Dit wetsvoorstel verduidelijkt in de Woningwet de aan de gemeenteraden gegeven opdracht om in de gemeentelijke bouwverordening voorschriften te geven omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond.
Gebleken is dat tussen gemeenten grote verschillen bestonden in de voorschriften en toepassing daarvan. In het voorstel is nu duidelijk aangegeven op welke gevallen de voorschriften voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond in elk geval niet van toepassing zijn. In die gevallen mag ook het bodemonderzoek niet worden verlangd.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 15 januari 1998 zonder beraadslaging en zonder stemming door de Tweede Kamer aangenomen. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 10 februari 1998 als hamerstuk afgedaan.
De wet is opgenomen in Staatsblad 132 van 12 maart 1998.
ingediend
11 juli 1996titel
Wijziging van de Woningwet (tegengaan van bouwen op verontreinigde grond)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
- staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
inwerkingtreding
De tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst.
3
-
10 februari 1998
stemming (hamerstuk) Handelingen EK 1997/1998, nr. 19, blz: 843 -
27 januari 1998
eindverslag commissie volkshuisvesting nr. 221a -
15 januari 1998
gewijzigd voorstel van wet nr. 221