Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (HvJEG) van 7 oktober 2004 in zaak C-189/03, waarin werd vastgesteld dat de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) niet voldeed aan artikel 49 EG-Verdrag heeft de regering genoodzaakt dit wetsvoorstel in te dienen.
Met dit voorstel wordt op een aantal plaatsen in de Wpbr een zogenoemde clausule van wederzijdse erkenning opgenomen. In verband met de beroepseisen die worden gesteld in de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureau's (Rpbr) is voorts ter uitvoering van het arrest voorzien in een afzonderlijke wijziging van de Rpbr (Stcrt. 2006, 88).
Het uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met de verplichtingen waaraan de buitenlandse dienstverrichter, zowel inhoudelijk als procedureel, reeds moet voldoen in het land van vestiging, brengt eveneens met zich dat deze dienstverrichter hier te lande niet mag worden onderworpen aan procedures die het verrichten van zijn diensten onnodig moeilijk en onnodig duur maakt. Daarom worden procedures gestroomlijnd en wordt de vereiste toestemming beperkt tot medewerkers die in Nederland werk gaan verrichten.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 26 oktober 2006 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 20 november 2006 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
26 juni 2006titel
Wijziging van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus in verband met de wederzijdse erkenning van beroepseisen gesteld aan het verrichten of aanbieden van beveiligings- of recherchewerkzaamheden door het in stand houden van een beveiligingsorganisatie of recherchebureauschriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst
2