Kamer steunt Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen



De Eerste Kamer debatteerde dinsdag 1 december met minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) over het wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen. Aan het einde van het debat aanvaardde de Kamer het wetsvoorstel zonder stemming. De Kamer stemt dinsdag 8 december nog wel over drie tijdens het debat ingediende moties van senator Van Hattem en één van senator Kox.

Het voorstel wijzigt de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet. Omdat veel huurders door de coronacrisis in een lastige financiële situatie zijn beland wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld zittende huurders met een gereguleerd huurcontract en met een lager inkomen eenmalig het recht te geven op een huurverlaging. Om woningcorporaties tegemoet te komen wordt het tarief van de verhuurderheffing - het bedrag dat zij jaarlijks moeten afdragen aan het Rijk - verlaagd.

Alle zeven aan het debat deelnemende fracties steunden het voorstel, maar waren op sommige onderdelen kritisch. Zo noemde GroenLinks-senator De Boer het wetsvoorstel 'op meerdere fronten beperkt en nodeloos ingewikkeld'. Volgens CDA-senator Rietkerk is het goed dat de verhuurdersheffing wordt verlaagd, maar blijft de belastingdruk voor woningbouwcorporaties een zorg. SP-senator Kox noemde de gemiddelde maandelijkse huurverlaging van 40 euro voor een kwart miljoen huurders 'goed'. Wel moet de minister met meer over de brug komen voor de huren in de vrije sector, aldus Kox.

D66-senator Pijlman wees net als De Boer op de complexiteit van het voorstel: 'De overheid is niet goed in de uitvoering van maatwerk. Kan de minister garanderen dat dit geen problemen in de uitvoering zal geven?' PvdA-senator Crone wilde in aanvulling hierop weten hoe de huurders op de hoogte worden gesteld en of zij zelf kunnen onderzoeken of ze recht hebben op de voorgestelde huurverlaging. Volgens PVV-senator Van Hattem is er in het wetsvoorstel alleen sprake van gelijke behandeling van verhuurders en niet van huurders, terwijl het juist om gelijke behandeling van huurders gaat. ChristenUnie-senator Verkerk wilde tot slot weten of deze wet een trendbreuk is waarmee een halt wordt toegeroepen aan het fenomeen dat huurders een steeds hoger percentage van hun inkomen aan huur uitgeven.

Minister Ollongren zei in haar reactie over het wetsvoorstel dat het kabinet dit de meest gerichte en meest trefzekere maatregel vond en daarom voor deze huurverlaging heeft gekozen. Over verlaging van de huren in de vrije sector antwoorde de minister dat dat een inbreuk is op het particuliere eigendomsrecht. Woningbouwcorporaties krijgen steun van de overheid en hebben een maatschappelijke opdracht. Daarom betreft het wetsvoorstel alleen de huren van woningen van corporaties.

Moties

Er zijn vier moties ingediend:

  • De eerste motie van senator Van Hattem (PVV) roept de regering op voor 1 januari 2021 met aanvullende maatregelen te komen om huurders in de vrije/private sector op een gelijkwaardige manier te compenseren als de huurders in de sociale sector die met deze wet een huurverlaging krijgen.
  • De tweede motie, eveneens van senator Van Hattem, roept de regering op van de afdracht van het coronaherstelfonds aan de Europese Unie (EU) af te zien en dit geld onder andere in te zetten voor het terugdraaien van de huurverhogingen en voor generieke huurverlagingen.
  • De derde motie-Van Hattem roept de regering op geen cent meer te investeren in asielzoekerscentra en de duurzaamheidsopgave en deze middelen in te zetten voor het terugdraaien van de huurverhogingen en voor generieke huurverlagingen.
  • De vierde motie van senator Kox (SP) verzoekt de regering of en op welke wijze de huurders die buiten deze wet vallen en in een vergelijkbare situatie verkeren, tegemoet gekomen kunnen worden, en daarover de Kamer ruim voor 1 juli 2021 te informeren.

De minister ontraadde de drie moties van senator Van Hatten. Ten aanzien van de motie-Kox liet zij het oordeel aan de Kamer.

Achtergrond

In het voorjaar van 2020 nam de Eerste Kamer een motie-Kox c.s. aan die de regering verzocht als noodmaatregel een tijdelijke huurstop mogelijk te maken voor zowel de sociale sector als de vrije sector. Een huurstop is een tijdelijke bevriezing van de huren. Toen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangaf meer te zien in een tijdelijke huurkorting in individuele gevallen, waarvoor zij een apart wetsvoorstel wilde indienen, besloot de Kamer de minister te interpelleren en nam zij een tweede motie aan met het dringende verzoek aan de regering alsnog de eerste motie uit te voeren. Toen de Kamer vervolgens constateerde dat de minister de motie niet wilde uitvoeren, sprak zij daarover na een hoofdelijke stemming haar afkeuring uit. De Kamer verzocht de minister wederom alsnog een tijdelijke huurstop mogelijk te maken. De minister honoreerde dit verzoek echter niet, maar zei in de zomer met voorstellen voor maatwerk te komen, in tegenstelling tot de door de Kamer gewenste generieke maatregel. Het voorliggende wetsvoorstel komt voort uit die toezegging.



Deel dit item: