Dit voorstel van rijkswet regelt de goedkeuring van de opzegging van het Verdrag betreffende de wekelijkse rusttijden in de handel en op kantoren omdat dit verdrag op bepaalde punten niet in overeenstemming is met de Arbeidstijdenwet (Staatsblad 1995, nr. 598).
De uiterste datum voor opzegging van dit verdrag was 3 maart 2000. Gezien deze datum heeft de regering besloten om op te zeggen zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal. De opzegging zal 2 maart 2001 effectief worden. De goedkeuring wordt nu achteraf gevraagd. Om deze uitdrukkelijke goedkeuring is door een aantal Eerste Kamerleden bij brief van 22 februari 2000 gevraagd. Onthouden de Staten-Generaal hun goedkeuring aan de opzegging, dan zal de opzegging voor die datum kunnen worden ingetrokken.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 5 december 2000 aangenomen door de Tweede Kamer. PvdA, D66 en VVD stemden voor.
Na het staken van stemmen in de Eerste Kamer op 20 februari 2001 (37 stemmen voor en 37 stemmen tegen) vond op 13 maart 2001 een hoofdelijke herstemming plaats. Het voorstel werd met 33 stemmen voor (PvdA en VVD) en 40 stemmen tegen (CDA, D66, GroenLinks, SP, SGP, RPF/GPV en OSF) verworpen.
Tijdens de behandeling is de motie-De Wolff c.s. ingediend (26.988, EK nr.187g). Deze motie is na stemming bij zitten en opstaan aangenomen door de Eerste Kamer. VVD en PvdA stemden tegen.
ingediend
9 mei 2000titel
Voornemen tot opzegging van het Verdrag betreffende de wekelijkse rusttijd in de handel en op kantoren (Verdrag nr. 106, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar 40ste zitting); Genève, 26 juni 1957 (Trb. 1964, 61)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
inwerkingtreding
Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst
2
-
5 december 2000
stemming (aangenomen, voor: PvdA, D66 en VVD) Handelingen TK 2000/2001, nr. 31: blz. 2651 -
30 november 2000
behandeling Handelingen TK 2000/2001, nr. 30: blz. 2604-2610