Dit wetsvoorstel verlengt de werkingsduur van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten (35.488) voor woonruimte met drie jaar. Zonder deze verlenging vervalt de regeling op 1 mei 2024. Uit de evaluatie van de Wet is gebleken dat verlenging van die maximering van de huurprijsverhogingen gewenst is.
Met dit voorstel wordt ook de maximering van de (eenmalige) huurverhoging na woningverbetering en/of verduurzaming verlengd. Dit voorstel in ook van toepassing op de maximering van de jaarlijkse huurprijsverhogingen op huurovereenkomsten voor ligplaatsen voor woonboten. Bij de wijziging van de berekeningswijze van de maximale huurprijsverhogingen per 1 januari 2023 is per abuis de toepasselijkheid van die maximering op huurovereenkomsten voor ligplaatsen geschrapt.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel (EK, B) is op 9 april 2024 aangenomen door de Tweede Kamer.
Voor: SP, GroenLinks-PvdA, PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, VVD, ChristenUnie, SGP, CDA, BBB en PVV.
Tegen: FVD en JA21.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 23 april 2024 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen.
Voor: OPNL, GroenLinks-PvdA, SGP, CDA, Volt, PVV, SP, PvdD, VVD, ChristenUnie, BBB en 50PLUS.
Tegen: FVD en JA21.
Afwezig: D66.
ingediend
1 maart 2024titel
Wijziging van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van de Wet goed verhuurderschap (verlenging, wijziging en handhaving van de maximering en verkorting van de verjaringstermijn voor huurverhogingen)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
inwerkingtreding
Met ingang van 1 mei 2024 met uitzondering van artikel I dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, met uitzondering van artikel II, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2024 en met uitzondering van artikel IV dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
21