Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de bepalingen van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie. Het vergezelt het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van dat verdrag (24.810).
De goedkeuring van het verdrag maakt het noodzakelijk om voor Nederland een centrale autoriteit aan te wijzen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 18 december 1997 door de Tweede Kamer aangenomen. De fractie van de CD stemde tegen. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 12 mei 1998 als hamerstuk afgedaan.
De wet is opgenomen in Staatsblad 302 van 2 juni 1998.
ingediend
11 juli 1996titel
Uitvoering van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie en, in verband daarmee, wijziging van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen en enige andere wettenschriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- staatssecretaris van Justitie
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Vergunningen die op grond van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen zijn verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, vervallen van rechtswege twee jaren na dat tijdstip.
-
12 mei 1998
stemming (hamerstuk) Handelingen EK 1997/1998, nr. 30, blz: 1533 -
28 april 1998
eindverslag justitie nr. 276b -
23 april 1998
memorie van antwoord nr. 276a -
3 maart 1998
voorlopig verslag commissie justitie nr. 276 (zie ook: 24.810 en 24.812) -
18 december 1997
gewijzigd voorstel van wet nr. 191