeizamer. Dat neem ik mee. Mijn fractie houdt zorgen over de regeldruk. Dat kan niet anders. Alles overziend weegt de aanpak van misstanden het zwaarst. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren het wetsvoorstel te steunen.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Tot slot geef ik het woord aan de heer Van Rooijen.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Ik dank de minister voor de duidelijke antwoorden op de vele vragen van de collega's. Ik had zelf maar een enkele vraag. Daar heb ik dadelijk nog even een vraag over. Ik dank ook de ambtenaren. Er is veel werk verzet voor dit ingewikkelde wetgevingsproces.

Ik dank de minister voor de toezegging om te bezien of na de invoertoets wordt bekeken of de evaluatie kan worden versneld. Eén plus drie is volgens mij nog steeds vier. Een snellere evaluatie dan binnen vier jaar lijkt ons zeer gewenst. Graag zie ik die toezegging nogmaals bevestigd.

Ik had één vraag waar ik toch wel antwoord op wil. Mijn fractie vroeg vanochtend welke wegen de minister zou gaan bewandelen indien blijkt dat sectorverboden juridisch ontoelaatbaar zouden worden geacht. Beschikt zij dan nog over andere gereedschappen in haar gereedschapskist? De sectorverboden zouden een middel zijn om in te grijpen, maar als dat juridisch niet toelaatbaar is op grond van Europese wetgeving, kan zij dan nog andere wegen bewandelen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rooijen. Wenst een van de leden nog het woord in de tweede termijn? Dat is niet het geval.

Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? U heeft tien minuten nodig? Kan dat ook in vijf minuten?

Minister Paul i:

Ik ga mijn best doen.

De voorzitter:

Ik heb iedereen kort gehouden. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 16.40 uur tot 16.45 uur geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Ik geef graag het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Paul i:

Voorzitter, dank. Ik begin graag met het beantwoorden van een aantal openstaande vragen. De eerste vraag is van mevrouw Heringa-Huizinga. Zeg ik het nu goed? Nee, Huizinga-Heringa. Sorry, excuses! Zij vroeg of de NAU de samenwerking kan afdwingen. De NAU neemt een centrale positie in het toelatingsstelsel in. De Arbeidsinspectie, de Belastingdienst en partijen zoals SNCU en gemeenten zijn belangrijk voor de volledige informatiepositie. De NAU gaat de samenwerking vastleggen in samenwerkingsovereenkomsten, waarmee de NAU de afspraken met andere stelselpartijen over gegevensuitwisseling, maar bijvoorbeeld ook casusoverleg, echt vastlegt, verankert. Ik denk dat dat tegemoetkomt aan wat mevrouw Heringa-Huizinga … Ik zeg het weer fout! Nou, ik zeg niks meer. Excuses!

Voorzitter. De heer Van Apeldoorn vroeg of er gelijke voorwaarden gelden voor buitenlandse ondernemingen en of daarvoor ook de Bibob-toets geldt. Bij de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, de Wet Bibob, kunnen ook gegevens uit het buitenland worden betrokken. Dit gebeurt via internationale uitwisseling van strafrechtelijke gegevens. Toch kan die grensoverschrijdende dimensie de toepassing van de Wet Bibob bij buitenlandse uitleners moeilijk maken. Naast de Wet Bibob kent de Wtta dus voldoende andere waarborgen om de gelijke mate van risicobeoordeling bij alle uitleners zo veel mogelijk te bewaken, bijvoorbeeld door periodieke controles door inspectie-instellingen, die ook gelden voor buitenlandse ondernemingen. Daar is dus eigenlijk hetzelfde regime van kracht.

Dan een vraag van mevrouw Ramsodit. Ik meende dat ik die had beantwoord, maar blijkbaar heb ik dat niet duidelijk genoeg gedaan. Ze vroeg of ik voorbeelden kan geven van gegevens over malafiditeit op basis waarvan de NAU ingrijpt. Bijvoorbeeld bij het geven van een toelating beoordeelt de Nederlandse Autoriteit Uitleenmarkt of de uitlener voldoet aan de voorwaarden: het hebben van een geldige vog, de waarborgsom en naleving van het normenkader. Daarnaast heeft de NAU de Wet Bibob als instrument om de toelating te kunnen weigeren of in te trekken bij strafrechtelijke veroordelingen. Ook kan de toelating worden ingetrokken als er een vermoeden is dat de toelating wordt gebruikt voor criminele activiteiten. De uitlener moet het normenkader blijven naleven en periodiek een inspectierapport aanleveren. Dit zijn de verschillende elementen die daarbij worden meegenomen.

De heer Petersen had een vraag over de voorlopige toelating. Hij vroeg of ik van de twee keer zes maanden twee keer twaalf maanden kan maken. Het korte antwoord is: nee, dat gaat niet lukken; dat gaan we niet doen.

Voorzitter. De heer Van Rooijen vroeg welke wegen ik ga bewandelen als de sectorverboden juridisch onhoudbaar blijken. Uit de verkenning naar het uitzendverbod komt naar voren dat in sectoren waar wijdverbreide en stelselmatige overtredingen van arbeidswetten zijn, een aanvullende maatregel kan worden overwogen, dus inderdaad zo'n sectoraal uitzendverbod. Daar is een advies voor ingewonnen bij de landsadvocaat. Die heeft gekeken naar de juridische haalbaarheid, ook in een internationaal kader. Dat ging dus niet alleen over de vraag of dat haalbaar is in Nederland, maar ook of dat in EU-verband standhoudt. Het antwoord was: ja. Ik voel geen enkele behoefte, gezien al het werk dat we al hebben, om hiervoor nog alternatieven te gaan zoeken als dit een houdbaar verbod is; dat geeft de landsadvocaat aan. Er is dus geen aanvullende actie op dit punt. Daarbij heb ik overigens ook aangegeven dat dit echt aan een volgend kabinet is, maar het voorwerk doen we.

Dan een vraag van de heer Van der Goot over het toezeggen om beide Kamers te informeren over de samenwerking met Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen. De Kamers zullen over relevante ontwikkelingen over de samenwerking met de grensregio's worden geïnformeerd. Dat ga ik doen. Ik neem het mee.

Voorzitter. Dan zou ik willen overgaan tot het appreciëren van de moties. Ik begin bij de eerste motie, over terughoudendheid bij uitzonderingen. Die kan ik oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Letters graag. Heeft u het over de motie met letter M?

Minister Paul:

De eerste was de motie met letter K.

De voorzitter:

De motie met letter K heeft oordeel Kamer.

Minister Paul:

Ja.

De motie met letter L is een spreekt-uitmotie, maar ik hecht er toch aan om te zeggen dat ik deze motie van harte ondersteun. Het is namelijk kabinetsbeleid om het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onverkort en zo snel mogelijk uit te voeren. Inmiddels is al zo'n 80% van het werk op dat vlak gedaan. 80% van de aanbevelingen is uitgevoerd of is, as we speak, in uitvoering.

Dan de motie met letter M. Die bevat het verzoek om voor 1 juli een tussentijdse voortgangsrapportage met complete indicatoren aan te leveren. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, mits ik "1 juli" mag interpreteren als een inspanningsverplichting om dat halverwege het jaar te doen. Ik rapporteer graag jaarlijks, maar ik weet niet zeker of ik dat telkens voor 1 juli ga redden. Mogelijk wordt dat later in het jaar. Ik zie mevrouw Bezaan knikken; dank u wel.

Tot slot de motie met letter N. Die bevat het verzoek om voor 15 december 2025 een KPI-besluit met een stoplichtsysteem op te leveren voor het invoeren op basis van certificaten. Die motie moet ik ontraden, want er moet nog heel veel gebeuren voor de Wtta helemaal is ingevoerd. En ja, daar zitten risico's aan, maar ik vind het niet wenselijk om nu al vast te stellen in welke situaties er precies vertraging komt en in welke niet, en wat zulke vertraging precies zou betekenen. Wij gaan op volle kracht verder. Deze motie moet ik ontraden.

Voorzitter. Ik wil alle leden heel graag bedanken voor hun bijdragen. Een aantal leden zeiden het al, maar ook ik zou mijn ambtenaren ontzettend willen bedanken voor hun harde werk. Hier is echt heel hard aan gewerkt in de afgelopen jaren. Ik kan hier staan en mijn werk doen dankzij al hun inspanningen.

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. In de plenaire vergadering van 7 oktober is bepaald dat wij zo dadelijk over het wetsvoorstel stemmen. Ik stel voor om volgende week over de ingediende moties te stemmen. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 16.56 uur tot 16.59 uur geschorst.