Verslag van de plenaire vergadering van dinsdag 1 december 2020



Parlementair jaar 2020/2021, 12e vergadering

Aanvang: 09.30 uur

Sluiting: 20.44 uur

Status: gecorrigeerd


Bekijk de video van dit verslagpunt

Opening

Voorzitter: Bruijn

Tegenwoordig zijn 63 leden, te weten:

Adriaansens, Van Apeldoorn, Arbouw, Baay-Timmerman, Backer, Van Ballekom, Berkhout, Beukering, Bezaan, Bikker, De Blécourt-Wouterse, De Boer, Bredenoord, Bruijn, Van der Burg, Crone, Dessing, Van Dijk, Dittrich, Doornhof, Faber-van de Klashorst, Frentrop, Gerbrandy, Gerkens, Van Gurp, Van Hattem, Huizinga-Heringa, Janssen, Jorritsma-Lebbink, Karimi, Ton van Kesteren, Keunen, Klip-Martin, Kluit, Knapen, Koffeman, Koole, Kox, Meijer, Moonen, Nicolaï, Nooren, Oomen-Ruijten, Otten, Van Pareren, Pijlman, Prins-Modderaar, Recourt, Rietkerk, Rombouts, Van Rooijen, Rosenmöller, Schalk, Sent, Stienen, Van Strien, Teunissen, Veldhoen, Verkerk, Van der Voort, Vos, De Vries en Van Wely,

en de heer Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en mevrouw Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik open de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van dinsdag 1 december 2020. Ik heet de leden, de medewerkers, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en iedereen die deze vergadering via de webcast volgt van harte welkom.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Mededelingen


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Voordat wij beginnen aan de agenda van vandaag verzoek ik u om veiligheidsredenen nadrukkelijk om minimaal anderhalve meter afstand te houden tot uw collega's en de medewerkers indien u zich beweegt door de Ridderzaal, ook bij het in- en uitlopen.

Verder verzoek ik u dringend om een mondkapje te dragen tijdens het lopen in de binnenruimten van de Eerste Kamergebouwen en de Ridderzaal.

De overige huisregels treft u aan op uw vergadertafel.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet (eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen) (35578).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35578, Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet, kortweg: eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Het is mij een eer om vandaag als woordvoerder van de grootste oppositiefractie in dit huis te staan. We bespreken vandaag het wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen. In de Tweede Kamer is het een lelijk wetsvoorstel genoemd, maar het is, zij het in gewijzigde vorm, toch met een grote meerderheid is aangenomen. Over de vraag of het wetsvoorstel nog steeds lelijk is, kom ik straks te spreken. Ik wil wel alvast opmerken dat de totstandkoming ervan nogal rommelig en moeilijk te doorgronden is. Dat hangt deels samen met het feit dat het in de Tweede Kamer is behandeld als onderdeel van het Belastingplan, waardoor het wellicht minder aandacht heeft gehad dan gewenst. Maar ook met de manier waarop het correctiemechanisme uit het voorstel is geschrapt tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer en zonder duidelijke schriftelijke toelichting van de regering.

In mijn bijdrage ga ik in op het doel van het wetsvoorstel, de beperktheid ervan en de mogelijkheden daar misschien nog wat aan te doen. Ook ga ik nog in op het boven de markt blijven hangen van het correctiemechanisme.

Volgens de memorie van toelichting beoogt het wetsvoorstel iets te doen aan duur scheefwonen: huurders van gereguleerde huurwoningen die in verhouding tot hun lage inkomen te veel huur betalen, en dat niet voldoende gecompenseerd kunnen krijgen via de huurtoeslag omdat de huur boven de aftoppingsgrens ligt. De regering heeft daarbij twee groepen huurders voor ogen: zij die hun woning gehuurd hebben voordat er sprake was van passend toewijzen en steeds al een te hoge huur betalen, en zij die door een inkomensdaling niet langer een passende huur hebben. De coronacrisis maakt het voorstel volgens de regering urgenter omdat verwacht wordt dat deze crisis bij veel huurders tot inkomensdaling zal leiden.

De GroenLinksfractie steunt het doel van het wetsvoorstel, maar vindt het op meerdere fronten beperkt en nodeloos ingewikkeld. Het wetsvoorstel voegt een nieuw instrument toe aan de kerstboom van instrumenten die het huurbeleid al kent, met alle consequenties voor de uitvoering en een taakverzwaring voor verhuurders, Belastingdienst en huurcommissie, en voor de huurders die zelf om de verlaging moeten vragen. En beperking tot de huurders van woningcorporaties, omdat de regeling anders niet uitvoerbaar zou zijn.

De vraag dringt zich op waarom er gezien deze nadelen gekozen is voor zo'n nieuw instrumentarium en waarom er bijvoorbeeld niet voor is gekozen om de aftoppingsgrens al dan niet duidelijk te verhogen, eventueel zelfs tot de liberalisatiegrens. Daarmee kunnen dezelfde doelen worden bereikt binnen het bestaande instrumentarium, en dus met veel minder uitvoeringsperikelen, en bovendien voor alle huurders. Is dit overwogen en waarom is hier niet voor gekozen?

In het licht van de omvang van de wooncrisis is dit voorstel bovendien een druppel op de gloeiende plaat. Het doet niets voor het aantal beschikbare betaalbare woningen en maakt de betaalbaarheid van huurwoningen er slechts voor een klein deel van de huurders iets beter op. Huurders die duur scheefwonen in woningen van particuliere verhuurders schieten er immers niks mee op, net zo min als huurders die een woning boven de liberalisatiegrens huren.

Het zou misschien nog niet zo erg zijn als de regering daarnaast nog andere maatregelen zou hebben genomen die het aanbod van betaalbare woningen voor woningzoekenden en de betaalbaarheid van huurwoningen zouden hebben vergroot. Maar die maatregelen zijn er niet of nauwelijks. Behalve het tijdelijke wetsvoorstel tot verlenging van tijdelijke huurcontracten en het nog te behandelen wetsvoorstel tot beperking van het aandeel van de WOZ in de puntentelling, heb ik in deze Eerste Kamerperiode geen andere wetsvoorstellen op het gebied van wonen langs zien komen. We zijn al bijna aan het einde van deze regeringsperiode. Een mooi moment om even terug te blikken en vooruit te kijken. Kan de minister eens voor ons schetsen wat zij in de afgelopen jaren heeft gedaan om het aanbod van betaalbare huurwoningen voor woningzoekenden en de betaalbaarheid voor zittende huurders te vergroten? En wat is daarvan terechtgekomen, in de zin van maatregelen die zijn doorgevoerd, en in de ontwikkeling van beschikbaarheid en betaalbaarheid? Is de minister tevreden met wat zij heeft bereikt?

Wij hebben de indruk dat de minister op het gebied van wonen niet al te veel voor elkaar heeft gekregen, en dat er pas substantiële stappen worden gezet met het woonakkoord dat in de Tweede Kamer is gesloten met enkele oppositiepartijen, waaronder GroenLinks. Deelt de minister deze analyse? En, even vooruitkijkend, welke stappen kan en gaat zij in de haar resterende tijd nog zetten om wél resultaat te boeken?

Terug naar het voorliggende wetsvoorstel. Zoals gezegd heeft het voorstel een beperkte werking. Naast de al genoemde beperkingen qua sector en huurprijs is er ook een beperking in de tijd. De wet regelt een eenmalige huurkorting. Voor wat betreft de correctie voor huurders die al huren vanaf het tijdstip vóór invoering van het passend toewijzen, en die dus altijd duur scheefgewoond hebben, is dat begrijpelijk. Dat geldt niet voor zover de regeling ziet op huurders van wie na het aangaan van de huurovereenkomst het inkomen substantieel is gedaald. Want waarom zou een huurder die in 2019, 2020 of begin 2021 te maken heeft gekregen of krijgt met een inkomensdaling wél een huurverlaging krijgen, en iemand die dit daarna overkomt niet? Daarvoor is er geen redelijke motivering.

In de schriftelijke voorbereiding heeft mijn fractie de minister gevraagd of zij bereid is te onderzoeken of het mogelijk en haalbaar is de huurverlaging zoals die in deze wet wordt geregeld structureel te maken. De minister heeft geantwoord daartoe bereid te zijn. Dat verheugt ons. Ik verzoek de minister dit concreet te maken. Wanneer kunnen wij de resultaten van dit onderzoek tegemoetzien, en zo mogelijk een voorstel voor het structureel maken van de maatregel?

Tot slot het correctiemechanisme. Dat is het lelijkste deel van het wetsvoorstel, dat in de behandeling in de Tweede Kamer is gesneuveld. Het wetsvoorstel kent nu geen correctiemechanisme meer. De huurverlaging die op basis van deze wet wordt verleend, is dus definitief. Natuurlijk is na de verlaging opnieuw huurverhoging mogelijk. Dat kan eventueel zelfs versneld wanneer de huurder inmiddels een zodanige inkomensstijging heeft gehad dat deze nu goedkoop scheefhuurt. Maar de wet kent geen mogelijkheid de huurverlaging terug te draaien. Huurders kunnen er dus van uitgaan dat dit niet gaat gebeuren.

Als ik de wet lees, is dit de enige mogelijke conclusie. Als ik de weergave van het debat in de Tweede Kamer lees, ga ik twijfelen. Daar is gezegd dat onderzocht zal worden of er alsnog een correctiemechanisme kan of moet komen. Naar ik heb begrepen zou dat in 2024 gevolgen kunnen hebben. Voorzitter, dat kan toch niet, vraag ik via u aan de minister. Als de wet nu geen mogelijkheid kent om de ingevolge de wet doorgevoerde huurverlaging terug te draaien, kan die mogelijkheid toch niet later met terugwerkende kracht alsnog worden ingevoerd? Dat zou toch een enorme aantasting zijn van de rechtszekerheid van de betreffende huurders? Graag helderheid van de minister.

Voorzitter. Met het schappen van het correctiemechanisme is het wetsvoorstel zeker minder lelijk geworden. Wat nog wel lelijk is, is dat weer een nieuw instrument wordt geïntroduceerd met de nodige uitvoeringsperikelen, en dat de groep huurders die daarmee wordt geholpen zeer beperkt is. Ik heb het al vaker gezegd: die beperkte groep bestaat uit huurders van corporatiewoningen met gereguleerde huur boven de aftoppingsgrens, voor wie de aanvangshuur destijds al te hoog was, of die te maken krijgen met een inkomensdaling. Die groep is hier wel echt mee geholpen. Als de regeling structureel wordt, geldt dat ook voor toekomstige huurders die te maken krijgen met een inkomensdaling.

De wooncrisis gaan we hier niet mee oplossen. Daarvoor is meer nodig, heel veel meer. Het woonakkoord zoals dat in de Tweede Kamer is gesloten en dat door de minister is omarmd, is daarin een eerste stap.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan geef ik het woord aan de heer Rietkerk namens de fractie van het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, plaats ik in een wat bredere context, want huren heeft te maken met wonen en heeft te maken met bouwen. Dat betekent dat ik die algemene noties vooral in het eerste deel van mijn bijdrage een plek zal geven.

Het is crisis op de woningmarkt en het tekort aan betaalbare woningen heeft geleid tot torenhoge prijzen voor koophuizen, daarmee ook voor huurhuizen en jarenlange wachtlijsten voor een huurwoning, helaas. Het tekort aan woningen in Nederland is dik boven de 300.000. De opgave is groot en het lijkt alsof de minister nog geen echt antwoord heeft. Veel steden zijn onbetaalbaar voor jonge gezinnen en middeninkomens en ook in kleinere gemeenten is te weinig ruimte voor nieuwbouw en trekken de jongeren weg. De reden is pijnlijk eenvoudig: het geloof in de markt was te groot. Voor investeerders is het bouwen van duurdere koopwoningen of de aanleg van bedrijventerreinen lucratiever dan woningen bouwen voor de huursector of bepaalde koophuizen voor gezinnen.

Het kabinet heeft onder leiding van deze minister een stevig pakket gepresenteerd in de begroting voor 2021. Ik kom straks op onderdelen ervan terug. De CDA-fractie vindt overigens dat er voor komende jaren, voor de langere termijn, een steviger pakket nodig is, waarbij de uitvoering wat ons betreft effectiever zou moeten zijn. Volkshuisvesting wordt weer een overheidstaak onder regie van het Rijk. Ook hier is het credo "wat minder markt, meer samenwerking". Het CDA wil van de volkshuisvesting weer een overheidstaak maken met een steviger regierol van het Rijk.

Er worden in het hele land nieuwe bouwlocaties aangewezen waar snel kan worden gebouwd, ook voor de huurders. Grootschalige woningbouw is de snelste en goedkoopste manier van verduurzaming. Meerjarige investeringen bieden zekerheid aan bouwers, jagen de innovatie aan en drukken de prijzen voor verduurzaming van bestaande woningen, ook voor de huurwoningen. Het CDA ziet echter ook een andere kant van deze medaille: megawijken in weilanden. Die zijn wat ons betreft niet per se nodig.

Het CDA pleit ook voor, relatief kleine ingrepen in de regio. Tientallen woonpartijen in Noord- en Oost-Nederland, waaronder veel woningbouwcorporaties, ondernemen actie tegen het rijksbeleid alsof — dat is het beeld — het Rijk alleen immense nieuwbouwplannen steunt. Rijksgeld gaat zo naar de uitvoering van vooral de grote nieuwbouwprojecten, met name in de grotere steden, vooral in het westen. De CDA-fractie vraagt of de minister ook naar het noorden en het oosten kijkt, naar Limburg en naar Zeeland, als het gaat om de woningbouw, waar ook veel huurwoningen nodig zijn. Kent de minister het onderzoek van Niels van Schaik over het toevoegen van woningen door wijken te herbouwen, kantoren te splitsen en grote woningen te splitsen, vooral in de regio? Dan gaat het over honderdduizenden woningen, waaronder ook veel huurwoningen. Is het ook niet zo dat de woningbouwopgaves langzamerhand wat verschuiven van de Randstad naar de regio? Kan de minister hier een reactie op geven?

Met nieuwe openbaarvervoersverbindingen worden alle delen van ons land verbonden en worden nieuwe regio's om te wonen en te werken ontsloten. Zo ziet het CDA de gebiedsontwikkeling in een kralensnoer langs de Lelylijn naar het Noorden ontstaan. Waarom eerst een besluit over de fysieke infrastructuur van de Lelylijn en waarom daarna pas over woningbouw, waaronder ook huurwoningen? Zo vraagt het CDA aan de minister. Juist de woningbouw en de bedrijvigheid kunnen de cofinanciering van de Lelylijn genereren. Graag een reactie waarom er geen sprake kan zijn van een integrale gebiedsontwikkeling.

Met een grootschalig nationaal woonplan worden binnen tien jaar wat ons betreft een miljoen nieuwe en duurzame woningen gebouwd. Alle oplossingen zijn denkbaar, van bouwen in het groen tot een compleet nieuwe stad. De prijzen van nieuwbouwwoningen zijn de afgelopen jaren hard gestegen, waardoor de focus bij de woningbouwopgave moet liggen op het toevoegen van betaalbare woningen zowel binnen als buiten de steden en woningtypes waar behoefte aan is, ook huurwoningen. De ontwikkelingen van het bouwrijp maken van nieuwe woningbouwlocaties en -gebieden vergen wel een hele forse voorinvestering van met name gemeenten, corporaties en marktpartijen. In het afgelopen decennium is daarbij het vermogen om langjarige omvangrijke voorinvesteringen te plegen, ook in de huursector, sterk afgenomen, helaas. Daar waar het gemeenten, corporaties en marktpartijen aan investeringskracht ontbreekt, vragen wij het Rijk of er ook over nagedacht wordt om tijdelijk risicodragend steun te verlenen in de gebiedsontwikkeling via bijvoorbeeld een nationaal groei- of investeringsfonds. Dan kun je die investeringen in vijf tot vijftien jaar ook weer terugverdienen. Wat vindt de minister van die gedachte en kan het Rijksvastgoedbedrijf daar ook een rol in spelen? Door de eenmalige woningbouwimpuls van 1 miljard — het betreft koopwoningen maar zeker ook huurwoningen — wordt het aantal betaalbare woningen op woningbouwlocaties vergroot en verbeterd. De locaties worden ook sneller in ontwikkeling gebracht.

In het nieuwe kabinet keert wat ons betreft een minister voor Volkshuisvesting terug. Deze krijgt, zoals ik al eerder zei, een duidelijke regierol, wijst woningbouwlocaties aan en maakt met provincies en regio's — want zonder hen kan het niet — bindende afspraken als het gaat om het aantal te bouwen woningen, over de kwaliteit van de woningen en ook als het gaat om de huurwoningen. De vastgelopen woningbouwprojecten kunnen dan wat ons betreft ook losgetrokken worden.

Het is prima, en ook echt gewenst, dat de minister zelf een taskforce of een groep gaat leiden. Volgens mij is de minister dat al van plan. Daarvoor heeft ze onze steun. Maar kan de minister ook ingaan op een suggestie om, analoog aan het voorbeeld van het Veiligheidsberaad, een nationaal woningbouwberaad te entameren, naast die taskforce? Daarbij kan de minister met de 25 grootste steden en de 25 regio's waarin zij zitten de regie oppakken om die nationale woningbouwbehoefte op zich te nemen. Dit betekent dat de wethouders die in dat nationaal woningbouwberaad zitten, de regionale opgave met marktpartijen en corporaties verder vormgeven. Zo'n rol en werkwijze hoeft wat ons betreft niet eerst in een wet te worden vastgelegd; dat kunnen we ook gewoon gaan doen. Kan de minister daarop reageren en zorgt deze aanpak ook voor een effectievere uitvoering?

Ook wil het CDA een effectievere uitvoering waarbij kostenverhoging wordt voorkomen en regelgeving wordt beperkt. Dat zal ook zijn positieve effect hebben op de huurprijzen.

De heer Crone i (PvdA):

Dank u, voorzitter. Ik zou de heer Rietkerk via u iets willen vragen. Allereerst ondersteuning voor zijn enthousiasme om nu toch wat coördinatie in het beleid te brengen en niet te wachten tot er een nieuwe minister van VROM is. We bespreken vanmiddag ook de NOVI. Dat is een ingewikkeld stelsel van sturingsmechanismes waarin iedereen wat moet doen maar niemand de eindverantwoordelijkheid heeft. Mag ik u zo begrijpen dat via zo'n beraad onder leiding van de minister iemand de knoop door kan hakken, en dat dat dan de minister is?

De heer Rietkerk (CDA):

Uiteindelijk wel. Daar hoort wel het gesprek met die 25 vertegenwoordigers van de regio's bij. Die hebben ook tijd om dat met marktpartijen in de regio te regelen. Als dat in de tijd gezet wordt, dan is de minister degene die, als het om nationale woningbouwopgaves gaat, de knoop ook mag doorhakken.

De heer Crone (PvdA):

Maar is het dan niet gek dat ook uw fractie in de Tweede Kamer een motie heeft gesteund om in Amsterdam een enorme woningbouwlocatie die daar bijna gereed is te bevriezen, omdat er is een werf is, de ADM geloof ik, die daar misschien last van heeft? Dan moet dus de minister de knoop doorhakken, zou ik zeggen.

De heer Rietkerk (CDA):

Er is op dit moment nog geen nationaal woningbouwberaad, dus dan zou die situatie die ik voorstel voor de toekomst daar aan de orde moeten komen. Dan betekent het uiteindelijk dat de minister de knoop zal mogen doorhakken.

De heer Crone (PvdA):

Ik rond graag af. De minister heeft in de stukken gezegd: er is geen silver bullet voor de woningbouwopgave. Ik ben het met u eens dat de minister een silver bullet heeft, want de minister kan als voorzitter — en ik bedoel het nog serieus ook — zeggen: nou heeft het lang genoeg geduurd, zo moet het. En desnoods zegt ze: als jullie er niet binnen twee weken uitkomen, dan hak ik de knoop door. Dat geeft dus nog een laatste kans. Zo gaat besturen; ik heb het ook meegemaakt. Ziet u dat, die silver bullet?

De heer Rietkerk (CDA):

Die gedachte spreekt ons aan en ik vraag aan de minister om daarop te reageren.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Rietkerk (CDA):

Naast de toenemende onduidelijkheid voor ondernemers betekent een degelijke stapeling van eisen met betrekking tot de woningbouw, ook met name in binnenstedelijk gebied, dat de woningen nog duurder zouden kunnen worden in een tijd dat de betaalbaarheid van nieuwbouwwoningen al onder druk staat. Het is van belang om die stapeling van eisen zo veel mogelijk te beperken om te zorgen dat de betaalbaarheid van woningen, ook van de huurwoningen, niet nog verder onder druk komt te staan. Deelt de minister onze zorgen en wat kan zij hieraan doen?

Als het gaat om de starters op de woningbouwmarkt, waarbij we te maken hebben met zowel koop als huur, dan zien we dat die starters op dit moment geen schijn van kans hebben. Goed dat het kabinet de starters een zetje geeft door de overdrachtsbelasting voor kopers — het gaat dan om de koopsector — te verlagen tot 0%. Daarin steunt de CDA-fractie de minister ook. De woningnood raakt veel jongeren en we zien ook dat de wachtlijsten in de huursector oneindig lang zijn. En een koophuis is voor die starters helaas vaak nog onbetaalbaar. Daarom wil het CDA in het nationale woonplan een kwart van de nieuwbouwwoningen bestemmen voor jongeren en voor starters. We pleiten ook voor nieuwe vormen van bijvoorbeeld premie A-woningen om die starters een plek te geven. Graag een reactie van de minister, met name op de huursector voor de starters.

Naast het vergroten van het aanbod kan gerichte financiële hulp starters ook een steun in de rug geven. Een goed voorbeeld daarvan zijn de startersleningen, die hebben bewezen erg effectief te zijn in de uitvoering.

Dan naar de woningbouwcorporaties. De CDA-fractie wil dat woningbouwcorporaties als een echte maatschappelijke onderneming weer alle ruimte krijgen om betaalbaar te bouwen, in het bijzonder voor de middenklasse. Voor het CDA staat vast dat er meer betaalbare huurwoningen moeten komen. Daarom is het goed dat dit kabinet voor het derde jaar op rij de verhuurderheffing voor corporaties verlaagt, en de huren verlaagt voor hen die echt in de knel komen. Het wetsvoorstel eenmalige huurverlaging voor lage inkomens past wat ons betreft ook bij die gedachte. Huurders komen vanwege de coronacrisis in financiële problemen. Met de voorgestelde maatregel krijgen die huurders een voor hun inkomen passende huur zonder te hoeven verhuizen. Dat vinden wij een goede gedachte. Daarnaast kunnen de huurders die recentelijk een lager inkomen hadden of een inkomensdaling hebben gehad zelf een huurverlaging vragen bij hun woningbouwcorporatie. Met deze maatregel kunnen naar schatting circa 260.000 huishoudens huurverlaging krijgen. Het CDA staat positief ten opzichte van dit wetsvoorstel en we zullen dit debat met belangstelling verder volgen.

Echter, de belastingdruk op corporaties blijft een grote zorg voor de CDA-fractie. Zeker gezien de huidige woningnood heeft de verhuurderheffing voor het CDA zijn langste tijd gehad. De verhuurderheffing wordt wat het CDA betreft in het volgende kabinet afgeschaft in ruil voor stevige afspraken met de woningbouwopgaves en de corporaties. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

En tot slot. In de vrije sector ziet de CDA-fractie steeds meer buitenlandse partijen, onder andere uit China, in bezit komen van het vastgoed hier in Nederland. Die buitenlandse partijen verhuren dat vervolgens weer aan de huurdersdoelgroep. Welke trend ziet de minister en wat is hierop haar antwoord? Om excessieve huurstijgingen te voorkomen wordt het puntensysteem voor de commerciële huursector wat het CDA betreft aangepast en gemakkelijker afdwingbaar gemaakt voor huurders. Zo ziet het CDA het puntensysteem graag drastisch aangepast, waarbij de grens van 150 fors verhoogd zou kunnen worden. Daarmee worden de huurverhogingen nog beter gekoppeld dan nu aan de inflatie. Dat dempt de huurstijging naar ons idee. Hierdoor zal er meer doorstroming zijn voor de middeninkomens. Ik ben benieuwd naar een reactie op dit punt van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Voorzitter. Voor de zomer sprak deze Kamer haar afkeuring uit over het huurbeleid van deze minister. Dat is pijnlijk en uniek. In de afgelopen 154 jaar had deze Kamer zo'n vergaande uitspraak niet nodig gehad om het beleid van een minister te bekritiseren en daarmee hopelijk te corrigeren. Dit keer helaas wel. Dat kwam vanwege haar halsstarrige weigering een tijdelijke huurstop voor alle huurders mogelijk te maken vanwege de coronacrisis. Die zou naar verwachting van de Kamer bovengemiddeld zware gevolgen voor huurders kunnen hebben.

De verwachting van de Kamer was mede gebaseerd op cijfers van het Nibud, dat aangaf dat een kwart van alle huurders, 800.000, al voor de coronacrisis financieel klem zat. Daarbovenop kon toen de helft van alle huurders al moeilijk rondkomen. Naar het oordeel van de Kamer zouden die cijfers vanwege de economische gevolgen van de coronacrisis alleen nog maar alarmerender worden. Dat vereiste, zo zei deze Kamer tot driemaal toe tegen de minister, snelle en eenvoudige maatregelen: een tijdelijke huurstop voor alle huurders of maatregelen die een vergelijkbaar resultaat zouden hebben.

Zoals gezegd weigerde de minister uitvoering te geven aan de expliciete wens van de Kamer. Dat was ongepast en ongehoord en een ondermijning van ons parlementaire stelsel. Wel zegde de minister toe in de zomer te bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen genomen dienden te worden. Namens de meerderheid van deze Kamer mocht ik de minister daarom aanmoedigen zo spoedig mogelijk met aanvullend beleid te komen, teneinde ook de relatie tussen de minister en de Kamer weer betamelijk te maken. De Kamer was er immers niet op uit om de minister tot aftreden te dwingen, maar tot meer passend optreden. Iets wat je van een minister van Wonen best mag verwachten met zoveel huurders in nood.

Voorzitter. De minister heeft nagedacht en legt nu aanvullend beleid op tafel waarover wij een oordeel moeten uitspreken. De eerste van de aanvullende maatregelen die de minister voorstelt is het nu voorliggende wetsvoorstel dat een eenmalige huurverlaging behelst voor huurders met een laag inkomen en een hoge huur. Naar de minister inschat, zal deze maatregel leiden tot een eenmalige huurverlaging voor zo'n 260.000 huurders van woningcorporaties. De maatregel betekent een versnelling van de afspraak die de minister twee jaar terug maakte met de woonbonden.

Een dergelijke huurverlaging helpt ongetwijfeld heel wat huurders met een laag inkomen en een hoge huur om deze coronacrisis te doorstaan. Mijn complimenten daarvoor. De regering vindt dit wetsvoorstel ook spoedeisend vanwege de onzekerheid over de economische gevolgen van de coronacrisis. Ook daar complimenten voor. De kosten van de maatregel neemt de regering goeddeels voor eigen rekening door de verhuurderheffing te verlagen met 131 miljoen. Nogmaals, daarvoor complimenten.

Corporaties die in totaal te maken krijgen met een huurderving van 160 miljoen nemen 31 miljoen voor eigen rekening. Dat zal hun overige verplichtingen niet wezenlijk ondermijnen, oordeelt de minister. De Raad van State denkt daar trouwens heel anders over. Die vindt dat het wetsvoorstel wel leidt tot financiële risico's voor de sociale verhuurders, en daardoor riskant is. Graag een reactie van de minister.

Geteld bij de overige bezwaren adviseert de Raad van State zelfs het voorstel niet aan de Tweede Kamer voor te leggen. Dat is wel heel wat. Het voorstel leidt dan ook, zoals de Raad van State terecht vaststelt, tot langdurige arbitraire effecten. Pakweg 1 miljoen huurders in de vrije sector krijgen geen recht op eenmalige huurverlaging indien hun huur te hoog is. Volgens de minister komt dat omdat corporaties de opdracht hebben betaalbaar te verhuren aan mensen die dat nodig hebben, en de vrije sector nou eenmaal verhuurt om er zelf beter van te worden. Dat is wel een erg wrange interpretatie van het recht vrijelijk te ondernemen, naar de mening van mijn fractie. Waarom mogen vrije verhuurders wel huren vragen die niet op te brengen zijn en sociale verhuurders niet? Volgens mijn fractie dient de minister het hoofdprobleem te adresseren, en dat is mensen met te weinig inkomen geen te hoge huur te laten betalen. Het argument dat zij dan maar niet in de vrije sector zouden moeten huren, vinden wij ongepast. Er valt immers niks te kiezen voor verreweg de meeste huurders.

We zitten met een schrijnend hoog tekort aan huurwoningen door falend beleid van opeenvolgende regeringen die de sociale volkshuisvesting hebben uitgekleed ten gunste van de vrije woningmarkt. Dat is een blunder van formaat geweest en wordt nu door bijna alle partijen onderschreven. Om nu huurders die noodgedwongen in de vrije sector huren het recht op tijdelijke huurverlaging a priori te ontzeggen, vinden wij bar en boos. Graag een uitleg van de minister van haar vreemde verschilmakerij.

Voorzitter. De minister heeft op mijn verzoek al becijferd dat het uitbreiden van de werkingssfeer van dit wetsvoorstel tot een huurderving in de vrije sector van 93 miljoen zou leiden. Dat lijkt veel geld, is veel geld, maar wil de minister die 93 miljoen eens afzetten tegen de totale huursom die de pakweg 1 miljoen huurders per jaar op tafel leggen bij de vrije verhuurders? Dan komen de verhoudingen een stuk anders te liggen.

Ook graag uitleg van de minister over het uitsluiten van huurders die in de gereguleerde sector huren van een particulier, temeer omdat ten minste een deel van die verhuurders wel een verlaging van de hen opgelegde verhuurheffing krijgt als dit wetsvoorstel wordt goedgekeurd. Daar valt nu eenmaal niets tegen te doen, lijkt de minister te zeggen. Maar ook hier is de argumentatie van de minister wel erg ver gezocht naar onze mening. Graag een betere uitleg of een toezegging dat deze huurders alsnog betrokken zullen worden bij het recht op een eenmalige huurverlaging wanneer hun huur te hoog en hun inkomen te laag is.

Voorzitter. Hoe dan ook, alles afwegende steunt een grote meerderheid van de Tweede Kamer toch dit wetsvoorstel. Ik denk dat ook de Eerste Kamer ja zal zeggen. Een gemiddelde maandelijkse huurverlaging van €40 voor een kwart miljoen huurders is een substantiële inspanning om huren beter betaalbaar te maken. Daar is mijn fractie, en hopelijk deze hele Kamer, erg blij mee.

Dat gezegd hebbende, deze maatregel is slechts effectief voor pakweg 8% van alle huurders; ofwel 11% van de huurders van woningcorporaties, omdat alleen corporatiehuurders een huurverlagingsrecht krijgen. Anders gezegd, het overgrote deel van alle huurders, en corporatiehuurders met name, heeft geen enkele baat bij de maatregel van deze minister. Dat is bitter. Dat weet de minister ook. Ze realiseert zich dat dit voorstel alléén geen rechtdoet aan de oproep van deze Kamer om het huurbeleid zodanig aan te passen dat over de hele linie een huurmatiging optreedt. Wil ze het geschonden vertrouwen in haar huurbeleid herstellen — ik mag toch hopen dat dit haar dringende wens is — dan zal ze met beduidend meer over de brug moeten komen. Daarom ligt hier binnenkort een ander, aanvullend wetsvoorstel voor, te weten de maximering van de huurverhoging in de vrije sector. Het aanvankelijke plan van de minister om daarbij als bovengrens een verhoging van 2,5% plus inflatie vast te stellen, heeft ze inmiddels geschrapt. Ze ziet namelijk in dat de steun daarvoor in beide Kamers zal ontbreken.

In de Tweede Kamer heeft ze nu toegezegd het initiatiefwetsvoorstel-Nijboer te zullen steunen. Dat legt de bovengrens in de vrije sector op 1% plus inflatie. Door 1,5% toe te geven op haar eigen plan draagt de minister ook hiermee enigszins bij aan het afremmen van de huurstijging voor huurders, hoewel het een verlaging van een verhoging is. Per saldo is het dus nog altijd een verhoging, in tijden waarin ook voor huurders in de vrije sector de onzekerheid over de economische gevolgen van de coronacrisis alleen maar toeneemt, en het risico op betaalproblemen eveneens. De kosten van een lager maximum in de huurverhoging moeten geheel en al gedragen worden door de vrije sector. De minister lijkt daar inmiddels geen probleem meer mee te hebben, terwijl ze dit voorjaar nog tegen deze Kamer zei het onredelijk te vinden om de huren in de vrije sector tijdelijk te bevriezen. "Het kan verkeren," zou Bredero zeggen.

Voorzitter. Per saldo mogen we ook deze aankomende maatregelen zien als een serieuze tegemoetkoming van de minister op de kritiek op haar eerder door deze Kamer afgekeurde huurbeleid. De maximering van de huurverhoging in de vrije sector pakt voor een miljoen huurders door de bank genomen in ieder geval beter uit dan het tot nu toe gevoerde huurbeleid van de minister. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zeggen ze dan.

Huurders in de sociale sector — dat zijn er ruim twee keer zoveel als in de vrije sector — schieten echter ook met deze maatregelen helemaal niets op als het gaat over het beter betaalbaar maken van hun woningen, tenzij zij tot de 11% huurders behoren die een eenmalige huurverlaging kunnen krijgen. Ondanks alle voorgenomen aanpassingen staan negen op de tien sociale huurders derhalve nog steeds met lege handen, na drie moties van deze Kamer om hun op de een of andere wijze een beetje tegemoet te komen in deze coronatijd. Ook dat is bitter.

Voorzitter. De mededeling van de minister dat zij ook voor de sociale sector komend jaar de huurverhoging beperkt tot 1% plus inflatie is weliswaar waar, maar is nog steeds hoger dan wat de minister al in 2018 in het Sociaal Huurakkoord afsprak, te weten een huurverhoging die niet boven de inflatie uitgaat. Dat dan als nieuw beleid presenteren, is een evident voorbeeld van oude wijn in nieuwe zakken verpakken. Dat kan de minister beter niet doen.

Nieuw zou het zijn als zij haar tegemoetkoming aan de huurders in de vrije sector, zijnde 1,5% minder huurverhoging dan ze eerder van plan was, nu ook doortrekt naar de sociale sector. Rekening houdend met een beperkte inflatie, mede vanwege de coronacrisis, zouden de corporatiehuren dan in 2021 niet of nauwelijks hoeven stijgen. Dat zou geheel in lijn zijn met een al tot drie keer toe door deze Kamer gedaan voorstel.

Bij de generieke feitelijke huurstop die door deze Kamer werd voorgesteld, betoogde de minister eerder in deze Kamer dat zij huurmatiging met name in de vrije sector vreemd vond. Juist daarom zou je kunnen verwachten dat ze zeker de sociale huurder nu niet over het hoofd zou zien. Je zou tegen de minister van Wonen zeggen: schiet 'm er maar in; de bal ligt vrij voor de goal. Maar daar heeft de minister nog steeds geen trek in. Was voor de zomer een van haar argumenten dat een generieke huurbevriezing veel geld zou kosten, terwijl ze dat liever aan maatwerk wenste te besteden; nu zegt ze dat een tijdelijke huurbevriezing voor huurders in de sociale sector gemiddeld slechts zo'n €4 per maand zou opleveren. Niet de moeite waard, lijkt ze daarmee bedoeld of onbedoeld te zeggen. Ook dat kan ze beter niet doen. Elke huurder die mag kiezen tussen een huurverhoging of een huurbevriezing kiest voor dat laatste, durf ik te wedden.

Uit een onderzoek van deze zomer bleek overigens overduidelijk dat de meeste huurders voor een tijdelijke huurstop zijn. Dat geldt trouwens ook voor de aanhang van bijna alle politieke partijen. Ook hier zou je denken: een kans voor open goal voor de minister van Wonen.

Voorzitter. Natuurlijk kost zo'n maatregel geld, net als de maatregel die het voorliggende voorstel bevat. Als de minister die maatregel echter zonder problemen bekostigt uit een verlaging van de verhuurderheffing, waar ligt dan de principiële reden om die dekking niet aan te wenden voor een door deze Kamer voorgestelde generieke maatregel? En hoeveel meer zou zo'n verlaging met 1,5% van de door de minister geplande verhoging kosten? Graag een concreet bedrag en een heldere uitleg bij de vraag waarom je de verhuurderheffing wel mag gebruiken als dekkingsmiddel voor de ene maatregel, maar niet voor de andere. Als je bereid bent om 131 miljoen uit te geven aan de maatregel die in het voorliggende voorstel is vervat voor 11% van alle corporatiehuurders, zou je een min of meer vergelijkbaar bedrag dan niet kunnen uitgeven aan de overige 89% corporatiehuurders, om hun althans enig soelaas te geven in tijden van corona?

Voorzitter. Concluderend: het voorliggende voorstel leidt per saldo tot een serieuze huurverlaging voor 11% van alle corporatiehuurders. Dat vinden we een goede zaak. Dat het wetsvoorstel geen vergelijkbaar recht geeft aan huurders in de gereguleerde sector die niet huren van een corporatie, en evenmin aan alle huurders in de vrije sector, vinden wij een slechte zaak en een gemiste kans. We hopen dat de minister hier na heroverweging iets aan gaat doen. Dat zou ons zeer plezieren.

Zo blijven we ook hopen dat de minister, alles afwegende, alsnog bereid zal zijn een vergelijkbare beperking toe te passen op de huurders in de sociale sector, naast het nu gedane voorstel en het komende voorstel inzake beperking van de huurverhoging in de vrije sector met 1,5%. Dan werkt zij ook werkelijk aan het herstel van haar relatie met deze Kamer. Ik zie uit naar de antwoorden van de minister op mijn vragen en mijn voorstellen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Pijlman i (D66):

Voorzitter. Sinds wij hier over het huurbeleid debatteren — dat was al voor de zomer — is er veel gebeurd. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de coronacrisis integraal aan te pakken en om inkomensondersteuning te bieden aan burgers die dat nodig hebben, zodat zij aan hun verplichtingen — huren bijvoorbeeld — kunnen blijven voldoen. Daarnaast komt het kabinet met maatwerk voor onder anderen huurders die in de problemen komen. Dit voorstel is daarvan een uitwerking. Wij steunen dat beleid.

Eerder koos de minister er al voor om huurbevriezing mogelijk te maken en uitzettingen onmogelijk te maken, en zij verlaagde de verhuurderheffing voor de woningbouwcorporaties een aantal jaren achter elkaar. Het kabinet komt nu met een wetsvoorstel dat huurverlaging mogelijk maakt voor mensen die door deze langdurige crisis de volle huur niet meer kunnen betalen. Die regeling zal voor honderdduizenden mensen soelaas bieden. Zij krijgen een huurverlaging van gemiddeld €40 per maand. Eenmalig, maar ook structureel, omdat het verlaagde bedrag vervolgens uitgangspunt is voor de komende jaren. Dat is winst.

Overigens wil ik graag van de minister horen of de huurproblemen nog hetzelfde niveau hebben als eerder, of dat ze sterk zijn gegroeid. Wat zijn de laatste cijfers?

Ik wil ook graag van de minister horen hoe de uitvoering van deze wet ter hand wordt genomen. Dit is immers geen generieke maatregel, maar er is maatwerk voor nodig. Ook de Belastingdienst komt in beeld. Meerdere jaren achter elkaar zijn er inkomensgegevens nodig. Mensen moeten zelf de verlaging aanvragen. Alles overziende lijkt dit best wel ingewikkeld. Het is niet een generieke maatregel, maar maatwerk. De overheid is juist in maatwerk in de uitvoering niet erg goed, weten we allemaal. Kan de minister de Kamer geruststellen dat de uitvoering van deze wet niet tot grote problemen gaat leiden?

In de begroting, die we hier zijdelings aan de orde stellen, en ook in het gesloten woonakkoord neemt het kabinet meer maatregelen voor de huursector. De huren mogen boven inflatie, zowel in de sociale als in de vrije sector, niet verder worden verhoogd dan 1%. De financiële norm voor meerpersoonshuishoudens voor sociale huur wordt aangepast en voor alleenstaanden niet verlaagd, zodat meer mensen in aanmerking komen voor sociale huur. En opnieuw wordt de verhuurderheffing verlaagd om het voor de corporaties beter mogelijk te maken om te investeren in duurzaamheid en energietransitie. Het kabinet trekt 450 miljoen uit voor de leefbaarheid in kwetsbare wijken.

De heer Kox i (SP):

De heer Pijlman ging iets te snel voor mij, en ik moet ook nog een heel eind lopen. Hij wees erop dat het wetsvoorstel dat we nu onder handen hebben, geen generieke regeling maar maatwerk is. Dat klopt natuurlijk. Generiek is echter wel de beslissing van de minister om de regeling niet te doen gelden voor de huurders in de gereguleerde sector niet zijnde een corporatie en voor de vrije sector. Dat gaat over bijna 100.000 huurders. U zei: honderdduizenden huurders, 260.000, gaan hiervan profiteren. Maar een kleine 100.000 niet. Wat vindt de collega van D66 daarvan?

De heer Pijlman (D66):

U hebt net ook al omstandig uitgelegd hoe dit allemaal zit en dat dit een oplossing is voor een deel van de huurders. Daar hebt u gelijk in. Dit is niet een oplossing voor mensen die in de problemen zitten buiten de corporaties om. Maar — en daar begon ik mee — het kabinet heeft er natuurlijk wel voor gekozen om inkomensondersteuning te geven aan mensen die door de coronacrisis, waar ik het over heb, in de problemen komen. Dat geldt ook voor hen. Maar eens, het is niet een oplossing voor iedereen. Dat is zo.

De heer Kox (SP):

Ik ken D66 als een partij van in gelijke omstandigheden gelijke rechten. Als er huurders zijn, bijna 100.000, die een te laag inkomen en een te hoge huur hebben, zoals de huurders die wel onder dit wetsvoorstel vallen, waar zit dan de legitimatie om te zeggen dat we die huurders buiten schot laten? De minister zegt dat dit komt doordat vrijesectorverhuurders geen hogere plannen hebben dan geld verdienen. Dat is een probleem van die vrijesectorverhuurders. Maar de huurders zitten in een vergelijkbare situatie. De minister heeft ook uitgerekend dat het 93 miljoen kost. Dat kun je laten betalen door de verhuurder, je kunt het als regering deels subsidiëren, maar waar zit nu de rechtvaardiging dat je huurders in dezelfde situatie anders behandelt?

De heer Pijlman (D66):

Ik kan me heel goed voorstellen dat u zegt dat als je het vanuit de huurder bekijkt, iemand denkt: ik ben toch huurder, ik zit toevallig bij een corporatie of ik zit toevallig bij een particulier of in de private sector. Vanuit het oogpunt van de huurder begrijp ik dat. Maar ons stelsel is wel heel anders ingericht. Tijdens de discussie die we met u hadden over uw motie, heb ik er ook op gewezen. Een deel van de steun die er toen voor de motie was, wees er later op dat men een ingreep in de private sector eigenlijk niet zag zitten. Dus daar zat ook beweging in. Ik hoor direct van de minister hoe zij ook naar de toekomst kijkt om de totale huurderssector tegemoet te komen, want ik ben het met u eens: de huren zijn over de hele linie heel erg sterk gestegen en daar moet wat aan worden gedaan.

De voorzitter:

De heer Kox, de derde.

De heer Kox (SP):

Als laatste vraag dan, om te kijken of we tot iets kunnen komen in dit debat. Mocht de minister zeggen dat er geen principiële reden is om de verhuurders in de ene sector anders te behandelen dan in de andere en dat de enige reden is dat we een andere financiële relatie of een financiële relatie tot op zekere hoogte met de corporaties hebben en niet met de verhuurders, en we daar dus iets voor zouden moeten bedenken, is D66 dan bereid om met andere fracties na te denken of we ook iets kunnen doen voor die hele grote groep van bijna 100.000 huurders in dezelfde situatie die alleen de pech hebben dat ze huren in de vrije sector of in de gereguleerde sector niet behorende tot een woningcorporatie? Zit daar een mogelijkheid tot beweging? Als collega Pijlman zo goed bestudeert waar hier de beweging zit, zit er ook een kans tot beweging in zijn fractie?

De heer Pijlman (D66):

Ja, zeker, maar dat is niet nieuw voor u. Daar hebt u net ook al iets over gezegd. Er is natuurlijk in het woonakkoord al een afspraak gemaakt met de Tweede Kamer dat de huren ook in de vrije sector aan banden worden gelegd. Dat is een forse ingreep. Dat was voor de zomer, toen u uw motie verdedigde, nog niet mogelijk. Dat is dus een forse ingreep. Ik hoor straks van de minister hoe zij naar de toekomst kijkt. Daar wil ik direct zelf ook nog iets over zeggen.

Ik had het gehad over de investeringen in de kwetsbare wijken, waar we blij mee zijn.

Voorzitter. Wij steunen dit beleid, maar we willen voor de nabije toekomst een verdere verlaging van de verhuurderheffing en die weggevallen verplichting voor de corporaties investeren in een fonds dat investeringen in sociale woningbouw en duurzaamheid mogelijk maakt. Kortom, er zijn ook in de begroting '21 veel vorderingen gemaakt. Een compliment daarvoor. Maar toch rijst de vraag, die net ook door de heer Kox werd gesteld, hoe nu verder? Wij hebben namelijk een enorme wooncrisis in ons land. Er zullen de komende tien jaar tussen de 1 en 1,5 miljoen woningen gebouwd moeten worden om iedereen onder dak te krijgen. Wie voert daar de regie over, is onze vraag aan de minister. Welke instrumenten zet zij in om de voortgang te bewaken? We hebben met elkaar te veel op de vrije markt gerekend. Wat is nu de agenda van de minister en van het ministerie, of het weer op te richten ministerie voor bouwen en wonen, voor de nabije toekomst als we deze crisis overzien? Er is, vinden wij, centrale regie nodig. Welke scenario's liggen voor tijdens de kabinetsformatie? Graag een reactie.

De heer Crone i (PvdA):

Net als de heer Rietkerk ondersteun ik graag wat u zegt. Wat meer centrale regie wordt Kamerbreed ondersteund, hier inmiddels maar ook al in de Tweede Kamer. Maar deze minister, uw partijgenoot, zit hier toch allang? Mevrouw Kaag zegt nu ook voortdurend, dagelijks: meer sociaal doen, meer sociaal doen. Overigens zonder GroenLinks en de PvdA, dus de meerderheid wordt gevormd met Forum voor Democratie en andere aan die kant. Maar los van deze bijzin …

De heer Pijlman (D66):

Wel een interessante bijzin, trouwens.

De heer Crone (PvdA):

Ja, ik volg het nieuws. Ik zoek juist een coalitie met mevrouw Kaag en deze minister, die hier allang zit. Zij kan toch, zoals de heer Rietkerk en ik zeggen, morgen al knopen helpen doorhakken? Dus waarom wacht u nu op een nieuwe minister?

De heer Pijlman (D66):

Dan hebt u mij helemaal niet goed verstaan. Coalities vormen, graag, met iedereen die ook dit beleid weer verder wil helpen. We hebben ook allemaal, uw partij zeker, een verantwoordelijkheid voor hoe we tot deze situatie zijn gekomen. Dat moeten we ook niet vergeten. Dus stappen zetten met elkaar om hier weer uit te komen? Ja, heel erg graag. En zeker, ik vraag ook aan de minister wat de plannen voor de komende tijd zijn. Ik geef haar ook een compliment voor wat er in de begroting allemaal al is gerealiseerd, en dat is niet weinig.

De heer Crone (PvdA):

Mijn vraag was veel simpeler: deze minister kan toch de komende maanden, zelfs in haar demissionaire periode, doen wat Rietkerk heeft gevraagd, namelijk mensen bij elkaar halen, knopen doorhakken? Daar is toch helemaal niets nieuws voor nodig, en geen nieuwe minister, niet van D66 of een andere partij?

De heer Pijlman (D66):

Dat is ook zo. U stelt nu via mij een vraag aan de minister die de heer Rietkerk eerder ook al heeft gesteld. Laten we even het antwoord afwachten. Ik vond de suggestie van de heer Rietkerk prima, al moeten we niet vervallen in nieuwe bureaucratie. Het gaat erom dat er centrale regie nodig is wat en waar er gebouwd moet worden.

De voorzitter:

De heer Crone, derde.

De heer Crone (PvdA):

Ik ben blij met deze steun.

De voorzitter:

De heer Rietkerk ziet af van de interruptie? U vervolgt uw betoog.

De heer Pijlman (D66):

We hadden het over centrale besluitvorming. Bouwen, bouwen, bouwen wordt de opgave voor het nieuwe kabinet. Daar is grond voor nodig. Voor een deel — dat zeg ik ook tegen de heer Rietkerk en tegen de VVD — zal dat ook boerengrond zijn; dat kan niet anders. Sociale woningbouw en verduurzaming zijn dringend nodig. Speculatie moet worden tegengegaan en een nieuw sociaal huurbeleid zonder toeslagen zou een uitgangspunt voor de toekomst moeten zijn.

Maar we hebben nog een hele lange weg te gaan en er moet veel gebeuren. Jonge mensen kunnen vaak zowel huur- als koopwoningen niet meer betalen. In Amsterdam mag je voor een studio van 30 m2 bieden vanaf €275.000. Dan maar huren. Huren vanaf €1.500 zijn dan gemeengoed. En voor sociale huur dien je soms al meer dan tien jaar op een wachtlijst te staan.

Het systeem is dolgedraaid. Het kabinet doet veel om binnen de mogelijkheden de bouw weer in beweging te krijgen, maar een totale doordenking van bouwen en wonen is noodzakelijk. Daarbij is ook creativiteit vereist.

De coronacrisis zal waarschijnlijk leiden tot verdere leegstand in de kantorensector. Kunnen we die kantoren geschikt maken voor bewoning? Eerder is dit ook gebeurd door een subsidieregeling van het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting. Graag een reactie.

Voorzitter. Ik richt me nu niet zozeer tot de minister maar wel tot het kabinet, want voor de korte termijn ligt er volgens D66 een nieuwe dreiging op de loer, het stikstofdossier. De maatregelen die het kabinet nu voorstelt op dat beleidsterrein zijn naar de mening van mijn fractie niet genoeg. Niet voor het milieu, niet voor de bouw. De kans is heel groot — hoor de commissie-Remkes — dat we volgend jaar door het ingrijpen van de Raad van State weer een nieuw PAS-schandaal georganiseerd hebben en dat de vergunningen voor de bouw weer stil moeten worden gelegd. Daarmee stellen we duizenden banen in de waagschaal. Bouwend Nederland waarschuwt en waarschuwt, maar wat doet het kabinet? Als één kalkoenhouder in Ermelo, zoals uit Trouw-onderzoek blijkt, meer stikstof uitstoot dan wij met elkaar met de 100 km/u rijden besparen en als het kabinet niet optreedt door wetgeving, dan vinden wij dat onverantwoordelijk. Voor het milieu, voor de bouw, voor de werkgelegenheid maar ook voor een gezonde landbouw en veeteelt. Nu al merken bijvoorbeeld fruittelers wat afnemende biodiversiteit voor hen betekent.

Grijp in en pak aan, zeg ik tegen het kabinet. Werkgelegenheid en woongelegenheid voor burgers is toch echt belangrijker dan de angst in te grijpen in een sector die onze steun verdient om zich veel sneller aan te passen aan natuur- en milieurichtlijnen dan ons parlement eerder goedkeurde. Graag een reactie van het kabinet.

Voorzitter. Ik wacht met veel belangstelling de beantwoording van het kabinet af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Pijlman. Dan is het woord aan de heer Crone namens de fractie van de Partij van de Arbeid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Crone i (PvdA):

Voorzitter. Ik ben blij met de minister vandaag. Ze heeft net de krant uit, dus er is alle tijd om nu een inhoudelijk debat te voeren. Ik vertrouw er ook op — het woord "vertrouwen" in alle opzichten — dat we nu een politieke rit vooruit kunnen doen en dat we samen in dit debat een stap verder komen. Want zoals al gezegd, dit is niet een fraai wetsontwerp. Sommigen noemden het lelijk, maar de Raad van State noemt het zelf arbitrair — ik kom daar natuurlijk op terug — en ook principieel niet in overeenstemming met gelijke behandeling. Dat is ernstig, zeker voor de Eerste Kamer, om daar ook het accent op te leggen.

Dus in reactie op de moties van Kox c.s. komt er nu toch een belangrijke verlaging van de huren in de sociale sector. Daarmee zouden 260.000 huurders met een laag inkomen kunnen worden geholpen. Dat juichen we zeer toe, want de PvdA staat voor lage en middeninkomens die in de knel komen.

Maar de manier waarop dit wordt geregeld is erg ingewikkeld, met heel veel rompslomp, heel veel gedoe. Ingewikkeld, zowel voor de huurders en de woningcorporaties alsook voor de Belastingdienst en ook nog voor de huurcommissies. Dus het mist eenvoud, eenvoud, eenvoud! Het is toch niet voor niks om dat in de weken van de hoorzittingen te moeten opmerken.

Maar ook principieel is iets grondig mis. Want zoals ook de Raad van State al zegt, het is arbitrair wie wel of niet wat krijgt. Mensen in gelijke posities, huurders, krijgen niet altijd dezelfde huurverlaging. Er is een verschil tussen de sociale en private sector, maar ook tussen verhuurders. Wel een verlaging van de huurdersheffing in de particuliere sector, maar ze hoeven er niks voor te doen, en de woningcorporaties krijgen niet voldoende.

Ook dat is geen gelijkheidsbeginsel. Dus we aarzelen of we dit nu wel moeten steunen per 1 januari, want het gelijkheidsbeginsel en de uitvoerbaarheid zijn toch de eerste toetsstenen, al vinden we het natuurlijk heel belangrijk dat er iets gebeurt. Dus waarom niet een simpele oplossing gekozen, zoals een generieke huurverlaging of een hogere huurtoeslag? Gewoon, knoppen die al bestaan in het stelsel en die je zo kunt veranderen.

Dus dat is de eerste vraag. Waarom niet simpel? Het lijkt na — dat zal ik volgende week bij de belastingen ook zeggen — "de Belastingdienst kan het niet goedkoper maken maar wel eenvoudiger" of we nu een kabinet hebben dat zegt: kan ik het ingewikkelder maken?

Voorzitter. Ik loop drie punten langs. De huren in de gereguleerde sector, de corporaties, dan in de private sector en ten slotte het woningbouwprogramma.

De huurverlaging klinkt natuurlijk heel mooi, maar mijn fractie ziet dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag wel een hele ronkende ambitie neerzet, namelijk dat het doel van deze wet is dat alle — uitroepteken — huurders met een laag inkomen in de sociale sector hierna passend wonen. Dat lijkt me nogal wat, want qua uitvoering bijzonder ambitieus. Maar is het dan passend dat als deze wet is aangenomen iemand in de bijstand een maandelijkse huur betaalt van €633? Ik heb het even uitgerekend. Als je een huis koopt van 6 ton tegen 1% rente, dan ben je goedkoper uit. €633 kale huur is niet passend.

Dus mijn vraag aan de minister is — anderen hebben het ook al gezegd — kan zij die ambitie waarmaken? En kan zij ook onderzoek laten zien waarin zij de ambitie waarmaakt dat dit een passend huurniveau is voor bijvoorbeeld mensen aan de onderkant?

Dan is de regeling wel zeer ingewikkeld. Alleen de naam al. Ik lees u de zin voor: "Huurders van woningcorporaties die in 2019 een gezamenlijk inkomen hadden dat niet hoger is dan de inkomensgrens voor passend toewijzen, krijgen een huurverlaging als zij een huur boven de toepasselijke aftoppingsgrens betalen."

En dan nog zo'n zin: "Huurders die meer recent een laag gezamenlijk inkomen hadden, kunnen tot eind 2021 zelf om huurverlaging vragen aan hun woningcorporatie op basis van hun gezamenlijk inkomen van de aan het verzoek voorafgaande zes maanden. Dat wordt in voorliggend wetsvoorstel geregeld."

Dat zijn dus zinnen, afkortingen en begrippen die geen gewone burger snapt. We pellen het even af: "het is een eenmalige verlaging", maar als ik het goed begrijp, is die wel structureel. Waarom staat dat er dan niet "een structurele verlaging"? Gelukkig maar, in de Tweede Kamer is het opgehelderd, zo heeft de minister verduidelijkt. Dit is structureel en het is ook substantieel, want het is €40 per maand netto. Dat is een groot bedrag, weliswaar gecorrigeerd voor de huurtoeslag, maar belangrijk voor mensen met weinig financiële armslag.

Maar is dit nu eenvoudig? Laten we weer positief beginnen. Het is eenvoudig, want het gaat automatisch. Want de woningcorporatie vraagt aan de Belastingdienst de inkomenscijfers op en verlaagt de huur. Klaar is Kees.

Maar voor velen zal het toch weer niet zo eenvoudig gaan. Zij kunnen of moeten het dan zelf aanvragen, bijvoorbeeld als zij tussentijds een lager inkomen hebben gekregen. Mijn vraag aan de minister is dan ook: hoe weet een huurder zelf dat hij recht heeft op verlaging, als de woningcorporatie het bijvoorbeeld verkeerd heeft gezien, of de Belastingdienst? Krijgen alle huurders, maar dan ook alle, een brief thuis, zodat zij zien "er is iets aan de hand, ik ga het nazoeken, narekenen, ik ga het aan een ander vragen?" Hoe wordt in deze vormgeving ook rekening gehouden met het advies van de WRR in het rapport Weten is nog geen doen?

Want dit is niet meer generiek en simpel uit te voeren. Dat geldt niet alleen voor mensen met een lager inkomen dan de toepasselijke inkomensgrens voor passend toewijzen — ik ga ervan dromen — voor wie de geldende huurprijs hoger is dan de toepasselijke aftoppingsgrens. Dit geldt in feite voor alle huurders, want ze moeten natuurlijk allemaal zelf toch kunnen onderzoeken: val ik in de prijzen of niet?

Voorzitter. Dan maken we het nog eenvoudiger maar niet heus, door een nieuw inkomensbegrip in te voeren: het halfjaar bruto-inkomen dat u zelf van uw loonstrookjes kunt halen. Maar het gaat niet om uw inkomen, het gaat om het gezamenlijk inkomen, dus natuurlijk ook van uw huisgenoten, voor zover die ouder dan 27 jaar zijn. We verlaten ons dus niet meer op het belastbaar inkomen zoals we dat gewend zijn. Dus hier ook een paar vragen over, want dat betekent dat vermogen niet meer meetelt. Dat betekent ook dat aftrekposten niet meer meetellen. Voor sommige mensen is het belastbaar, want lager dan bruto-inkomen, en dan denken ze "oh, nou val ik niet in de prijzen", terwijl ze met aftrekposten wel in de prijzen zouden vallen. Graag een toelichting op dat punt, want het wordt nu wel erg ingewikkeld. Ik neem aan dat dit allemaal wordt uitgelegd in de brief aan de huurders. Juist die huurders die niet in het automatische systeem van de corporaties en de Belastingdienst vallen, zullen het zelf moeten doen.

Voorzitter. Het is natuurlijk goed bedoeld, maar juist in deze doelgroep met zzp'ers, uitzendkrachten, wisselende contracten, maar ook mensen die de ene maand meer overuren hebben dan de andere, zijn die maandbedragen altijd wisselend; en ook nog van verschillende huisgenoten. Dit is toch niet uitvoerbaar? Hoeveel mensen, zo vraag ik de minister, gaan buiten de boot vallen omdat ze dit niet kunnen doen? U moet toch een inschatting hebben gemaakt hoeveel mensen van de beoogde 260.000 hierop vastlopen? Zijn dat er 2.000 of 10.000 of 20.000? Ik denk misschien wel meer. Behalve mensen in een pensioen- of uitkeringssituatie, die overigens ook niet constant hoeven te zijn, zullen heel veel mensen niet zomaar de loonstrookjes kunnen overleggen. Is er een doenvermogentoets gedaan en kunt u die toesturen?

Voorzitter. Het is gelukkig een structurele verlaging; mevrouw De Boer vroeg er ook al naar. Maar er komt er toch ook een correctie in 2024. De systematiek is nu even weggehaald op verzoek van de Tweede Kamer, maar de minister onderzoekt toch of ze iets kan corrigeren. We kunnen natuurlijk niet hebben dat mensen in 2024 achteraf te veel geld blijken te hebben gehad. Dat moeten we dan toch terugpakken. Daarom vraag ik: is die verlaging nou structureel, of kunnen mensen de ellende toch meemaken dat ze over een paar jaar horen dat ze een te hoog inkomen hadden en de huur alsnog omhoog gaat. Wie gaat dat dan betalen met terugwerkende kracht? Krijgen we dan opnieuw mensen die tussen de wal en het schip vallen, en zit deze minister dan in een hoorzitting om uit te leggen dat we dat niet voorzien hebben? Zowel voor de loonstrookjes als voor het terugwerkendekrachtkarakter wil ik vragen of er een hardheidsclausule in de wet zit. Ik begrijp dat een van de dingen bij de Toeslagenwet was dat er geen hardheidsclausule zou zijn geweest.

Dat brengt me bij het volgende punt. Mensen kunnen in beroep gaan bij de huurcommissie, maar de huurcommissie moet dan op z'n minst kunnen zeggen: het klopte niet helemaal, maar uw inkomen is zo laag, het is terecht dat u die huurverlaging krijgt voor de toekomst, of met terugwerkende kracht heeft gekregen, vanuit 2024. De huurcommissies zijn al overbelast en hebben wachttijden van meer dan een jaar. Ik neem aan dat mensen dan alsnog de huurverlaging nabetaald krijgen waar ze recht op hebben gehad als de huurcommissie ze gelijk geeft. Het zij zo, makkelijker wordt het er niet op, maar de huurcommissie is dan een soort beroepsinstantie.

Voorzitter. Waarom is het eigenlijk zo ingewikkeld? Is het de politieke angst dat als we het niet ingewikkeld maken, iedereen een huurverlaging krijgt? Is het de politieke angst dat anders scheefwoners weer iets krijgen, terwijl de meeste scheefwoners hooguit een paar tientjes boven de norm zitten? Ik zou zeggen: geef iedereen in de corporatiesector die generieke huurverlaging, want dan is die rompslomp er niet en hoeft de Belastingdienst niets te doen. Dan gaat het heel simpel met één druk op de knop binnen de corporaties. Of doe een generieke aanpassing aan de huurtoeslag, ook eenvoudig. Ik ben van de eenvoud, maar de minister en het kabinet doen dat niet omdat een scheefwoner kennelijk niet iets mag krijgen waar hij geen recht op zou hebben.

Voorzitter. Ik vraag hier een reactie op, want we komen nu op het punt dat het hele stelsel zo ingewikkeld is geworden — alle voorgaande sprekers hebben daar ook al op gewezen — dat we behoefte hebben aan een overzicht hoe we er nu voorstaan. Ik wil de minister vragen om een onderzoek te overleggen. De meeste cijfers die we kennen komen uit 2015, 2016, 2017 en 2018, maar leg nou eens een actueel overzicht neer van wie in de huursector zit, privaat dan wel in corporaties. Hoeveel mensen zijn het, hoe zijn de inkomens en hoe zijn de huren verdeeld? Dan kunnen we zien hoe we aan de knoppen moeten draaien. Dan kunnen we het beleid misschien wel per 1 juli aanstaande aanscherpen, of per 1 januari in het jaar daarop.

Ik heb daar een paar vragen over die ik niet allemaal zal herhalen, maar u hebt toegezegd op verzoek van GroenLinks en de Partij van de Arbeid dat u onderzoekt of er een structurele maatregel mogelijk is, een structurele verlenging van deze maatregel. Misschien kunt u daarbij mijn verzoek meenemen voor een onderzoek naar hoe die sector op dit moment in elkaar zit qua koopkracht, qua huur, qua inkomen.

Voorzitter. Dan de private sector. Het is zojuist al duidelijk gemaakt: in de private sector hebben mensen pech. Of nee, eigenlijk niet. De verhuurder heeft geluk. De verhuurderheffing gaat namelijk omlaag. De verhuurder krijgt er dus weer wat bij. Daar staat geen plicht tegenover om de huur te verlagen. Eigenlijk is dat gek. Ik vraag aan de minister: als u de verhuurderheffing in de private sector verlaagt, kan daar dan ook een soort dwang tegenover staan om iets te doen?

Hier gaat de minister twee kanten op. Ik eindig met de positieve kant. De minister hinkt op twee gedachten. Aan de ene kant zegt ze dat ze in de private sector geen huuraanpassing kan afdwingen, omdat het eigendomsrecht daar bij de verhuurder ligt. De minister zegt: pech dus voor de huurder, maar ik kan niet aan het eigendomsrecht van de verhuurder komen. De huurbaas is echt baas. Die heeft investeringsvrijheid. Hooguit is een vrijwillige huuraanpassing mogelijk. Je moet dan met de pet in de hand naar de huurbaas. Juist als die zich niet sociaal gedraagt, ga je als huurder natuurlijk niet naar de huurbaas. Je hebt al ervaring met zo iemand. Die doet dat dan dus niet.

Wij snappen de investeringsvrijheid en de huurvrijheid. We steunen wat de heer Rietkerk zegt: daar moet wat aan gebeuren. We willen een beschermende overheid tegenover niet goedwillende private verhuurders. Daarom ben ik heel blij dat de minister in het pakket met de Partij van de Arbeid en GroenLinks de initiatiefwet van Henk Nijboer ondersteunt. Daarmee zegt de minister: ik grijp toch in in de vrijheid van investeren van verhuurders. Kan de minister dat bevestigen? Dat betekent een inbreuk op het eigendomsrecht. Dat staat aan de kant die ik zou willen. Ik zou dan zeggen: waarom doet u dat dan ook niet met de aanpassing van de huurprijzen? Kunnen we deze wet alsnog ook op de vrije sector van toepassing verklaren? U bent nu namelijk over de drempel en durft via de initiatiefwet in te grijpen.

De heer Rietkerk i (CDA):

Een vraag aan de heer Crone. Over de disbalans met de private sector of commerciële partijen heb ik namens de CDA-fractie de suggestie gedaan om eens goed te kijken naar het puntenstelsel. Het kan heel simpel zijn om die 150 punten fors te verhogen. Daardoor kom je dichterbij de inflatie. Dat is een overzichtelijke maatregel. Hoe staat de PvdA-fractie daartegenover?

De heer Crone (PvdA):

Ik denk dat dat een heel goede suggestie is. Ik ken net als u heel veel mensen, vooral jongeren, die in de dure sector zitten en die privaat huren tegen enorm hoge prijzen. De heer Pijlman heeft daar ook over gesproken. Als je daar een woningwaardeerstelsel voor hebt, is dat goed. Ik stel hierbij een korte klap voor: als dit kan, waarom krijgen ze dan een lage verhuurderheffing waar ze niks voor hoeven terug te doen? Uw voorstel klinkt goed, maar laten we het betere niet de vijand van het goede laten zijn. Laten we elkaar steunen door nu een huurverlaging door te voeren zoals de minister voorstelt, al is die een beetje grof, maar dan ook voor de private sector. En laten we dan dat uitwerken. Daar komt dan natuurlijk de Huurcommissie achteraan. Dat is ingewikkeld. Maar ik ben daarvoor.

De heer Rietkerk (CDA):

Mijn tweede vraag heeft te maken met het eerste deel van het betoog en gaat over de lastendruk bij de woningbouwcorporatiesector. De PvdA-fractie heeft destijds de verhuurderheffing gesteund. Er ging een paar miljard per jaar af, wat een desastreus gevolg had voor de huren. Die zijn namelijk omhooggegaan. Hoe kijkt u door de bril van nu naar die beslissing? En hoe kijkt u vanuit die beslissing naar de toekomst?

De heer Crone (PvdA):

Ik denk dat het heel simpel is. De verhuurderheffing is toen ingevoerd als een crisismaatregel. Iedereen moest inleveren. Het was de tijd van de woningcorporaties en de Maserati's. Het was een crisismaatregel. Die crisis is over. De crisis is nu omgekeerd, want er is een tekort in de sector. Daarom staat in alle tegenbegrotingen van de PvdA van de laatste vier jaar dat de verhuurderheffing omlaag moet. Ik zou zelfs zeggen: zet die om in een solidariteitsheffing. Nu geldt de heffing generiek voor alle corporaties. Als je haar zou afschaffen, gaan de rijke misschien niet eens investeren. Ik zou liever een solidariteitsfonds hebben vanuit de verhuurderheffing. Dan heeft de minister nog een silver bullet in de achterzak. Daar kom ik straks nog op terug. Ik gun haar én een silver bullet én een zak geld. Dat is het antwoord: het was een crisismaatregel. Die is nu fout. Ik ben blij dat ook uw partij vooroploopt in verlaging en afschaffing.

De heer Rietkerk (CDA):

Het CDA was, is en blijft in de toekomst tegen de verhuurderheffing. Het is goed om te horen dat de PvdA het daarmee eens is, het schuivende paneel vasthoudend. Het woord "solidariteitsheffing" wordt daar nu aan toegevoegd. Dat past bij u. We kunnen voor de langere termijn samen optrekken als het gaat om het verlichten van de belastingdruk op de corporaties.

De heer Crone (PvdA):

Ja. We hebben ook nog de vennootschapsbelastingplicht, de ATAD en allerlei andere lastenverzwaringen gehad. Ook deze actie is trouwens per saldo weer een lichte verhoging van de lasten voor de corporaties, zegt de minister. Die leidt tot een iets minder grote verlaging van de verhuurderheffing. In die balans heeft de minister in juli al gezegd: de corporaties hebben een investeringstekort van 30 miljard. Ik geloof dat dat het bedrag was. Zij knikt nu, dus dat getal heb ik goed onthouden.

Overigens stond dit in mijn tekst voor zo meteen, voorzitter. Dat hoef ik dan niet te herhalen.

De voorzitter:

Dat scheelt weer.

De heer Crone (PvdA):

Er is dus een tekort van 30 miljard. De PvdA heeft op dat punt toen inderdaad deze maatregel genomen. Iemand die altijd hetzelfde vindt en niet nadenkt, moet niet in de politiek gaan. Als de flexibiliteit goed is, is dat prima.

Voorzitter. Samengevat zou ik zeggen: overweeg ook in de vrije sector een eenmalige huurverlaging, misschien gemaximeerd tot €1.000 of €1.250 huur per maand. Dat hebben we voor de zomer met u gewisseld. Ook in de vrije sector kan een bevriezing of een aanpassing omlaag helpen. Conform de initiatiefwet van de heer Nijboer, die u omarmt, bent u over de brug. U durft best in te grijpen in de private sector. Maak dan de regeling voor de corporaties een stuk eenvoudiger.

Voorzitter. Dan het laatste punt. Dat is het fundamentele woningtekort in de sector. Dat tekort is er in beide sectoren: in de private en de gereguleerde sector. Ik zei het al: zet de verhuurderheffing om in een solidariteitsfonds. Dan komt u al een heel eind op gang om die 30 miljard aan investeringstekort waarover u spreekt te gaan inlopen. Wilt u daarin meegaan?

Ik juich toe — anderen hebben dat al genoemd — dat er in ieder geval 450 miljoen komt voor kwetsbare wijken en krimpgebieden, zodat ook daar al snel dingen kunnen gebeuren. Ik weet uit de praktijk dat een kleine bijdrage vanuit de overheid soms voldoende is om onrendabele toppen weg te nemen, zodat grote private investeringen op gang komen. Ik ben dus blij met de steun die velen hiervoor uitspreken.

Voorzitter. Mijn laatste opmerking is dat uzelf de zilveren bullet bent om het probleem op te lossen. Het is echt waar: u heeft geen bevoegdheid. U kunt dus niet zeggen: gemeente, u moet dit of dat. Uiteindelijk kan dat wel, maar dat is niet de hoofdlijn. Juist iemand die geen macht en geen bevoegdheden heeft, kan het gezag hebben. Die heeft dus niet de macht, maar het gezag om te zeggen: "Gemeentes, provincies, private sector, waar zijn jullie mee bezig? Kom om de tafel en laten we het nu zo doen."

Ik gun u ook de stok achter de deur en het geld om hier en daar een onrendabele top weg te nemen. Maar ook de stok achter de deur waardoor u kunt zeggen: als jullie er na al die jaren nu niet binnen twee weken uit zijn, hak ik de knoop door. Weest u dus niet te bescheiden. Ik steun u ten volle en geef u alle vertrouwen, in alle opzichten, om als silver bullet dat gesprek te organiseren. Als dat niet kan via de constructie die de heer Rietkerk heeft genoemd, kan het ook op een andere manier. Ik weet dat nog, als oud-burgemeester. Je had bijna geen bevoegdheden, maar juist daarom was je effectief. Daarom accepteren de wethouders, de gemeenteraad en de private sector: goh, nou zijn we een jaar bezig, en nu komt de burgemeester langs en is het in een keer opgelost. Dat is omdat zij dan allemaal het gevoel hebben: laten we het nou doen. Je geeft niet aan elkaar toe. Het is in onderhandelingen altijd moeilijk om iets aan elkaar toe te geven. Je doet het dan voor de goede zaak.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik hoorde de heer Crone zeggen dat naast de macht ook het gezag van belang is. Dan ben ik overigens met hem eens. Ik heb een vraag over de verantwoordelijkheid en de wettelijke bevoegdheid als het gaat om de nationale woningbouwopgave. Thans hebben we te maken met de Wet op de ruimtelijke ordening. Die geeft deze minister voor de nationale woningbouwopgave al de bevoegdheid om te ondersteunen daar waar het decentraal goed loopt, en daar waar het niet loopt binnen twee weken met een inpassingsplan te komen. Hoe ziet de heer Crone die route en dat stuurmechanisme?

De heer Crone (PvdA):

Ik vind dat een prima stok achter de deur. Uiteindelijk moet je als minister kunnen zeggen: ik grijp in, met de wet in de hand. Maar je weet dat je dan de andere kant tegen je hebt: kijk eens even; dat is machtsmisbruik, want u grijpt in. Dan mobiliseer je als minister een hele gemeenteraad tegen je. Dan hebben zij een gemeenschappelijke vijand. De minister moet een gemeenschappelijke vriend worden door de oplossing aan te reiken en te helpen in plaats van te zeggen: ik doe dit met de wetgeving in de hand. Maar als het moet, moet het. Het is uiteindelijk een stok achter de deur.

De heer Rietkerk (CDA):

In dat antwoord beluister ik dat de minister op dit moment al de wettelijke mogelijkheden heeft om dit te doen, los van de effecten. Die wettelijke mogelijkheden en bevoegdheden zijn er op dit moment al. Overigens ben ik het met u eens dat dit het beste kan via het gezag en via overleg, ook regionaal en met lokale overheden. Als dat niet werkt, kan deze minister binnen twee weken tot een besluit komen om tot een inpassingsplan te komen. Is de heer Crone dat met mij eens?

De heer Crone (PvdA):

Ja. Ik heb het dan ook over het overleg dat we vanmiddag hebben over de NOVI. Op veel terreinen kunnen deze minister en andere ministers zeggen: ik heb misschien niet de bevoegdheid, maar we kunnen toch niet meer aan het land uitleggen dat er geen woningen komen, of dat nu in Amsterdam weer een programma wordt stilgelegd omdat er iets met een werf is. Dan los je dat met die werf op. Of dat nou met een beetje geld of met een ander woningprogramma is; je lost het op. Nu staan mensen tegenover elkaar. Iedereen die weleens onderhandeld heeft, weet dat het vaak gezichtsverlies is als je aan de ander toegeeft, maar niet als je toegeeft aan de minister. Zeker niet aan deze minister.

Voorzitter. Ik rond graag af. We zijn toch wel kritisch op dit wetsvoorstel, ook vanwege de rechtsongelijkheid tussen verhuurders, privaat, maar ook en vooral tussen de huurders natuurlijk. Het betreft niet iedereen, het is ingewikkeld. Ik hoop dus dat de minister toch nog een poging doet om het eenvoudiger te maken en dat we daarmee toch iets binnenhalen waarmee de huurders op een eenvoudiger manier deze huurverlaging krijgen. Laten we het iedereen geven en niet alleen aan de mensen die door de bomen het bos toch al niet meer zien. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Crone. Dan geef ik het woord aan de heer Van Hattem namens de fractie van de PVV.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank u, voorzitter. Hoe vaak horen we vanuit het kabinet wel niet: deze maatregel voeren we uit, want dat moet nu eenmaal van Brussel. Als stalorders van de ongekozen Europese Commissie komen, springt het kabinet strak in het gelid en loopt het voorop om slaafs de eurocratische nomenclatura te gehoorzamen.

Hoe anders is dat als dit kabinet een opdracht krijgt van onze eigen Nederlandse Eerste Kamer der Staten-Generaal? Dan legt deze minister botweg tot driemaal toe een motie naast zich neer en negeert daarbij bovendien zeer hautain een motie van afkeuring. Dat is en blijft een schande, voorzitter. De PVV-fractie had deze moties mede ingediend om onze huurders een steuntje in de rug te bieden, nu zij onder tien jaar Rutte geconfronteerd zijn met huurverhoging op huurverhoging, in totaal zo'n 26% in de sociale sector. De motie voor een tijdelijke huurstop in de sociale en de vrije sector dan wel maatregelen van vergelijkbare aard is met een beetje goede wil prima uitvoerbaar en heel hard nodig. Maar de minister blijft volharden in haar onwil. Deze zijde van het Binnenhof is immers niet Brussel, en zo haalt zij haar neus op voor deze Kamer.

Als klein doekje voor het bloeden komt de minister met het vandaag voorliggende wetsvoorstel: een eenmalige huurverlaging voor de huurders van een corporatiewoning met een laag inkomen. Van een algemene huurbevriezing in zowel de sociale als de vrije sector, zoals gevraagd in de moties, is hiermee geen sprake. Het is en blijft zo een halfleeg glas. En al zal de minister het als een halfvol glas willen zien, het blijft slechts een half glas. Het is bovendien een glas dat voor de huurders die wel onder deze wet vallen, ieder jaar leger wordt omdat zij na de eenmalige huurverlaging weer onder het reguliere huurverhogingsregime zullen vallen.

De andere groepen huurders blijven hiermee in de kou staan. Er ontstaat een ongelijke positie tussen huurders van een corporatiewoning met een lager inkomen en vergelijkbare huurders in de vrije sector bij particuliere of commerciële verhuurders. Ook de Raad van State is uitermate kritisch hierover. Ik citeer: "Dit leidt tot een arbitraire, ongelijke behandeling ten opzichte van huurders met een vergelijkbaar inkomen die niet voor de huurverlaging in aanmerking komen,". Aldus de Raad van State die het voorstel om die reden problematisch acht en niet positief adviseert. De minister heeft zich van deze kritiek net zo weinig aangetrokken als van de moties. Weliswaar noemt de minister enkele maatregelen, zoals de tijdelijke huurkorting, die huurders in de vrije sector of bij private huurders tegemoet zouden kunnen komen, maar die zijn niet vergelijkbaar met de huurverlaging bij corporatiewoningen. Zodoende blijft er een ongelijke behandeling bestaan. Als de minister in het wetsvoorstel over gelijke behandeling spreekt, gaat zij enkel uit van het perspectief van de verhuurders. Omdat private verhuurders doorgaans geen beroep kunnen doen op de lagere verhuurderheffing, zou een generieke huurbevriezing niet kunnen.

De minister weigert halsstarrig te zoeken naar een alternatief pad. Juist daarom is het noodzakelijk om alsnog uitvoering te geven aan de moties. Is de minister daartoe alsnog bereid?

De minister zegt eigenlijk nauwelijks betalingsproblemen te zien in de private huursector, want vaak hebben die huurders toch al een hoger inkomen. Maar het probleem is dat veel huurders al noodgedwongen particulier moeten huren omdat de wachtlijsten veel te lang zijn of omdat zij geen urgentie krijgen, zoals inwonende kinderen die bij het overlijden van hun ouders de huur niet mogen overnemen maar vaak, in tegenstelling tot bijvoorbeeld statushouders, ook geen urgentie krijgen. Dat zo veel mensen al niet terechtkunnen in de sociale huur is al onevenredig.

Om de moties uit te kunnen voeren moet de minister maar andere ambities bijstellen. Zo stelt de minister in de memorie van toelichting bij deze wet dat een generieke huurbevriezing, waar de Eerste Kamer om heeft verzocht, niet het meest doelmatig en effectief is, omdat, ik citeer: "verhuurders tegelijkertijd voor een grote nieuwbouw- en verduurzamingsopgave staan." Die verduurzamingsopgave is door de minister zelf opgelegd. Onvoorstelbaar hoge kosten moeten worden gemaakt om aan de deugddwang van het Klimaatakkoord te voldoen, om wijken aardgasvrij te maken, om met de nul-op-de-metermaatregelen de bouwkosten voor woningen ongekend de hoogte in te jagen. Is de minister misschien bereid om die duurzaamheidsambitie te laten varen om de huren te kunnen verlagen?

Wat de nieuwbouwopgave betreft, jaarlijks komen er ongeveer 100.000 inwoners bij in Nederland. Dat is een stad zo groot als Delft of Deventer. Daar is niet tegenop te bouwen, zeker niet als het land ook nog door Brusselse regels op slot zit door stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en alle open ruimte moet worden opgeofferd aan mega-windparken en zonnevelden. Schaarsere grond zorgt voor hogere grondprijzen en daarmee samen met hogere bouwkosten uiteindelijk ook voor hogere huurprijzen.

Terwijl Nederland dus al propvol is, komt een groot deel van die bevolkingsgroei ook nog eens voort uit de onophoudelijke massa-immigratie. Tijdens de afgelopen tien jaar Rutte zijn er al 110.000 sociale huurwoningen met voorrang toegewezen aan statushouders. En het gaat maar door. Komend jaar moeten 27.000 statushouders een woning krijgen, zo heeft het kabinet al laten weten aan gemeenten en provincies. Meer dan dubbel zoveel huizen voor statushouders in zuidoost-Brabant, kopte het Eindhovens Dagblad op 24 november jongstleden. En dat zal in andere regio's niet veel anders zijn. Minder wordt het niet. Integendeel, momenteel is dit kabinet bezig om grootschalig asielzoekerscentra uit te breiden of te heropenen, zoals in Budel, Almere en Azelo. Overal honderden plekken extra, tegen alle afspraken met de omgeving in. Deze onophoudelijke vervangingsmigratie drukt op de woningmarkt en daarmee ook op de huurprijzen. En terwijl deze statushouders met voorrang worden gehuisvest, staan onze Nederlandse huurders jarenlang op steeds verder oplopende wachtlijsten. Terwijl tegen alle afspraken in … En ik zie een interruptie, volgens mij.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Ik heb getwijfeld of ik er iets van zou zeggen of iets over zou vragen, maar het woord "vervangingsmigratie" deed voor mij de noodzaak ontstaan om toch de vraag te stellen. Mag ik van de heer Van Hattem horen wat hij daarmee precies bedoelt, waarom hij dat woord gebruikt en hoe hij dat vertaalt naar de behandeling van dit wetsvoorstel?

De heer Van Hattem (PVV):

Dit komt linea recta uit het jargon van onder andere de Verenigde Naties, een club die onder andere door GroenLinks bejubeld wordt. Die zetten dus ook in op legale migratie, om wegen richting massale migratie in stand te houden richting Europa. Daar komt het vandaan.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dan hoor ik graag van de heer Van Hattem waar in de documenten van de Verenigde Naties het woord "vervangingsmigratie" wordt genoemd.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat komt uit een rapport uit 2000. Sinds die tijd wordt het al regelmatig gebruikt in die vorm.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Maar benoemen de VN dat als een doelstelling volgens de heer Van Hattem? Ik begrijp dit echt niet.

De heer Van Hattem (PVV):

Het is een proces en voor een deel is het ook wel een bewuste keuze. Ook door bijvoorbeeld de Europese Unie wordt bewust ingezet op legale migratie, om die in stand te houden, om daarmee ook de sociale en demografische samenstelling van de Europese Unie te beïnvloeden, en daarmee ook in Nederland als lidstaat ervan.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik zal geen vraag meer stellen, maar ik neem echt afstand van het beschrijven van legale migratie als vervangingsmigratie alsof er een doel achter zou zitten om iets te vervangen. Legale migratie is legale migratie. Ik roep de heer Van Hattem ook op om het gewoon bij de feitelijke beschrijving te houden en daar niet allerlei suggesties aan te verbinden die er niets mee te maken hebben.

De heer Van Hattem (PVV):

Voorzitter. Feit is dat er honderdduizenden asielzoekers ieder jaar richting Europa komen. Er is sprake van massa-immigratie. Dat heeft nogal wat invloed op onze demografische samenstelling, dus het is een proces dat met name door GroenLinks wordt ingezet en bejubeld en dat ook gewoon een onderdeel is van bewust gevoerd beleid. Ik kan het niet mooier maken, maar wij zouden het wel anders willen: gewoon, de grenzen dicht.

De heer Van der Burg i (VVD):

Uw fractievoorzitter noemde in een debat met de minister-president bij de algemene beschouwingen niet het woord "vervangingsmigratie" maar "omvolken". Is dat wat u betreft hetzelfde?

De heer Van Hattem (PVV):

Dat kan inderdaad als een inwisselbaar begrip worden gezien. Nu hoor ik de VVD dat woord gebruiken. Als u liever dat woord gebruikt, vind ik het ook prima.

De heer Van der Burg (VVD):

Uiteraard hoort u mij dit woord niet gebruiken in de zin dat dat een standpunt is van de VVD, maar ik wijs er even op dat de minister-president bij het woord "omvolken" in deze Kamer een paar weken geleden heeft verwezen naar de oorsprong van het woord "omvolken".

De heer Van Hattem (PVV):

Ook dat woord komt dus uit het VN-jargon. "Omvolking" is ook een begrip dat uit die VN-rapporten komt en de VN is een verschrikkelijke organisatie, waar zulk soort ideeën bij vandaan komen. Dus we moeten inderdaad gewoon stoppen met zulk soort omvolkingsbeleid. Dus wat mij betreft gaat daar een hele dikke vette streep doorheen, zodat we dat woord ook hier nooit meer hoeven te gebruiken en wij gewoon over onze eigen grenzen gaan.

Voorzitter. Dat brengt mij ook weer bij mijn verhaal. Want terwijl tegen alle afspraken in overal snel azc's uit de grond worden gestampt — regels en systemen kunnen dan heel snel wijken — voert de minister als drogreden aan, de motie niet te kunnen uitvoeren omdat de systemen van de Belastingdienst niet zo snel kunnen worden aangepast. De ambtelijke molens mogen blijkbaar niet zo snel malen als het onze Nederlandse huurders betreft.

Voorzitter. Na alle huurstijgingen wil de PVV wel dat voor onze Nederlandse huurders het glas op een gelijkwaardige manier vol is. Daarom dienen we enkele moties in. Dit kabinet is wel bereid om 330 miljoen euro per jaar te betalen voor het coronaherstelfonds van de EU, maar niet voor een generieke huurbevriezing voor onze huurders. Daarom een motie om van deze afdracht aan de EU af te zien en in te zetten voor het terugdraaien van de huurverhogingen en voor de generieke huurverlagingen.

Ten tweede een motie om geen cent meer te investeren in asielzoekerscentra en in de duurzaamheidsopgave, maar dit geld in te zetten voor het terugdraaien van huurverhogingen en voor generieke huurverlagingen.

Tot slot een motie, gelet op de eerder aangenomen moties in deze Kamer, om vóór 1 januari 2021 met aanvullende maatregelen te komen om huurders in de vrije of private sector op een gelijkwaardige manier te compenseren als de huurders in de sociale sector die met deze wet een huurverlaging krijgen.

Hoewel het wetsvoorstel dus eigenlijk niet ver genoeg gaat, zullen we het wel steunen om in ieder geval een deel van onze huurders enigszins te kunnen compenseren.

Dan zal ik de moties voorlezen.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Faber-van de Klashorst, Van Strien, Bezaan en Ton van Kesteren wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met dit wetsvoorstel huurders in de private of vrije sector niet gelijkwaardig worden behandeld als huurders in de sociale sector met een corporatiewoning;

overwegende dat de Eerste Kamer meerdere moties heeft aangenomen om te komen tot een generieke huurverlaging voor al onze huurders;

roept de regering op om voor 1 januari 2021 met aanvullende maatregelen te komen om huurders in de vrije of private sector op een gelijkwaardige manier te compenseren als de huurders in de sociale sector die met deze wet een huurverlaging krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (35578, 35431).

De voorzitter:

De heer Pijlman.

De heer Pijlman i (D66):

Dank, voorzitter. Toch nog even een vraag. Het zong nog even bij mij na. U hebt net op vragen van de collega gezegd dat de termen die u gebruikt uit het VN-rapport uit 2000 komen. Ik zou toch graag even dat VN-rapport zien. Want we hebben nu al een paar keer in deze Kamer discussie gehad over termen die voor sommigen refereren aan een zwart verleden. Volgens u zijn het gewoon VN-termen. Laten we het uit de weg ruimen. U heeft dat rapport, dus geef even naam en rugnummer. Welk rapport, welke bladzijde? Dan zijn we van deze discussie af.

De heer Van Hattem (PVV):

Als u goed had opgelet: bij de Algemene Politieke Beschouwingen heeft mijn fractievoorzitter, mevrouw Faber ook letterlijk dat rapport genoemd. Dus daar is het terug te vinden. Ik heb het hier niet bij de hand. Alleen, daar werd wel duidelijk verwezen naar wat in het Engels geloof ik replacement migration werd genoemd. Dus het is daarin te vinden. Ik verwijs terug naar de Handelingen waarin een verwijzing staat. Anders kan ik het nu niet ter plekke geven, maar daar is het in ieder geval te vinden.

De heer Pijlman (D66):

Ik neem aan dat u het even aan ons ter beschikking stelt. Dat is makkelijker, denk ik.

De heer Van Hattem (PVV):

Uiteraard, maar het is sowieso in de Handelingen te vinden voor de luisteraars die niet aan dit debat deelnemen.

Voorzitter. Dan kom ik bij de volgende motie.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Faber-van de Klashorst, Van Strien, Bezaan en Ton van Kesteren wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet bereid is om 330 miljoen euro per jaar te betalen voor het coronaherstelfonds van de EU;

overwegende dat de Eerste Kamer meerdere moties heeft aangenomen om te komen tot een generieke huurverlaging voor onze huurders;

roept de regering op van de afdracht van het coronaherstelfonds aan de EU af te zien en deze middelen onder andere in te zetten voor het terugdraaien van de huurverhogingen en voor generieke huurverlagingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (35578, 35431).

De heer Van Hattem (PVV):

Tot slot de volgende motie

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Faber-van de Klashorst, Van Strien, Bezaan en Ton van Kesteren wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet volop investeert in uitbreiding en nieuwbouw van asielzoekerscentra;

constaterende dat het kabinet onder andere vanwege de kosten van de ambities voor de duurzaamheidsopgave afziet van een generieke huurverlaging;

overwegende dat de Eerste Kamer meerdere moties heeft aangenomen om te komen tot een generieke huurverlaging voor onze huurders;

roept de regering op geen cent meer te investeren in asielzoekerscentra en de duurzaamheidsopgave en deze middelen in te zetten voor het terugdraaien van de huurverhogingen en voor generieke huurverlagingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (35578, 35431).

De heer Van Hattem (PVV):

Tot slot in eerste termijn, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Hattem. Dan is het woord aan de heer Verkerk namens de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Voorzitter. Hartelijk dank. Ik ga terug naar mijn geboortedorp Nieuwer Ter Aa. Ik ben daar opgegroeid met twee keer drie w's. Als kind was een van de eerste woorden die ik hoorde het woord "woningwetwoning". Ik wist niet wat de Woningwet was, laat staan dat ik wist wat een woningwetwoning was. Aan de andere kant wist ik precies wat het betekende. Het waren de huizen in de Doude van Troostwijkstraat, de eerste straat als je het dorp inrijdt aan de linkerkant. Het waren ook de huizen in de Julianalaan, de tweede weg links.

In deze woningen woonden de agent, de onderwijzer, de spoorwegbeambte en de boerenknecht. Zij konden deze woningen betalen.

De tweede drie w's hadden betrekking op de woorden "werk, woning en wijf". Wat betreft dat laatste woord: de boodschap van de eerste feministische golf was in ons dorp nog niet doorgedrongen en Joke Kool-Smit had haar artikel Het onbehagen bij de vrouw nog niet geschreven. Maar deze drie w's drukten op fundamentele wijze uit wat van belang is voor een samenleving waarin mensen kunnen bloeien. Het gaat namelijk om werk, het gaat om betaalbare woningen en het gaat om stabiele relaties. Die opvatting werd breed gedeeld. En als ik het goed heb, wordt die opvatting nog steeds breed gedeeld.

Voorzitter, de twee keer drie w's laten het belang zien van betaalbare huurwoningen. Veel partijen in de Tweede en Eerste Kamer hebben gememoreerd dat huren de laatste jaren sterk zijn gestegen, waardoor het percentage van het inkomen dat sommige groepen in de samenleving aan huur betalen, onacceptabel hoog is geworden. In de visie van de fractie van de ChristenUnie komt de minister met het wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging huurders met een laag inkomen dan ook tegemoet aan de wens van de Eerste Kamer om de huren voor financieel kwetsbare burgers te verlagen.

Voorzitter. Het gaat in dit debat niet alleen om het genoemde wetsvoorstel. Het gaat ook over de bredere inbedding. Het gaat over een breder debat over wonen. In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de minister op dat het kabinet "met een bredere blik wil kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, waarbij inkomensbeleid, de subsidiëring op de huur- en koopmarkt, alsmede de verhuurderheffing in samenhang worden bezien." Ook wijst de minister op de verschillende wetsvoorstellen die op dit moment voorliggen in de Tweede Kamer en die bijdragen aan de betaalbaarheid voor huurders en een betere verdeling van betaalbare huurwoningen. De fractie van de ChristenUnie vraagt de minister of zij op deze uitspraken wil reflecteren. Is er sprake van een trendbreuk? Is deze wet de eerste in een reeks maatregelen die zowel in de sociale als in de private sector een halt toeroept aan het fenomeen dat de lagere en de middeninkomensgroepen elk jaar een hoger percentage van hun inkomen aan huur moeten uitgeven? Om het wat meer plastisch uit te drukken: waar droomt de minister van? Hoe groot zou dat percentage in de toekomst moeten zijn?

Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie heeft de minister gevraagd naar een kwantitatief inzicht in de benodigde hoeveelheid extra woningen, de 845.000. Het gaat daarbij om de vraag naar de invloed van demografische, sociale en economische ontwikkelingen. Het gaat ook om de vraag naar de invloed van speciale groepen als starters, studenten, daklozen, arbeidsmigranten, vluchtelingen en andere specifieke categorieën.

De heer Kox i (SP):

Collega Verkerk vraagt zich af waar de minister zoal van droomt. Het lijkt me heel interessant om dat te horen, maar misschien is het ook interessant om te horen waar de ChristenUnie van droomt als we het hebben over het betaalbaarder maken van onze woningen. Ik was aangedaan door het opsommen van de woningwetwoningervaringen van collega Verkerk. Hij noemde een heleboel straten. Hij had ook de Hoogstraat in Zeelst kunnen noemen. Daar woonde ik, samen met elf andere familiegenoten. Wij waren groot genoeg geworden om in een woningwetwoning te komen met ons twaalven. In ieder geval was daar het idee dat je zelfs met een gezin van tien kinderen en het loon van een sigarenmaker die woning zou moeten kunnen betalen. We zijn heel ver weg geraakt van dat ideaal. Dus waar droomt collega Verkerk over als hij het heeft over het meer betaalbaar maken van woningen? Dat vind ik minstens net zo interessant. Met collega Verkerk en de ChristenUnie kunnen we hier misschien meerderheden vormen die tegen de minister zeggen: "Dit is onze droom. Ziet u een kans om die te verwerkelijken?"

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik wil de heer Kox danken voor zijn vraag. Als ik namens mijn fractie aan de minister vraag waar zij van droomt — is er sprake van een trendbreuk? — dan wil ik daarmee ook heel expliciet naar voren brengen dat in de visie van de ChristenUnie er een trendbreuk moet komen. Wonen moet betaalbaar zijn, zeker voor de lage inkomensgroepen en voor de middeninkomensgroepen. De hoge inkomensgroepen hebben over het algemeen alle keuze. Dus als u vraagt wat u in de toekomst van de ChristenUnie kunt verwachten: u kunt verwachten dat wij daarop willen inzetten.

De heer Kox (SP):

Dat is goed om te horen en dat biedt perspectief voor de toekomst. Collega Verkerk zegt dat wonen via huren weer betaalbaar moet worden. De vraag blijft dan waarom de ChristenUnie niet bereid was om steun te geven aan een brede oproep van deze Kamer, door te zeggen: omdat het wonen al niet betaalbaar is, moeten we de huren dit keer in coronatijd in ieder geval niet extra verhogen. Is er bij de ChristenUnie het voortschrijdend inzicht om te zeggen dat dit eigenlijk nog niet zo'n dom idee was?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Voortschrijdend inzicht? Wij hebben indertijd uw motie niet gesteund, omdat het een generieke maatregel was die heel veel geld ging kosten. Wij hadden niet het gevoel dat dit nou de juiste motie was. Verder heeft de minister toegezegd om hierop terug te zullen komen. Dat zien we in deze wet. Ik ben blij met deze wet. Uw partij was blij met deze wet. Is dit helemaal voldoende? Die eerlijke vraag kunnen en moeten wij stellen. Als wij reflecteren op de woningmarkt, is het grootste probleem misschien dat we met z'n allen hebben toegestaan dat het een markt is geworden, en dat we te weinig aandacht hebben gehad voor wat wij vroeger met een prachtige term "volkshuisvesting" noemden. Onze partij is van mening dat dat de grootste fout is en dat die verklaart waarom we nu in deze situatie zitten.

De heer Kox (SP):

Het is altijd fijn om te horen dat er op een gegeven moment brede steun komt voor iets wat je tien of twintig jaar geleden over deze onderwerpen beweerd hebt, zoals mijn partij deed. Ik heb een laatste vraag. Als we het hebben over het meer betaalbaar maken van woningen, kan collega Verkerk dan leven met het feit dat de minister de woningen in de vrije sector en de woningen in de gereguleerde sector die niet toebehoren aan de woningcorporaties generiek van deze regeling uitzondert? Daar wonen namelijk mensen in dezelfde omstandigheden, met te lage inkomens en te hoge huren. Zij krijgen allemaal niks, terwijl de buurman bij wijze van spreken wel in aanmerking komt voor deze, overigens buitengewoon goede regeling uit dit wetsvoorstel. Valt met de ChristenUnie te praten over een oproep aan de minister om ook naar die groep te kijken?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Mijn vraag aan de minister rond de trendbreuk, gezien de nieuwe wetsvoorstellen die zij heeft aangekondigd, betekent dat wij vinden dat ook in de private sector huren minimaal getemporiseerd moeten worden. Ook daar moet een trendbreuk komen.

Wat betreft uw eerste opmerking wil ik zeggen dat ik ben opgevoed met Kuyper en Marx. Dat zal u misschien verbazen. Het geeft misschien aan waarom we af en toe een aantal verbindingen hebben, maar ik ook af en toe zeg: nee, daar gaan onze wegen uiteen. Ik dank u.

Voorzitter. Samengevat: wij hebben gevraagd hoeveel woningen en wat voor woningen we voor wie moeten bouwen. De minister geeft aan dat zij bezig is om dat in detail in kaart te brengen. De fractie van de ChristenUnie vraagt zich af welke cijfers de minister nodig heeft om een krachtig beleid te voeren en wanneer die cijfers beschikbaar komen; niet alleen op nationaal niveau, maar juist ook op regionaal niveau. Welke onzekerheid zit er in die getallen?

Voorzitter. Ik kom terug op het dorp waar ik geboren ben. De woningwetwoningen droegen in hoge mate bij aan betaalbaar wonen. Die woningen waren niet groot, maar deze burgers hadden een huis en ze woonden daar met plezier. Zoals ik van collega Kox begreep, kun je er zelfs met elf kinderen in wonen. Ze waren dus toch nog ruim genoeg. Het is onmogelijk om goed in de toekomst te kijken. Maar één ding zal duidelijk zijn: het is en blijft een geweldige opgave om in de toekomst voldoende betaalbare huur- en koopwoningen te realiseren.

Voorzitter. Deze minister is aan het bewind gekomen toen onze economie uit het dal van de financiële crisis aan het klimmen was. Zij heeft ervaren wat een crisis doet met huur- en koopwoningen en het beleid daaromtrent. De kans is groot dat onze economie weer in een recessie glijdt. De fractie van de ChristenUnie vraagt zich dan ook af welke lessen we uit het verleden kunnen leren. Hoe kunnen we ervoor zorgen dan de benodigde 845.000 woningen — wat een gigantische hoeveelheid! — gerealiseerd worden, passend bij de lokale vraag? Wat betekent dat voor het departement, voor de contacten met de lagere overheden, voor relaties met de sector? Wat zijn de grootste belemmeringen die weggenomen moeten worden? Kortom, wat zou het volgende kabinet moeten doen om ervoor te zorgen dat Nederland een land wordt waarin het goed wonen is?

Voorzitter. De ChristenUnie is van mening dat deze opgave alleen gerealiseerd kan worden als het Rijk en de provincies veel sturender dan voorheen de regie pakken, tezamen met een minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening die onvermoeibaar duwt, trekt en sleurt aan de woningbouw, op basis van een gedeelde ontwikkel- en investeringsagenda; een agenda waarin sociale en middeldure huurwoningen en betaalbare koopwoningen centraal staan; een agenda waarin de woningopgave in balans wordt gebracht met de opgaven op het gebied van landbouw, duurzaamheid en natuur.

De ChristenUnie pleit ook voor een verduurzaming van de woningvoorraad. Het gaat daarbij om een betaalbare transitie, ook voor huizenbezitters die deze investeringen niet zomaar kunnen doen.

Ten slotte pleit de ChristenUnie voor het voorkomen van energiearmoede. Zou de minister kunnen reflecteren op deze pleidooien?

De fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister. Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verkerk. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik schors de beraadslaging over dit wetsvoorstel tot na de middagpauze.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, tot 11.30 uur. Daarna beginnen wij met de behandeling van het wetsvoorstel Wet inburgering (35483).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Wet inburgering 20..

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..) (35483).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35483, Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving. Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Gurp namens de fractie van GroenLinks.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Gurp i (GroenLinks):

Voorzitter. Dank u wel. Ik zie dat de klok al loopt, dus ik begin meteen. We spreken vandaag over een wet, een wet over inburgering, die een fundamentele correctie is van de inburgeringswet uit 2013. Die wet uit 2013 was helemaal gebouwd op eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar. "Eigen verantwoordelijkheid" klinkt altijd goed. Wie is daartegen? Maar in de praktijk — en ik hoop dat we daar op andere terreinen ook lering uit trekken — bleek dat een grove overschatting te zijn van het "doen"-vermogen van de inburgeraar en een grove onderschatting van de perversiteit van de markt die daaromheen als vrije markt al dan niet bonafide, minder bonafide of absoluut niet bonafide met taalonderwijs aan de slag ging. Kortom, vriend en vijand waren het erover eens dat die wet jammerlijk faalde. Het pleit daarom voor deze minister dat hij dit ter hand heeft genomen en vrij snel na die oude wet — zeven jaar is niet zo lang voor zo'n wet — met een nieuwe wet komt die op andere en wat ons betreft betere pijlers is gestut.

Ik zei het al: de nieuwe wet biedt op essentiële punten verbetering ten opzichte van de oudere. Daar is de fractie van GroenLinks blij mee. Ik wil er dan ook aan het begin van dit debat maar geen misverstand over laten bestaan dat wij de intentie hebben om die wet te gaan steunen. Ik zeg natuurlijk "intentie", u kunt het nog verpesten, maar in principe en met een beetje goede antwoorden moeten we een heel end komen met elkaar.

Dat neemt niet weg dat er nog een aantal vragen en zorgen zijn, grotere en kleinere. Omwille van de tijd en het debat beperk ik me tot de grotere. Ik noem er vijf op.

De eerste gaat over de verhoogde taaleis. Een tweede zorg betreft de positie van gezinsmigranten of gezinsmigranten en overige migranten, zoals het dan heet, maar ik vat het maar even samen als gezinsmigranten. Een derde zorg gaat over de positie van de inburgeraars die instromen zolang de oude wet nog van kracht is. We weten inmiddels dat dit nog minstens een jaar het geval gaat zijn. Een vierde zorg zit in de doorwerking van de verhoogde taaleis in nieuwe, verzwaarde naturalisatie-eisen. Het besluit naturalisatie is hier niet aan de orde, maar er is toch een hele sterke inhoudelijke koppeling tussen die twee. Het vijfde punt van zorg betreft het uitgebreide sanctiesysteem in de nieuwe wet. Ik zal ze in die volgorde ook de revue laten passeren.

Om te beginnen de verhoogde taaleis. In het oude inburgeringssysteem werd in technische termen gezien taalniveau A2 gevraagd en in de nieuwe wet B1. Dat betekent dat je verwacht dat mensen voordat ze het inburgeringsdiploma krijgen beter en op een hoger niveau Nederlands spreken dan vroeger. Op zich is iedereen binnen en buiten deze Kamer er voorstander van dat mensen zo goed mogelijk Nederlands leren. Dat kan mensen alleen maar helpen en een steun in de rug geven bij hun burgerschap. Dus het is op zich een goede gedachte. Tegelijkertijd moet je ook reëel zijn. Ik geloof dat de minister inschat dat ongeveer 60% van de inburgeraars dat niveau B1 gaat halen. Een minister is natuurlijk altijd een beetje optimistisch over zijn eigen wet. Gemeenten spreken van 35%. Laat ik voor het gemak even niet over de percentages stoeien en zeggen dat het voor de helft haalbaar is en voor de helft niet haalbaar. Dat is toch nog wel een aanzienlijk gedeelte. Daar voorziet de wet op zich wel in, maar je moet het alleen, hoge uitzonderingen daargelaten, eerst allemaal wel op het hoogste niveau geprobeerd hebben. Daar zit onze zorg, want het eerst op het hoogste niveau moeten proberen betekent dus ook dat je op het hoogste niveau moet falen voordat je terug mag schakelen. Dat lijkt ons eerlijk gezegd psychologisch, maar ook qua efficiency van inzet en qua motivatie niet zo'n goede benadering. Dus onze vraag is of in het persoonlijk inburgeringsplan bij de brede intake, aan de voorkant, door de gemeente, niet veel eerder al een schifting gemaakt kan worden: B1 zit erin, of hier gaan we B1 echt serieus proberen. En bij anderen: bij die mensen zit het er echt niet in. Dan heb ik het niet alleen over mensen die evident niet leerbaar zijn, maar ook over anderen die men ook aan de voorkant al op een A2-niveau of op een meer bij hen passend niveau mag zetten. Dat voorkomt een hoop frustratie, ellende en negativiteit rondom iets wat toch positief zou moeten zijn. Nu is vraag één uiteraard, minister, om daarop te reageren.

Een tweede vraag gaat over de positie van de gezinsmigranten en overige migranten. In de nieuwe wet zit een belangrijk onderscheid. Daar wordt voor statushouders veel geregeld. De gemeente neemt voortaan de inkoop van taalonderwijs ter hand en betaalt dat ook. Voor de gezins- en overige migranten geldt dat niet. Eigenlijk geldt voor de gezins- en overige migranten op dit punt het oude systeem. Als ik het onaardig zeg, moeten zij het zelf maar uitzoeken. Dat is niet helemaal zo; zij krijgen een intake en er wordt nog wel met hen gesproken, maar uiteindelijk moeten zij voor hun eigen taalonderwijs blijven zorgen en moeten ze dat, zij het dat ze daarvoor een lening kunnen afsluiten, ook zelf betalen. Het oude systeem blijkt nou juist niet gewerkt te hebben, ook voor deze groep.

Dan is toch de vraag wat nou de inhoudelijke logica achter dat wat vreemde en kwestieuze onderscheid tussen die twee groepen is. Ook vanuit organisaties van gezinsmigranten wordt daar, terecht vind ik, op gewezen. Ik krijg eigenlijk in de uitleg in de stukken steeds niet veel meer antwoord dan: ja, die gezinsmigranten hebben zich in het thuisland kunnen voorbereiden en hebben hier al een partner die wat verdient, dus die maken een betere start.

Toch is dat maar een half verhaal, want dat was onder het oude systeem ook zo. Dan zie je dat ook de inburgering van gezinsmigranten weliswaar iets beter verloopt in aantallen dan van statushouders, maar toch ook een buitengewoon moeizaam proces is. Dus het antwoord "ja, ze hebben zich beter kunnen voorbereiden" is voor mij onvoldoende antwoord. Ik begrijp ook niet waarom je zo'n belangrijke systeemknip daarop fundeert. Dus ik zou heel graag van de minister een echt inhoudelijke onderbouwing hebben op dit punt, omdat ik me zorgen maak dat we, nu we het systeem beter maken, dan toch een belangrijke groep pakken en hier de helft van de inburgeraars van uitsluiten.

De derde zorg gaat over de groep die nog instroomt voor het nieuwe systeem wordt ingevoerd. Het was eerst de bedoeling misschien 1 januari, dat weet ik niet. Toen zou het 1 juli het komend jaar ingevoerd worden. Inmiddels hebben we gehoord dat het eind januari 2022 wordt en dan nog op zijn vroegst. We weten een beetje hoe dat gaat en we hebben er begrip voor dat je het pas moet invoeren als de uitvoering daar klaar voor is. Dat is ook een belangrijk punt van aandacht van deze Kamer. Tegelijkertijd kan het toch eigenlijk niet de bedoeling zijn, als je zegt dat het huidige systeem rammelt en faalt aan alle kanten, dat we dan nog een jaar lang of langer de mensen daarin laten instromen en dus ook daarmee nog een jaar of vijf van dat systeem onderdeel laten uitmaken, terwijl we allemaal weten dat het niet goed is. Dus onze vraag aan de minister is wat hij wil doen, bovenop de al eerder aan de gemeenten toegezegde 40 miljoen geloof ik om voor deze groep wat te doen, om dit nu groter wordende probleem ook adequaat op te lossen. Dat zal maatwerk vragen. Dat zal pilots vragen. Dat gaat ongetwijfeld ook centen kosten voor de gemeenten, maar ons lijkt daar alle aanleiding toe.

Die aanleiding wordt nog versterkt door het feit dat de IND bezig is achterstanden op te ruimen. Vanuit mijn hoofdfunctie weet ik dat wij ons er ook op kunnen voorbereiden dat we twee keer zo veel statushouders zullen moeten huisvesten als vorig jaar. Op zich is dat goed als die prop loskomt, maar dat wil wel zeggen dat dus een hele hoop statushouders gaan instromen, in een systeem waarvan we evident hebben gezegd: dat systeem deugt niet voor jullie. Dus graag daar actie op. U zou onze fractie buitengewoon blij maken met een mooie toezegging op dit gebied.

Dan ga ik naar naturalisatie. Daar gebeurt iets vreemds. Op zichzelf lijkt het mij logisch — en zo kennen we het systeem ook — dat de taaleisen die je bij naturalisatie stelt dezelfde zijn als die je bij inburgering stelt. Kortom, als iemand zijn inburgeringsbewijs of -diploma heeft en ook voor het overige aan de vereisten voor het Nederlanderschap voldoet — hij moet onder andere vijf jaar in Nederland wonen — dan kan hij dat Nederlanderschap krijgen. Het is ook logisch dat de taaleis bij naturalisatie dan dezelfde is als de taaleis bij inburgering. Zo op het eerste oog lijkt het Besluit naturalisatietoets, dat nu in consultatie is gegaan, dat ook te kennen, want daarin staat dat de taaleis bij inburgering naar B1 gaat en dus voor naturalisatie ook naar B1 gaat. So far so good.

Vervolgens schreef ik op dat er een addertje onder het gras zit, maar het is geen addertje; het is een hele partij adders en ze liggen ook nog boven op het gras. Dus je kunt er niet langsheen stappen, zeg maar. Alle nuance die in de Wet inburgering zit omtrent het behalen van B1, waarbij voor ongeveer de helft van de mensen wordt gezegd dat ze het niet zullen halen, maar dat het ook goed is, als ze maar goed hun best doen en het voor hen maximaal haalbare halen, ontbreekt in het Besluit naturalisatietoets. Er dreigt een situatie te ontstaan waarin we tegen een aanzienlijke groep mensen zeggen: "Jij hebt wel je inburgeringsdiploma gehaald; je hebt goed je best gedaan en je hebt op jouw niveau het maximale gehaald en de taal geleerd, maar voor het Nederlanderschap is dat toch echt onvoldoende."

Dat kan toch niet waar zijn? Daarmee creëer je tweederangsburgers. Het zijn burgers die aantoonbaar hebben geprobeerd zich de Nederlandse samenleving eigen te maken. Ze zijn ingeburgerd. Ze hebben zich de taal naar hun beste vermogen eigen gemaakt. Ze hebben hier een verblijfsgrond. Tegen die mensen wordt dan gezegd: "Jij mag geen Nederlander zijn, dus we sluiten jou uit van een aantal zaken die het Nederlandse burgerschap met zich meebrengt." Dat is demotiverend. Het is een volstrekt contrair signaal, want we willen eigenlijk dat iedereen meedoet en dat iedereen die zich daarvoor inzet ook staatsburger van dit prachtige land kan worden.

Ik weet niet hoe het met deze wet zit, maar ik denk dat het maximale wat ik de minister kan vragen is om stevig met zijn collega's in gesprek te gaan. Ik zou ze maar waarschuwen dat het zo echt niet gaat lukken. Dus het zou ons een lief ding waard zijn als het kabinet over de wijsheid beschikt — u hoeft daar geen verslag van te doen en u hoeft ook alleen de intentie op tafel te leggen — om met een ander voorstel voor naturalisatie te komen dan het besluit dat nu in consultatie is.

Voorzitter. Tot slot het sanctiesysteem. Ik was er wat verbaasd over. Er is gezegd dat de effectiviteit van het oude sanctiesysteem niet groot is geweest. Kortom, het werkt niet echt met die sancties. We weten natuurlijk ook dat negatieve sancties een stressfactor zijn. Ik begrijp dat je iets van een stok achter de deur moet hebben. Daar gaat het niet om, maar ik heb een beetje opgeteld wat er allemaal aan boete- en sanctiemogelijkheden in zitten. Ik geloof dat ik tot zeven plekken ben gekomen. Gemeenten kunnen dat doen en het DUO kan dat doen. U geeft zelf in uw antwoorden aan dat u begrijpt dat het complex en verwarrend kan zijn. Had dat nou niet een stuk moderner gekund en kan dat niet alsnog een stuk moderner? Kunnen we niet meer positieve prikkels inbouwen en het aantal negatieve sancties tot het minimum beperken, zodat we een systeem bouwen waarin niet op alle mogelijke plekken staat dat er wat dreigt als je het niet doet? Dat werkt niet motiverend.

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten. Resumerend vraag ik het volgende. Wat kan deze Kamer? Dat is altijd moeilijk, hè? Je kunt tegen een wet stemmen, maar ik ben helemaal niet van plan om tegen de wet te stemmen. Je kunt de minister heel vriendelijk in de ogen kijken en vragen: wil je het alsjeblieft voor me doen? Nou, daar komt het ongeveer op neer. Als het in een motie moet, dan moet het in een motie, maar nog liever heb ik dat u het gewoon belooft op de punten die ik heb genoemd. Zou u nou heel goed in de gaten kunnen houden — en dat noem ik monitoring; jaarlijks wordt er gemonitord — hoe die verhoogde taaleis doorwerkt in slagingspercentages en hoeveel mensen er halverwege de rit toch nog naar een lager niveau moeten terugschakelen? Zou u ook heel goed willen monitoren wat er met de gezinsmigranten gebeurt? Ik wijs op mijn zorg dat er eerste- en tweederangs inburgeraars komen. Kunt u zorgen dat die zorg niet bewaarheid wordt? Daar hebben we getallen voor nodig. Zou u heel goed willen monitoren dat de ondertussengroep — een lelijk woord voor de groep die nog instroomt — niet tussen de wielen van de wagen komt, zodat die mensen een zo veel mogelijk op de nieuwe wet gebaseerd systeem van inburgering kunnen krijgen? En zou u goed voor ons in de gaten willen houden hoeveel sancties er nu eigenlijk worden uitgedeeld en wat het effect van die sancties is? "Goed in de gaten houden" impliceert dan natuurlijk dat het inzichtelijk wordt gemaakt, dat wij dat ook nog mogen zien. Ik vraag u ook om de bereidheid uit te spreken om het systeem bij te stellen als de zorgen die wij daarover hebben zich voordoen, want dan kunnen we met een gerust hart samen de toekomst ingaan.

Voorzitter. Ik ben heel benieuwd naar de antwoorden van de minister. Ik laat achttien seconden over voor mijn opvolger hier achter deze kansel.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Gurp. Dan is het woord aan mevrouw Nooren namens de fractie van de Partij van de Arbeid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Wat fijn dat er goed voor ons schoongemaakt wordt, voorzitter.

Voorzitter. Eindelijk, dacht mijn fractie, toen het wetsvoorstel Inburgering 20.. ingediend werd in de senaat, vlak voor het zomerreces. Al jaren is nagenoeg iedereen die betrokken is bij de inburgering van nieuwkomers ervan overtuigd dat het een verkeerde keuze is geweest om inburgeraars zelf de volledige verantwoordelijkheid te geven voor het behalen van het inburgeringsexamen, waaronder de inkoop van scholing. Vaak gaat het om kwetsbare mensen die slachtoffer zijn geworden van ondernemers die niet geïnteresseerd zijn in de kwaliteit van de inburgeringslessen, maar alleen gedreven zijn door geld. Met desastreuse effecten, bleek al tijdens de eerste evaluatie van de Inburgeringswet in 2016. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over de toevoeging van de participatieverklaring aan het inburgeringsexamen in 2017 — mevrouw Oomen was daarbij — hebben we erop aangedrongen om zo snel mogelijk veranderingen in het stelsel door te voeren. Iedereen was het er toen over eens dat de gemeenten de spilfunctie moesten krijgen. Appeltje-eitje zou je zeggen. En toch heeft het tot juni 2020 geduurd tot het wetsvoorstel waar we vandaag over spreken ingediend is in de Tweede Kamer. Met mijn voorganger vind ik het lang duren en niet kort.

Waarom heeft het zo lang geduurd, vragen wij de minister. Staan de nieuwkomers en het belang om hen een warm welkom te heten en alles in het werk te stellen zodat zij volwaardig mee kunnen doen in onze samenleving, wel hoog genoeg op de agenda van dit kabinet, zo vraagt de PvdA-fractie zich af. Iedere dag gedraald is er één te veel, zo oordeelt mijn fractie.

Voorzitter. Ons gevoel van onbehagen wordt extra geprikkeld door de titel van het wetsvoorstel. "Wet inburgering 20.."; puntje, puntje. Daar spreekt weinig urgentie en ambitie uit. Daar komt nog bij dat we op 11 november jongstleden van de minister het bericht kregen dat invoering van de wet per 1 juli 2021 niet mogelijk is. Ketenpartners, waaronder het COA, DUO, Divosa en de gemeenten, hebben meer tijd nodig voor de voorbereiding. Dit bericht staat in schril contrast met de antwoorden op de schriftelijke vragen die we op 16 oktober ontvingen. Daarin meldt de regering vol vertrouwen te zijn dat de wet op 1 juli aanstaande ingevoerd kan worden en dat alle voorbereidingen op rolletjes lopen. Hoe kan dit, zo vragen wij de minister. Heeft de minister wel voldoende zicht op de vorderingen in de voorbereiding en, zo ja, hoe en welk beeld levert dat op? Welke instrumenten gaat de minister inzetten als blijkt dat de gemeenten en andere ketenpartners niet genoeg voortgang boeken in de voorbereidingen van deze wet? Gemeenten, die ook aan de gang moeten met het zorgen voor voldoende woningen, de klimaat- en duurzaamheidsopgave, de invoering van de Omgevingswet en alle gevolgen van de coronapandemie.

Hoe wordt gegarandeerd dat de invoering van deze wet wel genoeg prioriteit krijgt? In de brief van de minister zagen wij namelijk nog een gaatje om het nog verder uit te kunnen stellen. Daar willen we graag helderheid over. En bovenal: hoe zorgen we dat de inburgeraars niet weer het kind van de rekening worden? Hoe garandeert de minister dat de inburgeraars in staat worden gesteld om dat te doen waar ze hard voor werken en van dromen, namelijk volwaardig meedoen in onze Nederlandse samenleving? Nu de invoering vertraagd is, kan de minister toezeggen dat hij wat extra's gaat doen voor de huidige inburgeraars in het komend jaar met de misschien wel 100 miljoen die nu extra beschikbaar is? En, zo ja, wat dan? En, zo nee, waarom niet?

Voorzitter. De PvdA-fractie is blij met dit wetsvoorstel, met de systeemverantwoordelijkheid voor de inburgering die nadrukkelijk bij de minister ligt. Zij is ook blij dat gemeenten de expliciete verantwoordelijkheid hebben om de inburgering als regisseur goed vorm te geven, met daarbij de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraars. De brede intake is een belangrijke basis voor het persoonlijke inburgeringsplan en maatwerk. Wij vinden het goed dat het leren van de Nederlandse taal en de participatie in de maatschappij daarbij hand in hand gaan.

Tot zover het goede nieuws. Er is nog wel een aantal punten waar wij vragen over hebben dan wel ons ernstig zorgen over maken. Wat de sancties betreft sluiten wij ons aan bij de vragen die GroenLinks daarover gesteld heeft. We zouden ook iets willen weten over de manier waarop we omgaan met de sancties naar de gemeenten toe, want de VNG heeft aangegeven daar niet blij mee te zijn.

Laten we beginnen met het fundament van de wet: de minister als systeemverantwoordelijke en gemeenten die de spil zijn in de uitvoering. Een rolverdeling die vergelijkbaar is met de decentralisaties in het sociaal domein en de zorg, met helaas wisselend succes. Hoe voorkomen we dat, ook lerende van vijf jaar decentralisaties in het sociaal domein, het te lang duurt voordat er gehandeld wordt als de wet niet werkt zoals beoogd? Een evaluatie na drie en vijf jaar is dan te laat. Hoe houdt de minister in de komende jaren zicht op de uitvoering en wanneer grijpt hij in? Wat krijgen wij daarover te horen? Met andere woorden: wat zijn voor de minister de ijkpunten voor zijn systeemverantwoordelijkheid, zo vraagt de PvdA-fractie zich af. Op welke punten en wanneer overweegt de minister bij of krachtens AMvB's nadere regels te stellen?

Dan de taaleis die gesteld wordt. Die gaat fors omhoog van A2, basisgebruiker, naar B1, onafhankelijk gebruiker. We begrijpen de inhoudelijke ambitie. Taalniveau A2 is immers vaak te laag voor het vinden van een baan. Maar is het een haalbare eis?

In de tussenrapportage van de pilots op de site van Divosa staat uitdrukkelijk dat er nog geen beeld is van de haalbaarheid van de hogere taaleisen. Sterker nog, er zijn een viertal knelpunten die het behalen van een hoger taalniveau in de weg staan, variërend van de beschikbaarheid van kinderopvang tot het ontbreken van geschikt werk als leercontext, en van de impact van het feitelijke taalniveau van de deelnemers tot het gebrek aan digitale vaardigheden. Het zijn knelpunten die niet eenvoudig op te lossen zijn, of ziet de minister dit anders? Waarop is gebaseerd dat B1 — GroenLinks vroeg dat ook al — een realistische taaleis is? Wat gaat de minister doen als de B1-taaleis te hoog blijkt te zijn en in de praktijk mocht blijken dat veel inburgeraars die niet gaan halen?

Samenleven doe je samen. Als je elkaar ontmoet, ga je in gesprek met elkaar en begrijp je elkaar beter. De PvdA vindt het belangrijk dat scholing van inburgeraars zo veel mogelijk in verbinding staat met het regulier onderwijs. Wat de PvdA betreft wordt het inburgeringsonderwijs georganiseerd op reguliere onderwijsinstellingen. Kan de minister aangeven welke stappen inmiddels gezet zijn om de rol van de mbo's in dezen te versterken en kan hij toezeggen ons te informeren over de afspraken die er met de MBO Raad en de mbo's dit jaar worden gemaakt? Hopelijk worden die afspraken echt gemaakt dit jaar. En wat de PvdA betreft wordt dit onderwijs ruimhartig aangeboden. Ook voor mensen die al langer in Nederland zijn, is het beheersen van de Nederlandse taal essentieel om mee te tellen en mee te doen. Welke mogelijkheden ziet de minister om dit mogelijk te maken?

Voorzitter. Het volgende punt waarover wij ons zorgen maken is de positie van mensen die voor gezinshereniging naar Nederland komen. De PvdA-fractie vindt dat de regering te gemakkelijk ervan uitgaat dat gezinsmigranten het op eigen kracht wel zullen halen, en zeker het inburgeringsexamen. Er wordt gesproken over de mogelijkheden om maatwerk te leveren, maar gaan gemeenten dat doen als ze daar geen middelen voor krijgen financieel gezien? Wij vrezen van niet. Gaat dan de financiële positie van de gemeente niet bepalen welke ondersteuning zij krijgen in plaats van de behoefte die zij hebben? Wij vinden het een gemiste kans en zijn benieuwd of de minister manieren ziet om hier nog verandering in te brengen.

Overigens zijn de voortekenen niet gunstig. Als we kijken naar internationaal vergelijkend onderzoek wat betreft de arbeidsparticipatie van statushouders, wordt pijnlijk duidelijk dat we het in Nederland niet goed doen. Als hoogopgeleide statushouders onder hun niveau werken, wat betekent dat dan voor laagopgeleide statushouders? Onmiskenbaar staat, zeker nu, hun baan onder druk en is hun arbeidspositie zwak. Dat helpt niet als je mee wilt doen in de samenleving. Het is iets te makkelijk om ervan uit te gaan dat zij zelf de inburgering van hun gezinsleden regelen. Zeker asielmigranten hebben vaak veel meegemaakt en zijn onzeker zijn over hun toekomst. Het zijn mensen die daardoor vaak in een overlevingsstand staan en die beter functioneren als ze weten dat hun partner bij ze mag blijven. En laten we nou eerlijk zijn: zou dat niet voor ons allemaal gelden? Waarom reiken we hun niet de hand en geven we hun dezelfde faciliteiten als andere inburgeraars? Gaat ook in dit geval de kost niet voor de baat uit? Hoe gaat de minister volgen hoe het met ze gaat? Zou een deel van de middelen die in 2021 beschikbaar is door het later invoeren van de Wet inburgering niet ingezet kunnen worden voor ondersteuning van de gezinsmigranten?

Wij hebben nog een specifieke vraag over de rol van de werkgevers. Van werkgevers mag een bijdrage verwacht worden voor mensen die zij in dienst nemen, ook wat betreft de integratie in de samenleving en het beheersen van de Nederlandse taal. Er is een zogeheten Taalakkoord, waarbij 150 branches en werkgevers betrokken zijn. Vindt de minister nou 150 veel of weinig? De kosten van taalcursussen moeten betaald worden uit de opleidingsbudgetten, maar daar zit vaak al heel veel druk op. Mag een financiële bijdrage aan de kosten van inburgering van arbeidsmigranten en hun gezinsleden onderdeel uitmaken van de werkkostenregeling, zo vraagt de PvdA aan de minister. Als dat niet het geval is, is de minister bereid om dit mogelijk te maken? Het draagt ontegenzeggelijk bij aan de kwaliteit van het werk en het welbevinden van de arbeidsmigranten en hun gezinnen.

Daarmee kom ik op een in het afgelopen jaar groeiende groep mensen in onze samenleving die langdurig in ons land wonen, maar niet volledig integreren. Dat zijn de zogeheten "expats", meestal Engelssprekend, maar ook arbeidsmigranten uit EU-landen, die zich steeds vaker met hun hele gezin in Nederland vestigen. Ook voor hen geldt dat het beheersen van de Nederlandse taal en ook andere elementen van de inburgeringsscholing, zoals het kennen van onze omgangsvormen, waarden en normen en het gezondheids- en rechtssysteem, eraan zullen bijdragen dat zij zich thuis voelen in onze samenleving. De minister schrijft dat gemeenten ook voor hen taalcursussen kunnen aanbieden, dat voor de EU-migranten middelen beschikbaar zijn op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dat werkgevers die betrokken zijn bij het eerder genoemde Taalakkoord taalcursussen kunnen geven aan hun medewerkers. Dat klinkt allemaal mooi en hoopvol, maar hoeveel mensen worden hiermee bereikt en welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd om dit te stimuleren?

Voorzitter. Een specifiek punt. Wie valt onder het nieuwe regime en voor wie gelden de eisen uit de huidige wet? De gemeente Apeldoorn heeft ons in een brief van 19 november gewezen op de inburgeringsplicht voor jongeren van 16 en 17 jaar. Zij zijn inburgeringsplichtig, maar hoeven niet in te burgeren als zij onderwijs aan een reguliere onderwijsinstelling volgen. Als zij 18 zijn en nog geen mbo-diploma hebben, vallen zij op basis van de oude inburgeringsplicht onder de huidige inburgeringswet. Dat is onhandig en complex. De gemeente Apeldoorn pleit ervoor om de wet op dit punt aan te scherpen en alle nieuwe inburgeraars onder de nieuwe wet te laten vallen, onder wie deze jongeren. De PvdA-fractie begrijpt dit pleidooi. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Is zij bereid om dit punt op te lossen en, zo ja, op welke wijze?

Voorzitter. Wij hebben het vandaag over de Wet inburgering. Net als de fractie van GroenLinks wil mijn fractie helderheid van de minister over de aansluiting van de eisen voor inburgering op die voor naturalisatie. Zou het niet zo moeten zijn dat de taaleisen voor naturalisatie gelijk zijn aan die voor de inburgering? Als we de gemeente vertrouwen als regisseur en die stelt dat B1 niet haalbaar is, kun je daarna toch niet een hoger taalniveau eisen voor de naturalisatie? Hoe ziet de minister dit?

Voorzitter. Daarmee kom ik op het laatste en bijna in alle debatten onvermijdelijke onderwerp: de effecten van de coronapandemie. Er wordt afstandsonderwijs gegeven, soms gecombineerd met klassikaal inburgeringsonderwijs. Werkt dat wel, vragen wij ons af. De examens zijn uitgesteld. Bovendien zijn er ernstige belemmeringen wat stageplaatsen en passend werk betreft. Gisteren ontvingen we van de minister een brief over de verlenging van de termijn voor de inburgeraars. Kan de minister deze brief toelichten? Welke termijnen gelden voor welke groep inburgeraars? Waarom wordt niet gekozen voor een generieke verlenging? Wat gaat de minister doen als mocht blijken dat de impact van de coronapandemie de inburgering meer in de weg staat dan nu wordt verondersteld?

Voorzitter. Ik rond af. De PvdA-fractie is een groot voorstander van het versterken van de regierol van de gemeenten in de inburgering en de systeemverantwoordelijkheid bij de minister. Het kan ons niet snel genoeg gaan voordat we dat voor elkaar krijgen. Het gaat er immers om dat we alles in het werk stellen om te realiseren dat inburgeraars de Nederlandse taal gaan beheersen én volwaardig deelnemen in onze samenleving. Dat laat onverlet dat er bij mijn fractie zorgen zijn of de wet gaat werken zoals beoogd. Wij hopen dat de minister ons gerust kan stellen dan wel bereid is om zaken die niet goed geregeld zijn, te repareren. We zien uiteraard met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.

Mevrouw Stienen i (D66):

Ik dank mevrouw Nooren voor dit prachtige verhaal. U zult zo merken dat ik haar vanuit de D66-fractie voor een heel groot deel kan volgen, in de voordelen en in de nadelen. Maar toch: in dit huis kijken we ook naar de uitvoering en ik vind dat we ook even moeten reflecteren op wat we nu kunnen leren van de afgelopen periode. De wet die we nu afschaffen als deze wet wordt ingevoerd, is onder een VVD/PvdA-kabinet tot stand gekomen. Wij weten hier alles over het balanceren in coalities, maar als ik het aan mevrouw Nooren mag vragen: met de kennis van nu, wat zijn dan de uitvoeringslessen van de vorige wet? Wat moet nu echt beter? Kunnen we daarvan leren?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Die lessen zijn overigens ook heel uitgebreid aan de orde gekomen bij het debat over de participatieverklaring. De lessen zijn dat je niet voor marktwerking moet gaan als er geen gelijkwaardigheid op de markt is. Dat is een van de kernen. De tweede les is dat je taal en maatschappelijk functioneren bij elkaar moet brengen. Dat is heel duidelijk: inburgering is meer dan een taaleis stellen. De derde les is dat je naast zwakke mensen moet gaan staan en niet tegenover hen. De heer Van Gurp zei dat ook al. We moeten naast mensen staan en niet tegenover hen. We moeten stimuleren en faciliteren, en we moeten mensen vertrouwen. Ik denk dat de vorige inburgeringswet meer vanuit wantrouwen geschreven is, vanuit de gedachte dat ze niet goed hun best doen, en niet vanuit de gedachte dat we er voor die mensen moeten zijn.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik vind het mooi. Voortschrijdend inzicht. Dank u wel.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Voorzitter. Dat hebben we ook al eerder geconstateerd en daarom baal ik er zo van dat die wet er pas vandaag ligt, want eigenlijk hebben we al bij het bespreken van de participatieverklaring — mevrouw Oomen was daar ook bij — collectief gezegd: haast maken, haast maken; doe dit nou heel snel! Dan vind ik het teleurstellend om in december 2020 iets te doen wat in 2016 al niet goed werkte. Wij als PvdA zeggen: als het niet goed is, stel je dingen bij.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik zit even tot 100 te tellen. Soms zou je graag met een wit vel beginnen, maar als het vel al helemaal ingekleurd is, dan snap ik ook heel goed dat deze regering dit even nodig had.

Mevrouw Nooren (PvdA):

O, ze hoeft geen antwoord meer. Maar ik wil wel even dit zeggen: de evaluatie uit 2016 gaf al aan dat er dingen niet goed gingen. Toen is er wel van alles geprobeerd. Nu ligt er een fundamenteel ander stelsel, maar dit had gewoon sneller gekund. Dat is het oordeel van mijn fractie.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Dan is het woord aan mevrouw Stienen namens de fractie van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Stienen i (D66):

Voorzitter. Vandaag behandelen we de nieuwe Wet inburgering. Voordat ik inga op de inhoud van de wet, wil ik mijn betoog inleiden met een reflectie op het begrip "inburgeren". Dit doe ik graag vanuit het perspectief van rechtsfilosofe Tamar de Waal. Zij bestudeerde voor haar proefschrift Conditional Belonging uit 2017 het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers in relatie tot het toelatingsbeleid van EU-lidstaten. Volgens haar bestaat het begrip "inburgeren" uit twee delen: "in" en "burgeren". Dit veronderstelt dat de net gearriveerde nieuwkomers in een Nederlandse samenleving komen die helemaal af is. Zij moeten als nieuwkomer laten zien dat zij passen binnen de samenleving voordat zij zich thuis mogen voelen. Wanneer zij het inburgeringsexamen hebben gehaald, zijn zij geslaagd en zijn daarmee dus "in-geburgerd".

Maar zo voelt het niet voor veel nieuwkomers. Want zij ervaren hun eerste jaren in Nederland niet als een makkelijke landingsbaan, maar als een hindernisbaan met vele hoepels en horden. Het begint met de asielaanvraag, de tijdelijke verblijfsvergunning, het afnemen van toetsen, het ondertekenen van de participatieverklaring. Dat zal met deze nieuwe wet ook zo zijn, omdat er nog het Persoonlijk Plan Inburgering en Participatie, de PIP, en de Module Arbeidsmarkt en Participatie, de MAP, bij komen. Zij zullen dan meteen leren over de afkortingscultuur in Nederland. Overigens moeten nieuwkomers die inburgering niet afsluiten op taalniveau B1 en daarna het Nederlanderschap willen aanvragen, ook nog een naturalisatietoets doen. Kortom, de D66-fractie snapt het gevoel van vele nieuwkomers dat ze voortdurend examen moeten doen in dit nieuwe land voordat ze echt ingeburgerd zijn en zich thuis mogen voelen.

Voor de goede orde, de leden van de D66-fractie staan achter de onderliggende doelstelling van deze Wet inburgering: alle nieuwkomers moeten de kans krijgen zo snel mogelijk te kunnen meedoen. De vraag is natuurlijk welk land Nederland in 2020 is. Welk land zal Nederland zijn in 2030? Hoe zien we ons land waar de nieuwkomers "in-burgeren"? Is dit land af? Mijn fractie ziet dat de Nederlandse samenleving voortdurend in beweging is en dat lang niet iedereen altijd kan meedoen, ook niet de mensen die hier al generaties wonen. Ook naar die burgers hebben we de voortdurende verantwoordelijkheid om hun de kans te geven mee te kunnen doen en hen waar mogelijk een nieuwe start te laten maken. Daarom snap ik dat Tamar de Waal in haar analyses de voorkeur heeft voor de term "een goede start" boven "inburgeren". Volgens haar betekent dit dat iedere nieuwkomer de kans moet krijgen om een goede start te maken, om zo toegang te krijgen tot goed onderwijs, werk en de samenleving. En voor die goede start heeft ieder mens passende vaardigheden nodig om mee te kunnen doen aan die samenleving.

Mijn fractie hoort graag van de minister een reflectie op de visie van Tamar de Waal op die goede start en op de onderliggende waarde die voor ons aan deze wet ten grondslag ligt: inburgeren is een wederzijds proces, van de nieuwkomer én de Nederlander, waarin lotsverbondenheid, medemenselijkheid en wederkerigheid centraal staan.

Voorzitter. Voor de leden van de D66-fractie is het nieuwe wetsvoorstel een flinke verbetering ten opzichte van het huidige systeem. Allereerst kiest het nieuwe systeem niet voor een one-size-fits-allbenadering maar heeft het oog voor het individu. Er is ruimte voor maatwerk en begeleiding via de PIP en de MAP; iedere nieuwkomer heeft immers andere handvatten nodig voor die goede start. Daarnaast verdwijnt het leenstelsel voor statushouders, waardoor zij niet met een schuld starten. Ook nemen gemeenten de regie over het taalonderwijs, waardoor de kans op betere kwaliteit groter en die op fraude kleiner is. En er is veel aandacht voor het vinden van aansluiting met de Nederlandse samenleving. Allemaal van groot belang voor die goede start.

Toch heeft mijn fractie ook aandachtspunten. Deze aandachtspunten richten zich op drie niveaus: de verschillende groepen inburgeringsplichtigen, de gemeenten en de Rijksoverheid, en handhaving. Daarnaast heeft mijn fractie vragen over de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de inburgeraars in het huidige en mogelijk ook het nieuwe systeem. Daar zijn al eerder vragen over gesteld door de collega's.

De D66-fractie is blij met het afschrift van de brief van de minister aan de Tweede Kamer die wij gisteren aan het eind van de middag ontvingen, waarin hij met een oplossing komt voor vertraging die verschillende inburgeraars hebben opgelopen. Wij stellen het op prijs als de minister ook in deze Kamer nog een toelichting geeft op die maatregelen. Ik zal in mijn inbreng nog ingaan op het uitstellen van de invoeringsdatum.

Voorzitter. Mijn fractie heeft zoals gezegd nog wat vragen over de mogelijke verbeterpunten. Ik kan me heel goed voorstellen dat de minister in het team wellicht denkt: dat zijn best wel veel vragen. Maar we hebben ervoor gekozen om meteen na de eerste memorie van antwoord een plenair debat te houden, vanwege de haast die wij ook zien. Dus dat wil ik even gezegd hebben als er in het team misschien wordt gedacht: nou, dat zijn wel heel veel vragen van die dame van D66. Dat hoort ook bij onze taak.

Voorzitter. Bij het inwerkingtreden van de wet ontstaan er verschillende groepen inburgeraars. De eerste groep zijn de statushouders die vanaf 1 januari 2022 beginnen met het inburgeringstraject. Mijn fractie vindt dat met name deze groep de voordelen ondervindt van het voorliggende wetsvoorstel en echt de kans krijgt op die goede start. Wel heb ik nog enkele specifieke uitvoeringsvragen. In de memorie van antwoord geeft de minister aan dat de leerbaarheidstoets uitgevoerd zal worden door een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen onafhankelijke partij. Heeft de minister al meer inzicht wie die partij is? Daarnaast is de D66-fractie benieuwd hoe bij de Module Arbeidsmarkt en Participatie succes zal worden gemeten. Wie gaat die meting doen?

Over de overige groepen heeft de D66-fractie de volgende vragen. De tweede groep is namelijk de ondertussengroep. Leuk woord voor galgje, trouwens. Dit zijn de inburgeraars die al zijn begonnen aan het traject en daardoor niet onder het nieuwe systeem zullen vallen. Deze groep wordt groter door het uitstellen van de wet. Kan de minister aangeven hoe groot deze groep op dit moment is en wat het uitstel van de wet betekent voor de mogelijke groei van de omvang van deze ondertussengroep? Wat gebeurt er met de inburgeraars die vanaf 1 juli 2021 tot en met december 2021 zouden beginnen aan het traject? Hoe kan de minister bijdragen aan het verzachten van de consequenties van het uitstel voor deze groep? Want ook zij hebben volgens mijn fractie recht op die goede start en zouden niet moeten lijden onder uitvoeringsproblemen in de inburgeringsketen.

De derde groep bestaat uit gezinsmigranten. Het lijkt erop dat de nadelen van het huidige systeem voor een deel voor hen blijven gelden en die goede start voor hen dus lastiger te verwezenlijken is. Ze moeten geld lenen voor taalles, lopen de kans bij verkeerde bureaus terecht te komen en krijgen andere, misschien wel mindere begeleiding bij inburgering. Of ziet mijn fractie dat verkeerd?

De minister geeft in de beantwoording van onze vragen aan dat hij dit wezenlijk een andere groep vindt. De gezinsmigranten hebben immers al een netwerk en meer kennis van de Nederlandse samenleving. Op deze stellingname kwam kritiek vanuit de Raad van State en ook de VNG. Zij hebben twijfels over de inschatting van de zelfredzaamheid van deze groep. De VNG dringt ook aan op goede monitoring om ook voor deze groep een goede start veilig te stellen. Kan de minister daarop reageren?

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Ik ben ook wel benieuwd wat de vertegenwoordiger van D66 zelf vindt van de gezinsmigranten. Vragen stellen is mooi, maar misschien is het goed om ook een inkijkje te geven in de opvattingen van D66 hierover.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik ben namens mijn fractie best wel ongelukkig met het onderscheid tussen de statushouders en de gezinsmigranten. Ik geloof dat dat voldoende antwoord is.

Mevrouw Nooren (PvdA):

De heer Van Gurp was heel duidelijk: hij vroeg of de minister hem tegemoet kon komen. Ik heb ook een poging gewaagd. Verwacht u alleen een antwoord, of hebt u een idee hoe dat beter zou kunnen?

Mevrouw Stienen (D66):

Ik wacht in eerste instantie op het antwoord van de minister en daar zal ik dan in tweede termijn op terugkomen. Want ik wil goed kunnen nadenken of we nog iets met een motie kunnen doen.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik ga door. Een tweetal lessen uit de tussenrapportage van Divosa, naar aanleiding van de pilot Veranderopgave Inburgering over vrouwelijke nareizigers en gezinsmigranten trokken de aandacht van mijn fractie: "Zorg ervoor dat nareizende vrouwen vanaf dag één een eigen dossier hebben en niet worden toegevoegd aan dat van de man die al in Nederland is. Twee: sta stil bij de selectie- of inclusiecriteria van ondersteuningsaanbod en voorkom dat vrouwen onnodig worden uitgesloten.". Wat gaat de minister doen met deze lessen?

En dan de vierde groep: de EU-arbeidsmigranten. Daar vragen wij ook aandacht voor. Wij weten dat zij niet binnen de huidige en de nieuwe Inburgeringswet vallen, maar het is wel een groep die vaak langer in Nederland blijft, omdat ze niet meedoen aan een inburgeringstraject en daardoor vaak in een kwetsbare positie terechtkomen in onze samenleving. Arbeidsmigranten zijn vaak van cruciaal belang voor bepaalde sectoren in onze economie. Hun aanwezigheid kan ook een behoorlijke invloed hebben op de sociale cohesie in buurten en gemeenten waar ze wonen, waar hun kinderen naar school gaan. Een goede start is dus ook belangrijk voor deze groep en haar omgeving. Dit is een van de conclusies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten in zijn recente advies Geen tweederangs burgers. Kan de minister aangeven welke instrumenten hij ziet om ook deze groep mee te kunnen laten doen in de samenleving? Hoe zouden de werkgevers van deze EU-arbeidsmigranten medeverantwoordelijkheid kunnen dragen voor de inburgering?

Ik ga verder over de relatie met de naturalisatietoets. Ik besef dat mijn volgende vraag ogenschijnlijk niet bij deze wet en ook niet bij deze minister hoort. Maar in de memorie van toelichting is daar wel aandacht voor, namelijk de uniforme taaleis van B1 voor het verlenen van het Nederlanderschap. Dus wil mijn fractie graag een reactie van de minister op de relatie van de Inburgeringswet met de naturalisatietoets. Natuurlijk wil ook D66 dat alle mensen in Nederland het hoogst mogelijk taalniveau halen, ook mensen die Nederlander willen worden. Maar wat betekent dit voor inburgeraars die de A2 of de Z-route volgen? Kunnen zij dan nooit meer Nederlander worden? Creëren we dan niet een groep tweederangsburgers? Mijn fractie maakt zich hier zorgen over. Want kan dit betekenen dat, zoals Vluchtelingenwerk stelt, hierdoor tienduizenden mensen niet in aanmerking kunnen komen voor het Nederlanderschap? Wat betekent dit voor onze democratie en het idee van burgerschap als migranten het risico lopen nooit volledig mee te tellen? Graag een reactie van de minister op deze zorgen.

Dan kom ik op het onderwerp monitoring en evaluatie. Tevens geeft de minister in de memorie van toelichting aan dat de ondertussengroep, omdat ze niet meedoet aan het nieuwe systeem, geen onderdeel zal uitmaken van de evaluatie van de nieuwe wet. Dit bevreemdt de fractie van D66, omdat ook de ondertussengroep te maken zal krijgen met de uniforme taaleis van B1 wanneer ze zich willen naturaliseren. Mijn fractie ziet graag dat de voortgang van de ervaringen en de resultaten van de ondertussengroep net als die van de gezinsmigranten worden gemonitord en worden meegenomen in de evaluatie. Kan de minister aangeven of dit mogelijk is?

En dan over de belofte van één loket. In de memorie van antwoord geeft de minister aan bezig te zijn met het realiseren van één loket voor de inburgeraar voor de hele inburgeringsketen. Kan de minister aangeven hoe het ervoor staat met deze ontwikkeling? Wanneer verwacht hij dat de loketfunctie klaar zal zijn? Op welke wijze zal hierover worden gecommuniceerd? Is die informatie ook toegankelijk in andere talen? Want als mensen hier net aankomen, zitten ze niet op het benodigde niveau om de heldere en duidelijke overheidscommunicatie meteen te begrijpen.

Dan ga ik naar het volgende niveau, de gemeenten, waarover al veel is gezegd door de collega's. Tot welk niveau kan de decentralisatie van de uitvoeringstaken voor verschillen tussen de gemeenten zorgen? Immers, de ene gemeente zal meer capaciteit en kennis hebben dan de andere. Kan de minister aangeven wat hij doet om de verschillen te verkleinen, zodat er een gelijk speelveld is? Verder heeft de VNG aangegeven dat gemeenten moeite hebben met de wijze van financieren. Dit gebeurt namelijk deels door middel van prestatiebekostiging. Dit betekent dat gemeenten met hogere slagingspercentages hiervoor worden beloond. De VNG geeft aan dat de gemeenten weinig beleidsruimte hebben en hierdoor weinig invloed zullen hebben op de prestaties. Dit komt vervolgens ten nadele van de gemeenten. De D66-fractie ziet net als de gemeenten niet de toegevoegde waarde van deze prestatiebekostiging. Daarnaast zal ook de COVID-19-pandemie gevolgen hebben op eventuele vertraging. Kan de minister hierop reflecteren en heeft zij overwogen om de prestatiebekostiging, gezien de omstandigheden, later in werking te laten treden?

Dan kom ik bij het laatste niveau: het Rijk en de handhaving, te beginnen bij de verdeling tussen gemeenten en rijksoverheid. Wij zijn ook, net als de collega's, blij met het feit dat de gemeenten de regie krijgen over de uitvoering en de rijksoverheid de stelselverantwoordelijkheid behoudt. Gezien alle lessen die we leren uit de parlementair onderzoeken over de kinderopvangtoeslag en de uitvoeringsorganisaties hoort mijn fractie graag wat voor de minister rode lijnen zijn wanneer hij denkt te moeten ingrijpen als het gaat om gesignaleerde — misschien wel door die monitoring — gebrekkige uitvoering en handhaving. Hoe zorgt hij dat alarmsignalen van gebruikers zoals inburgeraars en gemeenten eerder tot aanpassingen kunnen leiden?

Tijdens het ontwikkelen van de nieuwe inburgeringswet is gevraagd aan een groep nieuwe oudkomers, dus ervaringsdeskundigen die het traject zelf al hebben doorlopen, om zich te verenigen in de Klankbordgroep Nieuwkomers. Zij hebben de minister geadviseerd over de nieuwe wet. De leden van de D66-fractie omarmen dit initiatief en vragen aan de minister wat er bij het aannemen van de wet met deze groep gebeurt. Volgens D66 zou het goed zijn als voortdurend gebruik wordt gemaakt van de ervaringen van de inburgeraars via bijvoorbeeld lokale klankbordgroepen bij verschillende gemeenten in het land. Want het maakt nogal wat uit of je in Horst aan de Maas inburgert of in Rotterdam aan de Maas. Deze aanpak zou het stelsel echt lerend kunnen maken. Welke mogelijkheden ziet de minister om dit structureel aan te pakken? Immers, als we in een vroegtijdig stadium signalen serieus nemen van de mensen waar het om gaat, kan de overheid eerder ingrijpen en bijsturen.

Ter voorbereiding op deze wet hebben wij met verschillende raadsleden en experts gesproken. Zij hebben ons aangegeven dat er echt nu al behoefte is aan beleidsmatige ruimte bij de gemeenten. Momenteel kan de gemeente bijvoorbeeld niet optreden tegen malafide taalbureaus. De gemeente mag onder de huidige Wet inburgering niet ontmoedigen om naar een bepaald taalbureau te gaan, dit is zelfs tegen de wet. Kan de minister hierop reageren? En kan hij aangeven of hij mogelijkheden ziet om in de tussentijd deze beleidsruimte te vergroten?

In het huidige systeem moeten de inburgeraars hun taallessen zelf inkopen. Alleen taalscholen met een keurmerk van Blik op Werk mogen geld bij DUO declareren. Naast Blik op Werk is in het nieuwe wetsvoorstel de onderwijsinspectie betrokken bij de handhaving. De groter wordende ondertussengroep en gezinsmigranten moeten ook onder het nieuwe wetsvoorstel nog steeds hun taalonderwijs zelf inkopen. Kan de minister aangeven hoe hij deze groepen gaat behoeden voor de mogelijke fraude binnen taalscholen? Hoe kunnen deze groepen zeker weten dat ze voor kwalitatief onderwijs kiezen? Welke stappen binnen de huidige kaders van de wet zet de minister ondanks het uitstel al tegen de bestrijding van deze fraude?

Voorzitter. Dan kom ik toe aan het uitstellen van de invoeringsdatum. Daar is al veel over gezegd. Wij zijn vooral benieuwd hoe de minister reageert op de kritische reacties die vanuit diverse gemeenten en de VNG zijn gekomen op dit uitstel. Wat gebeurt er nu met gemeenten die echt stonden te popelen om aan de slag te gaan met de nieuwe Wet inburgering? Welke experimenteerruimte kunnen zij dan wel krijgen opdat ze het momentum kunnen vasthouden?

Ik vermoed dat de COVID-19-pandemie hoogstwaarschijnlijk nog een tijdje onder ons blijft. Helaas weten wij niet wanneer het einde in zicht is. Ook dat zal de uitvoeringsorganisaties raken. Kan de minister ons garanderen dat de wet daadwerkelijk zal ingaan op 1 januari 2022?

Voorzitter. De D66-fractie denkt dat het uitstel ook mogelijkheden heeft. Voor de eerste zes maanden van de inwerkingtreding in 2021 was een bedrag van 68,1 miljoen gereserveerd. Hiervan gaat volgens de informatie die wij hebben gekregen 27,4 miljoen naar uitvoeringskosten en 40,7 miljoen euro naar inburgeringsvoorzieningen. Kan de minister aangeven wat er met deze bedragen gebeurt? Schuiven deze bijvoorbeeld op, of biedt het ruimte om ondersteuning te geven aan gemeenten die wel al gereed zijn voor deze nieuwe wet?

Tot slot. Mijn fractie vindt het een verantwoordelijkheid van ons allemaal om nieuwkomers een goede start te gunnen. Dat vergt inzet van de nieuwkomer én van de Nederlandse samenleving. Graag deel ik een observatie van Shermin Amiri. Hij kwam negen jaar geleden als strafrechtadvocaat en rechtsfilosoof uit Iran. Hij heeft inmiddels een hbo-opleiding sociale juridische dienstverlening afgerond en werkt nu bij OpenEmbassy als adviseur en strategisch projectleider met nieuwkomers die hun weg willen vinden in Nederland. Zijn weg was er inderdaad een van behoorlijk wat hoepels en horden. Hij is enthousiast over deze wet en vindt het jammer dat de wet is uitgesteld, want hij gunt graag zo veel mogelijk nieuwkomers zo snel mogelijk een betere kans op een goede start. Maar laat 2021 geen verloren jaar zijn voor de inburgering. Dat zegt Shermin Amiri ook. Ik citeer hem. "Ik zie ook kansen, om de tijd te nemen om het begrip integratie samen met nieuwkomers opnieuw te definiëren. Het gaat om het menselijk kapitaal, laten we dat gaan benutten en niet verspelen." Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Stienen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dan schors ik de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur.

De vergadering wordt van 12.25 uur tot 13.30 uur geschorst.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Mededelingen

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De leden Van Pareren, Beukering, Pouw-Verweij, Berkhout en Hermans hebben met ingang van 29 november jongstleden een nieuwe fractie gevormd, te weten de Fractie-Van Pareren.

Als gevolg van deze afsplitsing zijn de commissielidmaatschappen die zij namens hun vorige fractie bekleedden, beëindigd. Op verzoek van de Fractie-Van Pareren heb ik op grond van artikel 36 van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer aangewezen:

  • het lid Van Pareren als lid van de commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad, voor Justitie en Veiligheid en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
  • het lid Beukering als lid van de commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, voor Koninkrijksrelaties en voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad;
  • het lid Pouw-Verweij als lid van de commissies voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
  • het lid Berkhout als lid van de commissies voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Financiën en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
  • het lid Hermans als lid van de commissie voor Europese Zaken.

Ik stel de Kamer voor om, gelet op de motie-Rosenmöller/Jorritsma c.s., op grond van artikel 34 van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer, een tijdelijke commissie voorbereiding parlementair onderzoek effectiviteit antidiscriminatiewetgeving in te stellen. Deze commissie heeft tot taak een onderzoeksvoorstel op te stellen en de Kamer daarover te rapporteren.

Het onderzoeksvoorstel bevat in ieder geval de aanleiding voor het onderzoek, een vastomlijnde onderzoeksvraag en een opsplitsing daarvan in deelvragen. Daarnaast dient het voorstel indicaties van de kosten van het onderzoek, van de tijdsduur van het onderzoek en van de benodigde ambtelijke ondersteuning te bevatten. Ten slotte dient het voorstel een onderbouwde keuze voor het in te zetten onderzoeksinstrument te bevatten. Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.

Ik deel de Kamer mede dat ik op grond van artikel 36, eerste en tweede lid, van het Reglement van Orde het aantal leden van de commissie heb bepaald op twaalf en de volgende leden als lid van de commissie heb aangewezen:

  • uit de CDA-fractie het lid Rombouts;
  • uit de VVD-fractie het lid Van der Burg;
  • uit de SP-fractie het lid Gerkens;
  • uit de GroenLinksfractie het lid Ganzevoort;
  • uit de ChristenUniefractie het lid Verkerk;
  • uit de D66-fractie het lid Stienen;
  • uit de FVD-fractie het lid Van Wely;
  • uit de PvdA-fractie het lid Vos;
  • uit de 50PLUS-fractie het lid Baay-Timmerman;
  • uit de SGP-fractie het lid Van Dijk;
  • uit de Fractie-Otten het lid Otten;
  • uit de Fractie-Van Pareren het lid Van Pareren.

Voorts deel ik de Kamer mee dat ik op grond van artikel 37, eerste lid, van het Reglement van Orde tot voorzitter van de tijdelijke commissie het lid Ganzevoort heb benoemd en tot ondervoorzitter het lid Van der Burg. De heer L. Dragstra zal optreden als griffier van de tijdelijke commissie.

Ik stel voor deze mededeling voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik wens de commissie veel succes toe bij haar werkzaamheden.

Ten slotte meld ik de Kamer dat ik op verzoek van de D66-fractie de heer Dittrich heb aangewezen als lid van de commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad en dat ik op verzoek van de PvdA-fractie het lid Vos heb aangewezen als lid van de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de plaats van het lid Nooren.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Hamerstukken

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet luchtvaart in verband met het inzetten van het instrument van een bestuurlijke boete om slotmisbruik op gecoördineerde luchthavens effectief te kunnen bestraffen (35469);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2020 (Vijfde incidentele suppletoire begroting inzake het Steun- en herstelpakket) (35541);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met implementatie van Richtlijn 2019/878/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) en ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2019, L 150) (Implementatiewet kapitaalvereisten 2020) (35559);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met enkele wijzigingen met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag (35598).

Deze wetsvoorstellen worden zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Verlangt iemand aantekening? Dat is niet het geval.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Stemmingen

Stemming Wet verandering koppeling AOW-leeftijd

Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verandering van de koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de stijging van de levensverwachting (Wet verandering koppeling AOW-leeftijd) (35520).

(Zie vergadering van 24 november 2020.)


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde zijn de stemmingen. Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die namens de regering bij de stemmingen aanwezig is, nogmaals welkom. Hebben voldoende leden de presentielijst getekend? Dat is het geval.

Ik heb begrepen dat de heer De Vries het woord wenst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Vries i (Fractie-Otten):

Voorzitter. Ik zou mijn motie 35520, letter B graag aanhouden.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Vries.

Op verzoek van de heer De Vries stel ik voor zijn motie (35520, letter B) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

We stemmen over het wetsvoorstel 35520, Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verandering van de koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de stijging van de levensverwachting, de Wet verandering koppeling AOW-leeftijd.

Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.

We stemmen bij zitten en opstaan.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, het CDA, de VVD, Fractie-Otten, GroenLinks, de SP, 50PLUS, de PvdA, de OSF, D66, de PvdD, de ChristenUnie en Fractie-Van Pareren voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van FvD en de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Wet inburgering 20..

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..) (35483).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35483, Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Huizinga-Heringa namens de fractie van de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Het belang van succesvolle inburgering van migranten is maatschappelijk gezien evident. Het leidt tot een meer ontspannen en inclusieve samenleving. Het beheersen van de Nederlandse taal door migranten, het kennen, respecteren en naleven van onze kernwaarden en het toegang krijgen tot de arbeidsmarkt zijn van grote betekenis voor een succesvolle inburgering.

De ChristenUniefractie benadrukt het principe van double commitment in het inburgeringsdebat. De nieuwkomer investeert in zijn of haar deelname aan de Nederlandse samenleving en de Nederlandse samenleving investeert in de nieuwkomer. Geslaagde inburgering weerspiegelt deze tweeslag. Het gaat eigenlijk om een sociaal contract tussen migrant en samenleving. Beide bekennen zich tot elkaar en willen daarom in elkaar investeren. Inburgering is het traject waarin deze wederzijdse investeringen worden afgesproken en ingezet, niet op basis van vrijblijvendheid maar op basis van gedeelde verplichtingen. Dit principe van double commitment is wat de ChristenUniefractie betreft een goede invalshoek bij het beoordelen van dit wetsvoorstel. Ik kom erop terug.

Voorzitter. Mijn fractie is blij met de omvangrijke consultatie bij dit wetsvoorstel. Goed dat het breed is uitgezet. We zijn ook blij met de nieuwe regierol voor gemeenten in het inburgeringstraject. Dat is echt winst. Zij kunnen als geen ander toezien op de balans tussen de investeringen van inburgeraar en samenleving en krijgen de handvatten als de verhoudingen uit het lood schieten. Zij kunnen maatwerk bieden en schakelen met lokaal beleid. Dat zijn grote voordelen. Wij weten ook uit onze bestuurlijke achterban hoezeer gemeenten deze regierol ambiëren. De vraag is natuurlijk wel of zij ook financieel uit de voeten kunnen met het budget om deze nieuwe ambitie te realiseren. Het budget loopt op van een kleine 70 miljoen volgend jaar, maar dat zal dus later worden, tot bijna 200 miljoen in 2025, dit als onderdeel van een akkoord met de VNG. Dat brengt een zekere rust in het dossier.

Dit wetsvoorstel kent een rigoureuze tweedeling van de doelgroep inburgeraars en statushouders enerzijds en gezinsmigranten en overige migranten anderzijds. Mijn fractie heeft moeite met dit onderscheid. De onderbouwing van deze keuze door de minister maakt een weinig overtuigende indruk. Waarom krijgen gezinsmigranten en overige migranten een uitgekleed inburgeringsaanbod? De minister argumenteert dat hun startpositie wezenlijk verschillend is. Gezinsmigranten en overige migranten hebben vaak een partner met voldoende inkomen, maar de vraag is natuurlijk in welke mate dit het geval is en uit welke cijfers dit dan blijkt. Is de minister niet veel te optimistisch over de zelfredzaamheid van deze groep migranten? Ook het veld wijst daarop. Graag een reactie.

Deze tweedeling staat ook haaks op het principe van double commitment. We vragen van alle migranten een investering in de Nederlandse samenleving en de Nederlandse samenleving investeert in alle migranten. De tweedeling zoals de minister die nu aanbrengt, doorkruist dit principe. De minister betaalt de gemeenten immers niet voor het inburgeringsaanbod aan gezinsmigranten en overige migranten. Deze migranten — de jaarlijkse instroom wordt geraamd op een dikke 9.000 — moeten dat zelf bekostigen. Zij vallen onder het sociaal leenstelsel. De groep statushouders, met een jaarlijkse instroom van circa 10.500, krijgt financiering via de gemeente. Is deze tweedeling, dit tweesporenbeleid, nu wel verstandig?

In de beleving van mijn fractie is het beter alle migranten in ons land een inburgeringstraject te bieden. We willen geen eersterangs en tweederangs inburgeraars, ook niet om psychologische redenen. De VNG heeft ook zorgen over deze tweedeling, zo blijkt. De Raad van State vraagt hier ook aandacht voor. Ik denk dat ik dit punt ook gehoord heb in bijna alle bijdragen hiervoor. Ik denk dat de minister echt aan de bak moet om ons op dit punt te overtuigen.

Afgezien van dit majeure punt is het inburgeringstraject zelf transparanter geworden. De bijbehorende receptuur is doorspekt met Nederlands managementjargon dat op zich al een onderdompeling in inburgering vormt. Wat zou een inburgeraar van de volgende voorbeeldzin in de memorie van toelichting vinden? "Ook de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de MAP en het PVT krijgt een plek in het PIP." De gemeente roept de inburgeraar op voor een breed intakegesprek waarin de leerbaarheidstoets wordt afgenomen en de persoonlijke omstandigheden in kaart worden gebracht. Dit leidt dan tot een PIP, het persoonlijk Plan Inburgering en Participatie. Daarin wordt de leerroute vastgesteld, de vereiste ondersteuning en begeleiding omschreven, de module Arbeidsmarkt en Participatie ingevoerd en het participatieverklaringstraject in gang gezet.

Bij de leerroute gaat het dan om hogere taaleisen dan die aan inburgeraars worden gesteld — van A2 naar ten minste B1 — de onderwijsroute en de zelfredzaamheidsroute. Het is van groot belang dat we een helder beeld krijgen van de arbeidsmarktcompetenties en ervaringen van de inburgeraar in het land van herkomst. Mijn fractie dringt erop aan hier gebruik te maken van het evc-beleid, ofwel het codificeren van elders verworven competenties. We moeten daarbij ook oog hebben voor inburgeraars die een verleden hebben als ondernemer. Laten we zien of we hun ervaring en talent op een creatieve manier kunnen ontsluiten. Ziet de minister hier mogelijkheden?

De aangescherpte taaleisen op B1-niveau in het nieuwe inburgeringstraject zijn ambitieus, maar zonder een goede beheersing van de Nederlandse taal blijft integratie van nieuwkomers een moeilijk verhaal. De nieuwe taaleisen zullen niet zonder slag of stoot door grote groepen inburgeraars gehaald kunnen worden. Onder de huidige inburgeringswet haalt maar 2% dit niveau. Hoe voorkomt de minister dat dit hogere taalniveau tot teleurstelling gaat leiden en veel inburgeraars uiteindelijk zullen moeten afschalen? Waarom denkt hij dat dit een realistisch pad is? Hoe monitort de minister de voortgang? In verband met deze B1-eis sluit mijn fractie zich aan bij de oproep van de heer Van Gurp wat betreft het Besluit naturalisatietoets. Het ligt hier natuurlijk buiten, maar het is wel een hele rare zaak om op deze manier mensen uit te sluiten van naturalisatie als ze niet het juiste niveau bereiken. Ik sluit me dus aan bij zijn oproep dat de minister daar aandacht voor gaat vragen.

In het nieuwe inburgeringsbeleid is een belangrijke rol weggelegd voor de ontzorging van de inburgeraar door de verantwoordelijke gemeente in de eerste zes maanden van de bijstandsuitkering, waaronder het betalen van huur, zorgverzekering, energie en het regelen van verplichte verzekeringen. De term "ontzorging" is qua therapeutisch beeld een beetje doorgeschoten, maar de bedoeling erachter past goed in ons principe van dubbel commitment. Is het overigens overwogen om de inburgeraar van meet af aan te leren hoe te budgetteren en hoe de weg te vinden in het woud van regelingen? Hoe vinden we balans tussen ontzorging en zelfredzaamheid?

Uiteindelijke mondt een geslaagd inburgeringstraject uit in de participatieverklaring. Hierin geeft de inburgeraar aan kernwaarden en kernvrijheden van de Nederlandse samenleving te eerbiedigen en gedrag na te laten dat hier haaks op staat. Komt er mede in het verlengde van het amendement-Beckers/Segers een uniforme tekst die alle gemeenten gaan hanteren? Is de minister het met de ChristenUniefractie eens om het principe van dubbel commitment leidend te maken in die verklaring? Zou dat niet een mooi, inhoudelijk fundament geven aan de nieuwe overheidsvisie op inburgering?

Voorzitter. Met uitzondering van de rigoureuze tweedeling in de groep inburgeraars is mijn fractie van mening dat deze nieuwe wet een grote verbetering is ten opzichte van de huidige wet. Het ontbreken van overgangsrecht is voor mijn fractie daarom wel een probleem, zeker nu de invoering van de nieuwe wet opnieuw met een halfjaar is uitgesteld tot 1 januari 2022. De komende jaren zullen er twee soorten inburgeraars zijn: statushouders die een gratis traject krijgen aangeboden en statushouders die hun inburgering zelf hebben moeten regelen en bekostigen met leningen en soms schulden tot gevolg. Mijn fractie heeft hier moeite mee. Heeft de minister er zicht op hoe groot de groep inburgeraars met schulden is? En is hij bereid om te overwegen de sancties bij het niet halen van de inburgering voor deze groep af te schaffen en hun schulden kwijt te schelden? Zo creëert hij meer gelijkheid tussen beide groepen. Graag een reactie.

Voorzitter. In onze nadruk op het belang van wederzijds commitment van inburgeraar en samenleving gaat het bij dit laatste niet alleen om de overheid, maar ook om de samenleving in bredere zin. Daar is nog een wereld te winnen. Er is bepaald geen sprake van een warm maatschappelijk onthaal van inburgeraars. Hoe zorgen we ervoor, zo vraag ik de minister, dat ook hier de psychologie van wederzijds commitment leidend is? Te vaak zien we voorbeelden van discriminatie, onbegrip en intolerantie. Ligt daar, zo vraag ik mijn collega-woordvoerders, niet ook een mooie lijn naar de onlangs in de Eerste Kamer breed aangenomen motie? Er zijn zelfs al mensen benoemd in deze commissie rond discriminatie en parlementair onderzoek daarnaar.

Ik gaf al aan dat de ChristenUniefractie de nieuwe regierol van gemeenten van harte steunt. De evaluatie van de bestaande beleidspraktijk is helder. Die leidt wel tot een coördinatievraag. Gemeenten komen centraal in de uitvoering te staan, maar het ministerie van SZW behoudt de stelselverantwoordelijkheid. Hoe voorkomen we dat beide verantwoordelijkheidsregimes in elkaar overlopen? Hoe zorgen we voor gemeentelijk inburgeringsbeleid dat redelijk uniform is? Hoe heeft de minister dat geborgd?

Voorzitter, mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister op onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Huizinga-Heringa. Dan is het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Dank u wel, voorzitter. Soms is deze Kamer een echte politieke Kamer, een strijdperk waar meningen botsen. Dat is heel interessant en heel goed. Dat hebben we vandaag niet, omdat de partijen die meestal het hardste en het hardvochtigste ageren tegen de aanwezigheid van mensen die van elders zijn gekomen, niet meedoen aan het debat. Ik betreur dat zeer, want uit die botsing van meningen kun je wijsheid halen. Ik begrijp het ook niet, want als er één moment was geweest om je beklag te doen over het feit dat zaken in dit land niet goed geregeld zijn als het gaat over het omgaan met asielzoekers en migranten, was het dit wel geweest. We hebben hier te maken met een wetsvoorstel waarvan de minister zelf zegt: ik kom met dit wetsvoorstel, want hoe het tot nu toe liep, was niet goed. Die afwezigheid vind ik een groot gemis. Fijn dat sommige leden van die partijen wel aanwezig zijn om naar ons te luisteren, maar ik had hen liever in het strijdperk gezien.

Daar staat tegenover dat deze Kamer soms ook een Kamer van reflectie is. Ik heb van degenen die wel meegedaan hebben aan het debat allemaal verstandige vragen gehoord. Althans, dat is mijn bescheiden mening. Ik hoop dat daar antwoord op komt. Er zijn heel veel vragen gesteld. Mevrouw Stienen excuseerde zich daarvoor, maar gaf ook aan dat het niet anders kon, omdat deze wet nogal met spoed door het parlement wordt gehaald. Dat had anders gekund, zeker omdat we nu weten dat hij toch pas later ingevoerd gaat worden. Ik hoor daar graag uitleg van de minister over. Ik kan nu al zeggen dat, als de minister alle vragen van de collega's en die paar die ik er nog aan toevoeg naar behoren beantwoordt, mijn fractie voor dit wetsvoorstel stemt. Dit wetsvoorstel is inderdaad een hele grote verbetering ten opzichte van wat we hadden. We moeten ons wel realiseren dat wat we hadden, ondanks alle goede bedoelingen van iedereen, niet zo best was. Ik kom daar direct nog op terug.

Voorzitter. Een jaar of 40 geleden werd ik voor het eerst parlementariër. Niet in dit eerbiedwaardige gezelschap, maar in de gemeenteraad van Tilburg. Een van de allereerste voorstellen die ik in al mijn onschuld deed, was dat wij de gastarbeiders in Tilburg, die werkloos geworden waren omdat de textiel in elkaar zakte door de economische crisis, zouden aanbieden om gratis Nederlands te leren. Ik dacht: dat is een goed plan. Ik had dat plan niet zelf bedacht, maar had dit gehoord van gastarbeiders die ik ontmoette in de jaren daarvoor, toen ik bij de Rechtswinkel werkte. Die mensen zeiden: als je je baan kwijtraakt, krijg je nooit een nieuwe baan, omdat je niet goed Nederlands spreekt. Dus ik dacht dan het goed zou zijn als de overheid, in dit geval de lokale overheid, zou zeggen: als je toch werkloos bent, mag je gratis en voor niks leren hoe wij hier Nederlands spreken — een rare taal, bijna niet te doen, maar die kun je dan leren.

Ik dacht dat dit een goed plan was, mijn vrienden gastarbeiders ook, maar de gemeenteraad van Tilburg dacht daar heel anders over. Overgorp zat toen nog niet in de gemeenteraad, dus wij zijn altijd goede vrienden gebleven, maar ik kreeg welhaast een motie van grote afkeuring naar mijn hoofd, want hoe kon ik op het idee komen dat ik zou uitmaken dat Marokkanen of Turken maar Nederlands zouden moeten gaan leren? Wat was er mis met Marokkaans of Turks? Naar mijn mening was daar helemaal niets mis mee, alleen spraken we dat niet in Nederland, althans niet in overgrote mate.

Nu zegt iedereen: het eerste wat je toch vooral zou moeten aanbieden als je mensen welkom heet, is om hun uit te leggen dat we hier om de een of andere reden Nederlands spreken en dat het hartstikke handig is als je die taal een beetje beheerst. Ik heb dat altijd een goed voorstel gevonden. Mijn vader zelf was analfabeet — zijn eigen naam schrijven ging nog en hij kon de voetbaluitslagen lezen in de krant, maar daarmee hield het ook op — dus ik vind het ook heel goed dat wij niet al te hoge eisen stellen aan mensen die hier komen. Dat komt allemaal wel, of niet, dat zullen we wel zien. Maar het aanbod om onze taal te leren, omdat je dan kunt meedoen, omdat je dan echt een burger wordt te midden van de andere burgers, is nu, denk ik, een door iedereen onderschreven idee.

Het probleem is — de minister geeft dat ook aan in zijn memorie van toelichting — dat wij dat eigenlijk allemaal al heel lang een prima plan vinden, maar dat dit prima plan tot op heden niet goed werkt. Ik zal niet zeggen dat er niets van terechtkomt, want ik sta altijd vol bewondering te kijken hoe migranten en asielzoekers erin slagen om, vaak tegen de stroom in, zichzelf hier een plek onder de zon te verwerven. Maar het beleid, uitgaande van alle goede bedoelingen, werkt tot op heden niet goed. Ik vind het daarom verstandig van de minister en van deze regering dat zij hebben gezegd: we gaan hier echt een nieuwe wet voor schrijven. Vandaar de steun van mijn fractie voor deze wet, die een hele verbetering is in vergelijking met wat er lag.

De vragen die de collega's hebben gesteld, zie ik graag beantwoord. Ik wil graag nog even focussen op één ding dat mij tegenstaat in dit wetsvoorstel. De minister reageert in de memorie van toelichting op de oproepen van de MBO Raad, Divosa, de VNG en VluchtelingenWerk om het taalonderwijs aan migranten en het taalonderwijs aan statushouders in te bedden in het normale onderwijssysteem. Wij vragen van mensen om ongeveer het ingewikkeldste te doen wat je kunt doen, namelijk om, terwijl zij uit een land komen waar ze heel anders spreken en vaak onverwacht in een ander land terechtkomen, een andere taal te gaan leren. Dat is ontzettend moeilijk. Petra Stienen heeft Arabisch geleerd, maar ik denk dat zij de enige is van de mensen die hier zitten. Maar van mensen die Arabisch spreken en die wij Nederlands laten leren, zeggen wij: dat kan wel een beetje op de private markt georganiseerd worden.

Het is volgens mij vanaf het begin een heel grote fout geweest dat wij niet hebben gezegd: wij willen graag, ook in jouw belang, dat je de Nederlandse taal een beetje leert spreken, dus dan hoor je in het onderwijs terecht te komen. Als organisaties binnen het onderwijs en gemeentelijke organisaties dat bepleiten, dan valt het me tegen — dat zeg ik ook maar nadrukkelijk tegen de minister — dat de minister zegt: ik begrijp dat allemaal wel, maar dat kan niet, want het is nu eenmaal op de private markt terechtgekomen, en als ik niet kan bewijzen dat die het absoluut niet aankan, mag ik die omschakeling niet maken. Dan zou ik zeggen: waar ben je minister voor? Volgens mij om de baas te zijn en te zeggen: dit moet echt anders, ik wil het anders. Als wij kinderen van 4 jaar naar school sturen omdat het handig is om op school dingen te leren, waarom zeggen wij dan niet tegen mensen die in veel ingewikkelder omstandigheden verkeren dat zij gebruik kunnen maken van een goed geolied en goed doordacht, op maat toegesneden onderwijssysteem in de publieke sfeer? Ik heb het gisteren via zijn persoonlijk assistent, zoals dat heet, ook nog een keer toegelicht. Ik wil daar gewoon antwoord op. Ik denk dat het, met alle goede kanten van deze wet, een fundamentele fout is om niet op z'n minst de deur te openen door deze vorm van onderwijs te incorporeren in ons publieke onderwijsstelsel.

Voorzitter. Dan nog een opmerking over de naturalisatietoets. Iedereen, van de ene kant van de zaal tot de andere kant, heeft gezegd dat het niet klopt en dat er iets aan hersteld moet worden. Ik begrijp dat er vandaag in de Tweede Kamer over een motie wordt gestemd en dat die waarschijnlijk brede steun zal krijgen. Dat voorkomt dat wij hier een vergelijkbare motie moeten indienen, want die zou ook hier zeker brede steun krijgen. Ik wil de minister toch vragen om daar duidelijkheid over te verschaffen, want er zit een enorm oneerlijk aspect in. Ik kan me niet voorstellen dat dat zijn bedoeling is.

Nog een keer, voorzitter, als de minister alle vragen, vooral die van de collega's alsook die paar van mij, beantwoordt en wat dieper ingaat op de kwestie van het onderwijs in de publieke sfeer, dan zal mijn fractie voor deze wet stemmen omdat het een hele verbetering is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten namens de fractie van het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Meneer de voorzitter. Zonder tekort te willen doen aan de inbreng van mijn collega's, kan ik mij naadloos aansluiten bij het betoog dat mevrouw Huizinga heeft gehouden. Ik zou dus weer terug kunnen naar mijn plaats, maar aangezien we in het parlement zitten — parlare — spreek ik ook.

Voorzitter. Als ik de stukken bekijk die in de Tweede Kamer en ook bij ons gewisseld zijn — wij hebben ons toen aan de schriftelijke voorbereiding onttrokken en hebben daar nu een beetje spijt van — dan zie ik dat deze wet in de Tweede Kamer, maar ook bij ons, goed tegen het licht is gehouden. Ik zie ook dat er veel amendementen en moties zijn geweest in de Tweede Kamer en dat de minister daar veel van heeft overgenomen.

Mevrouw Huizinga heeft de term "dubbel commitment" gebruikt. Ik vond dat een hele mooie uitdrukking. Dat drukt uit dat wij als Nederlandse samenleving iets verwachten van de mensen die bij ons willen komen wonen en leven, en dat tegelijkertijd het kennisnemen van de Nederlandse samenleving ook voor de inburgeraar van groot belang is, omdat het de kansen om echt te integreren in de Nederlandse samenleving vergroot. "Dubbel commitment" is daar een fijne uitdrukking voor.

Voorzitter. Omdat er in de Tweede Kamer zo veel is overgenomen door deze minister, gevoegd bij het feit dat er nog een dertigtal AMvB's en allerlei regelingen moeten komen, begrijp ik best dat deze minister zegt: wacht even, we zijn nog niet rond. En: in plaats van 2021 gaat de wet waarschijnlijk pas in 2022 in. Maar hadden we bij het vorige debat, bij de voorloper van deze wet, niet gemaand tot grote spoed? Ik stel vast dat het in elk geval vijf jaar later is. Maar er is nog iets. Als ik kijk naar de dertig AMvB's en de verschillende regelingen die er moeten komen, dan vraag ik me af of de minister nog kan garanderen dat er echt overzicht is. Is de wet, met alle uitvoeringsaspecten, dan nog wel in evenwicht? Kan de minister ons een adequaat uitvoeringsperspectief garanderen?

Voorzitter. Ik herinner mij dat ik in 2017, samen met mevrouw Nooren, nogal hard gesproken heb over het onwijze aan de vorige wet. Iemand die wilde inburgeren, leenden we bij die wet een zak geld van €10.000 om daarmee de markt op te gaan om cursussen te krijgen voor het inburgeren. Dat dat niet kon werken, was mij toen ook al helder. De minister heeft dat in deze wet in elk geval veranderd. Een bepaalde groep krijgt nu dus geld en de gemeente zou de regie moeten overnemen. Dat hebben wij toen ook gevraagd en dat gebeurt nu allemaal. Ik zie ook met waardering dat de roc's een grotere rol hebben gekregen. Dat betekent dat wij en de gemeenten meer kunnen gaan sturen naar non-profit.

Maar ik stel ook vast dat een familielid van degene die hier al een status heeft, die mogelijkheden niet krijgt van de gemeente als hij naar ons toekomt. Die moet zichzelf op de markt gaan begeven, niet alleen met eigen geld, maar hij ontbeert ook alle mogelijk steun. Ik vraag me dus af waarom een jonge statushouder, in tegenstelling tot jonge Nederlanders, geen recht heeft op een publiek gefinancierd onderwijstraject, waarmee ze voorbereid worden op en ook ondersteuning krijgen bij het behalen van een diploma, minimaal op het niveau van een startkwalificatie. Het leren van de taal en het inburgeren in ons land zullen daar toch een integraal onderdeel van moeten zijn.

Voorzitter. Dan de taal. Ik begrijp best dat het een goed streven is om van A2 naar B1 te gaan. Waarom? Het A2-niveau is erg dirigistisch en als je daarmee op de arbeidsmarkt komt, is dat een probleem. Ik begrijp echter niet dat er in deze wet een uitzondering gemaakt wordt voor de mensen die geen B1 kunnen halen. Vervolgens komen we bij het verkrijgen van het Nederlanderschap, en daar wordt deze B1 wél gehandhaafd. Hoe moet ik dat zien? Alle collega's hebben hier ook al op gereageerd.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Nog even over het vorige punt; dat was me toch niet helemaal scherp. Ik heb een voorbeeld genoemd van mensen die in Nederland zijn als gezinsmigranten. Die mensen mogen onderwijs volgen in ons systeem. Maar het loopt daarna mis, als ze 18 zijn.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja, precies.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Bedoelt u dan eigenlijk de startkwalificatie, vaak als mensen wat jonger zijn? Vindt u eigenlijk ook dat jongeren boven de 18 recht zouden moeten hebben op publiek gefinancierde taalscholing?

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja. En waarom? Omdat alle kwalificaties die ze extra kunnen krijgen, maken dat de inburgering succesvoller verloopt. Dat bedoelde ik dus eigenlijk met mijn opmerking.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dus u schaart zich achter alle anderen die hebben gezegd: laten we voor gezinsmigranten de toegang tot de inburgering, inclusief de taal, groter maken. En daarbij doet u het pleidooi om dat zeker te doen voor jongeren die, net als in mijn voorbeeld, een mbo-traject volgen, maar er dan nog niet zijn en nog aan een taaleis moeten voldoen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Exact ja. Daar gingen ook vele brieven over. Ik schaar me daarachter. Dank u wel.

Voorzitter. Ik heb nog een ander punt. We proberen om mensen die komen uit een land waar we een associatieovereenkomst mee hebben, of die komen uit andere, Midden-Europese landen, ook een mogelijkheid te geven om in elk geval de taal onder de knie te krijgen. De vraag is echter of de maatregelen die de minister voorstelt, zullen gaan werken. Dat is één. Twee is dat ik begrijp dat mensen uit Polen, of waar komen ze allemaal vandaan, niet meteen iets opgelegd kunnen krijgen vanwege het vrije verkeer. Hetzelfde geldt voor de mensen die komen uit landen met een associatieovereenkomst. Maar zit daar niet iets tussen? Want we willen toch graag dat ook zij adequaat inburgeren?

Voorzitter. Dat was bijna mijn laatste vraag. U hebt ons ook het arbeidsmarktperspectief van hoogopgeleide vluchtelingen gestuurd. Ik was daar zeer verbaasd over. Ik vraag me af wat we kunnen doen met die hoogopgeleide vluchtelingen. Kunt u speciale maatregelen nemen? Ik wil dat graag van u horen.

De heer Kox i (SP):

Even over het vorige punt waar mevrouw Oomen over sprak, namelijk migranten van binnen de Europese Unie. Ze zegt: ik begrijp dat we daar vanwege de Europese Unie geen verplichtingen aan kunnen opleggen. Maar elke keer als ik dit hoor, kijk ik naar de verschrikkelijke omstandigheden waarin een groot deel, niet iedereen, van de mensen die uit het oosten komen, moet werken en wonen. Ook kijk ik naar de risico's die wij hen opleggen. Er moet toch iets te vinden zijn, waardoor je kan zeggen: wat maakt het nou uit waar je vandaan komt? Als je in Nederland komt en je spreekt Farsi en geen Nederlands, dan is dat lastig. Maar als je Hongaars of Bulgaars spreekt, dan is Nederlands ook koeterwaals voor je. We begrijpen dat de EU zegt dat er vrij verkeer van personen is. Dat is te doen. Maar vrij verkeer kan en mag toch eigenlijk nooit betekenen dat je vrij bent om in een situatie te worden gebracht waarin je, meer dan wie dan ook, kan worden uitgebuit? Moeten we niet veel meer dat pad op gaan?

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik heb een vraag gesteld in de tijd dat u naar de interruptiemicrofoon liep. Ik zei: het zou toch eigenlijk anders moeten? Ik wil geen verplichting opleggen, maar je zou een extra wortel moeten hebben om deze mensen ook aan het Nederlands te krijgen. Mijn vraag aan de minister is: weet u wat een echte wortel is? Is datgeen we nu hebben opgeschreven in deze wet ook houdbaar? Dat waren eigenlijk mijn twee vragen.

De heer Kox (SP):

Dat had ik gehoord. Ik ben benieuwd naar het antwoord. Maar in veel gevallen worden de betreffende werknemers gecharterd of gestuurd door ondernemers, bazen, of hoe je het ook moet noemen, die juist daar geen belang bij hebben. Als je uit Oost-Europa komt en je begrijpt een beetje van de Nederlandse taal en je begrijpt een beetje hoe het hier zit, dan wordt jouw positie ook een heel stuk sterker. Je onwetendheid is goud voor degene die jou stuurt of haalt. Behalve een wortel voorhouden aan de persoon in kwestie, zouden we misschien ook een stok moeten laten zien aan degene die deze mensen onvoorbereid hiernaartoe laat komen en zich niet interesseert voor het leren van Nederlands als middel om hier een betere plaats onder de zon te krijgen. Durft mevrouw Oomen ook in die richting te denken?

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ga in elke richting mee die ervoor zorgt dat de Oost-Europeanen waarover u het heeft op vrijwillige basis worden gestimuleerd om een opleiding te volgen. We weten met z'n allen dat er voldoende arresten van het Hof liggen waaruit volgt dat het wordt afgekeurd als we iets willen opleggen aan bijvoorbeeld een Turkse werknemer die hier mag komen vanwege het associatieakkoord. Ik vraag me af of er iets is, een wortel, om ze wel die opleiding te laten volgen.

Ik kijk ook naar de werkgevers. U weet dat ik vrij veel Europese wetgeving ken. Het detacheringsverhaal zorgt ervoor dat heel veel werkgevers veel meer verplichtingen hebben dan ze vroeger hadden. Hierbij geldt ook: een gelijk loon voor gelijke arbeid. Dat is nu ook bepaald. Het is dus niet meer zo erg als het was.

Voorzitter. Dat was mijn verhaal. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Oomen. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik schors de beraadslaging over dit wetsvoorstel tot na de avondpauze.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering tot 15.00 uur. Daarna gaan we verder met de behandeling van het wetsvoorstel Wet eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen.

De vergadering wordt van 14.15 uur tot 15.05 uur geschorst.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet (eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen) (35578).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35578, Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet. Wij zijn toe aan het antwoord van de regering in eerste termijn.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Ollongren i:

Voorzitter, dank. Dank ook aan alle woordvoerders, de sprekers van vanochtend. Dank ook voor het op deze wijze organiseren van het debat. Daarmee kunnen we het wetsvoorstel behandelen dat in de Tweede Kamer bij het Belastingplan is behandeld, en kunnen we ook breder praten over het belangrijke onderwerp wonen. De meeste woordvoerders hebben ook heel breed hun vragen gesteld. Ik wil het daarom zo indelen dat ik begin met een korte inleiding, zoals iedereen dat eigenlijk heeft gedaan, om gewoon te spreken over wonen en woningbouw. Daarna kom ik op alle vragen die gaan over het bouwen van woningen, daarna op de vragen die gaan over de betaalbaarheid meer algemeen, en tot slot kom ik dan op het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, het wetsvoorstel over de huurverlaging.

Inleidend, de bredere context. Ik zei al dat velen daar vanochtend bij stil hebben gestaan. Velen hebben ook gezegd dat we nu in een andere tijd leven. Dat klopt. Ik heb als minister in de afgelopen ruim drie jaar zelf gezien hoe het tij is veranderd. Het vorige kabinet kwam uit de economische crisis. Het beleid was erg gericht op de financiële kant, bezuinigingen, hervormingen. We weten nu dat we eigenlijk het woningtekort gecreëerd hebben in die crisis, omdat toen alles stilviel, ook de woningbouw. Nu is het compleet anders. Er ligt een hele grote opgave voor ons. Mijn uitgangspunt als minister verantwoordelijk voor wonen is dat iedereen in Nederland prettig en passend moet kunnen wonen. Dat betekent dat het huis betaalbaar moet zijn en dat de omgeving, de leefbaarheid, de veiligheid goed moeten zijn. Daar is eigenlijk alles wat ik doe op gericht. Daar past ook het wetsvoorstel bij dat ik straks met u wil behandelen.

Het gaat dus over de beschikbaarheid van woningen. Dat kan alleen maar door te zorgen dat er wordt gebouwd. Maar dat kan ook alleen maar doordat wij als bestuurders onder elkaar goed samenwerken. Ik kom daar straks op terug, ook naar aanleiding van wat de heer Crone en anderen hebben gezegd. Goed besturen is dus ook een belangrijk onderdeel van dat beleid evenals, inderdaad, het betaalbaar houden voor de mensen. Ik zie dat wij in dit kabinet de draai hebben gemaakt naar deze werkelijkheid.

Ik wil u ook meenemen in wat ik heb kunnen doen. Sommige leden hebben daarnaar gevraagd. Als ik zo hoor wat er vanochtend gezegd is, merk ik dat de verschillende verkiezingsprogramma's een beetje doorklinken in de inbreng van deze en gene. Dat begrijp ik ook heel goed. Ik probeer te zorgen dat er voor een volgend kabinet al logische vervolgstappen klaarliggen, dus dat een volgend kabinet niet opnieuw moet beginnen, maar dat de volgende coalitie, natuurlijk op basis van eigen keuzes, kan voortbouwen op wat er al ligt, bijvoorbeeld als het gaat over de investeringsruimte voor de woningbouwcorporaties. We weten nu al heel veel op dat punt. We weten wat de langetermijneffecten zijn. Dat helpt hopelijk de partijen nu al, maar dat helpt hopelijk ook de formerende partijen straks om de goede afspraken te maken.

De lessen uit de vorige crisis zijn dus dat je in een crisis door moet bouwen en dat je de bouw niet mag laten stilvallen. Dat weet ik heel goed. Daarom hebben we ervoor gezorgd dat we op allerlei manieren kunnen doorbouwen, ook in economisch slechtere tijden. Dat doen we onder andere via het geld in de Woningbouwimpuls, via de heffingsvermindering in de verhuurderheffing en via zorgen voor huisvesting voor kwetsbare groepen. Woningen bouwen kan een kabinet niet, dat doen uiteindelijk ander partijen. Maar je kunt als kabinet wel zorgen dat alles gereedstaat voor de partijen die dat moeten doen. Dus dat de plancapaciteit voldoende is, dat er voldoende kennis en ambtelijke capaciteit is en dat er in de sector zelf voldoende innovatie en kennis is en ook voldoende mogelijkheden om heen te werken om de belemmeringen die er nou eenmaal zijn. En dus ook — dat is echt een heel belangrijk onderdeel hiervan — dat er bestuurlijke afspraken worden gemaakt, steeds weer. Want alleen met een gezamenlijke inzet van het kabinet, maar ook van de decentrale overheden, de investeerders, de corporaties en de bouwers worden er ook echt woningen gebouwd.

De heer Rietkerk zei: misschien moeten we ook op nationaal niveau zo'n overleg hebben. Heel veel van de overleggen zijn decentraal, bijvoorbeeld op het niveau van de landsdelen als het gaat over infrastructuur en woningbouw of op het niveau van bepaalde stedelijke groeperingen als we praten over de woondeals. Maar ik overleg ook op nationaal niveau. Ik ben begonnen met de Nationale woonagenda. Er zijn de woningbouwallianties. In sommige constructen praat je vooral met andere bestuurders, maar heel vaak probeer je ook — dat is in de woningbouwallianties het geval — om behalve VNG en IPO ook Bouwend Nederland, Aedes of de Woonbond erbij te halen. Dat soort overleggen gebruik ik juist heel veel om te zorgen dat we afspraken met elkaar maken en dat we door kunnen gaan met dat bouwen.

Dat is ook nodig, want in de komende tien jaar moeten er in ieder geval 845.000 nieuwe woningen bij komen. De bouwrecords van de afgelopen twee jaar geven goede moed: 75.000 en 84.000. Dat was wel precorona en pre deze economische vooruitzichten. Maar zelfs met het halen van die aantallen moet ik er echt bij de provincies op aandringen dat de plancapaciteit omhoog moet en bij gemeenten dat ze daar waar het kan, sneller moeten proberen te bouwen. Bovendien moeten vertragingen, die zich ook gewoon voordoen, vanwege pfas, vanwege stikstof, weggewerkt worden en voorkomen worden als het enigszins kan om te voorkomen dat het stokt.

Ik denk dat we de lessen uit het verleden goed hebben geleerd. We hebben de koers van het woningbouwbeleid gewijzigd. We zijn het eens dat bezuinigingen en een zich terugtrekkende rijksoverheid niet helpen om die woningbouwproductie op peil te houden en, sterker nog, dat dat in het verleden heeft geleid tot het inzakken van de woningbouw. We hebben dus ook te maken met inhaalwoningbouw. Ook de demografische ontwikkelingen vragen gewoon om meer woningen. Ik ben daar eerlijk gezegd — ik zou bijna zeggen dag en nacht, maar dat is niet helemaal waar, want er zijn ook nog een paar uurtjes slaap nodig — of in elk geval volop mee bezig, met het versnellen van die plannen, met het aanjagen van de investeringen die nodig zijn, met het wegnemen van belemmeringen en met het overleggen met al die partijen.

Die planvorming, die realisatie, die Nationale woonagenda en dat overleg met die koepels en ook met de wethouders en gedeputeerden zelf zijn allemaal nodig om voortgang te creëren. Over die voortgang rapporteer ik met enige regelmaat aan de Tweede Kamer. U kent ook in deze Kamer de gebiedsspecifieke woondeals. Dat betreft de regio's waar de problematiek het meest urgent is. Ik heb nu veertien grootschalige locaties voor woningbouw — verspreid over het hele land, zeg ik erbij — waar concrete afspraken over woningbouw ook gekoppeld zijn aan bereikbaarheidsoplossingen. Want het gaat zelden om alleen woningbouw. Het gaat vaak ook over bereikbaarheid. Vandaar dat ik in nauwe samenwerking met mijn collega's van IenW ook afspraken maak over het MIRT en de middelen die daaruit kunnen worden ingezet.

Dit was eigenlijk allemaal nog bedoeld als een antwoord op de vraag van de heer Rietkerk. Er is niet één groot overleg, maar er zijn wel vele overleggen die deels ook heel groot zijn. Die zijn ook gestructureerd, want je moet daar ook met elkaar af en toe de peilstok insteken en kijken of iedereen zich aan de afspraken houdt en of je nog een beetje moet bijbuigen.

De heer Rietkerk i (CDA):

Ik dank de minister voor de toelichting op de overleggen die er de laatste jaren zijn geweest. Vanwege de urgentie om die woningbouwprogrammering op gang te brengen toch de vraag of er niet aanvullend op die overleggen, dus primair met de Woonbond, met Aedes en met Eigen Huis, een doorzettingsoverleg nodig is met de minister bij een nationale woningbouwopgave, met de gedeputeerde bij een provinciale woningbouwopgave en met de wethouders bij een lokale woningbouwopgave. Mijn vraag gaat over een woningbouwberaad analoog aan het veiligheidsberaad, dat u voorzit, waar degenen zitten die ertoe doen en die ook door kunnen zetten. Kunt u reageren op mijn vraag of dat aanvullend niet nodig is om tempo te maken? Dus geen extra bureaucratie, geen extra papier. U kunt het de komende weken regelen door dit te organiseren.

Minister Ollongren:

Ik hoorde de heer Rietkerk dit al suggereren in de eerste termijn. Ik heb echt nagedacht, want als het zou helpen, zou ik het morgen doen. Want ik geloof wel dat dit een manier is: je moet met elkaar praten en zoeken naar een oplossing. Het is geen praten om het praten, maar praten om tot een acceptabele oplossing te komen. Toen vroeg ik mij af of het zin zou hebben om dat op het nationale niveau te tillen. Wat goed werkt —we hebben dat gezien bij de woningbouw bij Valkenburg — is dit: als bepaalde bestuurslagen er niet uitkomen, heeft het zeker toegevoegde waarde dat het Rijk, BZK, de minister zich ermee gaan bemoeien en het een bepaalde kant op proberen te wegen. Aangezien een wethouder of gedeputeerde er niet uitkomt, kunnen zij voorstellen om het op een bepaalde manier te doen en desnoods een aanwijzing geven om dat te realiseren. Dat heeft bijvoorbeeld bij Valkenburg goed gewerkt.

Gelukkig hoeft het in heel veel gevallen niet zo ver te komen, omdat de verschillende overheden er samen in goed overleg gewoon uitkomen. Zie bijvoorbeeld de woondeals die getekend zijn, waar zowel provincies als gemeenten bij betrokken zijn. In dat overleg gebeurt eigenlijk wat de heer Rietkerk schetst. Alleen: als ik praat met, laten we zeggen, de regio Utrecht over de woningbouw aldaar, over de plancapaciteit van de provincie, die eerst echt niet op orde was, over de realisatie van de kant van de verschillende gemeenten, die in mijn beleving ook echt te laag was, en je constateert dat je wel op de gewenste plancapaciteit en het gewenste aantal opgeleverde woningen zit, dan kan ik dat het beste met Utrecht en de daarbij betrokken bestuurders doen. Daar heb ik op zich de andere bestuurders niet ook bij nodig. Dat kan dus vrij gericht gebeuren. Dat is de manier waarop ik het nu doe. Het veiligheidsberaad is natuurlijk een aansprekend iets, maar ik denk dat ze daar over het algemeen hetzelfde doel hebben: op het moment dat er een probleem is in één veiligheidsregio, komt ook niet het hele veiligheidsberaad bij elkaar.

De heer Rietkerk (CDA):

In deze Kamer hoort u dat het een nationaal urgent probleem is dat we delen. Dus het is niet in één regio een probleem, maar in heel het land. Vandaar toch de vraag. Ik heb geen vraag gesteld over de woondeals, want die ken ik. Maar ik zie dat er in heel Nederland, juist tussen die woondeals en de regio's daaromheen — Zeeland, Limburg, Noordoost-Nederland, waar niet allemaal woondeals zijn — aanleiding is om die bij elkaar te brengen, om juist die urgente nationale opgave een plek te geven. Het gaat dus om het agenderen aanvullend op datgene wat u zegt. Want het mooiste is natuurlijk dat het in de regio gebeurt en dat het op een normale wijze gebeurt. Maar u geeft zelf ook aan: er moeten 845.000 woningen gebouwd worden. Zie hier een nogal urgent vraagstuk. Dat delen we dus. En dan toch nog de vraag — anders kom ik daar in tweede termijn op terug — of er niet aanvullend, gelet op de honderdduizenden woningen die nodig zijn, ook buiten die woondeals en al die overleggen, een paar keer een Nationaal woningbouwberaad onder uw leiding nodig is om te zeggen: we gaat dat met elkaar oppakken en doorzetten.

Minister Ollongren:

Ik voel me gesterkt door wat het CDA voorstelt. Nogmaals, ik sta daar ook helemaal niet negatief tegenover. Ik probeer me alleen voor te stellen wat het nog toevoegt aan datgene wat we al hebben aan overleggen. Ik geloof dat de urgentie bij iedereen gevoeld wordt en heel hoog is. Ik geloof ook dat de plannen die er liggen met de woondeals en de afspraken die we gemaakt hebben — nogmaals: de woonagenda is nationaal, dus dat geeft ook het beeld, waarbij ik ook nog eens periodiek rapporteer aan de Kamer — aangeven dat ik de noodzaak ervaar om te weten of we wel op koers liggen. Dit jaar zul je zien dat het waarschijnlijk wat lastiger zal zijn om op koers te blijven, wat deels ligt aan de stikstofproblematiek en deels aan corona. Aan beide wordt nu heel hard gewerkt. Maar ik neem het voorstel van de heer Rietkerk nogmaals in overweging om te kijken of ik het nog kan concretiseren.

De heer Crone i (PvdA):

Nu de bal zo mooi op de stip ligt, wil ik hem nog een stukje verder duwen. De minister reageert positief op het idee, maar de vergelijking met het veiligheidsberaad is ook wel aardig, want ik ben bij de oprichting betrokken geweest. Eerst had je nog geen nationale politie en geen veiligheidsregio's en het had geeneens een wettelijke status. Maar omdat die burgemeesters toch bij elkaar wilden komen — ik was er eentje van — wilde je laten zien dat je je klus goed had geklaard. En je ging natuurlijk ook klagen dat er meer geld uit Den Haag moest komen. Dus het feit dat je ze bij elkaar haalt, voegt iets toe aan die regionale verantwoordelijkheid, waar u gelijk in heeft. Dat management by speech, management by samenwerking, is het Nederlandse model. U hoeft niet eens voorzitter te zijn. Wie weet niet dat Hubert Bruls de voorzitter is? Maar minister Ferd komt altijd, want hij weet: daar gebeurt het. Ze gaan u dus uitnodigen om ook wat van u los te krijgen. Maar omgekeerd zult u zeggen: ik wil er altijd bij zitten, want hier gebeurt het. Dan komt de optelsom waar de heer Rietkerk over spreekt. Daar is de optelsom en dan wil niemand horen: ja, maar Friesland of Amsterdam heeft dit te weinig gedaan. Ik zou zeggen dat dat management met gezag, zonder bevoegdheden en nieuwe structuren, volgende week al kan komen met al die wethouders. U kijkt mij zo enthousiast aan; volgens mij hebben we een deal.

Minister Ollongren:

We doen het tegenwoordig natuurlijk allemaal online, maar nog los daarvan: het maakt het misschien nog makkelijker. Mijn punt is meer: wat voegt het toe ten opzichte van wat er al is? Wij zijn allemaal drukbezette mensen. En wie moet ik er precies voor uitnodigen? Dat is natuurlijk het verschil tussen het Veiligheidsberaad en dit nationale gremium dat je dan bijeen zou roepen. Daar zitten de voorzitters van de veiligheidsregio's. Met wie heb ik hier te maken? Ja, de commissarissen van de Koning, maar die gaan er niet over, althans niet helemaal. Er is een gedeputeerde die daarover gaat. De provincie is zeker een relevante entiteit, want die bepaalt de plancapaciteit. Maar je hebt ook de gemeenten nodig, want die zorgen uiteindelijk voor de bouw. Die hebben de plannen en de woonakkoorden. Ik heb dus wel veel mensen nodig op mijn schermpje op dat moment. Nogmaals, mijn positieve grondhouding staat rechtovereind, maar de vragen die ik heb, zijn nog niet helemaal opgelost.

De heer Crone (PvdA):

Ik zou in het verlengde van de NOVI gewoon beginnen met de mensen die de povi's en de grovi's hebben gemaakt, oftewel de provinciale ontwikkelingsvisies en de gemeentelijke visies. U zegt dan: Friesland, ik wil er één hebben. Die vechten dan zelf uit wie het is. Vermoedelijk zal dat Leeuwarden zijn, maar dat krijgt heus wel Heerenveen in zijn nek als dat te veel voor zijn eigen belang opkomt. Dat geven en nemen van dat proces is dus heel efficiënt. Er is geen wettelijke grondslag nodig, want ik geloof dat het Veiligheidsberaad pas sinds één of twee maanden een wettelijke grondslag heeft. Dat was een overleg dat gewoon gebeurde, omdat wij het als toenmalige veiligheidsvoorzitters nodig vonden. Toen Ferd erbij kwam, moest het natuurlijk allemaal nog mooier worden. Ik bedoel Grapperhaus. Die wettelijke grondslag moest dus pas later komen. Het was zo effectief. Nogmaals, ik kom hier in tweede termijn op terug, maar ik hoop echt dat u in de tweede termijn zegt: volgende week is de eerste vergadering.

Minister Ollongren:

Ha, ha, ha. Sorry. Dank voor de aansporing van beide heren. Ik dacht dat er toch al wat langer een wet op de veiligheidsregio's bestond overigens. Maar goed, dat moet u aan collega Grapperhaus vragen. Nogmaals, ik ga nadenken over hoe het nog iets toe kan voegen.

De heer Van Hattem i (PVV):

In tegenstelling tot een aansporing geven wil ik toch even op de rem trappen, nu ik hier hoor wat er allemaal gewisseld wordt en dat de minister een positieve grondhouding heeft om een dergelijk beraad op te tuigen. Het nadeel van zo'n beraad is namelijk dat we nog meer bestuurlijke drukte in Nederland krijgen. Dat ten eerste. Ten tweede, de democratische controle daarop is ook geheel beperkt en misschien zelfs geheel afwezig, want zo'n veiligheidsberaad legt ook geen directe verantwoording af aan de volksvertegenwoordigingen. Het is ook grotendeels niet openbaar. Mijn vraag is dus eigenlijk: hoe ziet de minister dit dan ten aanzien van de bestuurlijke drukte en het risico op een democratisch tekort dat daardoor ontstaat? Dit wordt nu heel enthousiast allemaal omarmd, maar laten we ook niet te hard van stapel lopen.

Minister Ollongren:

Over een democratisch tekort maak ik me iets minder zorgen. Ook voor het Veiligheidsberaad is dat wel geregeld. De voorzitters van de veiligheidsregio's kunnen wel degelijk verantwoording afleggen, ook aan andere raden dan hun eigen raad. Ik denk dat er ook in de overleggen die ik heb voor zo'n woondeal, niet een directe democratische controle is, maar altijd een indirecte, want er is democratische controle op de wethouders en op de gedeputeerden. Die moeten daarover ook gewoon verantwoording afleggen aan de Staten of aan de gemeenteraad en dat moet ik doen aan het parlement. Die democratische controle is dus niet direct mijn zorg. De bestuurlijke drukte is dat wel. Dat is ook precies de reden waarom ik net tegen de heer Rietkerk en de heer Crone zei: laat me dan even doordenken hoe dit echt iets toevoegt waarvan ook de andere betrokkenen zullen zeggen dat het helpt om in die woningbouw te versnellen.

De heer Van Hattem (PVV):

Daar zit wat mij betreft toch wel een zorgpunt in. De minister zegt dat het indirecte democratische controle is, maar we gaan steeds meer van zulk soort overleggen krijgen in de sfeer van indirecte democratische controle. Daarmee wordt toch een stuk democratisch tekort gecreëerd, want de directe democratische controle, het directe overleg met de volksvertegenwoordiging, wordt er toch een stukje tussenuit gehaald. Ik wil meegeven dat dat wat mij betreft toch wel een zorgpunt is.

Minister Ollongren:

Dat zorgpunt begrijp ik ook wel en daarom vind ik het belangrijk om te benadrukken dat er bij die woningbouw verantwoordelijkheden liggen bij gemeenten, bij provincies en bij het Rijk en dat je er dus echt samen uit moet zien te komen, juist ook om de reden die de heer Van Hattem noemt, namelijk de verantwoording daarover. Het is gewoon de taak van wethouders Wonen om de afspraken te maken om woningbouw in hun gemeente te realiseren en om daar verantwoording over af te leggen. Daarom hecht ik zo aan die samenwerking. Ik wil in de positie komen dat we er samen uit komen en dat we samen tot goede oplossingen komen. Als het echt niet anders kan, dan kan het niet anders, maar ik wil liever niet in de positie komen dat ik andere democratisch gekozen organen overrule, zoals gemeenteraden en Provinciale Staten.

De heer Pijlman i (D66):

De minister heeft gezegd: ik ga de suggesties van de heer Rietkerk overdenken. Misschien voegt het volgende iets toe. Als u dit hoofdstukje over de governance nu overziet, zegt u dan eigenlijk ook tegen ons: ik ga het overdenken, maar feitelijk vind ik dat ik genoeg mogelijkheden heb om het los te krijgen waar het vastgelopen is?

Minister Ollongren:

Ik ging hiernaartoe met het beeld dat ik daar genoeg mogelijkheden voor heb. Ik heb ook veel overleggen, ook omdat we in dit land veel regio's en veel stedelijke regio's hebben en omdat er veel partijen betrokken zijn bij de woningbouw. Maar wat de heer Rietkerk zojuist in zijn interruptie expliciteerde en ook wel hieraan toevoegde, is: als je allemaal kijkt naar het hele palet, dus eigenlijk naar alle plannen voor het hele land, zodat je het geheel in beeld krijgt — dus niet alleen voor je eigen regio — dan is dat misschien een aansporing om net even dat stapje extra te zetten. Om die reden wil ik het toch overwegen.

De heer Pijlman (D66):

Dat is ook buitengewoon verstandig, denk ik. Het gaat mij erom of u vindt dat u in die overleggen genoeg doorzettingsmacht hebt, zoals bij Valkenburg, wat u terecht noemde, of in Amsterdam, dat vanochtend is genoemd, om ook een proces los te trekken en te zeggen: jongens, nu heeft het lang genoeg geduurd, we doen het zo.

Minister Ollongren:

Ik kom daar straks nog op terug, want er zijn ook specifieke vragen over gesteld. Ik heb in de afgelopen jaren gemerkt dat een paar dingen belangrijk zijn. Een: openstaan voor dat overleg en om dan ook goed te luisteren naar de wensen, want het kan soms ook gaan om wet- en regelgeving die in de weg zit. Twee: wat erg helpt, vorig jaar hebben we bij Prinsjesdag, nadat de coalitie daarover had overlegd, 2 miljard euro beschikbaar gesteld; 1 miljard voor de woningbouwcorporaties en 1 miljard voor de woningbouwimpuls. Dan heb je ook geld. Dat maakt wel verschil.

Ten derde: het gezag dat de minister en het ministerie met zich meebrengt in dat soort overleggen, speelt wel degelijk een rol, dat onderken ik zeker. Dat is ook waarom je met zowel financiële middelen als wet- en regelgeving als bestuurlijke overleggen en overtuigingskracht echt een heel eind kunt komen.

De heer Pijlman (D66):

Dat is toch nog geen antwoord op mijn vraag. De vraag is: vindt u zelf, als u het hele palet overziet, en dat schetst u en u voegt die suggestie nog toe, dat u daarmee ook genoeg doorzettingsmacht hebt, als minister verantwoordelijk voor bouwen en wonen?

Minister Ollongren:

Ja, maar ik definieer doorzettingsmacht op verschillende manieren. Ik denk niet dat meer bevoegdheden aan mijn kant, wat per definitie minder bevoegdheden aan de andere kant oplevert, nodig zijn. We zijn ook bezig om te kijken of het Rijk meer als grondontwikkelaar mee kan doen, dus als grondontwikkelbedrijf, omdat het Rijk al eigenaar is van bepaalde grond. Dan zit je ook weer anders aan zo'n tafel dan wanneer je dat niet hebt. Er zijn echt wel manieren om het nog te verbeteren, maar in essentie ligt het niet per se aan de bevoegdheidsverdeling zoals die nu is. Volgens mij kunnen we daarmee goed uit de voeten. Maar het vereist een hele actieve houding.

Voorzitter. Dit was nog bij wijze van inleiding. Ik maak dat even af, om daarna door te gaan over de woningbouw, waar we al een beetje mee zijn begonnen. Ik noemde al even het aanjagen van investeringen en die twee keer 1 miljard. Dat ene miljard is inmiddels veel meer geworden, omdat de woningbouwcorporaties heel ruim hebben ingeschreven op die korting op de verhuurderheffing. De woningbouwcorporaties hebben met mij afgesproken om de komende vijf jaar 150.000 extra woningen te bouwen. Zij krijgen daarvoor korting op de verhuurderheffing. Daarover hebben wij een akkoord bereikt; Aedes, VNG en ik. Daar ben ik heel blij mee. Dat is ook hard nodig, maar het is wel heel goed dat dat gelukt is.

De woningbouwimpuls heb ik al genoemd. De eerste tranche was natuurlijk heel succesvol: 350 miljoen, 51.000 extra woningen, waarvan 65% betaalbare woningen. De tweede tranche komt eraan. Ik hoor van iedereen dat er weer fors is ingediend. Wij hebben als BZK de gemeenten ook echt geholpen met hun aanvragen, zodat de commissie die daarover oordeelt, over kwalitatief goede aanvragen zal beschikken, maar wat de uitkomst is weet ik nog niet.

De ChristenUnie vroeg nog hoe we komen tot een betaalbare transitie. Dat is ook door sommigen vanochtend genoemd. Ik heb in de Tweede Kamer overlegd en uiteindelijk een afspraak gemaakt met GroenLinks en de Partij van de Arbeid, en daar ben ik heel blij mee, dat we een Volkshuisvestingsfonds van 450 miljoen kunnen aankondigen. Dat is helemaal gericht op de leefbaarheid en verduurzaming in kwetsbare gebieden, vaak de slechtste delen van de woningvoorraad, waar echt vernieuwing nodig is. Dat helpt niet alleen voor de woningen zelf, maar ook voor de hele leefbaarheid en de veiligheid in deze wijken. Het is heel mooi dat dat gebeurd is. Ik meen ook gehoord te hebben dat ook andere partijen dit een mooie stap vinden.

Ik noemde al even stikstof en corona. Voor stikstof hebben we ook extra middelen beschikbaar gesteld. Collega Schouten is volop bezig met de wet, die ook de woningbouw weer beter mogelijk moet maken. Ik heb nog iets niet genoemd wat we wel uitwerken. Stel dat de coronacrisis onverhoopt ook nog een economische recessie met zich meebrengt, ook volgend jaar, dan moeten we al een garantieregeling uitwerken die we kunnen inzetten als de boel stil zou vallen en er niet zou worden ingeschreven op plannen van ontwikkelaars. Dus, kortom, we hebben alle lessen van de vorige crisis ter harte genomen. Ik zal straks de vragen over de betaalbaarheid beantwoorden. Het is cruciaal dat de woningen betaalbaar moeten zijn en dat er ook voldoende betaalbare woningen moeten worden gebouwd áls we bouwen. Dat we de bestaande voorraad zo goed mogelijk gebruiken, zo eerlijk mogelijk verdelen en ook betaalbaar houden, is zeker ook onderdeel van dat beleid.

Zonet heb ik wat gezegd over de starters in de koopsector, voor wie we de overdrachtsbelasting hebben kunnen verlagen. Ik doe tal van maatregelen: de WOZ gaat minder zwaar meetellen in het woningwaarderingsstelsel, de huursomstijging is sinds dit jaar inflatievolgend, de maximale inkomensgrenzen voor huurtoeslag zijn sinds dit jaar vervallen. Dit laatste is een heel belangrijk punt. Ik heb aangekondigd dat het voor gemeenten mogelijk wordt om een opkoopbescherming in te voeren en we gaan de stijging van de huurprijzen in de gereguleerde én de vrije sector maximeren tot inflatie plus 1%. Ik noemde ook al even de flexibele huisvesting voor bepaalde kwetsbare groepen, zoals dak- en thuislozen, arbeidsmigranten, statushouders en andere mensen. Dit gaat om 50 miljoen. En verder is er het voorstel waar we zo over spreken. Er is heel veel gebeurd en er staat ook nog heel veel op de rol om te doen.

Dan nog een aantal specifieke vragen over de bouw. Ik begin even met de vraag van de heer Rietkerk die vroeg waarom er niet meteen integraal naar de Lelylijn wordt gekeken. Vanaf het begin van deze kabinetsperiode heb ik samen opgetrokken met de twee collega's van IenW, want we hebben gezegd dat infra en woningbouw hand in hand moeten gaan. We moeten in samenhang kijken naar besluiten over infrastructuur en besluiten over woningbouwcorporaties. Die integrale benadering willen we juist ook voor de Lelylijn aanwenden. De extra mogelijkheden die die lijn zou bieden voor woningbouw maken de benodigde investering in bereikbaarheid helaas nog niet direct rendabel, want daarvoor zou er ook extra werkgelegenheid langs de lijn moeten komen. Dat wordt onderzocht. Er loopt een onderzoek waarin de werkgelegenheid wordt meegenomen. Dit wordt uitgevoerd door de collega's van IenW. Met die integraliteit ben ik het zeer eens en dat zou ik ook graag willen onderstrepen.

De heer Pijlman vroeg of we nog meer kunnen werken met transformatie van kantoren door ze geschikt te maken voor woningbouw. Dat kan zeker. We hebben vorig jaar al 12.500 woningen gecreëerd door transformatie van bestaande gebouwen, niet allemaal kantoren, want het kunnen ook winkels of scholen zijn. Een groot deel — ik geloof bijna de helft — wordt gerealiseerd in voormalige kantoorgebouwen. Ik verwacht dat door de coronacrisis dit nog actueler zou kunnen worden en misschien nog meer mogelijkheden zou kunnen bieden. In het Expertteam Woningbouw hebben we op dit punt veel expertise, ook bij de provincies trouwens. Ik raad gemeenten altijd echt aan om een beroep op die expertise te doen. We hebben daarvoor ook extra geld beschikbaar gesteld voor volgend jaar. We hadden al een transformatiefaciliteit van 38 miljoen en daar komt nog 20 miljoen bij voor volgend jaar om die transformatie makkelijker te maken.

De heer Rietkerk vroeg naar het binnenstedelijk bouwen. Hij zei: binnenstedelijk bouwen is duurder. Dat is best een ingewikkeld vraagstuk. Grondexploitatiekosten zijn bij binnenstedelijk bouwen gemiddeld hoger, vooral de grondverwervingskosten en de plan- en proceskosten. Daar staat een hogere grondopbrengst op binnenstedelijke locaties tegenover. De winstmarges op binnenstedelijke locaties liggen over het algemeen wat lager dan bij de uitleglocaties, maar er zijn wel positieve businesscases mogelijk. En bij binnenstedelijke locaties heb je het voordeel dat je veelal kunt aansluiten bij voorzieningen en infrastructuur, terwijl die bij de uitleglocaties nog moeten worden aangelegd. Het is een beetje plus en min. Tegenover de hoge kosten van binnenstedelijk bouwen staan ook weer voordelen. Ik denk toch dat het verstandig blijft om dat steeds van geval tot geval te bekijken.

De corporaties. Ik zei er al iets over. Ik geloof dat de heer Rietkerk ernaar vroeg. In de grote inventarisatie die wij hebben gedaan en die voor de zomer naar de Kamer is gegaan, hebben we heel helder moeten constateren dat de corporaties te weinig middelen hebben voor hun opgave als je kijkt tussen nu en 2035. Op dit moment hebben ze nog investeringsruimte. Dat zien we ook, want ze investeren gelukkig nog volop. Die 150.000 woningen komen er ook aan, mede dankzij de heffingsvermindering. Maar deze inventarisatie laat zien dat bij een volgende formatie een volgend kabinet echt fundamentele keuzes zal moeten maken. Ik hoorde de heer Rietkerk zeggen hoe het CDA erin zit. Dat was me ook opgevallen in het verkiezingsprogramma van het CDA. Ik geloof dat heel veel partijen daar opvattingen over hebben. Ik ben in ieder geval blij dat het er ligt, want daar kan een formatie niet omheen, zal ik maar zeggen.

De heer Kox i (SP):

Even voor mijn verduidelijking. Ik kan niet alles volgen, want de politiek is tegenwoordig zo'n roerig bedrijf. Ik dacht dat de partij van de minister afgelopen zondag besloten heeft om de verhuurderheffing niet te gaan halveren, maar om die helemaal te schrappen. Ik weet niet of u tijd had om bij het congres te zijn. U was aan het zoeken naar partijen als het CDA, maar uw eigen partij is nu ook van die richting geworden.

Minister Ollongren:

Zeker, maar ik sta hier als minister in het kabinet van een coalitie. Daarom zei ik: iedereen heeft daar in zijn verkiezingsprogramma opvattingen over. De een schrapt hem en er zijn ook partijen die zeggen: misschien moeten we hem overeind houden, want als instrument werkt het goed. Maar daarmee ligt het hoe dan ook op tafel, bij welke partijen er ook gaan formeren. En dat lijkt mij heel goed.

De heer Kox (SP):

Natuurlijk is de minister de minister van de regering. Maar de minister van de regering is niet ontevreden met het feit dat we in de richting evolueren dat de verhuurderheffing iets wordt voor het museum?

Minister Ollongren:

Ik weet niet welk museum de heer Kox hiervoor in gedachten heeft, maar ik snap wat hij bedoelt.

De heer Kox (SP):

Het museum van de mislukte plannen.

Minister Ollongren:

Oké. De heer Crone zei net dat de verhuurderheffing destijds is ingevoerd als crisismaatregel. Misschien had het gewoon een crisismaatregel moeten blijven. Eén ding staat voor mij als een paal boven water. Je kunt niet doorgaan met de verhuurderheffing en verwachten dat de woningbouwcorporaties voldoende investeren voor voldoende woningbouw. Dat gaat gewoon niet.

Er waren veel vragen van de heer Rietkerk in dit blokje. Hij had het over een investeringsfonds en zei dat je andere instrumenten van ruimtelijke ordening zou moeten hebben. Het is altijd goed om na te denken over en goed te kijken naar het instrumentarium: is het voldoende? De ruimtelijke ordening, het grondbeleid, het Rijksontwikkelbedrijf — collega Knops en ik zijn daar nu mee bezig — en de bijdrage die het Rijksvastgoedbedrijf daaraan kan leveren. Ik denk dat het goed is als je kunt inzetten op specifieke locaties, waar je als Rijk zelf grond hebt en waar je afspraken kunt maken met private partijen. Dat zou echt kunnen schelen.

Ik wil sowieso in gesprek met de collega's van IenW om te kijken hoe we nog beter kunnen inspelen op basis van de plannen die er zijn, de belangrijke besluitvormingsmomenten die je ziet aankomen en de bekostigingsmomenten die daar ook bij horen. Je moet per gebied kijken hoe dat leidt tot plannen, tot een soort spoorboekje waar je mee aan het werk kunt gaan. Ik vind het een relevante vraag. Het is iets waar je steeds mee bezig moet zijn. Ik kijk dan in ieder geval naar de koppeling tussen de middelen, de woningbouwimpuls, het MIRT, het Infrafonds en andere mogelijkheden van bekostiging, en inderdaad ook ordeningsinstrumenten, zoals gezegd.

Tot slot. De heer Rietkerk zei: het is misschien toch wel erg veel Randstad en wat minder de rest van het land. Ik richt mij op de gebieden waar het nodig is. Natuurlijk zit het qua aantallen veel in de Randstad, maar zeker niet alleen in de Randstad, zeker niet. Deventer bijvoorbeeld zit in de eerste tranche van de woningbouwimpuls. Nijmegen ook. De grote aantallen zitten voornamelijk in de Randstad, maar dat is ook een beetje de verdeling van hoe wij wonen in Nederland. De instrumenten zijn er zo veel mogelijk op gericht dat het daar terechtkomt waar het nodig is. En dat zijn net zo goed Zwolle, Groningen en andere steden in ons land. Bovendien, we gaan straks natuurlijk met het volkshuisvestingsfonds aan de slag. Dan is het ook interessant om te kijken naar de krimpregio's en de grensregio's, waar ook herstructureringsopgaven liggen.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik ben het eens met de minister dat de vier grote steden in de Randstad liggen. Laat dat duidelijk zijn. Het gaat er mij om dat er recent een rapport is gepresenteerd — daar is afgelopen weekend ook over gepubliceerd — waarin door tientallen partijen, woningbouwcorporaties en private partijen een aanbod wordt gedaan. Zij zeggen: juist buiten die vier steden — want in die steden is het heel druk en te duur, het loopt daar niet zo goed — kunnen we ruim 800.000 woningen aanbieden in de komende tien jaar. Ik vraag de minister of zij op de hoogte is van dat rapport.

Minister Ollongren:

Nee, naar dat rapport zal ik nog laten kijken. Dat heb ik nog niet gelezen, dus daar kan ik nog geen antwoord op geven.

De heer Rietkerk (CDA):

Daar heb ik begrip voor, maar dan zou ik graag een korte reactie willen ontvangen als de minister kennis heeft genomen van het rapport. Dat rapport gaat nu net over noordoost-Nederland, Limburg, Zeeland en Brabant, waar zo'n 800.000 woningen worden aangeboden door corporaties en marktpartijen. Ik zou dat graag willen betrekken naast de grote opgaven in de steden, waar we het al over eens zijn.

Minister Ollongren:

Dat zeg ik graag toe. Zodra ik het rapport heb kunnen bestuderen, zal ik de reactie daarop naar uw Kamer sturen.

Voorzitter, dan wil ik nog een paar vragen beantwoorden die zien op het gebied van betaalbaarheid algemeen. Daarna kom ik op het wetsvoorstel.

Ik begin bij de heer Verkerk, die vroeg waar ik van droom als het gaat over het huurbeleid. Daar droom ik niet zo heel veel over; ik ben daar vooral heel hard mee aan het werk. Ik vind dat dit kabinet met recht kan zeggen dat het de betaalbaarheid van huren echt centraal heeft gezet. In het vorige onderzoek, WoON2018, blijkt dat dit geleid heeft tot een daling van huurquotes. Maar tegelijkertijd zie ik ook wel dat het woningtekort er op zichzelf toe leidt dat er extra maatregelen nodig zijn om die betaalbaarheid op orde te houden. Vandaar dat ik denk dat het belangrijk is om de betaalbaarheid voor huurders te ondersteunen met gerichte maatregelen, zodat je aandacht hebt voor zowel de huurders met de echte lage inkomens, als de lagere middeninkomens.

Ik heb in de inleiding al een paar maatregelen opgesomd, maar ik wil er nu toch nog een paar noemen, in antwoord op de vraag van de heer Verkerk. Wij laten de harde inkomensgrens in de huurtoeslag vervallen. Dat maakt natuurlijk heel veel uit; dat is al ingegaan. Daarbij gaan de mensen dus niet ineens van hier naar helemaal niks, maar komt er een gestage, veel eerlijkere daling in te zitten. De huursomstijging heb ik al genoemd. Wij gaan straks praten over huurverlaging voor huurders met een laag inkomen. We hebben ook nog de cap op de WOZ. Dat gaat ook veel uitmaken. En er komt ook nog een wetsvoorstel deze kant op voor de tijdelijke huurkorting. Dus met andere woorden, betaalbaarheid: ja. Daar moet veel voor gebeuren, maar ik denk dat het kabinet heeft laten zien dat het er veel aan heeft willen doen.

De heer Pijlman vroeg of het huurprobleem niet eigenlijk toch nog een beetje op hetzelfde niveau is gebleven. Dit is een beetje een vervolg op het antwoord op de vraag van de heer Verkerk. Maar misschien is het beter om eerst de interruptie van de heer Verkerk af te wachten.

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Ik begrijp dat de minister hier misschien niet over droomt. Als zij dat niet doet, dan begrijp ik dat. Maar heeft zij er wel een visie op? Zij heeft zelf gezegd dat zij een aantal dingen zo wil achterlaten dat een nieuw kabinet gewoon verder kan gaan. Maar je wilt toch ook wat beleidslijnen uitzetten. Als ik het debat in deze Kamer goed beluister, dan zeggen eigenlijk haast alle partijen — een aantal heb ik er niet over gehoord, maar degenen die ik er wel over heb gehoord, zeggen dat — dat wij zowel in de sociale woningbouw als in de private sector de huren meer in de hand zullen moeten krijgen en dat wij er ook voor zullen moeten zorgen dat wat er van het beschikbaar inkomen aan huur betaald wordt, in een fatsoenlijke verhouding tot elkaar moet staan. Laat ik de minister dan vragen naar haar visie daarop voor de komende x-aantal jaren.

Minister Ollongren:

Zeker. Ik zei al dat de betaalbaarheid van de huren centraal moet staan. Dat doen we op twee manieren, namelijk door te zorgen dat er meer aanbod komt, ook aan de sociale ofwel betaalbare huurkant. Dat doen we door überhaupt afspraken te maken. Dat deden we al met het Sociaal Huurakkoord en daar komt nu de afspraak bij om de huren sowieso te matigen en beperkt te laten stijgen, namelijk inflatie plus maximaal 1%. Dit wetsvoorstel zal deze Kamer ook nog bereiken. Die maatregelen zorgen ervoor dat de huren beheersbaar blijven. Daarnaast gaat het ook over de koopkracht van mensen. Ik zou bijna zeggen dat het een ander vraagstuk is, maar we komen daar straks nog uitvoeriger over te spreken omdat daarover ook andere vragen zijn gesteld. Wat is hun inkomen eigenlijk? Hoe kun je dat verbeteren? Wat is eerlijk om van mensen te vragen die hun koopkracht misschien niet kunnen verbeteren? Het feit dat we in Nederland een sociale huurvoorraad hebben, dat we ieder jaar naar de koopkracht kijken en bijvoorbeeld dingen met de huurtoeslag kunnen doen, en het feit dat hier vandaag een wetsvoorstel wordt behandeld dat ziet op huurverlaging voor de groep die het het allermoeilijkste heeft, laat zien dat we oog hebben voor de huurder en zeker voor de huurder met de kleinste beurs.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Dank voor uw antwoord. Ik vind het terecht dat u ook de koopkrachtontwikkeling erbij betrekt. Nou is het lastig om te voorspellen wat er de komende jaren gaat gebeuren. Ik denk dat dat voor ons allemaal lastig is. Maar zou ik u toch kunnen verleiden — als ik dat woord mag gebruiken — om iets te zeggen over hoe u de relatie ziet tussen de ontwikkeling van de huren en de koopkracht? Zou u bijvoorbeeld aan de Kamer willen toezeggen dat u zich ervoor inspant dat het percentage dat mensen uitgeven aan wonen, inclusief het energieverbruik, niet gaat toenemen en dat het juist voor de lager betaalden en de middeninkomens structureel gaat afnemen, ook al is het met kleine stapjes?

Minister Ollongren:

Ik kom hier nog op terug. Ik wil straks nog even antwoord geven op vragen van mevrouw De Boer over aftoppingsgrenzen en hoe die zich verhouden tot wat mensen kunnen betalen. Als de heer Verkerk het goed vindt, neem ik dit daarbij mee. Ja? Mooi, dank.

Voorzitter. Dit preludeert daar een beetje op en het is nog niet het antwoord dat de heer Verkerk wil, maar ik wilde toch ook de heer Pijlman nog even antwoorden. Als je naar het grote geheel kijkt, zie je dat voor de zittende huurders de huurverhoging dit jaar onder de inflatie is gebleven. Het is belangrijk dat dat is gebeurd. We hebben ook een ibo Sociale huur. Het blijkt dat de huurtoeslag op zichzelf een efficiënt instrument is om huurders tegemoet te komen in hun woonlasten, zeker nu — ik zeg het voor de derde keer — de harde inkomensgrenzen zijn vervallen. Maar dat neemt niet weg dat, als je kijkt naar het geheel, er nog steeds een groep is die te duur woont: de dure scheefwoners. Als deze Kamer ermee instemt, gaan we daarvoor gelukkig een specifieke maatregel nemen. Ik denk dat als je alles optelt, inclusief deze maatregel, we op de goede weg zitten met de huurproblematiek.

De heer Kox heeft in het algemeen gevraagd hoeveel een huurverlaging van 1,5% in de hele sociale sector zou kosten. Dat percentage correspondeert met de verwachte inflatie voor dit jaar, want die wordt op 1,5% geschat. Een generieke huurverlaging van 1,5% zou leiden tot circa 200 miljoen huurverlaging bij de DAEB-huurwoningen van de corporaties. De inflatie van vorig jaar was 2,6%, vandaar dat de generieke huurbevriezing in dit jaar had geresulteerd in ongeveer 400 miljoen minder huuropbrengsten. De inkomenseffecten van zo'n maatregel bereiken een veel bredere groep, dus veel meer huishoudens, maar wel een veel kleinere dan in het voorstel. Dan heb je het over €4,00 per maand versus ongeveer €40,00 per maand én — de heer Kox en ik hebben daar wel vaker over gedebatteerd — een disbalans tussen de opgaven en middelen van corporaties. Die zouden namelijk verslechteren en dat zou weer leiden tot minder investeringen in duurzame woningen, leefbare wijken et cetera. Dat is het sommetje waar de heer Kox naar vroeg.

De heer Kox (SP):

Dank u wel voor het sommetje. Het geeft dus inderdaad aan dat voor een niet veel groter bedrag voor 90% van de huurders een maatregel getroffen kan worden. Ik vergelijk het dan met de maatregel die de minister nu voorstelt. Nog een keer: die maatregel steun ik. Maar het bedrag is niet exorbitant hoog. Het argument van de minister is dat het ook veel minder is per huishouden en dat is evident. Maar huurverhogingen gaan altijd over vijf of tien of vijftien of twee euro. De vraag van deze Kamer was of u dat middel wilde inzetten. Voor de zomer zei u dat het veels te duur was, en noemde u het ineffectief. Maar nu hebt u een maatregel die slechts voor 10% van de huurders effectief is. Voor 90% van de huurders doet u dan niks. Daarom is die rekensom toch interessant. Want ook deze rekening zou betaald kunnen worden uit een verlaging van de verhuurderheffing, zoals u dit wetsvoorstel ook betaalt. Kan de minister daar iets over zeggen? Nu de verhuurderheffing niet meer heilig is, ook niet meer voor een meerderheid van de politiek, zou dat toch een efficiënt dekkingsmiddel kunnen zijn? Dan hebben we een maatregel die snel en meteen ingevoerd kan worden. Collega Crone had het daar ook over. En die maatregel vraagt geen bureaucratie.

Minister Ollongren:

Een deel van het debat voor de zomer ging natuurlijk over waarom die generieke maatregel er moest komen. De heer Kox was een voorstander van een generieke maatregel voor alle huurders. Ik dacht dat uiteindelijk een deel van de Kamer heeft gezegd dat je "generiek maatwerk" zou willen hebben. Ik heb die woorden "generiek maatwerk" ook niet bedacht; dat was de woordvoerder van de SGP. Het voorstel dat vandaag voorligt, is een uitwerking van dat "generieke maatwerk". Daarbij kunnen we de groep huurders — voor zover we die kunnen bereiken; ik kom daar straks nog op — voor wie het het allermoeilijkst is om de eindjes rond te krijgen, helpen met een reële korting van €40 per maand. Het is dat versus voor iedereen een hele beperkte korting. Dat staat dus nog even los van de kosten; daar moet je ook naar kijken als je dat gaat doen. Los van de kosten ging het ook over het vraagstuk van maatwerk.

De heer Kox (SP):

Voor de zuiverheid: het was niet zo dat de heer Kox het graag wilde. Een meerderheid van deze Kamer vond dat, tot drie keer toe. Collega Schalk had het voorstel van het generieke maatwerk of zo, maar hij is een minderheid in deze Kamer. Daar heeft hij overigens geen last van, want dat is hij heel z'n leven al. Maar deze Kamer zei: wij denken dat dit een effectieve maatregel is. Dus het is een grote eer dat voortdurend naar de motie verwezen wordt als die van mij, maar het is een feit dat deze Kamer dat tot drie keer toe heeft gezegd en daaraan gekoppeld heeft dat wij het huurbeleid van mevrouw de minister op dit punt afkeuren. Onze relaties zijn allemaal uitstekend, maar het zegt nogal wat dat de Kamer het beleid van de minister afkeurt. Daarom was het niet zomaar een voorstel. Het was een voorstel van deze Kamer, tot drie keer toe gedaan. De argumenten die de minister nu noemt, namelijk dat het per huurder niet zo heel veel voorstelt, zijn dan toch vreemd. Het was een wens van de Kamer, en die wens is betaalbaar als u de verhuurderheffing daarbij in zou zetten. Dus nogmaals het verzoek om te heroverwegen — we hebben nog tijd — of die maatregel in additie, aanvullend op de maatregelen die u nu treft en die u nog wilt treffen, niet heel nuttig zou kunnen zijn.

Minister Ollongren:

De motie staat echt bekend als de motie-Kox. Maar natuurlijk ben ik het helemaal met de heer Kox eens: de motie is ondertekend door meer mensen en er is ook door een meerderheid van deze Kamer vóórgestemd. Maar daarna hebben we een debat met elkaar gevoerd, waarin ik toegezegd heb op Prinsjesdag hierop terug te komen. Ik heb toen geschetst op basis waarvan ik een overweging zou maken die zou leiden tot voorstellen op Prinsjesdag. Dat was het generieke maatwerk, met aandacht voor de huurders, en wat mij betreft vooral voor de huurders die het hard nodig hebben, óf omdat ze getroffen zijn door de coronacrisis, óf omdat ze het toch al moeilijk hadden. En nogmaals, dat heeft geleid tot het voorstel voor de huurverlaging voor deze specifieke groep. De heer Kox vroeg zonet, in zijn eerste termijn, naar één specifiek aspect, namelijk naar wat het zou kosten als je dit zou doen. Dat antwoord heb ik hem zonet gegeven.

De heer Kox (SP):

Ik ben de minister dankbaar voor dat specifieke maatwerk. Aan het begin van mijn inbreng heb ik drie complimenten gegeven. Ik geef niet vaak drie complimenten op een rij, vraag maar aan mijn vrouw. Het betreft 10% van de huurders. Het is fijn voor die 10% van de huurders — dat meen ik echt — maar 90% van de huurders heeft nog niks. De minister moet dit toch in het licht blijven zien van de uitgesproken wens van deze Kamer om voor alle huurders iets te doen. Mijn vraag is: als de minister dit niet wil doen, wat komt er dan? Ik kom straks nog terug op dit specifieke wetsvoorstel en op de huurverlaging, die ook een bepaald deel van de huurders niet betreft. Ik vind dat de minister iets te makkelijk voorbijgaat aan het feit dat deze Kamer echt iets wil. De Kamer wil dat de minister meer stappen zet en niet alleen iets doet voor 10% van de huurders; hoe goed het ook is.

Minister Ollongren:

Ik hoop — we zullen het zien — dat ik op basis van hetgeen we voor de zomer met elkaar hebben gewisseld en op basis van de kaders die ik toen heb geschetst, zo veel mogelijk, zij het niet letterlijk, de motie kan uitvoeren voor de huurders. Ik hoop in ieder geval dat ik dit zo veel mogelijk kan doen in de geest van de motie. Daar heb ik voorstellen voor gedaan. Uiteindelijk leidt dit tot het specifieke voorstel, dat ik straks wil behandelen, voor de huurverlaging voor 260.000 huurders in Nederland. Volgens mij is dit een groep waarvoor de heer Kox het belangrijk vindt dat dit gebeurt; dat zegt hij ook.

Voor het overige heb ik net een reeks maatregelen geschetst, inclusief de afspraak en de wet die nog in deze Kamer komt, dat we überhaupt de huurstijgingen gaan beperken over de hele linie, inflatie plus 1%. Het is dus niet alleen dit. Het is een palet aan voorstellen, waarvan ik nu weet dat de Tweede Kamer dit steunt. Ik hoop dat ook deze Kamer daar straks haar steun aan zal verlenen.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Ik hoop dat de minister er straks nog op terugkomt. Ik noem nu alvast het generieke maatwerk wat dit wetsvoorstel zou zijn, omdat de discussie er al een beetje over ging. De minister zei net: ik heb iets willen doen voor specifiek deze groep huurders. Zij wil dus echt redeneren vanuit de huurders. Maar als je echt vanuit de huurders redeneert, vind ik het onbegrijpelijk dat de huurders uit de private sector buiten de boot vallen, want daar is dan geen argument voor. Gaat u daar straks nog de precieze motivering voor geven? U zegt: dit is een voorstel waarmee ik tegemoet wil komen aan de wens van de Eerste Kamer om iets te betekenen voor de huurders. Dat betekent dat je uitgaat van de positie van de huurders. Dan is wat mij betreft het verschil tussen de corporatiesector en de private sector niet uit te leggen.

Minister Ollongren:

Ik ga daar straks uitvoerig op in, als mevrouw De Boer dat goedvindt. Dat doe ik in het laatste deel als ik op dat wetsvoorstel inga.

Voorzitter, daar ben ik overigens ook bijna. Ik heb nog maar een paar vragen die onder dit onderdeel vallen, anders zou ik die straks weer vergeten.

Allereerst vroeg de heer Van Hattem van de PVV of ik bereid ben de verduurzamingseisen te laten varen ten behoeve van lagere huren. Ik zeg tegen de heer Van Hattem — dat weet hij ook — dat we bij de verduurzaming zo veel mogelijk streven naar woonlastenneutraliteit. Het is goed als huurders door verduurzaming niet alleen prettiger wonen, maar ook lagere energielasten krijgen. Ik ben natuurlijk niet van plan om de verduurzaming in de sociale sector los te laten. Dat zou ik niet in het belang van de verduurzaming en het Klimaatakkoord vinden, maar ook niet in het belang van de huurders.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat is één kant van de medaille die de minister schetst. Ze zegt: we gaan zorgen voor lagere energierekeningen. Dat is maar ten dele waar, want daar moeten wel heel forse investeringen tegenover staan. Vorig jaar is berekend dat het dan gaat over investeringen van €50.000 per sociale huurwoning. Mijn vraag is: is dit niet disproportioneel als je ziet wat nodig is om die sector te kunnen verduurzamen? Is het dan niet veel beter om te zorgen voor betaalbare woningen in plaats van te kiezen voor veel te hoge bouwkosten, waardoor de woningen veel te duur worden? De huren moeten dan namelijk automatisch ook weer hoger worden, omdat de woningcorporaties daar meer in moeten investeren.

Minister Ollongren:

Nee, de woningcorporaties hebben drie heel belangrijke taken: zorgen dat de huren betaalbaar zijn, zorgen voor het bouwen van meer sociale huurwoningen, en zorgen voor het verduurzamen van hun voorraad en voor duurzaam bouwen in geval van nieuwbouw. Die taken zijn heel goed met elkaar te verenigen. Dat is ook in het belang van niet alleen huurders maar ons allemaal.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik hoor de minister zeggen dat het heel goed met elkaar te verenigen is. Maar dat vind ik nou juist te kort door de bocht, want er blijkt nu dat de bouwkosten heel erg hoog zijn. De verduurzaming is gewoon heel erg duur. We zien ook dat de huren de afgelopen tien jaar explosief zijn gestegen: 26% in de afgelopen tien jaar in de sociale sector. Dit heeft dus wel degelijk effect op de huurprijzen. Is de minister het dus met mij eens dat het dan te makkelijk is om te zeggen dat het allemaal heel goed samengaat? Immers, de huurprijzen stijgen de pan uit.

Minister Ollongren:

Ik kan herhalen wat ik net zei. Woonlastenneutraliteit is het uitgangspunt. Omdat woningbouwcorporaties op een grote schaal kunnen werken, kunnen zij juist vaak de kosten goed binnen de perken houden. Nogmaals, het is ook in het belang van de huurders om wel te verduurzamen.

Voorzitter. Ik heb nog één vraag die ik wil beantwoorden voordat ik overga tot de beantwoording van de vragen over het wetsvoorstel. Dat is een vraag van mevrouw De Boer. Zij sprak over veel buitenlandse investeerders in Nederland. Op zich is dat waar.

De voorzitter:

Dat was de heer Rietkerk, begrijp ik?

Minister Ollongren:

O, sorry, excuses. Nou, dan beantwoord ik de vraag van de heer Rietkerk. Excuses.

Omdat er extra woningen nodig zijn, omdat er veel gebouwd moet worden, zijn er veel investeerders nodig. Investeerders kunnen zowel Nederlands als buitenlands zijn. Vergeleken met andere landen is het aantal nog relatief beperkt; het Verenigd Koninkrijk, bijvoorbeeld, wordt als aantrekkelijker gezien door buitenlandse investeerders. Maar het aantal buitenlandse investeerders is inderdaad toegenomen, ook in Nederland. Uiteindelijk denk ik dat we vooral moeten beoordelen of deze investeringen bijdragen aan betaalbaarheid, toegankelijkheid en leefbaarheid. Ik stuur daar vooral op via de route van het aanpakken van de excessen in de huurmarkt. Ik heb al genoemd het beperken van het aandeel WOZ en van de huurprijsstijging. Dat zijn allemaal manieren om te zorgen dat de betaalbaarheid voor huurders wordt geborgd. Ik meen dat we ongeveer een jaar geleden onderzoek hebben laten doen naar buitenlandse en binnenlandse investeerders. Dat zullen we blijven herhalen, om het goed in de gaten te houden.

Voorzitter. Dan nu het wetsvoorstel over de verlaging van de huren. Ik wil beginnen met een vraag van mevrouw De Boer. Zij vroeg waarom er niet is gekozen voor de huurtoeslag en schetste dat dat ook een route zou zijn geweest. Dit wetsvoorstel gaat vooral over de mensen met de grootste betaalrisico's, dus mensen die een hoge huur hebben in relatie tot hun inkomen. Zij krijgen die huurverlaging. Het is zo dat huurders die een te hoge huur hebben, helemaal niet in aanmerking komen voor huurtoeslag. Door deze verlaging komen zij dat wél. Het is een groep die je met de huurtoeslag nu niet kunt bereiken in het systeem. Ik wil juist op korte termijn zo veel mogelijk huurders die duur scheefwonen, wel bereiken.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dat was precies mijn vraag. Ik heb namelijk niet gesproken over een verhoging van de huurtoeslag; ik heb gesproken over een verhoging van de aftoppingsgrens. Hierdoor kun je meer huurders in aanmerking laten komen voor huurtoeslag die daar nu niet voor in aanmerking komen, namelijk de huurders waar het nu om gaat, die een huur hebben tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens. Want daar hebben we het over. Dat was mijn vraag: niet een verhoging van de huurtoeslag, maar het verhogen van de aftoppingsgrens.

Minister Ollongren:

Oké, dan begrijp ik mevrouw De Boer nu beter. Maar ik denk dat ook een tijdelijke verhoging van de aftoppingsgrens een minder gerichte maatregel zou zijn dan wat nu voorligt. Wat nu voorligt, is toch de meest gerichte maatregel die je kunt treffen om deze groep te helpen. Wij hebben alles afwegende dit de meest gerichte en de meest trefzekere maatregel gevonden en daarom gekozen voor gewoon een reële huurverlaging.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik vraag me dan toch af — de minister zegt dit nu zo, maar het lijkt me weinig onderbouwd — of dat is doorgerekend. Want het lijkt mij juist heel erg gericht, omdat het echt gaat over de groep die je wilt bereiken, zowel in de corporatiesector als de particuliere sector, en het al een bestaande knop is. Ik heb al gezegd dat het lelijke van dit wetsvoorstel is dat er weer een knop wordt toegevoegd. Het lijkt mij zo mooi als je iets met de bestaande knoppen kan. Ik begrijp eigenlijk uit het antwoord van de minister dat is gekozen voor iets anders. Dat snap ik, maar het waarom is mij nog niet helemaal duidelijk.

Minister Ollongren:

Er is gekeken op welke wijze je deze huurders, dus de dure scheefwoners, het beste kunt helpen, het beste zicht kunt bieden op een reële verlaging. Je wilt juist de mensen bereiken die misschien een voor hun inkomen hoge huur betalen en die geen huurtoeslag hebben. Ik vind dit de meest gerichte maatregel om dat te doen. Ik kom zo nog terug op die aftoppingsgrens, waarom die er is en hoe die uitpakt. De heer Crone had daar ook naar gevraagd.

De heer Crone (PvdA):

Ja. Ik had beide vragen gesteld, zowel die over de huurtoeslag als alternatief als die over de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens. Ik wil dus mevrouw De Boer bijvallen. Het zijn twee verschillende groepen, althans niet elkaar overlappende groepen. Je kunt doen wat u doet, dus die dure scheefwoners helpen, en tegelijkertijd een wat bredere groep helpen door de bestaande knoppen te bewegen. Ik zou toch graag willen zien — nu, in de tweede termijn of in een brief voor de stemmingen — hoe dit zou kunnen uitpakken, want het kan wel degelijk helpen.

Minister Ollongren:

Laat ik dan ook de vraag van de heer Crone beantwoorden. Hij vroeg hoe je er nou voor kan zorgen dat het huurniveau zo passend mogelijk is. Er is al eerder geconstateerd dat een huur boven de aftoppingsgrens voor de laagste inkomens gewoon moeilijk betaalbaar is. Dat is trouwens ook de achtergrond van het passend toewijzen, wat we nu doen. Daarom is het voorstel nu om de huur te verlagen tot de aftoppingsgrens voor zittende huurders. Als de huur wordt verlaagd tot de aftoppingsgrens, is er dus sprake van een lagere huur en krijgen die huishoudens recht op huurtoeslag. Ze hoeven dan niet de volledige huur zelf te betalen. Dat is een substantiële verbetering. Het is geen garantie dat we voor ieder huishouden de financiële problemen hebben verholpen, want dat hangt natuurlijk af van de persoonlijke situatie van een huishouden, van de overige uitgaven et cetera. Maar het is wel een belangrijke stap die hiermee wordt gezet.

Voorzitter. Dan de vraag waar het eigenlijk mee begon. Verschillende mensen hebben erop gewezen dat de Raad van State heeft gezegd dat het niet effectief is en dat die heeft gewezen op financiële risico's voor woningbouwcorporaties. Ik heb in de Tweede Kamer gezegd dat de wet dan wel lelijk mag zijn — dat is in de eye of the beholder, zeg maar — maar dat je vooral moet kijken of je de goede mensen bereikt. Ik denk dat wij door deze wet die 260.000 huurders kunnen bereiken en dat die daar echt voordeel van hebben, namelijk €40 netto per maand aan huurlasten minder. Ik denk ook dat het een balans is — die heb ik in elk geval geprobeerd te vinden — tussen het belang van het ondersteunen van de huurder, de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en de positie van de verhuurders. Ik zeg dan: het mag dan niet mooi zijn, maar ik help wel 260.000 mensen.

De woningbouwcorporaties hebben natuurlijk een grote opgave. Die hebben sowieso de maatschappelijke opgave waar we het net over hadden. Er is een tekort aan middelen voor de middellange termijn. Dat is een structureel probleem en daar moet ook een oplossing voor komen. Dat is nu hier niet mee opgelost, maar dit is voor de woningbouwcorporaties, omdat het eigenlijk ook in hun eigen Sociaal Huurakkoord zit, goed te doen. Dan hun financiële positie. Dat lag een beetje in het verlengde van de vragen die daarover gesteld zijn en de opmerking van de Raad van de State over de financiële risico's. Ja, die zie ik. Dat vraagt dus om een andere oplossing. Ik heb in het eerste deel van de beantwoording al gezegd dat ik vind dat dat aan de formatietafel zal moeten worden opgelost.

Dan de uitvoering van het voorstel. De heer Crone en de heer Pijlman vroegen daarnaar. De uitvoering sluit zo veel mogelijk aan op de al bestaande uitvoering van andere regelingen. Hij is voor woningbouwcorporaties dus in essentie gewoon gelijk aan die van de inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen. De woningbouwcorporaties zijn dat gewend. Zij vragen voor die woningen waarvan de huurders mogelijk in aanmerking komen voor huurverlaging de inkomstencategorie op bij de Belastingdienst. Als het inkomen in de categorie "laag inkomen" valt en de huur hoger is dan de toepasselijke aftoppingsgrens, verlaagt de woningbouwcorporatie de huur. Dat is de systematiek.

Als het op verzoek van de huurder is — dat geldt voor de zes-maandencategorie, de nieuwe categorie waar de heer Crone op wees — lijkt dat weer heel erg op het passend toewijzen en op het specifieke maatwerk, afgesproken in het Sociaal Huurakkoord in 2018. Met die voorgestelde regeling krijgen woningcorporatiehuurders die duur scheefwonen gerichte huurverlaging, en dat kunnen ze met de woningbouwcorporatie zo afspreken. Ik denk dus niet — dat was ook een vraag van de heer Crone — dat er huurders buiten de boot gaan vallen. Omdat we dus hebben aangesloten bij een bekende werkwijze verwacht ik dat het moet lukken om dat via de twee routes die ik net heb geschetst ook te realiseren. We zullen natuurlijk wel uitvoerig moeten zorgen voor het informeren van huurders. Dat zullen de woningbouwcorporaties moeten doen, maar dat zal ik ook doen vanuit BZK, dat zullen de gemeenten doen en ook de Woonbond zal huurders op dat recht blijven wijzen.

De heer Crone (PvdA):

Excuus, dit is allemaal technisch en toch wel ingewikkeld. Over die nieuwe regeling met loonstrookjes die je dan mee moet nemen, van jezelf maar ook van de andere huisgenoten, voor zover niet onder de 27 jaar, het volgende. Die loonstrookjes heb je misschien wel nodig voor passend toewijzen, maar als je al lang in een huis zit, hoelang is dat passend toewijzen dan al niet geleden? Vraag één is dus of het nog actueel is. Twee, en dat heb ik ook gezegd: in het belastbaar inkomen zitten natuurlijk ook aftrekposten, bijtellingen enzovoorts, en hier niet. Ik vind dit dus een kwetsbare route; het is op z'n best een soort noodverband. Ik denk dat mensen soms niet eens doorhebben dat ze dit zelf moeten gaan doen. Klopt dat en komt dat wel heel duidelijk terecht bij de burgers om wie het gaat?

De voorzitter:

De minister.

De heer Crone (PvdA):

En punt twee. Als dat in 2024 wordt naberekend, gaan ze natuurlijk helemaal nat, want dan is het wel een belastbaar inkomen.

Minister Ollongren:

Op dat laatste kom ik nog even terug, want dat gaat over het correctiemechanisme dat er na de behandeling in de Tweede Kamer nu uit is gehaald. Wat moeten de mensen zelf doen? Alleen de mensen die in de groep van zes maanden inkomensachteruitgang vallen, moeten zelf aantonen dat dat zo is, maar wel zo eenvoudig mogelijk. En nogmaals: dat is dus een werkwijze die de woningbouwcorporaties al kennen, want we sluiten aan bij de werkwijze passend toewijzen. Het gaat er, denk ik, vooral om dat die huurders dat ook weten. Vandaar dat ik zei dat het belangrijk is dat dat intensief wordt gecommuniceerd, vanuit alle gremia die ik net opsomde.

De heer Crone (PvdA):

Ik heb er niet veel verstand van, maar dat passend toewijzen gebeurt natuurlijk als jij een nieuwe woning krijgt. Dan is het logisch dat je je loonstrookjes enzovoorts moet laten zien. Maar nu gaat het misschien om mensen die al een tijdje in zo'n woning zitten, maar inmiddels dure scheefwoners zijn geworden. Ik gooi alle termen er al soepeltjes uit, voorzitter. In alle ernst: je bent inmiddels een dure scheefwoner geworden, en dan moet je het helemaal opnieuw doen, want je bent misschien al twee jaar geleden passend toegewezen.

Minister Ollongren:

Misschien praten de heer Crone en ik langs elkaar heen. Ik zeg dat het gaat om mensen die dus niet via de route van de Belastingdienst en de woningbouwcorporaties automatisch deze huurverlaging zullen krijgen. Het gaat over die groep mensen die in de afgelopen zes maanden een inkomensdaling hebben meegemaakt, ongeacht het passend toewijzen twee jaar geleden. Dus het gaat over mensen die zeggen: ik heb gewoon een te hoge huur, want mijn inkomen is zodanig teruggevallen dat het niet meer passend is. Dat moet je aantonen. De werkwijze — ik zeg niet dat het hetzelfde is — kennen de woningbouwcorporaties dus al. Dat zijn ze gewend te doen. Ik denk niet gemakkelijk over de uitvoering, maar we hebben ons er natuurlijk wel van vergewist, zowel bij de Belastingdienst als bij de woningbouwcorporaties, dat dit werkbaar is, en dat lijkt het te zijn. Het informeren van de huurders is dus belangrijk.

Er ontstaat bijna wat spraakverwarring, omdat woorden als "eenmalig" en "structureel" een beetje door elkaar heen lopen. Dit voorstel is voor deze groep structureel. Het is dus niet zo dat die huurverlaging voor een jaar geldt en daarna niet meer. Nee, dit is structureel. Maar de maatregel ziet inderdaad alleen op deze groep. Dan hebben we dat voor deze groep opgelost, maar er kunnen natuurlijk in latere jaren nieuwe gevallen komen. De vraag is: hoe ga je daarmee om? Mijn voorstel, dat nog naar deze Kamer komt, is om dat via het wetsvoorstel Tijdelijke huurverlagingen te doen. Maar ik heb inderdaad in reactie op een vraag van mevrouw De Boer van GroenLinks in de schriftelijke set geantwoord dat ik graag wil kijken naar het geheel en wil onderzoeken hoe je daarmee op de beste manier om zou kunnen gaan. Daar kom ik op terug. Dat onderzoek wordt gedaan en die toezegging staat vanzelfsprekend.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Mijn vraag in de eerste termijn was: wanneer kunnen wij dat tegemoetzien?

Minister Ollongren:

Dat is een goeie vraag. Mij lijkt het het beste om ook de ervaringen mee te kunnen nemen rond het wetsvoorstel dat nu voorligt en de uitvoering daarvan. Dat zou betekenen dat de uitkomst van het onderzoek pas in 2022 gereed kan zijn, per definitie.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dat vind ik vrij laat, maar daar kom ik in mijn tweede termijn dan wel op terug.

Minister Ollongren:

Ik zou mij overigens ook kunnen voorstellen dat we een soort eerste indruk van de uitvoering al volgend jaar in de zomer gereed hebben. Misschien helpt dat. Ik kan mij op zich ook voorstellen dat mevrouw De Boer zegt dat dat wel erg laat is.

Dan kom ik op de particuliere verhuurders. Daar hebben veel sprekers zonet vragen over gesteld: mevrouw De Boer, de heer Kox, de heer Crone en anderen. Er is een onderscheid tussen huurders bij woningbouwcorporaties en huurders bij particuliere verhuurders. Dat is gewoon zo. Dat geef ik ook toe. Ik heb ook gezegd: als het anders kon, had ik het graag gedaan. Maar de verplichting om de huurprijzen te verlagen, is een ingrijpende maatregel en dat is gewoon een inbreuk op het eigendomsrecht van de betrokken verhuurder. De huurprijs is volgens geldende regels tot stand gekomen en die moet dan verlaagd worden. Die maatregel is te rechtvaardigen voor woningbouwcorporaties, maar dat ligt toch echt iets anders voor particuliere verhuurders, heb ik uiteindelijk moeten oordelen. Ze zijn namelijk niet op alle vlakken vergelijkbaar. Woningbouwcorporaties hebben een maatschappelijke taak. Die maatschappelijke taak is: mensen met een laag inkomen passend huisvesten. Particuliere verhuurders zijn ondernemers.

Woningbouwcorporaties opereren ook in een strak gereguleerd veld. Die hebben bepaalde beperkingen. Dat is ook weer anders dan bij particuliere verhuurders. Maar daar staat wel tegenover dat woningbouwcorporaties steun krijgen van de overheid voor hun werkzaamheden. Dat krijgen die particuliere verhuurders natuurlijk niet. Die kunnen zich niet beroepen op die geoorloofde staatssteun die wij geven. Daarmee is dus die verplichte verlaging voor de woningbouwcorporaties ook minder onvoorzienbaar, zou je kunnen zeggen, dan voor particuliere verhuurders.

Verder zijn er natuurlijk ook wel heel veel dingen die hetzelfde zijn. Beide groepen huurders hebben gewoon recht op huurtoeslag, bijvoorbeeld, of ze nou bij een woningbouwcorporatie huren of bij een particuliere verhuurder. We hebben voor beide groepen ook afgesproken dat als ze een huurprijs beneden de liberalisatiegrens hebben, de jaarlijkse huurprijsstijging gemaximeerd is. Er zijn dus ook overeenkomsten, maar ik zie vooral dat verschil in die kwestie van een inbreuk op het eigendomsrecht. Dat is bij particuliere verhuurders echt anders dan bij woningbouwcorporaties.

Ik had eigenlijk verwacht dat er iemand zou interrumperen, maar dat gebeurt niet. Zal ik dan toch maar naar het correctiemechanisme gaan?

De voorzitter:

Nu gaat u het uitlokken! Als u dat vraagt, gebeurt dat ook.

Minister Ollongren:

Excuses, voorzitter.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik kan het in de tweede termijn doen, maar misschien is het net zo handig om het meteen te vragen. De minister zegt dat het een stukje inperking is van het eigendomsrecht. Uiteraard, maar er zijn natuurlijk verschillende mogelijkheden om dat te compenseren richting particuliere verhuurders. Zou de minister kunnen aangeven waarom niet voor die route is gekozen? Want daar kunnen natuurlijk ook bepaalde financiële tegemoetkomingen tegenover staan of anderszins voordelen, waardoor die verhuurder er ook op een evenredige manier uit kan springen.

Minister Ollongren:

Dat is ook een van de problemen. Het is veel lastiger om die particuliere verhuurders daarvoor te compenseren. Bij de woningbouwcorporaties kan dat via de verhuurderheffing. Particuliere verhuurders betalen niet allemaal verhuurderheffing. Als je minder dan 50 woningen verhuurt, kom je daar niet voor in aanmerking en dan kan je daar ook niet via die route voor worden gecompenseerd. Dat is dus inderdaad een extra argument.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar het hoeft niet per se via het spoor van de verhuurderheffing. Er kunnen ook allerlei andere routes worden gekozen. Het kan misschien in de zin van een fiscaal voordeel. Het kan ook in de vorm van een subsidie. Noem maar op; er kunnen allerlei manieren worden gekozen waarop die verhuurder gecompenseerd kan worden. Dat hoeft niet een-op-een met de verhuurderheffing. Het gaat erom dat de huurder in een gelijke positie komt als de huurder in de sociale sector. Dat moet het uitgangspunt zijn. Dat is de gelijkwaardigheid waar ook de Raad van State het terecht over had. Om aan die gelijkwaardigheid te kunnen voldoen, kunnen misschien wel verschillende opties worden ingezet. Ik hoor graag van de minister of die opties ook overwogen kunnen worden en of daar ook naar gekeken kan worden om daar een pad in te vinden.

Minister Ollongren:

Ik zei al: als het had gekund, had ik natuurlijk liever ook de huurders die in verhouding tot hun inkomen te duur wonen bij particuliere verhuurders, via deze route geholpen. Maar juist omdat ik ten eerste het bezwaar zie van het eigendomsrecht, dat bij particuliere verhuurders veel zwaarder weegt dan bij de woningbouwcorporaties, die natuurlijk een maatschappelijke opgave hebben, en ten tweede inderdaad geen route heb kunnen vinden om hen daarvoor te compenseren omdat het er veel te veel zijn en omdat ze veel te ongelijksoortig zijn, is dat niet een begaanbare weg. Het is heel spijtig, maar dit is helaas zo.

De voorzitter:

Meneer Van Hattem, de derde keer.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik vind het toch iets te makkelijk dat de minister zegt: het is een onbegaanbare weg en er zijn geen routes te vinden. Ik heb net een paar ideeën genoemd, zoals fiscale voordelen, subsidies en noem maar op. Het kan op allerlei manieren gecompenseerd worden. Het is terecht dat je een inbreuk op eigendomsrecht compenseert. Er moet toch een mogelijkheid zijn om dat te compenseren? Dat is toch nooit onmogelijk?

Minister Ollongren:

Het is in ieder geval zo gecompliceerd. Nog even los daarvan vind ik dat je wel een gerechtvaardigd onderscheid kunt maken tussen woningbouwcorporaties die een maatschappelijke taak hebben, en verhuurders die ondernemer zijn en waar je heel voorzichtig mee moet zijn, met hun eigendomsrecht en hun recht om te ondernemen. Ik vind het heel ver gaan om dat in te perken of daar inbreuk op te doen.

De heer Crone (PvdA):

Ik had in mijn eerste termijn twee vragen gesteld, juist op dit punt, daarom bleef ik zitten. Die heeft u niet beantwoord en dat is wel van belang. Ik ben van warm rechts, dus ondernemers mogen investeren, investeringsvrijheid, maar zij mogen geen misbruik maken van hun machtspositie. De investeringsvrijheid houdt op wanneer zij hun monopoliepositie — te weinig huizen, te hoge huren — claimen. Ik gaf u de handreiking, want ik dacht dat het dat is, dat u de wet van de heer Nijboer steunt om een soort regulering van de huurprijs te doen. Als u over de Rubicon bent, zou ik zeggen dat het principiële punt weg is. De Raad van State zegt daarenboven dat de particuliere sector de verhuurderheffing voor een deel ook nog terugkrijgt, dus ze krijgen wel geld, maar ze hoeven niks voor de huurders te doen. Dat zijn twee argumenten om wat te doen.

Minister Ollongren:

Over dat principiële punt ben ik het met de heer Crone eens. De maximering van de huurprijsstijging geldt inderdaad ook in de particuliere sector. Overigens is dat ook niet helemaal nieuw. Dat gold al sinds jaar en dag voor alle verhuurders die beneden de liberalisatiegrens verhuren. Het verplicht verlagen van geldende huurprijzen is veel ingrijpender op het eigendomsrecht dan het maximeren van de mogelijkheid tot verhoging. Er gelden dus ook zwaardere eisen om dat te kunnen verantwoorden. De maatschappelijke opgaven die de woningbouwcorporaties wel hebben, ontbreekt bij hen. Laten we eerlijk zijn, het klopt als een grote particuliere verhuurder de verhuurderheffing betaalt. Dan kan dat, maar in totaal zijn er heel veel particuliere verhuurders die onder die grens zitten en ook niet die verhuurderheffing betalen. Daarom is dat geen route voor compensatie.

De heer Crone (PvdA):

Maar ik zou het wel op prijs stellen als u zou kunnen onderzoeken, mede in relatie met het initiatiefwetsontwerp van Nijboer, waarin het erom gaat structureel voor de toekomst iets te beperken, of je een inhaaloperatie kan doen voor de dure scheefwoners in de particuliere sector, want die zitten dan in hetzelfde hoekje als bij de woningbouwcorporaties. Je hebt kennelijk te veel betaald, is er dan iets extra's mogelijk? Zou u dat kunnen uitzoeken? Ik snap dat het juridische voetangels heeft, dus dat kan niet voor de tweede termijn, vermoed ik, maar voor de formatie moeten we op z'n minst weten hoe het zit met de juridische mogelijkheden.

Minister Ollongren:

De argumenten die ik heb gegeven staan, denk ik. De heer Crone vraagt om verder uit te zoeken hoe het zit met die groep mensen en of je die op een andere manier kunt bereiken. Wat ik zeg is dat ik ze niet op deze manier kan bereiken. Maar ik wil best toezeggen dat ik erop terug wil komen. Ik hoop dat de heer Crone begrijpt dat er aan de argumenten die ik net heb genoemd, niet zo vreselijk veel te doen valt.

De voorzitter:

De heer Crone, de derde, tot slot.

De heer Crone (PvdA):

Ja. Misschien op deze termijn niet. Bij al die discussies over de moties van de Eerste Kamer waar de heer Kox zijn naam aan heeft verbonden, heb ik, met grote tegenzin, ook gezegd dat het ook gaat om die grote groep mensen die in de private sector huren hebben die veel te hoog zijn; dat zijn onze kinderen, onze buren. Via Nijboer is er dan in het vervolg minder stijging, maar misschien valt er ook iets terug te halen, eenmalig, structureel, op welke manier dan ook. Als u wilt toezeggen dat er onderzoek komt naar wat er juridisch kan en wat niet, dan wil ik dat onderzoek graag met u bespreken.

Minister Ollongren:

Ja, maar dat is dan wel een andere groep, met alle respect, maar dat begrijp ik wel. Dat gaat vaak over middeninkomens of lagere middeninkomens. Het is wel de particuliere sector, maar niet de sociale, zal ik maar zeggen. Dat is de groep waar de heer Crone naar vraagt.

De heer Crone (PvdA):

Maar ook mensen die intussen hun inkomen verloren hebben. In het kader van corona heb ik gezegd dat die mensen misschien vroeger een hoog inkomen hadden en €800 of €1.000 huur konden betalen, maar zij hebben hun inkomen verloren, of een van de twee partners. Die middengroepen wilden we helpen. Het zijn misschien inmiddels lage inkomens geworden en dan vallen zij wel degelijk in de dure scheefwonersgroep. Als u dit in de breedte kunt onderzoeken, in relatie tot het initiatief van Nijboer, dan denk ik dat wij een stap verder maken, want dan weten we wat er kan.

De voorzitter:

Uw vraag is helder. Minister, wilt u hierop reageren?

Minister Ollongren:

Nijboer gaat inderdaad over de huurstijging. Die beperken we. De vraag van meneer Crone gaat eigenlijk meer over een andere groep. Die gaat niet over mensen die in een sociale huurwoning wonen, maar over mensen die in de middenhuur of duurdere huur wonen en een inkomensval hebben meegemaakt. Normaal gesproken zou dat leiden tot het omkijken naar een ander huis, omdat de huur veel te hoog is. Het verhuizen is natuurlijk ook niet makkelijk dezer dagen. Dat is wat de heer Crone wil weten en ik wil hem best toezeggen, als hij daar prijs op stelt, om dat beter uit te zoeken en op te schrijven.

De voorzitter:

Dan meen ik dat de heer Kox eerder stond dan de heer Van der Burg, of zie ik dat fout? Gaat uw gang.

De heer Kox (SP):

Hierop aansluitend denk ik dat de minister te makkelijk wegloopt door te zeggen: ik heb het EVRM bestudeerd, daar staat het eigendomsrecht in en ik kan er gewoon niet aankomen. Zo eenvoudig is dat volgens mij niet, want we hebben hier niet alleen te maken met woningcorporaties die een maatschappelijke taak hebben, maar ook met ondernemingen die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben én we hebben te maken met een crisissituatie. Ik denk dat er echt meer mogelijkheden zijn om ook huurders in de vrije sector en huurders in de gereguleerde woningen die niet van woningcorporaties zijn tegemoet te komen op een vergelijkbare manier als we nu huurders bij corporaties tegemoetkomen die te weinig inkomen hebben en een te hoge huur. Uit de stukken is mij dit niet gebleken, behalve op dat principiële punt: wij denken dat het niet kan, want ondernemers zijn ondernemers en die zijn er alleen maar om centen te verdienen. Dat is echt te dun. Ik zal hierover in tweede termijn een motie indienen als de minister niet preciezer is op dit punt.

Ik vind dat onderzocht moet worden of en zo ja, op welke wijze, die huurders — we hebben het over bijna 100.000 huurders — gecompenseerd kunnen worden, tegemoetgekomen kunnen worden. Collega Van Hattem zei dat dat op verschillende manieren kan. Je kan de verhuurder compenseren zodat die een verlaging kan toestaan. Je kan zeggen: het is jouw risico en je hebt in de afgelopen tien jaar al meer dan genoeg verdiend. Je kan het samsam doen. Bij de corporaties zeggen we ook: het grootste deel betaalt de overheid, maar de corporaties dragen ook een deel.

Ik vind dat de minister op dit punt echt creatiever moet zijn. Ze kan wel zeggen dat we de verschillende verhuurders moeten bekijken, maar de huurders zijn allemaal gelijk. Die betalen verhoudingsgewijs te veel huur; ze hebben een te laag inkomen en een te hoge huur. Die ongelijkheid zou u ook in het kader van de EVRM kunnen bekijken en dan komt er een heel ander antwoord uit.

Minister Ollongren:

Dat is ook de reden dat ik natuurlijk gekeken heb of het zou kunnen. Ik heb net geschetst waarom ik helaas tot de conclusie ben gekomen dat dat bij de particuliere verhuurders niet op dezelfde manier kan, bij mensen die ook daar inderdaad soms met een te laag inkomen op een hoge huur zitten, ook in het sociale deel van de particuliere verhuur. Ik heb het nu niet over het deel waar de heer Crone het over had, maar over het deel waar de heer Kox zich zorgen over maakt. Hij weegt dat anders, maar voor mij blijft het toch staan dat er gewoon een wezenlijk verschil is tussen particuliere verhuurders en woningbouwcorporaties. Dat is vooral gelegen in de maatschappelijke taak en de steun die woningbouwcorporaties krijgen van de overheid. Daarom kun je daar ook eisen tegenoverstellen. Woningbouwcorporaties krijgen bijvoorbeeld in hun afspraken met gemeenten voordelige grondprijzen als ze gaan bouwen. Woningbouwcorporaties krijgen geborgde leningen. Dat hebben particuliere verhuurders allemaal niet. Dat is nogal wat.

Nou ben ik het wel met de heer Kox eens dat je dan ook moet kijken naar hoe we toch iets voor die mensen kunnen doen. In het voorjaar heb ik al gezegd — ik heb dat ook met alle verhuurders afgesproken — dat als mensen nu door corona in betalingsproblemen komen, ze zich zo coulant en soepel mogelijk moeten opstellen. Ik heb reden om aan te nemen dat dit ook gebeurt. Het zijn overigens geen enorme aantallen — ik heb hier de cijfers: 0,65% tot 3% van de huurders meldt zich nu bij de verhuurder vanwege problemen als gevolg van corona — maar van degenen die zich melden komt 85% tot 90% tot een oplossing met de verhuurder. Ik verwacht dat het wetsvoorstel voor de tijdelijke huurkorting dat ik net noemde, ze hier verder bij gaat helpen. We hebben ook op Prinsjesdag voor huurders met betalingsproblemen gezorgd voor meer geld in de bijzondere bijstand en voor de woonkostentoeslag via de gemeente. We proberen hen te helpen en te bereiken, maar via deze route kunnen we dat niet doen, is mijn overtuiging.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de tijd. Ik ga nu even terug naar twee vragen per interruptie, als u het daarmee eens bent. Anders gaan we uit de tijd lopen. Meneer Kox, dit wordt dan uw tweede.

De heer Kox (SP):

Ik ben het daarmee eens. De minister gaat nog een keer te makkelijk voorbij aan de werkelijkheid. Niet alleen enkele leden van deze Kamer, maar ook de Raad van State zeggen dat dit leidt tot langdurige arbitraire verschillen. Dat was voor de Raad van State zelfs reden om te zeggen: stuur het maar niet door naar de Tweede Kamer. De minister zegt: het kan niet. Mijn conclusie is: de minister wil niet. Daar kunnen goede redenen voor zijn, maar ik wil dat onderzocht wordt hoe het wel zou kunnen. Dan kunnen we vervolgens oordelen of we het ook zullen willen. Daarom zal ik in tweede termijn daar een motie over indienen.

Minister Ollongren:

Als ik het advies van de Raad van State op dat punt had gevolgd, had er nu geen wetsvoorstel gelegen. Dan hadden we niks gedaan voor die 260.000 huurders. Dat vond ik onwenselijk.

De voorzitter:

De heer Kox, in reservetijd.

De heer Kox (SP):

Nee, dan had u een wetsvoorstel ingediend waarin we iets deden voor de huurders bij de corporaties en iets deden voor de huurders in de vrije sector. Dat was de oplossing geweest. Het is een manier van denken, maar het is niet zo dat, als het niet allemaal gaat zoals de minister wil, er niks meer kan. Er zijn zo veel mogelijkheden in het leven. Dit is er een van. Ik kom er in tweede termijn op terug.

De heer Van der Burg i (VVD):

Ik heb mijn collega's niet geïnterrumpeerd omdat ik dondersgoed besef dat de VVD in dit gezelschap, zoals we hier zitten, de enige is die op sociaaleconomisch terrein niet tot de linkse partijen behoort. Het is volledig logisch wat meneer Kox zegt of wat mevrouw De Boer zegt. Bovendien ben ik een groot voorstander van deze wet, omdat die volgens mij invulling geeft aan datgene wat de minister heeft toegezegd in de debatten die we voor de zomer hebben gehad, namelijk "ik ga kijken of ik maatwerk kan leveren", en dan in de definitie van de SGP. Maar ik ben ook voor deze wet, juist omdat die zich beperkt tot de groep sociale woningbouw. De marktpartijen zijn marktpartijen en mogen dus in de ogen van de VVD marktconforme tarieven vragen.

Het ging allemaal goed, totdat de minister in de discussie met de linkervleugel onder leiding van de heer Kox het argument gebruikte "ja, maar als ik hier nu iets zou doen, zou het beperking zijn van het eigendomsrecht". Geen enkel misverstand, ik onderschrijf die stelling van de minister, maar dan snap ik niet — en dan ga ik dus mee in het verhaal van de heer Crone — dat u dan niet het initiatiefvoorstel van de heer Nijboer moet steunen. Ik vind ook dat u het voorstel van de heer Nijboer niet moet steunen, omdat ik vind dat marktpartijen een marktprijs mogen vragen. Als de woning verhuurd wordt, had iemand het ervoor over. Als de woning niet verhuurd wordt, zakt men wel. Toch even specifiek. U zegt: dit is beperking van het eigendomsrecht. Dat is dat in uw ogen dan niet.

De voorzitter:

Is dat uw vraag?

De heer Van der Burg (VVD):

Het enige verschil dat u zegt te zien is: hier gaat het om een eenmalige korting en daar gaat het om een structurele maatregel. Kunt u daar meer over zeggen?

Minister Ollongren:

Ja, zeker, dat heb ik gezegd, dat klopt. Ik heb gezegd dat er een weging is. Het verplicht verlagen van een huurprijs die je met elkaar hebt afgesproken, is een veel ingrijpender inbreuk op het eigendomsrecht dan een maximering van de huurprijsstijging. Dat is de redenering die ik net heb gehouden. Ik denk dat dat echt zo is.

Overigens denk ik ook niet heel lichtzinnig over het maximeren van de huurprijsstijging. Ik denk dat daarvoor bijzondere omstandigheden moeten zijn. Die zijn er nu in mijn ogen. Ik had zelf al het voorstel gedaan om die te maximeren tot de inflatie plus 2,5%. We hebben overigens in de reële ontwikkeling van de huren gezien dat de huurprijsstijging veel lager is dan die 2,5%. Ik vind het zeer verdedigbaar om voor de komende periode te zeggen dat we de huurprijsstijging beperken tot de inflatie plus 1%. Dat is het voorstel dat de heer Nijboer van de PvdA zich al had gedaan. Daar heeft het kabinet zich nu bij aangesloten. We moeten nog kennisnemen van de uitwerking om het helemaal te kunnen beoordelen. Maar ik denk daar niet lichtzinnig over. Ik denk wel dat het verdedigbaar is. En dat vind ik echt anders dan dat je zegt: u moet de huurprijs die u bent overeengekomen met uw huurder, waar een contract voor getekend is, verlagen.

De voorzitter:

De heer Van der Burg, tweede.

De heer Van der Burg (VVD):

Geen misverstand, ik was ook niet voor het oorspronkelijke voorstel van het kabinet om het maximaal 2,5% plus inflatie te doen, gezien mijn redenering bij mijn eerste vraag aan de minister. Alleen, daar kon ik de minister nog volgen in de redenering dat het gemiddelde lager was dan 2,5%. Dus feitelijk ga je met die 2,5%, in de ogen van een groot deel van de Kamer, excessen bestrijden. Het gemiddelde ligt lager, en we voorkomen de uitschieters. Door te zakken van 2,5% naar 1% bent u niet meer bezig de excessen te bestrijden, maar onder het gemiddelde te gaan zitten, wat dus zorgt voor een lange termijn structurele beperking van de verdienmogelijkheid van het bedrijfsleven. En waarom ik dit een punt vind, meneer de voorzitter …

De voorzitter:

Toch even. U heeft zich niet ingeschreven voor spreektijd. Dus u kunt een korte vraag stellen, en dat is het. Die vraag kunt u nu stellen.

De heer Van der Burg (VVD):

Geen misverstand, meneer de voorzitter, ik zal vanaf nu ruimhartig inschrijven om deze reprimande van u in de toekomst te voorkomen. Dus bereidt u zich voor op veel avondvergaderingen.

De minister kiest voor dit instrument, maar is zij het niet met de VVD eens dat bouwen, bouwen, bouwen veel meer een instrument is om de marktwerking een rol te laten spelen dan in te grijpen in de marktwerking met het terugbrengen van die 2,5% naar 1,5%?

Minister Ollongren:

Ik ben het met de heer Van der Burg eens dat het heel belangrijk is dat we volop blijven bouwen en dat dit ook het echte antwoord is op de hele problematiek op de woningmarkt. Zorg dat er meer aanbod komt in alle segmenten. Dat is cruciaal.

Ik ben het niet eens met de heer Van der Burg als hij zegt dat ook de huurprijsstijgingsbeperking op dit moment een te grote inbreuk is. Ik denk dat wij juist heel zorgvuldig een evenwicht hebben gevonden daarin. Als je kijkt naar de inflatie in de afgelopen jaren en naar de huurverhoging, ook in het geliberaliseerde segment, dan is die steeds relatief beperkt geweest. Dan misstaat die inflatie plus 1% niet. Inderdaad, zijn zorg of er wel voldoende over is om ook te kunnen investeren in de woningbouw en te kunnen investeren in de verduurzaming, is ook mijn zorg. Dat is een argument dat ik hier vaak naar voren heb gebracht. Maar nogmaals, ik denk dat wij hierin nu de goede balans te pakken hebben.

De heer Pijlman (D66):

Het kabinet heeft in deze coronacrisis gekozen voor inkomensondersteuning en daarnaast voor generiek maatwerk — misschien moet je het zo noemen — voor mensen die in de huursector in de problemen komen. Ik ben het met u eens dat er anders een groot onderscheid is tussen de particuliere sector enerzijds en de woningbouwcorporaties anderzijds, in regelgeving, in bevoegdheden — u hebt ze net allemaal opgesomd. Maar we hebben ook een crisis. De huurder wordt soms gedwongen om dan maar in de vrije sector een heel groot gedeelte van zijn inkomen te besteden aan huur, omdat het anders niet gaat. Dan aspect mogen wij niet veronachtzamen.

In deze discussie concentreren wij ons op de vraag: moeten wij als overheid ingrijpen in de vrije sector? Ik snap dat u dat heel erg ingewikkeld vindt, het voorstel-Nijboer doet dat feitelijk ook al, maar het kan ook, vinden wij, vanwege de crisis. Tegelijkertijd zou ik u willen vragen om toch nog vanuit het oogpunt van de huurders te kijken. Die zouden misschien veel liever in de sociale sector zitten, maar ja, dat kan niet, dus die moeten echt een groot deel van hun inkomen besteden aan huur. Is het mogelijk dat u zich in het onderzoek vooral richt op mensen die in de private sector toch in de problemen komen en dat u voor hen generiek maatwerk inricht? Kunt u dat onderzoeken?

Minister Ollongren:

Op twee punten heb ik nader onderzoek toegezegd. In ieder geval voor de categorie waar de heer Crone om vroeg, wat net een iets andere categorie is dan waar de heer Pijlman om vroeg. De heer Crone ging het vooral om mensen die in het geliberaliseerde segment huren, met relatief hoge huren, wier inkomen nu is teruggevallen. Dat is één groep. De andere groep — de groep die de heer Pijlman bedoelt — is de groep die huurt bij particuliere verhuurders in het sociale segment en die we niet kunnen bereiken met deze maatregelen. Voor beide vind ik het belangrijk om vinger aan de pols te hebben. Of het kan? Ik denk dat het niet kan, want anders had ik het hier voorgesteld, maar ik zal kijken hoe het zich voor deze mensen ontwikkelt en ik zal blijven zoeken naar manieren om hen wel te bereiken. Dat zeg ik de heer Pijlman toe.

De heer Pijlman (D66):

Dank daarvoor. Het gaat er mij niet om dat je dan de verhuurder dwingt tot verlaging van de huur, want dat snap ik. Maar welke mogelijkheden hebben we, met enige creativiteit, om de mensen te helpen die buiten hun schuld in deze problemen zijn gekomen? Als u dat toezegt, denk ik weer een stap verder te zijn.

Minister Ollongren:

Zeker. Daar wil ik overigens graag de oproep aan de verhuurders, die nog steeds geldt, bij betrekken om coulantie te betrachten bij die mensen die kunnen aantonen dat ze in de problemen zijn gekomen. Dat houd ik sowieso heel goed in de gaten. Uit de cijfers die ik nu heb, blijkt dat verhuurders daartoe ook bereid zijn en dat ook doen. Maar de toezegging is gedaan.

Ik heb nog twee vragen te beantwoorden. Eerst het correctiemechanisme. Mevrouw De Boer, de heer Crone en anderen hebben daar vragen over gesteld. De Tweede Kamer had kritiek op het voorstel voor het correctiemechanisme omdat in hun ogen de werking daarvan nog onvoldoende duidelijk was. Er is bijvoorbeeld nog geen uitvoeringstoets gedaan door de Belastingdienst. Maar er waren nog meer vragen. In goed overleg met de Tweede Kamer hebben collega Vijlbrief en ik gezegd dat het beter is om dat eerst te onderzoeken en wel te beschikken over een uitvoeringstoets van de Belastingdienst, om wat breder te kijken hoe dat precies in zijn werk zou moeten gaan, en dan pas terug te komen op het vraagstuk van het correctiemechanisme. Met andere woorden: met het oog op de uitvoering meer inzicht krijgen in hoe dit goed te regelen is en daarbij natuurlijk ook de gevolgen voor huurders betrekken. Overigens is het correctiemechanisme alleen bedoeld voor de groep huurders die op basis van zes maanden een huurverlaging aanvraagt — dus niet de groep huurders die op basis van de gegevens van de Belastingdienst structureel een verlaging krijgt — waarvan achteraf blijkt dat het een hele tijdelijk dip in hun inkomen is geweest, dat het weer op peil is gekomen en dat er aanleiding is om dat te corrigeren. Overigens zal dat pas in 2024 gebeuren. Ik wil daarbij nog opmerken dat het geen terugwerkende kracht heeft. Het leek in de eerste termijn dat sommigen van u daarvan uitgingen, maar het gaat niet over terugwerkende kracht.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Maar als het geen terugwerkende kracht heeft, betekent dat dan dat de huur weer verhoogd wordt naar het oude niveau? Dat heeft volgens mij geen wettelijke basis. Als we het hebben over bescherming van eigendomsrechten, verworven rechten en rechtszekerheid, dan geldt dat ook voor huurders. Dus als op een gegeven moment de huur is verlaagd, dan is dat de huur. Vervolgens geldt het wettelijke regime, met gewoon een jaarlijkse huurverhoging. Als je inkomen weer erg hoog is geworden, dan geldt een versnelde huurverhoging op basis van het goedkoop scheefwonen. Maar het kan volgens mij niet zo zijn dat er een nieuw correctiemechanisme uit de hogehoed wordt getoverd die geen basis heeft in deze wet.

Minister Ollongren:

Even eerst het eerste punt. Inderdaad: niet met terugwerkende kracht. Als in een later jaar wordt vastgesteld dat het inkomen van de huurder niet structureel verlaagd is, maar dat het weer hersteld is, dan wordt vanaf het moment van die vaststelling de huur weer verhoogd naar het oorspronkelijke niveau. Niet met terugwerkende kracht, maar gewoon op dat moment. Er vindt dus geen terugvordering plaats of iets dergelijks. In het debat over het wetsvoorstel is duidelijk geworden dat die huurverlaging zeer waarschijnlijk niet voor iedereen permanent zal zijn. Dat is natuurlijk onderdeel van de wetsbehandeling en van de wetsgeschiedenis. Dat moet ook gecommuniceerd worden. Daarmee is geen sprake van een onvoorzienbare beperkende maatregel, want die maatregel is kenbaar gemaakt. Desalniettemin vond de Tweede Kamer, en dat vonden collega Vijlbrief en ik ook, het verstandig om eerst het correctiemechanisme nog wat verder te onderzoeken, vooral waar het gaat over de uitvoering. De uitkomst daarvan willen we weer in overweging nemen, we willen de Kamers daarover informeren en we willen dan al dan niet het besluit nemen om dat wel of niet in te voeren. Uiteraard moet de wet daar dan wel op worden aangepast.

De voorzitter:

Mevrouw De Boer, tweede.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik zie echt niet hoe dit kan zonder basis in deze wet. Primair geldt de wettekst. Pas als die onduidelijk is, gaan we eens kijken naar de parlementaire behandeling. Als de wet helemaal niks zegt over de mogelijkheid om het later weer terug te draaien, dan is die mogelijkheid er niet. Punt uit. En dan kan er wellicht later een wetsvoorstel komen om dat alsnog te creëren, maar ik kan wel raden wat de Raad van State daar dan over gaat zeggen. Op basis van deze wet zie ik geen ruimte voor een correctiemechanisme.

Minister Ollongren:

Ik heb hier net gezegd hoe we het in de Tweede Kamer en met de Tweede Kamer hebben afgesproken. Ik ben blij dat mevrouw De Boer mij de kans gaf om dat te zeggen.

Tot slot vroeg de heer Crone of het wetsvoorstel een hardheidsclausule bevat. Het wetsvoorstel als zodanig voorziet in de huurverlaging voor de specifieke groep. Daarnaast voorziet het in de mogelijkheid voor de zesmaandengroep, voorafgaand aan een inkomensdaling. Dat is dus eigenlijk de maximale flexibiliteit voor verschillende situaties waarin huurders met een lager inkomen zitten in relatie tot hun huur. En dan is er natuurlijk ook nog de mogelijkheid voor huurders en voor verhuurders die er niet uit komen, om aan te kloppen bij de huurcommissie. Zo zit het dus in elkaar. Het wetsvoorstel bevat geen hardheidsclausule als zodanig, maar ik denk dat het in zijn totaliteit daar wel in hoge mate aan tegemoetkomt, zeker voor de zesmaandengroep waarbij onderling afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder.

Voorzitter, ik hoop dat ik hiermee de vragen heb beantwoord die in de eerste termijn door de Kamer gesteld zijn.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Thans komen we bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw De Boer.

U bent een beetje laat, meneer Verkerk. Wilt u nog een vraag stellen? Ik heb de minister het woord alweer ontnomen, maar ik geef u de gelegenheid voor een korte vraag.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Voorzitter, u ging heel erg snel. Toen ik met de minister in debat ging over de trendbreuk, heeft zij gezegd dat zij daar nog op terug zou komen. Ik heb ook gevraagd wanneer zij een goed inzicht krijgt of denkt te krijgen in welk type huizen zij precies voor welke doelgroep wanneer nodig denkt te hebben. Die twee vragen zou ik nog even voor willen houden.

Minister Ollongren:

De heer Verkerk was een klein beetje moeilijk te verstaan, maar volgens mij vroeg hij naar de trendbreuk en iets over typen huizen. Mag ik afspreken dat ik daar in tweede termijn op terugkom? Dan doe ik dat.

De voorzitter:

Dan is het woord in tweede termijn aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ik begon mijn eerste termijn met de opmerking dat dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer een "lelijke wet" was genoemd. Ik moet zeggen dat de behandeling in deze Kamer mijn beeld van het wetsvoorstel er niet mooier op heeft gemaakt. Ik denk dat het inderdaad een lelijke wet is. Zeker de uitleg van de minister over wat er nog kan gebeuren met het correctiemechanisme zou eigenlijk reden moeten zijn om haar met dit wetsvoorstel nog maar weer eens naar huis te sturen.

Maar gezien de nood dit het wetsvoorstel ledigt, kan ik mij voorstellen dat wij hier toch voor gaan stemmen. Dan kom ik dus al tot mijn conclusie over het wetsvoorstel.

Ik wil even een paar dingen langslopen die in het debat gewisseld zijn. Ik heb de minister de toezegging gevraagd om na te gaan in hoeverre deze regeling permanent gemaakt zou kunnen worden. Die toezegging was in de schriftelijke ronde ook al gegeven. De minister zei eerst: 2022. Daarna hoorde ik haar zeggen dat het wellicht voor de zomer zou kunnen. Aan dat laatste wil ik haar graag houden. Verder merk ik — dat is ook gebleken — dat in deze Kamer een breed gevoel leeft, in ieder geval onder de partijen die mee hebben gedaan aan het debat, dat vanuit de optiek van de huurder ook voor huurders in de particuliere sector een gelijksoortige regeling zou moeten gelden, op basis van geen arbitraire effecten en gelijke rechten. Deze zou in elk geval moeten gelden voor huurders in hetzelfde segment. Dan heb ik het over het segment tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatiegrens, want daar gaat dit voorstel over. Dat is een heel beperkte groep. Ik hoop dat de minister daar echt iets voor kan doen.

Dan heb ik een opmerking over de inbreuk op het eigendomsrecht. Ik vind dit een wat gezocht argument, want onze hele regelgeving rondom huurprijzen in de gereguleerde sector, daar hebben we het over, legt ook regels op aan de particuliere sector. In de particuliere sector tellen ook het puntenstelsel en maximale huurprijzen. Dus het argument dat dingen niet zouden kunnen, omdat in die sector geen inbreuk mag worden gemaakt op het eigendomsrecht, vind ik nogal ver gezocht. Dus als dat het enige argument is om het niet voor de particuliere sector te doen, dan denk ik dat dit niet klopt.

Ik ben ook niet overtuigd van de argumenten — eigenlijk zijn er nauwelijks argumenten genoemd — waarom niet een oplossing kan worden gevonden in de bestaande systematiek. Gezien de doelgroep waar we het over hebben, die tussen die twee grenzen ligt, zou de oplossing wat mij betreft liggen in het verhogen van de aftoppingsgrens. Daarmee bereik je volgens mij wat je wil bereiken met dit wetsvoorstel. Als je ook de huurders die daar iets boven zitten, wil meenemen, dan moet je het zoeken in het verhogen van de liberalisatiegrens. Daar zijn ook allerlei ideeën over. Ik denk niet dat we daar nu het hele debat over moeten voeren.

Meneer Kox komt met een motie over de particuliere sector. Ik hoop dat de minister daar echt naar gaat kijken. Verder denk ik dat we richting de formatie goed naar het huurbeleid moeten kijken, met name naar de bestaande knoppen. Ook als je kijkt naar hoe je dit permanent kunt maken, dan zou het natuurlijk mooier zijn om daar iets in te vinden, dan deze regelingen op te tuigen.

Ik denk dat ik dan de belangrijkste punten heb gehad.

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan is het woord aan de heer Rietkerk namens de fractie van het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank ik de minister voor de gegeven antwoorden. In mijn eerste termijn zei ik al dat het CDA het totale pakket aan maatregelen steunt. Dit pakket heeft de minister, het kabinet, al toegezegd naar aanleiding van de behandeling van een aantal moties in deze Kamer.

Ook het wetsvoorstel past wat ons betreft bij dit pakket aan maatregelen. Het gaat op een gegeven moment ook om het maken van keuzes om op korte termijn rond de 260.000 huishoudens te helpen door hen van een huurverlaging te voorzien.

Ik spreek ook mijn dank uit voor de verduidelijking met betrekking tot bijvoorbeeld de Lelylijn. In de Tweede Kamer — ik heb daar goed geluisterd — gaf de minister nog heel duidelijk aan dat eerst een besluit over de infrastructuur moet worden genomen en dat daarna kan worden gebouwd. Maar voortschrijdend inzicht — daar ben ik blij mee — geeft nu aan dat de integrale gebiedsontwikkeling passender is. We kijken uit naar de resultaten van al die onderzoeken. Het gaat dus niet alleen om de infrastructuur, maar juist ook om de hele sociaaleconomische ontwikkeling rondom de Lelylijn.

Dan het derde punt. Met betrekking tot het nationaal woningbouwberaad hebben we in deze Kamer van gedachten gewisseld, analoog aan het Veiligheidsberaad. Ik ben het overigens met de minister eens dat eerst sprake moet zijn van goed overleg; laat dat duidelijk zijn. Op vragen vanuit deze Kamer, gaf de minister aan dat we niet komen aan de verantwoordelijkheden van gemeenteraden en Provinciale Staten. Dat is ook niet de inzet van die suggestie. Ik ben het met de minister eens dat de bevoegdheidsverdeling hetzelfde blijft, want die is op dit moment voldoende. De gemeenteraden gaan over de woningbouwlocaties van gemeentelijk belang. Over de woningbouwlocaties van provinciaal belang blijven Provinciale Staten gewoon gaan. En daar komt ie: bij woningbouwlocaties van nationaal belang is de minister aan zet, bijvoorbeeld bij Valkenburg. Hoeveel locaties zijn nu van nationaal belang, waar de minister dus in feite aan zet is? Kan zij een indicatie geven?

Voorzitter. We wachten het antwoord van de minister af op de vragen over de serieuze verkenning met betrekking tot dat nationaal woningbouwberaad. Wij hebben in ieder geval aangegeven dat ook selectief in te zetten.

Dan de vragen die gesteld zijn over een aantal mogelijkheden betreffende de ruimtelijke inrichting. Daar kunnen we ook op ingaan bij het NOVI-debat, maar de CDA-fractie is tevreden over de antwoorden over het Nationaal Groeifonds of investeringsfonds en de mogelijke inzet van het rijksontwikkelbedrijf. Gelet op de rente van nu op de markt, denken we dat er mogelijkheden zijn om in de toekomst een aantal wat grotere projecten van nationaal belang zo te kunnen realiseren.

Dank voor de antwoorden met betrekking tot de huurders in de commerciële sector. Het debat tussen de minister en een aantal woordvoerders ging daarnet over. Heb ik de minister goed begrepen dat zij toegezegd heeft, in ieder geval richting de heer Crone, dat zij richting de komende kabinetsformatie een verkenning of een onderzoek doet naar een scenario voor een duurzame oplossing van de knelpunten tussen huurders in de sociale woningbouwsector en huurders in de commerciële sector? De CDA-fractie heeft in haar eerste termijn bijvoorbeeld de ophoging van het puntenstelsel genoemd. Dat kan niet op korte termijn, je moet goed kijken wat daar de effecten van zijn om die 150-grens omhoog te zetten, bijvoorbeeld naar aanleiding van de liberalisatiegrens, of wellicht ook te kijken naar die aftoppingsgrens. Met name voor de middeninkomens, die het nu lastig hebben, zou je daar een oplossing voor kunnen vinden. Ik zou graag een antwoord willen hebben van de minister of het wordt meegenomen in de verkenning of in dat onderzoek.

Tot slot. Dank voor de toezegging om te kijken naar het rapport van Van Schaik, namens tientallen woningbouwcorporaties maar zeker ook namens de marktpartijen, zeg ik in de richting van de heer Van der Burg. Want die hebben we zeker nodig voor die 750.000 woningen die men gezamenlijk van de grond wil trekken in wat kleinere locaties in de regio's Noordoost-Nederland, Limburg, Brabant en Zeeland, in het kader van de nationale opgave voor het woningbouwprogramma.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Dank u wel, voorzitter. Eerst iets rechtzetten wat ik in eerste termijn verkeerd heb gezegd in de richting van meneer Verkerk. Ik vertelde dat wij met twaalf mensen in onze woningwetwoning woonden. Maar ik vergat dat mijn oudste zus ging trouwen en dat ik dacht: nou, dat ruimt er in ieder geval één op. Maar toen kwam haar man bij ons inwonen en waren wij dus met nog meer mensen. Ik wil dat mijn familiehistorie in ieder geval correct verteld wordt. Uiteindelijk zijn ze allemaal vertrokken …

Voorzitter. Ik bedank de minister voor de aanvullende maatregelen waarmee ze zegt zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de expliciete wens van deze Kamer tot huurmatiging. Dat meen ik echt, het wetsvoorstel levert echt iets op voor een groot aantal huurders. Daarom verdient dit voorstel tot matiging ook de steun van onze Kamer. Komende voorstellen waar de minister naar verwijst, zullen leiden tot een maximering van de huurstijging in de vrije sector. Dat helpt ook, althans: afgezet tegen het beleid dat deze zomer nog het beleid van de minister was. In die zin is het ook een vooruitgang. Hoewel: het blijft een verlaging van een verhoging, dus in die zin het begrip "matiging" gebruiken, is een beetje lastig. Maar we zien ook dat voorstel met graagte tegemoet. We zien ook de andere voorstellen waarnaar de minister verwijst tegemoet. We tellen ze allemaal op. Hoe meer, hoe beter, zal ik maar zeggen. Het is bijna Sinterklaas. Dan geldt dat ook voor heel veel mensen. Hoe meer, hoe beter. Want ik vind dat we na moeten streven om te kijken in hoeverre de minister tegemoet kan komen aan de expliciete wens van deze Kamer. Blijft overeind dat we op dit moment met dit voorstel 10% van de huurders bereiken en 90% niet.

Het grootste probleem van dit wetsvoorstel — veel collega's hebben daarop geduid — is dat het leidt tot een langdurig ongelijke behandeling van huurders van corporaties en van de andere huurders, huurders in de vrije sector en huurders in de gereguleerde sector die huren van niet-woningcorporaties. Dat is vastgesteld door de Raad van State. Volgens mij is dat terecht vastgesteld. Het valt ook niet te ontkennen. De opmerking van de minister was: als ik naar de Raad van State had geluisterd, was er helemaal geen wetsvoorstel geweest. Nee, dan had de minister natuurlijk in al haar creativiteit een ander wetsvoorstel op tafel gelegd waarmee tegemoet gekomen was aan dit probleem.

Ik ben ervan overtuigd dat er zeker iets te vinden is. Ik heb uit kringen van huurders en van huurdersorganisaties al voldoende suggesties gehoord voor wat je allemaal zou kunnen doen om tegemoet te komen aan het feit dat huurders in vergelijkbare situaties met lage inkomens en hoge huren nu buiten de boot vallen. Het is allemaal niet eenvoudig. Maar als je eenvoudig werk wilt hebben, moet je geen minister worden denk ik. Ik ben ervan overtuigd dat als de minister met haar creativiteit en die van haar ambtenaren, met name, in overleg treedt met verhuurders- en huurdersorganisaties er wel degelijk oplossingen te vinden zijn om tegemoet te komen aan die grote groep van 80.000 tot 85.000 huurders die nu iets niet krijgen wat andere huurders, misschien wel in dezelfde straat of aan de andere kant van de straat, wel krijgen. Dat is niet uit te leggen.

Dat verhuurders verschillend zijn, is interessant. Maar huurders in gelijke situaties horen, als uitgangspunt, gelijk behandeld te worden. Daarom wil ik de volgend motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Kox, De Boer, Gerbrandy en Van Apeldoorn wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

stelt vast dat het recht op eenmalige huurverlaging voor mensen met lage inkomens en hoge huren zich beperkt tot huurders van woningcorporaties, terwijl huurders in de gereguleerde sector die niet van een corporatie huren alsook alle huurders in de vrije sector geen recht op een dergelijke huurverlaging hebben;

stelt vast dat dit volgens de Raad van State leidt tot langdurig arbitraire effecten;

verzoekt de regering te onderzoeken of en op welke wijze de huurders die buiten deze wet vallen maar in een vergelijkbare situatie verkeren, tegemoetgekomen kunnen worden, en daarover de Kamer ruim voor 1 juli 2021 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (35578, 35431).

De heer Kox (SP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Pijlman i (D66):

Dank, voorzitter. Dank minister, voor de heldere beantwoording. Mooi om het hele bouwen- en woningdossier weer eens even in perspectief te zien. Wat is er tot dusver allemaal aan maatregelen genomen om in de breedte het bouwen te helpen bevorderen en de mensen die het nodig hebben te helpen? Dat is toch een heel aantal maatregelen. Daarbij sluit u aan bij het generieke inkomensondersteuningsbeleid van het kabinet en het generieke maatwerk, zoals voor de zomer hier werd genoemd, voor mensen die dat nodig hebben.

U zegt in dit debat: ik heb zelf eigenlijk voldoende bevoegdheden om daar waar zaken vastlopen die weer in beweging te zetten. U legt een dossier klaar bij de kabinetsformatie. Wat ons betreft zal de verhuurderheffing dan worden ingeleverd voor een fonds voor sociale woningbouw en verduurzaming. Dat achten wij voor de toekomst van met name de sociale huur en ook de opgaven die daar liggen een heel goede zaak.

U hebt mij gerustgesteld toen het ging over het ombouwen van kantoren in woningen. U heb gezegd: ik heb daar nog extra geld aan toegevoegd. Zeker, wij onderschrijven dat door de coronacrisis daar nog wel meer woningen te halen zijn, om het zo maar eens te noemen. Ik heb gevraagd hoeveel mensen in de problemen zijn gekomen door corona. Verder heb ik gevraagd hoe het zit met de cijfers daarvoor. De heer Kox heeft daar ook aan gerefereerd. Ik zou daar toch graag nog eens een overzicht van willen zien. Hoe staat het er nou precies voor voor die verschillende categorieën? Ik denk dat het ons allemaal helpt om daar met elkaar de vinger aan de pols te houden en regelmatig daarover geïnformeerd te worden.

Ik wil het nogmaals zeggen over dit wetsvoorstel: het is toch echt wel substantieel dat je 260.000 huurders/gezinnen helpt die echt een flinke huurverlaging krijgen. Voor de zomer hadden we het over bevriezing, hier gaat het over verlaging. Wij waarderen dat dus zeer. U zegt dat u niet tegen de uitvoering opziet, want we sluiten aan bij de bestaande mechanismes. Dat is prachtig. Ten slotte ben ik ook heel erg blij met de toezegging die u net bij interruptie hebt gedaan dat u nogmaals wilt kijken, met de ogen van de huurders, naar huurders die in soortgelijke omstandigheden zitten als in de private sector en wat we voor hen kunnen doen. Want zij zouden ook graag anders willen, maar het is die woningnood die ook hen in omstandigheden heeft gebracht die buitengewoon lastig zijn.

Over een ding ben ik niet tevreden: u bent eigenlijk nauwelijks ingaan op mijn opmerking over het stikstofdossier. U zegt: ja, de collega werkt er hard aan. Dat ontken ik niet, maar we weten ook allemaal dat het een grote bedreiging kan zijn als het hier weer misgaat en als u naar de commissie-Remkes of naar milieugroeperingen en hun plannen kijkt om de rechter opnieuw te betrekken, en dan kijkt naar de daden die het kabinet voorstelt — ik heb die kalkoenboer genoemd — dan zien we dat dat allemaal op basis van vrijwilligheid gebeurt, terwijl we allemaal weten: kom op, daar grijp je in, want we willen bouwen, bouwen, bouwen, zoals u ook zegt. Ik krijg daar graag toch nog een reactie op. U spreekt namens het gehele kabinet, en mijns inziens neemt het kabinet hier forse risico's voor bouwen, bouwen, bouwen. Dank u wel.

De heer Van Hattem i (PVV):

Even een vraag aan de heer Pijlman. Ik hoor de heer Pijlman heel enthousiast roepen: bouwen, bouwen, bouwen. Maar ondertussen zitten we wel opgescheept met die stikstofregels die eigenlijk worden opgelegd door het Natura 2000-beleid, wat eigenlijk ook weer Brussels beleid is, waar D66 blindelings en dolenthousiast achteraanloopt. Als u echt serieus wilt gaan voor bouwen, bouwen, bouwen, bent u dan ook eens bereid om die stikstofregels aan de kant te schuiven, eens een keer van Natura 2000 af te stappen en niet blindelings achter Brussel aan te lopen, als u dat bouwen, bouwen, bouwen serieus wilt nemen?

De voorzitter:

Meneer Pijlman, graag een kort antwoord.

De heer Pijlman (D66):

Dit is totale onzin. U zegt: u loopt blindelings achter Brussel aan. De afspraken in Brussel zijn door het Nederlandse parlement goedgekeurd, en dan houd je je er ook aan in een rechtsstaat. Dat is mijn antwoord.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat is een heel makkelijk excuus.

De voorzitter:

Meneer Van Hattem, echt nog een heel korte vraag.

De heer Van Hattem (PVV):

Goed, heel kort dan.

De voorzitter:

Want anders wordt het wel een heel breed debat.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik hoor de heer Pijlman zeggen dat het totale onzin is. Maar het is geen onzin. U loopt namelijk zelf in de fuik van de Brusselse regelgeving. Is het dan niet gewoon veel makkelijker om te zeggen: we moeten eens een keer uit die Brusselse regelgeving, in plaats van hier blindelings achteraan te blijven lopen en ondertussen heel makkelijk te roepen: bouwen, bouwen, bouwen. Terwijl u donders goed weet dat dat eigenlijk helemaal niet kan, door die regels.

De voorzitter:

Meneer Pijlman, tot slot.

De heer Pijlman (D66):

Wij zijn het structureel met elkaar oneens. U vindt stikstofregels onzin. U vindt daarmee Natura 2000 onzin. U vindt Brussel onzin. Ik zeg tegen u: de regels van Brussel zijn ook door Nederland gemaakt. Die zijn goedgekeurd door het Europees Parlement. Die zijn vervolgens nationaal goedgekeurd. En daar willen we wat mee. Daar willen wij de planeet en Nederland leefbaar mee houden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Crone namens de fractie van de Partij van de Arbeid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Crone i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de uitvoerige antwoorden. Die helderen een aantal zaken op, maar ik zou nog een paar punten graag toevoegen. Ik ben nog meer enthousiast geworden over dat nationaal woningberaad, omdat inderdaad ook het Veiligheidsberaad van onderop is gekomen. De minister werd ook wat enthousiaster bij de interrupties en zei: misschien kun je daar toch inderdaad wel wat doen, want daar komt dan de optelsom. Peer pressure werkt daar effectief. Geen regio wil daar horen dat hij niet voldoet aan de opdracht, of dat nou nationaal is bepaald of lokaal. Maar mensen kunnen daar ook met elkaar uitwisselen welke instrumenten het beste zijn. Ik zou dus de minister echt willen oproepen: zet u zo gauw mogelijk aan de peer pressure in zo'n nationaal woningberaad. Ik herinner mij nog goed dat toen het Veiligheidsberaad werd opgericht in een nieuwe wetgeving, ongeveer in 2010, niemand dat eigenlijk wilde doen. Toen heeft de heer Bruls het gedaan, want wij als collega's dachten allemaal: de politie is de harde kant en daarmee kan je belangrijke dingen doen. U weet nu hoe het verkeert. Ik denk dus dat de komende voorzitter van het woningberaad een hele goeie rol kan gaan spelen.

Voorzitter. Dan is er nog het wetsontwerp zelf. Ik ben ik in ieder geval blij dat u, als ik het goed begrepen heb, heeft gezegd dat die terugwerkende kracht in 2024 geen terugwerkende kracht is, maar dat de oude huur dan gewoon weer gaat gelden. Zo begrijp ik het. Ik vraag het in ieder geval bij dezen. Als het gaat om terugwerkende kracht waarbij mensen moeten gaan terugbetalen, dan krijgen we toeslagaffaires en dat lijkt mij niet terecht. U knikt nu, maar dan horen wij het straks nog heel duidelijk. Dat is voor ons echt een belangrijk punt. Wij willen geen terugwerkende kracht, hooguit om iets te herstellen wat fout is gedaan. Dat is ook niet leuk, maar dan is het nog uit te leggen.

Dit brengt mij op het belangrijke punt van de voorlichting. De huurders moeten tiptop weten waar ze recht op hebben vanaf wanneer het wetsontwerp er is. Juist de mensen die het niet automatisch krijgen via de woningcorporaties en de Belastingdienst, moeten weten dat ze iets met loonstrookjes moeten doen en wat dat dan precies is. Die zullen ook als eerste in 2024 achteraf misschien te veel hebben gekregen.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Even heel kort. Ik hoor de heer Crone zeggen: geen terugbetalen. Daar zijn wij het over eens. Dat kan sowieso niet. Maar waar ziet de heer Crone in de wettekst waar we vandaag over oordelen, een basis om die huur weer te verlagen? Ik zie die niet.

De heer Crone (PvdA):

Daarom moet de minister het maar uitleggen. Ik claim nu even. Met u ben ik het helemaal eens. Mensen hoeven niet terug te betalen. Dat drama van de Toeslagenwet krijgen we dus niet. Mensen krijgen dan hooguit te horen: u heeft kennelijk een paar jaar een huurverlaging gekregen die achteraf niet terecht was. Op dat moment gaat de huur weer naar het oude niveau. Zo begrijp ik het. Als dat anders is, hoor ik dat graag, want dan hebben we een probleem. Maar dit geeft wel aan dat dit nieuwe instrument ingewikkeld is.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Crone (PvdA):

Ik vervolg het. Ik heb gevraagd om een onderzoek. Inmiddels hoor ik ook anderen allemaal vragen om een onderzoek: wat willen we nog meer? Want we zitten, met alle respect, toch een beetje symptoombestrijding te doen, hoe belangrijk dat ook is. Ik zou de minister in dezelfde breedte als de heren Rietkerk en Pijlman een onderzoek willen vragen: hoe zit het nu precies met woon- en huurquotes van verschillende inkomensgroepen, hoe is hun huurprijs en hoe is hun toeslagensfeer, en dat zowel in de private sector als in de gereguleerde sector? Want ik denk dat we een update nodig hebben, zeker ook voor de motie, om te weten of dit weer te ingewikkeld is geworden en hoe we daar een grote lijn in kunnen trekken.

Daar past natuurlijk zeker ook in wat we doen met de particuliere sector. Op dat punt denk ik, zoals ik ook in mijn eerste termijn heb gezegd, dat een ondernemer natuurlijk recht heeft op investeringsvrijheid en op een redelijk rendement, maar als een ondernemer … Daarin ben ik toch warmer rechts dan de koude heer Van der Burg. "Warm rechts" betekent: niet meer marktwerking dan nodig is en zeker geen misbruik van een monopolie. Dan mag je dus ingrijpen. Of dat nou is via de wet-Nijboer of via de tijdelijke huurverlaging — die twee wetten komen er nog aan — ik wil dit wel wat oprekken, deels voor deze doelgroep, mensen die in de particuliere sector dure scheefwoners zijn. Maar ik wil dat onderzoek breed hebben en ook wel wat oprekken naar de middeninkomens die in private huurwoningen zitten en die nu juist die hoge huren betalen. Dat zijn natuurlijk allemaal mensen — dat zijn voor een belangrijk deel ook onze kinderen — die gewoon niet in de gereguleerde woningsector komen; dat heeft Van der Burg net ook terecht gezegd. Voor hen is er geen plekje in de gereguleerde sector en zij zitten dus in de dure private sector. Zij hebben wel degelijk recht op bescherming, omdat daar een monopoliesituatie is die ik niet wil belonen. Wel een redelijk rendement, maar geen monopoliesituatie.

Ik wil dus eigenlijk vragen of de minister dat brede onderzoek wil toezeggen, want daar zitten zowel de gereguleerde als de niet-gereguleerde sector in. Dan zoeken we inderdaad de grens op of we het iets willen veranderen ten opzichte van nu. Ik heb daarbij ook steeds benadrukt, ook ten aanzien van de moties-Kox en alle besprekingen voordien, dat het mij gaat om beide groepen scheefwoners, zowel in de particuliere sector als in de corporatiesector. In die breedte ziet een deel van de motie daarop, maar ik trek het wat breder dan die motie, want die vind ik eigenlijk te smal.

Voorzitter, ik denk dat ik daarmee kan afronden. Over die terugwerkende kracht krijgen we dus nog even iets te horen. Ik wil graag ook een toezegging over dat brede onderzoek, want ik denk dat we hier voor een deel symptoombestrijding doen. Ik ben er blij mee voor de mensen die het gaan krijgen, maar de vraag is niet of het stelsel wel houdbaar blijft met hoge huurprijzen — want die hebben we nu in alle sectoren — die we dan compenseren via een ingewikkelde toeslagensfeer, waar al gauw charitasachtige aspecten in zitten. Het is een correctie op regelingen van de markt. Dat moeten we hardop durven zeggen, want een redelijke winst mag, maar redelijke huren vind ik nog belangrijker.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Crone. Dan is het woord aan de heer Van Hattem namens de fractie van de PVV.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank, voorzitter. We hebben vandaag een minister gezien die voor de zoveelste keer de gang naar de Ridderzaal heeft moeten maken om met de Eerste Kamer te spreken over het vervolg van de moties die hier zijn aangenomen. De minister wil daar toch nog steeds geen gang naar Canossa van maken. Ze blijft helaas volhardend en ijzerenheinig. Daarom moeten we nu toch proberen om wat druk op de ketel te houden, vandaar dat ik daarover een motie heb ingediend.

Als we kijken naar de redenering van de minister op dit punt, hebben we het over een totaal gereguleerde markt, wat de hele woningmarkt of huurmarkt is. Opeens zijn er hele verhalen over het belang van eigendomsrecht en marktwerking, terwijl dat aan alle kanten al is ingeperkt. Ik zou daar toch niet al te hard over opgeven, en dan kijk ik met name naar de heer Van der Burg van de VVD.

En dan over wat de minister zegt over de kritiek van de Raad van State dat het toch voor ongelijkheid zorgt onder huurders. De minister zegt zelf: bereik je de goede mensen; we helpen wel 460.000 mensen. Prima, mooi meegenomen. Maar nog steeds worden niet alle huurders gelijkwaardig behandeld in een gelijkwaardige positie. Dat zou toch een heel belangrijk uitgangspunt moeten zijn als wij hier beleid maken. Daarom toch nog graag een reactie van de minister of dat op deze manier niet beter kan worden geregeld, dat de mensen ook echt gelijkwaardig worden behandeld.

De minister zegt daarbij dat de mogelijkheden allemaal zijn uitgezocht, maar waarom hebben wij die onderzoeksresultaten dan niet zwart-op-wit op papier gekregen? Wat waren dan precies de kaders en de voorwaarden waarop de minister dat heeft uitgezocht? Welke indicatoren heeft zij daarin meegegeven en welke onderzoeksvragen heeft zij gesteld om tot een resultaat te komen? Kunnen wij dat ook nog ontvangen van de minister?

Dan kom ik nog op een punt van de heer Pijlman in eerste termijn. Hij vroeg naar het rapport van de Verenigde Naties. Als hij even googelt kan hij op de VN-website kijken onder population division, want daar is een hele website aan het onderwerp replacement migration gewijd. Er is ook een rapport getiteld Replacement Migration, is it a solution to declining and aging populations? Dat even ter informatie.

Voorzitter. Dan kom ik nog even bij een uitspraak van de minister in eerste termijn. Zij zei dat de demografische ontwikkelingen vragen om meer woningen. Ik zou het juist willen omdraaien. Dit land vraagt om andere demografische ontwikkelingen. Stop vooral eens met massa-immigratie. Zojuist hoorden we de heer Crone van de PvdA nog zeggen dat er geen woningen zijn voor onze kinderen, dat zij op een wachtlijst moeten, en daardoor kunnen zij niet in de gereguleerde huursector terecht. Nog steeds worden statushouders met voorrang in huurhuizen geplaatst en dat blijft maar doorgaan. Er komen er duizenden per jaar bij. Dat gaat dus ten koste van de kinderen waar de heer Crone het over had. Zorg dat dat anders geregeld wordt.

Ook aan de andere fracties zou ik een oproep willen doen. Ik hoor allemaal verhalen dat we moeten verduurzamen. We moeten zorgen dat we solidair zijn et cetera. Nederland is gewoon een vol land, waar niet alles in kan. Je kunt ook helemaal niet zo duur willen bouwen, met die verduurzaming, met die aardgasvrije wijken et cetera, en de huren betaalbaar houden. Dat is gewoon niet vol te houden.

Voorzitter. Dan kom ik nog heel even terug op het woningberaad. Dat is zojuist ook nog aangestipt. Er liggen al min of meer toezeggingen van de minister. We zitten niet te wachten op een soort cabaret der ongekozenen, waar allerlei burgemeesters bij elkaar gaan zitten in achterkamertjes, om daar overleg te gaan voeren waar de volksvertegenwoordiging buiten wordt gehouden, waar geen openbaarheid is van de stukken en de agenda's en waar de volksvertegenwoordiging op alle niveaus niet rechtstreeks kan controleren. Je krijgt er onnodige bestuurlijke drukte mee en dat moeten we niet willen. Als dat de insteek is, moeten we daar vooral niet aan meewerken, dat een stel burgemeesters bij elkaar gaat zitten en boerengrond gaat verdelen om zoveel huizen neer te kunnen zetten voor bijvoorbeeld statushouders. Ik zie een interruptie.

De voorzitter:

Ik laat u eerst uw verhaal afmaken. U heeft nog één minuut spreektijd. Dan sta ik hooguit één korte interruptie toe.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan ga ik het kort houden. Er is nog een motie ingediend door de heer Kox. Op zich steunen we de insteek van die motie, want we hebben hetzelfde doel voor ogen. Onze motie is iets directer en vraagt om direct boter bij de vis te doen. Er zijn al genoeg moties aangenomen, dus we moeten daar gewoon op doorpakken. Ik heb nog geen reactie gehoord van de minister op al onze eerder ingediende moties, dus een verzoek om daar nog specifiek op in te gaan.

De voorzitter:

Bent u aan het eind van uw betoog?

De heer Van Hattem (PVV):

Ik ben aan het eind van mijn betoog.

De heer Crone i (PvdA):

Ik wil de heer Van Hattem vragen of hij er wel van op de hoogte is dat als je in zo'n veiligheidsberaad zit, straks dus ook in zo'n nationaal woningberaad, je als burgemeester — het kunnen ook wethouders of gedeputeerden zijn — voortdurend verantwoording moet afleggen aan je eigen achterban. Dat is democratie. Dat moet de minister natuurlijk hier doen als zij daarbij zit. Het is dus volstrekt open en transparant. Alle gemeenteraden zitten daar bovenop en we hebben dit onlangs nog in wetgeving voor het Veiligheidsberaad vastgelegd. Dat kan ook hiervoor. Dit is vanzelfsprekende democratie.

De heer Van Hattem (PVV):

Er is toch een essentieel verschil tussen zo'n veiligheidsberaad, of een woningberaad wat u dan voor ogen heeft, en een gewone gemeenteraadsvergadering die openbaar is. Iedereen kan meekijken en iedereen kan zien wat er besproken wordt. Een veiligheidsberaad vindt achter gesloten deuren plaats. Als een woningberaad ook achter gesloten deuren plaatsvindt zonder dat er openbare verslagen worden gemaakt en zonder dat journalisten erbij aanwezig kunnen zijn et cetera et cetera, is het toch een stuk achterkamertjespolitiek waar we eigenlijk nooit aan mee moeten willen werken.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Nee, ik zei één vraag. Het spijt me. De heer Verkerk, nee, Rietkerk.

De heer Rietkerk i (CDA):

Ik zou de heer Van Hattem willen vragen of hij het antwoord heeft gehoord op zijn eerste opmerking over het nationaal woningberaad dat de bevoegdheidsverdeling zou veranderen. Heeft de heer Van Hattem het antwoord dat dit niet het geval is op zich laten inwerken?

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik geef aan wat het niet zou moeten worden. Als ik de ronkende termen zo beluister die hier in eerste termijn voorbijkwamen zoals "we moeten met een hoop burgemeesters slagkracht en gezag tonen", krijg ik het beeld dat het toch weer een club wordt die zich aan de openbaarheid wil onttrekken en daar slagen wil gaan maken. Daarom zei ik: houd het toch vooral openbaar, zorg dat die democratische controle sterk blijft en zorg ervoor dat het geen onnodige extra bestuurslaag wordt, want de bestuurlijke drukte is in Nederland al groot genoeg.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Nee, ik heb gezegd: één vraag. Het spijt me. Ik heb het debat in het begin behoorlijk laten uitlopen, maar nu maak ik van mijn bevoegdheid gebruik — ik zie ook dat ik daar steun voor krijg in de Kamer — want anders lopen we vanavond uit de tijd.

Dan ga ik naar de heer Verkerk namens de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Voorzitter. Als eerste wil ik de minister heel hartelijk danken voor haar antwoorden en toelichting. Op zich zijn we blij met deze wet. Het is wel eerlijk om te zeggen dat het een reparatiewet is, met alle problemen van een reparatiewet: je repareert een dingetje en je weet dat een aantal andere dingen niet goed zitten. Dat zien we bijvoorbeeld ook als het gaat over de huren in de private sector. Wat mij betreft moeten we de motie-Kox zien in het kader van een stukje reparatiewet. Ik heb ook niet voor niks de minister gevraagd om daarin verder na te denken over die trendbreuk. Ik gebruikte het woord "droom", maar zal dat niet meer doen. Ik zal de woorden "fundamentele visie" of "strategische visie" gebruiken, daar kun je altijd goed mee voor de dag komen. Ik wil de trendbreuk dan met uw woorden herdefiniëren als de "verhouding tussen inkomen en datgene wat je uitgeeft aan huur of een eventuele koopwoning". Ik vraag de minister of zij een toezegging kan doen om daarover een meer fundamentele notitie van het kabinet het licht te doen zien zodat we ons niet steeds focusseren op het repareren van dingen, maar er een visie komt van het kabinet: zo kijken wij naar de verhouding tussen inkomens en huren.

Voorzitter. Ook hier is het van belang om op te merken waarom wij in deze problematiek zitten, ook richting de heer Van der Burg. We hebben hier ook te maken met het falen van de markt. Als de markt op een aantal dingen faalt, we overheidsbeleid hebben wat niet in alles even charmant is, laat ik het zo uitdrukken, en een politiek die daar lang in meegaat, krijgen we dus een probleem. Als ik diep ga kijken in de traditie van het kritisch humanisme, waar het liberalisme uit voort is gekomen, is een van de belangrijke waarden sociale rechtvaardigheid. Ik merk dat daar bij het liberale denken meer aandacht voor komt. Ik zou de VVD daartoe willen uitnodigen, te meer daar dit ook is neergeslagen in artikel 22 van de Grondwet, met het sociale recht en de plicht van de overheid om te zorgen voor huisvesting.

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar pleidooi voor duurzame woningen, voor alle lagen van de bevolking. De mensen met een betere beurs kunnen zich een goed geïsoleerd huis permitteren, waar het heel prettig wonen is. Zouden wij dat alleen willen hebben voor mensen met een goede beurs? Ik zou dat heel jammer vinden. Ik wil de minister hartelijk danken voor wat zij heeft gezegd. Ik vraag de minister om nog iets meer te zeggen over de cijfers. En waarom? Een krachtig beleid is onmogelijk zonder zeer stevige cijfers.

We staan enkele maanden voor de verkiezingen. Dat was aan een aantal bijdragen te merken en dat geldt natuurlijk ook voor mijn bijdrage. Ik wil hier wel benadrukken dat het belangrijk is dat Nederland een land wordt waar wij goed kunnen wonen. Ik ben begonnen met de zes w's. Ik zal ze niet allemaal herhalen, maar de essentie van die w's was: goed kunnen wonen is ongelofelijk belangrijk voor een bloeiende samenleving. Ik heb gelukkig gezien in de bijdragen van veel partijen dat velen daar op verschillende manieren en met verschillende achtergronden aan willen bijdragen. Als dat onze inzet is als Kamer, komen we weg van smalle moties en smalle invalshoeken en komen we tot bredere visies, met stevige uitvoerings- en doorzettingsmacht. Dat zou ik de minister willen toewensen, maar met name ook een volgend kabinet. Ik heb begrepen dat de minister daarvoor al de weg aan het plaveien is. Dat is erg mooi.

Ik dank u hartelijk en ben benieuwd naar uw antwoorden.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verkerk. Wenst een van de leden in tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is het geval. Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hoelang denkt u ongeveer nodig te hebben? Er begint nu een commissievergadering en u moet zelf ook over een kwartier weg, dacht ik.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Ollongren i:

Ja, daar moet ik ook naartoe.

De voorzitter:

Anders schors ik tot na de dinerpauze. Verwacht u dit in tien minuten te kunnen afronden?

Minister Ollongren:

O, sorry. U vraagt hoe lang ik erover doe. Tien minuten, een kwartiertje, zoiets.

De voorzitter:

Als er veel interrupties komen, schors ik gewoon tot na de dinerpauze en dan gaan we daarna door. Gaat uw gang.

Minister Ollongren:

Ik hoop dat ik mijn eigen administratie op orde heb. Ik ga mijn best doen. Dank voor de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik doe het in de volgorde van de sprekers. Dat vind ik het makkelijkste.

Mevrouw De Boer zei verheugd te zijn als ik — ik ga ervan uit dat ik dan demissionair ben — of mijn opvolger in de zomer van volgend jaar een soort tussenstand kan geven. Dat heb ik willen toezeggen aan mevrouw De Boer. Misschien is dat nog niet degelijk genoeg om echt te kunnen beoordelen hoe het zit. Ik denk dat dat pas in 2022 kan. Maar ik ben wel bereid om te zorgen dat er een tussenstand is in de zomer.

Dan nog de opmerkingen van mevrouw De Boer over de verschillende opties. Daar sloot de heer Van Hattem zich overigens ook bij aan. Welke opties zijn overwogen? Waarom niet gekozen voor een andere route? Het leek me goed om dat nog even op een rijtje te zetten. Ik heb vooral gekeken, zoals ik had toegezegd aan de Eerste Kamer, hoe de betaalbaarheid kan worden verbeterd, via de route van de huurverlaging, via de route van de huurtoeslag of via de route van de woonkostentoeslag. Wij hebben in dat kader gekeken, ook dat had ik gezegd tegen de Kamer, naar de koopkrachtontwikkeling, naar hoe de huurverhoging zich ontwikkelde en naar huurders die geraakt werden door corona of anderszins door betalingsproblemen.

Wij hebben geconstateerd dat de koopkracht grosso modo op peil bleef en dat de toegepaste huurverhogingen onder de inflatie waren. De meeste huurders konden gelukkig hun huur betalen. Wij hebben wel extra middelen beschikbaar gesteld, 30 miljoen voor de woonkostentoeslag.

Ik heb mij vervolgens gericht op de groep huurders met een lager inkomen en een hoge huur. Ik heb ervoor gekozen — dat is een keuze — om het probleem bij de bron aan te pakken, dus bij de huur zelf. Zo is mijn zoektocht gegaan naar wat de beste maatregel zou kunnen zijn. Per saldo ben ik daar eigenlijk ook wel blij mee, want door die huur aan te pakken, ben je ook minder bezig met het rondpompen van geld. Dat is de achtergrond ervan.

Ik denk dat de hele discussie over de aftopping van de liberalisatiegrens — wanneer krijg je wel of geen huurtoeslag? — misschien te ver voert voor deze tweede termijn. Ik heb goed gehoord wat daarover gezegd is. Het is natuurlijk wel zo dat huurders wel degelijk huurtoeslag krijgen voor dat deel dat mevrouw De Boer net benoemde.

Dan het eigendomsrecht. Ik denk dat ik daar met sommigen hier in de Kamer nog heel veel over zou kunnen wisselen, maar ik sta achter mijn uitleg van zonet dat ik de huurders die huren bij een particuliere verhuurder — ik kom daar zo bij de beantwoording van andere vragen ook nog op terug — niet kan bereiken op deze manier. Ik zeg ook tegen de heer Van Hattem dat een huurverlaging voor deze particuliere huurders deels ook gaat over mensen die een beperkt aantal woningen verhuren. Dat is hun inkomen of hun pensioen. Dus als wij hen zouden verplichten om de huren te verlagen, dan is dat een heel grote inbreuk, een veel forsere inbreuk dan alleen het beperken van de huurstijgingen.

De voorzitter:

De heer Van Hattem, een korte vraag.

De heer Van Hattem i (PVV):

Toch heel kort. Het zijn inderdaad vaak kleine verhuurders. Daarom was mijn pleidooi juist: kijk naar mogelijkheden om, als er een inbreuk is op dat eigendomsrecht, een methode te vinden om dat gewoon te compenseren. Dat kan zijn een bepaalde vorm van subsidiëring, of bepaalde fiscale voordelen. Ik hoor de minister net een hele reeks maatregelen opnoemen, alleen heb ik daaronder geen compensatiemaatregelen voor de vrije sector of particuliere verhuurders gehoord. Waarom is die mogelijkheid niet verder uitgezocht en uitgediept?

Minister Ollongren:

Omdat dat ongelofelijk ingewikkeld is. Ik heb net gezegd dat ik echt sta voor de uitvoerbaarheid van deze maatregel, samen met de staatssecretaris van Financiën. Wij hebben de Belastingdienst nodig, wij hebben de woningbouwcorporaties nodig en wij hebben nog een beperkte groep huurders nodig die zelf moeten aantonen dat ze te maken hebben met een inkomensdaling. Wij durven te zeggen dat dit in de uitvoering gaat lukken. Dat geldt niet voor iets dergelijks — als wij het al zouden willen — bij de particuliere verhuurders. Dat is een veel grotere en veel diversere groep verhuurders, die je helemaal niet met één instrument zou kunnen bereiken om hen te compenseren.

De voorzitter:

Maar nu vallen we een beetje in herhaling. Men zal het met dit antwoord moeten doen.

Minister Ollongren:

Ja, u heeft gelijk.

De heer Rietkerk sprak over de integrale gebiedsontwikkeling. Daar hebben wij het een en ander over gezegd. Daar zijn wij het geloof ik ook in grote mate over eens.

Misschien dat ik nu iets kan zeggen over het rapport van Schaik. Het blijkt gelukkig op het departement wel goed te zijn gelezen, alleen kende ik het nog niet. Dat gaat in op de mogelijkheden om vooral met vervanging van verouderde woningen en verdichting extra woningen te realiseren. Dat is natuurlijk heel interessant. Het gaat vaak over kleinschalige ingrepen, dus die ondergrens van de woningbouwimpuls wordt daarmee niet gehaald. Als ik het zo zie, dan denk ik inderdaad dat het gaat om het vernieuwen van de bestaande voorraad, met name in die gebieden waar de leefbaarheid in het geding is. Dat is echt heel belangrijk. Ik zou willen kijken of wij het volkshuisvestingsfonds dat er nu komt, 450 miljoen, daar ook bij kunnen laten aansluiten. Dat kan natuurlijk nooit het enige zijn. Ik denk dat wij, gelet op de aantallen die wij nodig hebben, natuurlijk ook die grootschalige benadering nodig hebben, maar ik het vind het een interessant onderzoek. Het is bekend bij BZK en wij komen er nog op terug.

Dan het nationaal woonberaad. Daarover hebben we ook wat heen en weer gesproken. Ik heb toevallig deze week, op 3 december, een bestuurlijk overleg met alle gedeputeerden op het gebied van wonen. Ik zou willen voorstellen dat ik met hen bespreek wat hier vandaag is gesuggereerd en gewisseld. In dat overleg zouden bijvoorbeeld ook de specifieke grote bouwlocaties besproken kunnen worden. Dat staat nu niet op de agenda, maar ik krijg van zowel de heer Crone als van de heer Rietkerk het idee dat dat wel toegevoegde waarde zou kunnen hebben. Ik ga daar gewoon mee aan de slag.

De heer Rietkerk vroeg of de toezegging aan de heer Crone ook gaat over zijn idee voor uitbreiding van het puntenstelsel. Ik wil heel graag dingen klaarleggen voor een volgend kabinet. Maar ik wil vooral zorgen dat alles wat er gebeurt, kan doorgaan en nog beter wordt. Alles wat daarbij helpt, wil ik heel graag doen. Ik wil alleen niet op de stoel van de formerende partijen gaan zitten en ook niet van degene die straks deze mooie portefeuille krijgt. Ik heb de heer Crone toegezegd om te kijken naar de groep huurders met een vrij hoge huur en een inkomensterugval. Ik heb de Kamer ook toegezegd — straks kom ik nog op de motie van de heer Kox — om, als deze route voor de huurders in de particuliere sector niet kan, te kijken wat er misschien wel kan. Ik zal daar goed naar kijken; daar ben ik zeker toe bereid. De heer Rietkerk zou mijn toezegging als zozo kunnen uitleggen en natuurlijk leven er bij partijen ideeën over het puntenstelsel of anderszins, maar dat komt dan vanzelf wel op tafel.

Dan de heer Kox, overigens met dank voor zijn toezegging om zowel dit voorstel als het voorstel voor beperking van de huurstijging te steunen. Ik vind het ook fijn om te weten dat wat hem betreft geldt dat hoe meer voorstellen er van mijn kant deze kant opkomen, hoe beter het is. Daarmee voel ik mij gesterkt. Ik denk dat de laatste opmerking van de heer Kox ook meteen zijn motie was, maar ik doe de moties wel aan het eind. Ik kom daar zo dus nog even op terug.

Dan ben ik bij de heer Pijlman van D66. Hij wilde nog een paar toezeggingen krijgen. Houden we mensen die door corona in de problemen komen in de gaten? Dat zeg ik hem toe. Ik ben ook voornemens de verhuurders regelmatig om een update te vragen. Daarvoor zullen ze weer een enquête moeten houden. Ik zal beide Kamers daarover dan weer kunnen informeren. Hij vroeg ook iets over stikstof. Natuurlijk zie ik die problematiek; het was niet de bedoeling om het kort af te doen in de eerste termijn. Collega Schouten is met het wetsvoorstel voor stikstofreductie bezig. Dat is een heel belangrijke stap, ook in de aanpak van de gevolgen van stikstof, voor de woningbouw. We hopen daarmee onder meer een vrijstelling voor de natuurvergunningsplicht voor bouwactiviteiten in de bouwfase, waarin de emissies tijdelijk en ook beperkt zijn, te kunnen realiseren. Die vrijstelling maakt de vergunningverlening voor de bouw van woningen makkelijker. We hebben ook nog die 1 miljard voor de periode 2021-2030 om die vrijstelling mogelijk te maken. Dat geld gaan we daar gericht voor inzetten. Het is bedoeld om ervoor te zorgen dat er sprake van een structurele aanpak is, alsook dat de doelstellingen worden gehaald, ook bij onvoorziene ontwikkelingen. We maken natuurlijk ook weer afspraken met de bouwsector over reductie en maatregelen. Het gaat dan vooral over het zo emissiearm mogelijk werken en het zo snel mogelijk vervangen van voertuigen en dat soort zaken.

Voorzitter. Dan ben ik bij de heer Crone. Die kwam ook terug op het nationale woningberaad. Ja, je gaat er inderdaad bijna zin in krijgen! Hij heeft nu zo vaak de vergelijking gemaakt met het Veiligheidsberaad dat het daarmee voor mij heel aantrekkelijk is geworden. Maar ik heb daar net iets over gezegd in antwoord op de heer Rietkerk, en dat was ook bedoeld als antwoord voor de heer Crone.

Dan de terugwerkende kracht. De heer Crone zei het goed: er is geen sprake van terugwerkende kracht, ook niet in het correctiemechanisme zoals het was voorgesteld. Er zijn alleen mensen die wel te maken hebben gehad met een val in inkomen, maar waarvan het inkomen daarna weer is hersteld, en waarvan de Belastingdienst dat nog niet heeft kunnen vaststellen. De bedoeling is om te zien of we op dat moment kunnen zeggen: fijn dat wij u toen hebben kunnen helpen, maar u bent nu inmiddels alweer geruime tijd op uw oude inkomen. En dan geef je de mogelijkheid om het herstellen naar dat niveau.

Mevrouw De Boer heeft gelijk: dat onderdeel is uit de wet gehaald vanwege de vragen die er waren over de uitvoerbaarheid ervan en over de uitvoeringtoets door de Belastingdienst. Maar de aankondiging ervan, en daarmee het kenbaar maken aan mensen die van deze huurverlaging gebruik gaan maken, is natuurlijk wel degelijk gebeurd. Het kabinet zal dan nog wel met nadere voorstellen moeten komen.

Voorzitter. Dan een andere vraag van de heer Crone. Hij vroeg of ik meer inzicht kon geven in de verschillende variabelen die er spelen in de huursector. Ik heb de Kamer toegezegd om een overzicht te maken. Die toezegging herhaal ik. Het laatste uitvoerige onderzoek is WoON2018 geweest. Dat zou normaal gesproken pas in 2022 worden gevolgd door een nieuw heel uitvoerig onderzoek. Dat is overigens weer een jaar eerder dan ze het eigenlijk hadden gepland, dus het is al wat naar voren gehaald. Maar ik zal proberen om nu al, vooruitlopend daarop, zo veel mogelijk inzicht te geven.

Ik heb dus ook een toezegging gedaan aan de heer Crone over de groep in de particuliere sector die te maken hebben met een inkomensterugval.

Dan ben ik bij de heer Van Hattem, denk ik. Of sla ik nu iemand over? Verkerk. Nee, eerst Van Hattem en dan Verkerk. Gelukkig, dan had ik het toch goed opgeschreven.

De heer Van Hattem heeft gehoord dat ik nog ga kijken naar wat er wel en niet zou kunnen bij de huurders in de particuliere sector. Dit kan niet, maar ik ben natuurlijk wel begaan met die mensen.

Verder heeft de heer Van Hattem nog een oproep gedaan om de massa-immigratie te stoppen. Dat doet de heer Van Hattem eigenlijk altijd als ik met hem in debat ben. Misschien moet ik de heer Van Hattem dan toch maar eens vragen om met die demagogie te stoppen. Het zal wel geen indruk maken, maar migranten de schuld van alles geven, heeft weinig zin. Dat lost helemaal niks op. We zijn als land groot geworden door openheid en tolerantie, niet door geslotenheid en angst.

Dan kom ik bij de heer Verkerk. Die had inderdaad nog een paar antwoorden van mij tegoed. Hij heeft zijn vragen in zijn tweede termijn ook nog herhaald.

Hij vroeg: is er sprake van een trendbreuk? In zijn tweede termijn vroeg hij eigenlijk ook om dat nog wat fundamenteler te onderbouwen, misschien ook op weg naar een volgende kabinetsformatie. Helemaal aan het begin van mijn eerste termijn zei ik al dat ik betaalbaarheid steeds centraal heb willen zetten in mijn beleid. De huurquote is gelukkig ook gedaald. Maar ik heb ook gezegd dat het door allerlei omstandigheden, ook door de ontwikkeling van de huizenmarkt, nodig is om steeds extra maatregelen te nemen om de betaalbaarheid op peil te houden.

We moeten huurders dus ondersteunen met gerichte maatregelen. Dat gaat om de mensen met de laagste inkomens, en ook om de huurders met lage middeninkomens. Vandaar al die verschillende voorstellen die de heer Kox zo verwelkomt. Dit voorstel is er één van, maar er zijn er dus ook nog meer: de cap op de WOZ, de tijdelijke huurkorting et cetera. Ik zou hopen dat een volgend kabinet verdere maatregelen neemt, die ook te maken hebben met de woningbouwcorporaties, de verhuurdersheffing en de investeringskant. Dat is nodig. Als je het beste voor de huurders doet, moet je blijven zorgen voor meer aanbod. Dat is heel cruciaal. Het is geen trendbreuk, maar het is eerder een ingezette trend waarvan ik hoop dat die op deze wijze aanhoudt.

Dan de cijfers met betrekking tot de woningbouw. Ik zei ook tegen de heer Rietkerk dat het ontzettend belangrijk is dat je voldoende ruimte creëert in de plancapaciteit en tegelijkertijd ook zorgt voor voldoende realisatie. Ik heb inmiddels de gewoonte om halfjaarlijks op nationaal en regionaal niveau te rapporteren over de plancapaciteit en de realisaties. Uiteraard kan ik deze rapportages ook aan de Eerste Kamer versturen, zodat u daar goed inzicht in krijgt.

De heer Verkerk — die bedoelde ik — vraagt terecht aandacht voor het bouwen van de juiste woningen. Dat is terecht, want het verschilt nogal. In ons kleine land zijn er grote regionale verschillen. Ook zijn er verschillen in de huisvesting die nodig is. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan de studentenhuisvesting, waar we een monitor voor hebben, of aan de ouderenhuisvesting, waar we ook een monitor voor hebben. Deze monitor komt overigens voor het einde van het jaar. Ik zal zorgen dat uw Kamer die krijgt. Ik heb daar de gemeenten voor nodig, omdat de gemeenten het beste zicht hebben op hun behoeften met betrekking tot woningbouw, nabijheid van voorzieningen, zorg en dat soort zaken. Het zijn natuurlijk de gemeenten die uiteindelijk de prestatieafspraken maken met corporaties. Dat wil ik ook meenemen in de volkshuisvestelijke prioriteiten. Juist voor die specifieke groepen probeer ik de gemeenten zo goed mogelijk te ondersteunen.

Voorzitter. Dan ben ik bij de moties. Er zijn vier moties: drie van de PVV en een motie van de heer Kox. De eerste motie is van de heer Van Hattem. De motie ontraad ik om redenen die ik net heb geschetst, namelijk omdat het via deze route niet kan om die huurders tegemoet te komen.

De tweede motie van de heer Van Hattem is geen reëel voorstel. Het betreft de afdracht van het coronaherstelfonds. We hebben in de EU afspraken gemaakt. Daar moeten alle lidstaten zich aan houden. Overigens lijkt het me ook verstandig om dat te doen. Deze motie ontraad ik.

De derde motie gaat over de investeringen in asielzoekerscentra en duurzaamheid. We weten dat de PVV daar geen voorstander van is, maar gelukkig is een overgrote meerderheid van de Kamer dat wel. Die ontraad ik dus ook.

Dan ben ik bij de motie van de heer Kox. Deze motie vraagt de regering om te onderzoeken op welke wijze huurders die buiten deze wet vallen, maar in een vergelijkbare situatie verkeren, tegemoetgekomen kunnen worden. Ik denk dat ik net voldoende heb betoogd dat we via deze route deze groep niet kunnen bereiken. Ik heb ook geprobeerd uit te stralen en toe te zeggen dat ik dit om te beginnen wel degelijk goed in de gaten wil houden. Het is niet een doel van mij dat bepaalde mensen niet worden bereikt, maar het is in de uitwerking niet gelukt om deze mensen te helpen. Ik wil heel goed kijken hoe het met deze mensen gaat. Ik ben ook bereid om te onderzoeken of er andere manieren zijn die ik tot nu toe niet heb ontdekt of gevonden; wie weet, zijn ze er wel. Ik vind dat je altijd moet openstaan voor inzichten die we eerder niet hadden.

Ik hoop na vandaag de relatie met deze Kamer weer wat te hebben verbeterd op het dossier wonen. In de persoonlijke verhoudingen heb ik er nooit een probleem mee gehad, maar ik heb het ook niet als heel prettig ervaren dat deze bijzondere historische gebeurtenis, de motie van afkeuring, nou net mij trof. Ik heb dus echt mijn best gedaan om de Kamer tegemoet te komen. Ik wil de Kamer zeker ook tegemoetkomen door deze motie oordeel Kamer te geven.

De voorzitter:

Dank u wel, minister.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is niet het geval.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Verlangt iemand aantekening? Dat is niet het geval.

Dan stel ik voor om volgende week te stemmen over de ingediende moties. Ik schors de vergadering voor de dinerpauze voor 45 minuten tot 18.35 uur. Dan gaan we verder met de behandeling van het wetsvoorstel Wet inburgering.

De vergadering wordt van 17.49 uur tot 18.35 uur geschorst.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Wet inburgering 20..)

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..) (35483).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35483, Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving. We zijn toe aan het antwoord van de regering in eerste termijn.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Koolmees i:

Dank u wel, meneer de voorzitter. Heel veel dank aan uw Kamer voor de snelle behandeling van dit wetsvoorstel. Er zijn heel veel eensluidende vragen en thema's aan de orde gesteld door de senatoren. Ik begin met een korte inleiding en daarna heb ik een paar blokjes. Ik kom zo meteen op de orde van mijn beantwoording.

Voorzitter. Eind 2017, bij de installatie van het kabinet, sprak het kabinet de ambitie uit om tot een effectief en activerend inburgeringsbeleid te komen. Want het huidige stelsel kent te veel belemmeringen — velen van u hebben dat gezegd — om inburgering daadwerkelijk het startsein van deelname aan de Nederlandse samenleving te laten zijn. Het is te ingewikkeld, het is niet effectief en het staat bovendien te veel op zichzelf. Het slaat in beperkte mate een brug naar de samenleving en naar de arbeidsmarkt. Daarbij bood de snelgroeiende vraag naar inburgeringslessen ruimte aan profiteurs op de markt, met een risico op misstanden en fraude, met als resultaat dat een grote groep inburgeraars ondanks hun inspanningen de taal onvoldoende beheerst om in Nederland een goede start te kunnen maken of deel te nemen aan de samenleving.

Dit alles vind ik een onacceptabele uitkomst van het huidige stelsel. Na een wetsevaluatie, mevrouw Nooren zei het in haar inbreng ook, en het in hoofdlijnen opstellen van het nieuwe inburgeringsbeleid, ligt er nu een voorstel voor de nieuwe Wet inburgering. Ik ben heel blij — en ik mag zeggen ook wel een beetje trots — dat we dit voorstel hier vandaag kunnen behandelen. Het is toch snel gegaan, sinds eind 2017. Want een voorstel, hoofdlijnennota, Raad van State, overleg met de gemeenten over het financieel kader, Tweede en Eerste Kamer binnen drie jaar is voor zo'n grote stelselwijziging een heel hoog tempo. Ik ben dan ook mijn ambtenaren, die zo veel tempo hebben aangehouden in het hele traject, heel dankbaar. Want er zijn hier ontzettend veel partijen bij betrokken: niet alleen de VNG, maar ook COA, IND, Divosa, VluchtelingenWerk, en dan vergeet ik er nog een heleboel. Zeventien partijen, zeg ik uit mijn hoofd, zijn betrokken bij dit wetsvoorstel. Er is heel intensief contact geweest met deze partijen, om het van onderaf op te bouwen. Nogmaals, daar ben ik heel trots op.

Ik heb drie blokken voor de beantwoording. Het eerste is planning en uitstel. Het tweede betreft de vragen over de wet zelf. Het derde blok gaat over de monitoring en het adaptieve stelsel. Dat zijn de drie blokken die ik voor mijn beantwoording voor ogen had.

Ik begin bij het uitstel en de planning. Voor de zomer sprak ik met de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel. Bij de stemming die daarop volgde, bleek dat het draagvlak voor het nieuwe stelsel ook in de Tweede Kamer heel erg groot is. Het is ook groot bij de gemeenten en bij de ketenpartners die op dit moment hard bezig zijn met het treffen van de voorbereidingen op onderdelen van de nieuwe wet. Toch heb ik twee weken geleden moeten besluiten om niet langer te koersen op inwerkingtreding per 1 juli 2021, maar die op te schuiven naar later in de tijd. Want ondanks dat we zo snel mogelijk willen overstappen naar het nieuwe stelsel, heb ik moeten constateren dat er echt meer tijd nodig is om de uitvoering goed voor te bereiden. Dit blijft echt een aandachtspunt, ook breder natuurlijk, zoals u weet; kijk naar de discussie over de Belastingdienst en het UWV. Maar ook in deze keten, waarin heel veel partijen van elkaar afhankelijk zijn voor de informatievoorziening, moet het gewoon goed en zorgvuldig gebeuren.

Concreet is vorige maand het signaal van DUO gekomen dat zij invoering per 1 juli 2021 niet haalbaar en uitvoerbaar achten. Zoals u heeft kunnen lezen, wil ik de nieuwe datum van 1 januari 2022 met enige voorzichtigheid brengen; ik wil gewoon heel goed overleggen met deze ketenpartners om uit te zoeken of dat halfjaar echt afdoende is. Ik verwacht van wel, alles is er ook op gericht om het dan te doen, maar ik wil het zo goed als zeker weten, want we hebben gezien dat als het fout gaat in de informatie-uitwisseling tussen de organisaties, het ook fout gaat in de hele keten. En dan zijn we verder van huis. Ik verwacht dit in december scherp te hebben en dan te kunnen meedelen aan de beide Kamers wat het tijdpad wordt.

Uitstel betekent ook, helaas, dat er meer inburgeraars instromen in het huidige stelsel, waarvan we met z'n allen weten dat het niet goed werkt. Ik ben daarom bezig in kaart te brengen wat precies de gevolgen zijn van deze zogenoemde ondertussengroep en hoe hiermee het beste kan worden omgegaan. Hier ben ik ook over in gesprek met de VNG. Medio december is het eerste gesprek gepland met de commissie PSI van de VNG. Voor alle uitvoerende partijen is het ondanks dit uitstel belangrijk dat de wet en ook de lagere regelgeving zo snel mogelijk gereed zijn, zodat ze weten waar ze aan toe zijn en hoe ze het moeten uitvoeren. Want hoe eerder dat het geval is, hoe meer tijd er overblijft voor de verdere voorbereidingen op weg naar het nieuwe stelsel dat nieuwkomers in staat stelt om zo snel mogelijk mee te doen aan onze samenleving.

Mevrouw Stienen en mevrouw Nooren vroegen wat nou precies de reden is voor het uitstel. Ik heb het net gezegd: het signaal van DUO, dat in november bij ons binnenkwam. Maar het is niet alleen DUO. Het gaat over informatie-uitwisseling tussen allerlei ketenpartners die gezamenlijk verantwoordelijk zijn. We hebben heel lang gestuurd op 1 juli 2021 en daar ook in de planning, hoewel het een hoogrisico-ICT-project is, met alle partners op geduwd. Waarom? Omdat alle partners zo snel mogelijk over wilden stappen. Maar toen het signaal binnenkwam dat het echt een te groot risico zou zijn, heb ik de grens verlegd. Ik doe het een halfjaar later, want ik wil dat risico gewoon niet lopen.

De heer Van Gurp i (GroenLinks):

Het is niet leuk. Maar als het nodig is, is het nodig. Dat heb ik ook in mijn eerste termijn gezegd. U had een tussenzin over de zogenaamde "en ondertussen"-groep. Ik wou vragen of u daar nog op terugkomt.

Minister Koolmees:

Ja, daar kom ik uitgebreid op terug.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Als u daar nog verder op terugkomt, ga ik daar nu niet op interrumperen. Dan laat ik u daar straks rustig meer over vertellen.

De voorzitter:

Dan mevrouw Nooren.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een interruptie als het stuk over de verklaring van de vertraging klaar is. Of komen er nog meer argumenten?

Minister Koolmees:

Ik heb nog een aantal vragen liggen in dit blokje. Zal ik even dit blokje afmaken?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ja.

Minister Koolmees:

Ja? Althans, u gaat over de orde, voorzitter.

Mevrouw Nooren vroeg hoe de planning van de lagere regelgeving eruitziet. Het Besluit inburgering en de Regeling inburgering heb ik in september in consultatie gebracht. Deze is nu afgerond en de uitkomsten van de consultatie worden op dit moment verwerkt. Ik verwacht dat het besluit en de regeling begin volgend jaar met de Tweede Kamer en uw Kamer kunnen worden gedeeld in het kader van de voorhangprocedure die is toegezegd, ook in de stukken.

Mevrouw Stienen vroeg nog naar het budget dat beschikbaar is voor 2021. Daarover ga ik in december met de gemeenten in gesprek. Ik zie dat er een ondertussengroep is. Ik zie ook dat er een risico is van ELIPs, dus dat mensen aan het einde van de looptijd, het einde van de lening, zitten, maar nog niet zijn ingeburgerd. We gaan in overleg met de VNG over hoe we daar voor komend jaar mee omgaan. Ook voor het afgelopen halfjaar, voor het eerdere uitstel van 1 januari naar 1 juli, heb ik al een financieel arrangement met de gemeenten getroffen. Ik ga daar niet op vooruitlopen, maar ik ga goed met ze in overleg.

Mevrouw Stienen i (D66):

Dank voor deze toelichting. Ik heb nog een vraag aan de minister. Ik vermoed dat er nog meer overleggen aankomen. Mijn vraag is om ons als Kamer voortdurend daarvan op de hoogte te houden, dus dat we ook over dit overleg met de VNG informatie ontvangen zodat we onze controlerende taak kunnen blijven uitoefenen.

Minister Koolmees:

Ik zeg graag toe dat ik u informeer over de uitkomst van die gesprekken en de planning daarna. U kent ook de begrotingssystematiek. Er moet natuurlijk in het voorjaar met de minister van Financiën over de financiële afspraken doorgepraat worden. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang hierin. Ik vind het ook belangrijk dat de ondertussengroep een kans krijgt om deel te nemen. Dat zeg ik dus graag toe.

Mevrouw Stienen (D66):

Fijn om te horen. Want als er ineens uitstel is, moet het budget voor dat halfjaar — ik weet niet of het vrijkomt of over is — in elk geval wel gebruikt worden voor de mensen die het het hardste nodig hebben.

Minister Koolmees:

Sorry, ik ga er niet op vooruitlopen. Op dit moment zijn er natuurlijk door corona ook weer een hoop tegenvallers. Nou ja, dat moeten we met elkaar netjes in kaart brengen en we moeten er gesprekken over voeren. De afspraak staat al in de agenda.

Mevrouw Stienen vroeg naar experimenteerruimte, zodat gemeenten het momentum niet verliezen nu dat uitstel speelt. Ik onderzoek in het licht van het uitstellen van de nieuwe wet welke juridische en financiële mogelijkheden er wel zijn voor gemeenten om begeleiding te bieden aan inburgeraars. Een vernieuwde verkenning naar het overgangsrecht is daar onderdeel van. Dat wordt gewoon in kaart gebracht en netjes inzichtelijk gemaakt. Dat is wel een ingewikkelde discussie; in het kader van de rechtszekerheid moet dat wel netjes uitgezocht worden. Dat neem ik mee naar mijn overleg met de gemeenten. Dat speelt daar dus ook in.

Veel gemeenten stonden in de startblokken, zei mevrouw Stienen. Ja, dat is zo. Hoe houden we ze warm voor het vervolgtraject, vroeg zij. Dat is echt niet nodig, want de gemeenten zíjn heel warm en waren ook zeer teleurgesteld over het uitstel. Ze hadden eigenlijk het liefst 1 juli willen beginnen. Ze hadden bepaalde aanbestedingstrajecten ook al in de startblokken staan. Ik heb overleg met ze gevoerd en ze begrepen mijn overwegingen. Maar ze lopen eigenlijk heel erg warm voor dat hele traject en willen het liefst zo snel mogelijk beginnen. Daar hebben ze echt geen aansporing voor nodig, maar ze moeten in de tussentijd wel een arrangement hebben om dit goed te kunnen gaan doen.

Mevrouw Nooren had een paar vragen over het tijdpad, waarover ik in mijn inleiding eigenlijk al iets heb gezegd toen ik sprak over het appeltje-eitje uit 2016. Zij vroeg waarom het toch zo lang heeft geduurd. Wat ik wil toevoegen aan mijn inleiding, is dat dit echt een heel ingewikkeld wetsvoorstel en traject is geweest, omdat er zo ontzettend veel partijen betrokken zijn en we er echt voor gekozen hebben om dit van onderaf op te bouwen. Eigenlijk is dat een soort experiment als het gaat over het maken van wetgeving, door heel veel decentrale partijen te betrekken bij de beleidsvorming. Dat was ook een van de adviezen uit de evaluatie, die u ook heeft gezien: een regierol voor gemeenten, maar tegelijkertijd wel centrale eisen stellen aan alle inburgeraars die examen moeten doen. We hebben dit dus van onderaf opgebouwd. Dat kost inderdaad meer tijd, maar het zorgt er wel voor dat je een breder draagvlak hebt en meer aansluit bij de praktijk. Dat vind ik echt de winst van het hele traject. Ik ben blij dat we uiteindelijk nog binnen deze kabinetsperiode dit wetsvoorstel in uw Kamer kunnen behandelen. Dat is wel een van de redenen geweest waarom het iets meer tijd heeft gekost.

Ook hebben de onderhandelingen met de gemeenten over het financieel kader iets meer tijd gekost. Zoals u wellicht weet, heeft dat een paar maanden geduurd. We zijn er wel tot volle tevredenheid van beide partijen uitgekomen, omdat ik ook vind dat gemeenten voldoende financiële middelen moeten hebben om het ook goed te kunnen uitvoeren. Daar hebben we overeenstemming over bereikt, en ook daar ben ik heel blij mee. Maar het heeft wel enige vertraging opgeleverd; dat ben ik met mevrouw Nooren eens.

Alle sprekers vroegen naar de ondertussengroep en hoe groot die nou is. De heer Van Gurp zei ook dat er nog bijkomt dat de IND voornemens is om de komende periode ook de achterstanden in het beoordelen van asielaanvragen weg te werken. Hopelijk leidt dat tot het wegwerken van meer aanvragen, maar ook tot hogere instroom. Dat is een extra complexiteit voor het komende jaar. Dus ook in dat kader brengen we de precieze gevolgen in kaart. Er worden gesprekken gevoerd met de VNG, ook over de begeleiding van de ondertussengroep en over de huisvesting. Dit gebeurt aan de landelijke regietafel, met de collega's Ollongren en Grapperhaus. Daarbij hebben we contact met provincies en gemeenten, bijvoorbeeld over de huisvesting. In het bestuurlijk overleg van medio december nemen we ook dit punt expliciet mee, en ook de consequenties van de verwachte instroom vanuit de IND komend jaar voor de huisvesting, de ondertussengroep en het inburgeringsstelsel.

Mevrouw Huizinga vroeg naar mensen die schulden hebben in het huidige stelsel. In het huidige stelsel worden schulden van asielmigranten kwijtgescholden als ze binnen de vastgestelde termijn inburgeren. In principe moeten asielmigranten alleen terugbetalen als sprake is van een verwijtbare termijnoverschrijding. Daarbij wordt ook rekening gehouden met specifieke omstandigheden. Voor verschillende omstandigheden die niet aan de inburgeraar te wijten zijn, zoals zwangerschap of langdurige ziekte, kan verlenging van de termijn worden verkregen. Als er toch sprake is van een termijnoverschrijding, stelt DUO de betrokkenen in staat om alle relevante omstandigheden voor te leggen aan DUO. Op basis daarvan kan worden besloten om toch verlenging van de termijn aan te bieden, zonder terugvordering van de lening. We hebben in het huidige stelsel ook een aantal waarborgen om te voorkomen dat er problematische schulden ontstaan. Terugbetaling vindt bijvoorbeeld plaats naar draagkracht, en mensen met een laag inkomen hoeven maandelijks maar een beperkt bedrag af te betalen. Daar wordt dus rekening mee gehouden en er wordt maatwerk op toegepast.

Ik heb nog twee vragen in dit blokje. Mevrouw Huizinga vroeg: weet de minister hoe groot de groep inburgeraars is met schulden? In juli 2020 was er in totaal 680 miljoen euro aan leningen verstrekt in het kader van de inburgering. Dat ging over 105.000 inburgeraars. Dat gaat eigenlijk over alle openstaande trajecten. In de meeste gevallen zal deze lening worden kwijtgescholden. Dat is dus het geval bij de migranten die binnen de termijn inburgeren. Het aantal mensen die daadwerkelijk aan het terugbetalen zijn, is veel lager. In juli van dit jaar waren dat er 8.600. Dat gaat over een bedrag van 37 miljoen euro.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik dacht: ik wacht even het blokje af. Ik heb nog een vraag over het uitstel. Ik had ook gevraagd wat we leren van die andere decentralisaties. U zegt dat de gemeenten allemaal enthousiast zijn. Ik geloof best dat u goed zicht heeft op de 97, de koplopersgroep, zoals die heet. Maar het gaat natuurlijk ook over de 250 andere gemeenten. Ik hoor DUO en Divosa. We hebben hier ook met de staatssecretaris gesproken: het gaat niet goed met de participatiebanen. We krijgen een nieuw kabinet, dat misschien snel iets aan de jeugdzorg wil doen; dat zou kunnen. Omdat het dezelfde organisaties zijn als bij al die andere dossiers, ben ik zo bang dat dit in de prioritering in de complexiteit naar achter wordt geduwd. Zeker bij een wetsvoorstel met 20.. kun je daar ook 2029 van maken. Ik voel nog niet echt wat we daaraan doen. Mevrouw Stienen vroeg om ons op de hoogte te houden van dat overleg. Prima, maar neem even uw collega Ollongren en de Invoeringswet Omgevingswet; daar zit een heel strak invoeringstraject in en we worden elke maand met de monitoring geïnformeerd of het goed loopt of niet. U zegt zelf dat het complex is, maar ik zoek een beetje hoe we nou zicht houden op de voortgang. Zeggen we hier september volgend jaar niet: ja, jammer, het is weer uitgesteld? Dat geldt dan niet voor mij, maar voor mijn collega's. Ik voel daar toch iets van ongemak.

Minister Koolmees:

Dat begrijp ik. Het is niet voor niks een heel complex traject. We houden in het hele proces ook veel toezicht op de voortgang daarop. Ik ben niet zo bang voor wat mevrouw Nooren schetst. Ik zal uitleggen waarom. In de eerste plaats hadden de gemeenten het liefst 1 juli willen beginnen. Waarom? Omdat de gemeenten nu eindelijk bijvoorbeeld mensen in de Participatiewet en mensen die aan het inburgeren zijn, in één hand krijgen. In het huidige stelsel zien gemeenten mensen vaak pas nadat ze zijn ingeburgerd, dus nadat ze drie jaar het traject hebben doorlopen. In de tussentijd hebben ze wel een participatiewetuitkering gekregen, maar de gemeenten kunnen daar niks mee. De integrale benadering van taalles vanaf dag één, snel met de gemeente aan de slag met een PIP en met begeleiding daarvan vanuit de gemeente, is juist iets waarop de gemeenten zitten te wachten om problemen in het bredere sociale domein te voorkomen. Want dat is nou juist de winst van dit wetsvoorstel: het heeft een integraal karakter. Ik ben dus absoluut niet bang voor vertraging daarin. Het liefst zouden de gemeenten morgen beginnen. In de inleiding van mevrouw Nooren zit wel een aandachtspunt bij zeker de kleinere gemeenten: hoe gaat de samenwerking daar plaatsvinden? Ik denk dat dat een ingewikkeld traject blijft dat wij goed moeten monitoren en waarbij we de vinger goed aan de pols moeten houden. Ik ga straks bij blokje drie in op het adaptieve stelsel en de monitoring. Dan ga ik een paar toezeggingen doen aan de heer Van Gurp. Dat blijven we dus zeker in de gaten houden, maar ik niet bang voor het risico dat mevrouw Nooren schetst.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Misschien ben ik niet duidelijk genoeg geweest, want volgens mij waren in dit geval niet de gemeenten de vertragende factor, maar was DUO dat. De volgende keer is Divosa misschien de vertragende factor. Omdat het een complex wetsvoorstel is met ICT-componenten en veel verschillende uitvoerders en omdat u er goed zicht op heeft, vraag ik of er een manier is om deze Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van de invoering. Ik heb ook gevraagd wat voor u als systeemverantwoordelijke de ijkpunten zijn. Het zou mooi zijn als u ons op die punten mee kunt nemen in de voortgang en de risico's, want dan kunnen we daarover in ieder geval nog in schriftelijk of mondeling overleg met u gaan.

Minister Koolmees:

Daar kom ik straks in blokje drie op terug, bij monitoring en het adaptieve stelsel. Los daarvan zeg ik eerlijk wat ikzelf ingewikkeld vind. Ik ben in het kabinet verantwoordelijk geworden voor de uitvoering, omdat ik twee jaar geleden met het UWV een vervelende situatie had met de export van WW-uitkeringen. Toen hebben we binnen het kabinet gezegd: we moeten echt meer aandacht hebben voor de uitvoering. Wat we bij dit soort trajecten steeds zien, is dat onder stoom en kokend water beslissingen worden genomen waar we later problemen mee hebben. Zeker als coördinerend minister in het kabinet voor dit punt dacht ik: dit moeten we nu echt heel zorgvuldig doen. Ik zou graag morgen beginnen, echt waar. Ik zou morgen het lint willen doorknippen, als minister nog, om te beginnen met dit stelsel. Ik vind het echt een heel mooi wetsvoorstel wat hier ligt. Maar ik vind het gewoon te risicovol, zeker als organisaties zoals DUO ook nu ontzettend belast zijn door de coronacrisis, omdat mensen thuiswerken. Het gaat minder snel. En zij hebben ook een heleboel andere uitdagingen liggen, bijvoorbeeld als het gaat over studenten. Ik ben het eens met mevrouw Nooren en ik zou het liefst morgen met haar samen dat lint doorknippen, maar toch ben ik een stapje voorzichtiger in het doorzetten van die stappen, zal ik maar zeggen.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Misschien heeft de minister mij niet helemaal goed begrepen. Ik waardeer ook zeer dat de minister zegt: ik doe het liever goed dan dat het niet goed gaat en dat leren we van andere dossiers. Maar diezelfde gemeenten hebben de bouwopgave, de klimaatopgave, de coronaopgave, de woningopgave. Misschien is het ook interessant als het kabinet eens gaat kijken hoe we daarop prioriteren. Op dit moment hebben mijn collega's het met Ollongren over de NOVI; ik was er graag bij.

Minister Koolmees:

Aan de overkant, ja.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ja, precies. En met elkaar belasten wij dat hele stelsel, met ongeveer dezelfde partijen. Vandaag praten wij met u en over twee weken bij wijze van spreken met minister Ollongren. En dan praten we met Justitie en dan vinden we iets van de politie. En daarna zeggen we: o, o, wat erg. Misschien is het interessant om eens te kijken of het te doen is.

Minister Koolmees:

Ik begrijp het punt meta, maar juist bij dit wetsvoorstel zijn we al twee jaar met al die partijen in overleg om dat van onderaf op te bouwen, daarom heeft het ook iets langer geduurd, om juist aan te sluiten bij de praktijk van de gemeenten, om het juist integraal samen met de Participatiewet te doen, om het juist in combinatie met de lokale roc's op te bouwen. Juist op dit traject hebben we het van onderaf opgebouwd, om ervoor te zorgen dat het ook verankerd is in die praktijk. Op dit traject zie ik dat risico gewoon veel minder, maar in zijn algemeenheid zie ik dat er ontzettend veel uitdagingen voor ons allemaal liggen. Daar maak ik me ook weleens zorgen over, want bij de rijksoverheid hebben wij het over klimaatplannen, bouwplannen, nieuwe arbeidsmarkt, de commissie-Borstlap. Dan zie ik ook wel dat de Belastingdienst en het UWV niet zomaar in staat zijn om dat allemaal te implementeren. Daarover ben ik het eens, maar juist op dit traject hebben we het van onderaf opgebouwd om ervoor te zorgen dat dit probleem voorkomen kon worden.

De voorzitter:

Mevrouw Nooren, tot slot.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Zeker, voorzitter. Dus de conclusie is dat u zegt: als het vertraagt, is dat niet omdat we te veel tegelijk op het bordje leggen bij de uitvoerende partij, en dan gaat het mij niet om de gemeente. Dat zegt u eigenlijk.

Minister Koolmees:

Dat zeg ik, ja. Sterker nog, daarin werd ik ook bevestigd, twee weken geleden. We hebben toen helaas moeten besluiten om het een halfjaar uit te stellen. Toen hebben heel veel gemeenten mij boos opgebeld. De wethouder van Rotterdam stond ook in de krant en zei: jeetje, wat jammer nou dat dit wordt uitgesteld, want ik had graag morgen willen beginnen.

Voorzitter, nu een wat groter blokje, namelijk de nieuwe wet en wat onderdelen daaruit. Hoe ziet het nieuwe stelsel er dan uit? Wat behouden we en wat veranderen we? De eigen verantwoordelijkheid voor inburgeraars blijft bestaan. Ook in het nieuwe stelsel draagt de inburgeraar een verantwoordelijkheid om binnen drie jaar zijn inburgering te halen. We willen nieuwkomers de hand reiken, zodat ze in Nederland een toekomst kunnen opbouwen. Maar inburgeren is niet vrijblijvend. Dat doet mij denken aan de dubbele commitment in de inbreng van mevrouw Huizinga. Het is redelijk om van mensen te verwachten dat zij ook zelf investeren.

De wetswijziging is daarnaast ook geen decentralisatie. Gemeenten krijgen de plek achter het stuurwiel van de regie weer terug. Ze staan het dichtst bij de mensen, kunnen sneller handelen, ze kunnen maatwerk leveren en fraude tegengaan en goed inkopen als het gaat om opleidingen, bijvoorbeeld. Die regierol voor gemeenten brengt geen verandering aan in de stelselverantwoordelijkheid, want die verantwoordelijkheid blijft bij het ministerie van Sociale Zaken. We willen een goede balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraars, de rol van de gemeenten, maar ook de ondersteuning vanuit de rijksoverheid. We zetten in op een juiste verhouding tussen maatwerk en uniformiteit, flexibiliteit en rechtszekerheid, en kiezen voor de middenweg van niet centraal maar ook niet decentraal.

Naast de regierol voor de gemeenten bij de uitvoering kiezen we ook centraal voor het verhogen van de taaleis naar B1. Die examens blijven ook centraal worden afgenomen, dus de eisen zijn voor iedereen in Nederland hetzelfde. Wel is op onderdelen maatwerk mogelijk, voor als het mensen echt niet lukt, denk aan de Z-route of aan de onderwijsroute, zodat iedereen kan meedoen naar leervermogen en naar bijvoorbeeld leeftijd. We zetten vanaf het begin in op een combinatie van werken en leren. Ik zeg erbij dat het zonder het akkoord van de VNG en de betrokken partijen niet was gelukt om het op die manier op te bouwen. We blijven een onderscheid hanteren tussen gezinsmigranten en asielmigranten. Daar is door veel partijen naar gevraagd en ik kom daar zo nog op terug.

Met de wetswijziging wordt ook een zogenaamd PIP in het leven geroepen, een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie. Sorry voor het jargon, ik geloof dat het mevrouw Huizinga was die daar iets over zei. Er wordt een wettelijk verbindend persoonlijk plan opgesteld, inclusief de leerbaarheidstoets. Die is wel ontzettende belangrijk, omdat je daarmee het maatwerk mogelijk kan maken omdat het kan aansluiten bij het individu. De ene persoon komt uit een land waar geen onderwijs wordt gegeven en die analfabeet is in de eigen taal. Dan is het heel ingewikkeld om Nederlands te leren op niveau B1. We hebben dus heel bewust in het systeem dat ventiel aangebracht om juist dat maatwerk te kunnen leveren.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Begrijp ik nu goed dat de leerbaarheidstoets aan de voorkant van het traject zit? In het persoonlijk inburgeringsplan? Als uit het persoonlijk inburgeringsplan blijkt dat een nieuwkomer of een inburgeraar waarschijnlijk niet het vermogen heeft om dat taalniveau B1 te halen, kan dan al worden besloten dat hij niet alleen voor de onderwijsroute in aanmerking komt, maar dat hij bijvoorbeeld ook op A1- of A2-niveau kan leren, omdat dat bij de persoon past? De zorg die ik uitsprak, was dat je eerst moet falen voordat je kunt terugschakelen en dat mij dat leertheoretisch en qua motivatie geen goede route lijkt.

Minister Koolmees:

Een breder antwoord dan dit. De norm is B1. Deze hebben wij gesteld, omdat wij weten dat B1 een goede entree is naar de arbeidsmarkt en om te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. We constateren dat het niet iedereen lukt om dat B1-niveau te halen, vandaar dat we by design, bij de leerbaarheidstoets, al drie routes hebben: de B1-route, de onderwijsroute en de Z-route. De Z-route zal gelden voor bijvoorbeeld mensen die analfabeet zijn in hun eigen taal, waarvan niet te verwachten is dat ze op korte termijn op B1-niveau Nederlands kunnen leren. Ze moeten echter wel inburgeren. We willen wel dat ze meedoen, vandaar ook de Z-route. In het huidige stelsel doen heel veel mensen op A2-niveau examen. Dat heeft niet zozeer te maken met het feit dat ze geen B1 zouden kunnen, maar vooral met risicomijdend gedrag. Waarom is dat? Als je met drie jaar op A2-niveau examen doet, wordt je lening kwijtgescholden en heb je geen schuld. Ook al kunnen mensen B1 aan, doen ze het toch niet, want ze willen zo snel mogelijk van die schuld af. Ik vind dat een perverse prikkel in het huidige stelsel, die tot een lager taalniveau leidt, tot risicomijdend gedrag en op de lange termijn tot meer mensen die geen aansluiting hebben op de arbeidsmarkt.

Tegelijkertijd ben ik het met de heer Van Gurp eens dat een afschaling mogelijk moet zijn. Daarom beginnen we eerst met lessen richting A2 voordat er wordt overgegaan op lessen B1. Maar wat we ook willen voorkomen — dat is ook een les uit het stelsel van 2006 tot 2010 — is dat te snel wordt besloten om af te schalen, want ook dat hebben we helaas gezien. Het is ook een perverse prikkel in het systeem om mensen te snel naar een lager niveau te duwen en te zeggen "dan zijn we er in ieder geval vanaf en zijn mensen ingeburgerd". Ook dat wil ik voorkomen. Ik heb wel degelijk ook eisen opgenomen voor het aantal uren dat mensen les moeten volgen om te voorkomen dat dit gebeurt. U ziet dat ik een balans heb proberen te zoeken tussen het voorkomen van risicomijdend gedrag en een zo hoog mogelijk taalniveau, maar wel ventielen heb aangebracht om te kunnen afschalen als het niet haalbaar is. Ik vind wel dat er een poging moet worden gedaan om dat B1-niveau te behalen.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dat laatste maakt het weer spannend. Dat de norm B1 is en dat we daar niet of nauwelijks over discussiëren, snap ik. Ik hoor u ook zeggen dat er maatwerk nodig is. Het gaat mij erom dat je mensen niet pas terugschaalt naar een lager niveau op het moment dat ze gefaald hebben op het hogere niveau. Dat brengt faalervaringen met zich mee die niet nodig zijn. Gedurende een heel eind van uw antwoord dacht ik dat u die richting in ging. Bij het laatste zinnetje begon ik toch weer te twijfelen. Moet je nou eerst mislukken — ik heb het niet over de mensen die evident ingezet moeten worden — bij B1 voordat je A2 mag doen? Of kun je een redelijke inschatting maken dat het er op deze manier niet inzit en zeggen: laten we op A2 sturen want dat is een veel effectievere en meer motiverende aanpak?

Minister Koolmees:

Dat zei ik net ook in een tussenzinnetje. We beginnen de taallessen op A2. Vanaf daar wordt het opgebouwd naar B1, zodat niet eerst B1-examen moet worden gedaan voordat afschalen naar A2 aan de orde kan zijn. Dat maatwerk en niet het onmogelijke verwachten van mensen zit in het stelsel. Maar ik heb wel een paar grenzen neergezet dat er minimaal zoveel uren les moeten zijn. Dat zit ook in het huidige stelsel. Ook in het huidige stelsel hebben we 600 uur als grens opgenomen. Ik vind dat mensen een bepaald aantal uren les moeten hebben gevolgd voordat je naar zo'n afschaling gaat. Anders bestaat te snel het risico dat mensen op een te laag niveau examen gaan doen. In de opbouw zit dus: A2 beginnen en streven naar B1.

Nogmaals, tot het onmogelijke is niemand gehouden. Er kan op tijd worden afgeschaald, als je voldoet aan de voorwaarden. Ik denk dat mensen met een beetje begeleiding en uitdaging en goed taalonderwijs veel meer dan nu het B1-niveau kunnen halen. Het zal geen 100% zijn, misschien ook geen 60%. Ik verwacht 60% maar het zou ook 50% kunnen zijn. Het risicomijdende gedrag dat er nu in zit en het feit dat mensen zeggen "laat ik maar hier vanaf zijn" vind ik pervers. Daar moeten we vanaf. De lat moet een beetje hoger. Ik kom straks op het naturalisatiepunt.

De voorzitter:

De heer Van Gurp, tot slot.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ja, tot slot inderdaad. Dat er naar B1 gestreefd wordt als B1 erin zit en dat je het niet al weggeeft voordat je eraan begonnen bent, daar kan ik allemaal in meegaan, als inderdaad de nuance erin blijft. Als je gaandeweg de rit denkt "we komen ongeveer tot hier en meer zit er niet in", en tijdig weet te stoppen, lijkt me dat ook verstandig. Ik mag erop vertrouwen dat dit in de monitoring, die u ongetwijfeld straks in alle toonaarden gaat toezeggen, toetsbaar blijft. Het moet niet zo zijn dat 70% toch nog een niveau naar beneden duikelt. Dat kan de bedoeling niet zijn.

Minister Koolmees:

Dat ga ik zo meteen toezeggen, meneer Van Gurp. Daar loopt u op vooruit. Het grappige is wel dat ik aan de andere kant het omgekeerde heb moeten toezeggen over de monitor, namelijk dat er niet te snel afgeschaald wordt. Als we beide toezeggen, monitoren we het goed.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik wil niet zeggen dat het gemiddelde van de Eerste en de Tweede Kamer altijd het beste is.

Minister Koolmees:

Dat zou ik niet durven.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik ben ervan uitgegaan dat deze Kamer nog wijzer is dan die andere, maar dat merken we vanzelf.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Gurp. Dit was uw vierde. Mevrouw Nooren.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Komt de minister nog terug op de pilot van Divosa? Ik vind dat je naar B1 moet willen streven, want dat heb je nodig om te kunnen werken. Als het A2 wordt, wordt het altijd weer moeilijk om werk te vinden — laten we het maar zo zeggen — en om op andere manieren mee te doen in de samenleving. Tegelijkertijd schrik ik als je in internationaal onderzoek leest dat in landen die er lang mee werken, soms maar 2% B1 haalt. U verwijst zelf in uw antwoord naar de pilot van Divosa en noemt vier criteria. Ze zeggen letterlijk dat ze nog niet weten of het in de pilot gaat lukken. Zitten we nu een wenswet te bespreken of een werkende wet? Dat is mijn vraag daarbij.

Minister Koolmees:

Het is sowieso een wens. Ik ben het met mevrouw Nooren eens dat we B1 nodig hebben om volwaardig te kunnen participeren. Nu constateren we helaas dat mensen heel lang, gemiddeld zeven tot acht jaar, in een bijstandsuitkering zitten en nog steeds niet volledig kunnen participeren, voordat ze een betaalde baan kunnen vinden. Die wens is er dus zeker en die lat ligt inderdaad hoger. Maar ik zei al tegen de heer Van Gurp: tot het onmogelijke is niemand gehouden.

Er zijn ventielen aangebracht. Die ventielen zijn heel bewust aangebracht, omdat we weten dat niet iedereen direct op B1 zit. Laat ik een concreet voorbeeld geven van mensen die in Nederland zijn en eindelijk een huis hebben gevonden. Dan komt de verwerking van leed, er komen trauma's. Mensen zijn misschien met een leerbaarheidstoets hoog ingestroomd, misschien op B1, maar na een halfjaar in een huis in rust komt er onverwerkt leed en moeten mensen misschien wel terugschalen. Die ruimte zit in het wetsvoorstel. Ik vind het van belang dat we de lat hoog leggen om te voorkomen dat we in de situatie blijven zitten dat mensen afhankelijk blijven van een uitkering en niet mee kunnen doen. We hebben blokje 3, Monitoring en adaptief stelsel. We houden natuurlijk de vinger aan de pols en we kijken wat er gebeurt. Er zijn inderdaad signalen van mensen die zeggen: veel meer dan 40% gaat geen B1 doen. We houden de vinger aan de pols. We willen zo hoog mogelijk mikken.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Het ging mij over de voorwaarde. Dat is misschien voor de pauze. Ik huisvest zelf asielzoekers. Het gaat ook over: kom je uit je bed, kom je op tijd, houd je je aan de arbeidsafspraken, heb je kinderopvang? Het gaat om dat soort dingen. Soms heeft het niet met het leervermogen, maar met het doenvermogen te maken. Mijn vraag was: mooi, die pilot van Divosa, — misschien past het bij de experimenteerparagraaf van mevrouw Stienen — maar zouden we niet nog meer moeten doen om te weten wat we moeten doen om die B1 te gaan halen?

Minister Koolmees:

Als u het goed vindt, kom ik daar in tweede termijn op terug, want ik heb het niet in de voorbereiding voorbij zien komen. Ik kom erop terug, mensen luisteren mee.

De heer Kox, de heer Van Gurp, eigenlijk hebt u allen dit onderwerp aangestipt in eerste termijn, namelijk de doorwerking naturalisatie. Het mooie feit is dat er deze middag aan de overkant, in de Tweede Kamer, een motie is aangenomen over de naturalisatie en over de betaaleisen. Daarin wordt de regering verzocht om maatwerk toe te passen bij de naturalisatietoets. Het is niet mijn beleidsterrein, maar dat van staatssecretaris Broekers-Knol. De motie is net aangenomen, dus we moeten ons er even op beraden. Ik kan slechts procedureel verwijzen naar de nieuwe situatie die deze middag is ontstaan. We komen er later op terug, maar ik zal de gevoelens van uw Kamer meegeven.

Het onderscheid tussen asiel- en gezinsmigranten vraagt om een uitgebreid antwoord. Alle partijen hebben vragen hierover gesteld. De heer Van Gurp noemde het zelfs een kwestieus onderscheid. Even een paar dingen. Het nieuwe inburgeringsstelsel bevat ook voor gezinsmigranten verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie. Zo kunnen gezinsmigranten, net als asielstatushouders, gedurende het gehele inburgeringstraject worden begeleid en ondersteund door de gemeente. Daardoor is geborgd dat deze groepen een betere start kunnen maken met inburgeren. De gemeenten hebben bovendien alle ruimte om de begeleiding en ondersteuning van gezinsmigranten te intensiveren als wordt geconstateerd dat er sprake is van een kwetsbaar persoon. Dat is onderdeel van het sociaal domein. Dat zou je als onderdeel van staand beleid kunnen zien, maar het klopt dat de ondersteuning voor gezinsmigranten in het nieuwe stelsel niet hetzelfde is als voor de asielstatushouders.

Daar zijn een aantal redenen voor. Mevrouw Nooren had het zojuist over het doenvermogen. Het doenvermogen heeft centraal gestaan bij het ontwerpen van het beleid, ook naar aanleiding van het WRR-rapport. Het is evident dat het doenvermogen en de zelfredzaamheid van asielstatushouders verschillen van die van gezinsmigranten. Ik noem een aantal factoren om dit te illustreren, op basis van de evaluatie van de Wet inburgering 2013, die de leidraad is voor deze hervorming van de wet.

In de eerste plaats ligt het gemiddelde taalniveau onder asielmigranten aanzienlijk lager dan onder gezinsmigranten. Gezinsmigranten hebben namelijk al een verplicht basisexamen op niveau A1 afgelegd op de ambassade of het consulaat in het buitenland. Twee. De sociale omgeving van gezinsmigranten is vaker Nederlandstalig, zeker in het geval van een Nederlandse of een goed geïntegreerde partner. Daarmee heeft de gezinsmigrant een andere startpositie dan de meeste asielmigranten. Een derde opvallend verschil is dat 27% van de asielmigranten een alfabetiseringstraject nodig heeft, tegen 3% van de gezinsmigranten. Dat is een fors verschil. Een vierde punt is dat voor gezinsmigranten met een Nederlandse partner de eigen verantwoordelijkheid gemakkelijker in te vullen is, omdat de partner helpt bij bijvoorbeeld het zoeken naar een passende taalcursus, of het lezen van brieven van DUO of de Belastingdienst. Dat is een wezenlijk onderscheid met de asielmigranten. Het vijfde punt is dat de meeste gezinsmigranten vooral behoefte hebben aan meer en helderder informatie, maar niet aan begeleiding. Er is vaak een Nederlandse partner of schoonfamilie die ondersteunt bij het inburgeringstraject, zo blijkt uit de evaluatie.

Door al die factoren bij elkaar en het feit dat in het huidige stelsel onderscheid wordt gemaakt tussen asielstatushouders en gezinsmigranten — in alle eerlijkheid: ook in de financiering ervan is het onderscheid relevant — is ervoor gekozen om dit onderscheid in deze inburgeringswet in stand te houden. Naar verwachting zullen wij minder tijd en minder geld nodig hebben om het inburgeringstraject af te ronden, op basis van de criteria die ik heb opgesomd. Al met al ben ik dus van mening dat het gemaakte onderscheid dat nu al in de wet zit, ook in het nieuwe stelsel goed te rechtvaardigen is.

Een belangrijk onderscheid is wel dat de gemeenten straks de taalcursussen gaan inkopen. En de gemeenten kunnen begeleiden en toewijzen. Daarmee denk ik dat een van de belangrijkste elementen van het hele stelsel, namelijk de onderwijskant, veel beter is dan in het huidige stelsel, waarbij mensen zelf een bureau moeten uitzoeken. En in het nieuwe stelsel worden ook gezinsmigranten daarbij begeleid en ondersteund door de gemeente.

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Ik zie dat verschil. Ik zie ook dat er voordelen zijn. Blijft wel het probleem van de financiering. Als ik als 18- of 19-jarige toegelaten ben in Nederland en een opleiding moet volgen, dan moet dat wel uit een budget kunnen komen. Die financiering is niet voorzien.

Minister Koolmees:

Een 18-jarige gezinsmigrant? Ik weet niet hoeveel mensen dat zijn. Dat wil ik wel even navragen …

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Dan is het probleem dus nog kleiner.

Minister Koolmees:

Over welk probleem hebben we het nu dan? Een gezinsmigrant is iemand die een partner heeft uit het buitenland, bijvoorbeeld, die in Nederland een baan heeft, en aan wie bepaalde inkomenseisen worden gesteld. Anders krijg je geen vergunning om mensen naar Nederland te laten komen. Dan hoeft er ook geen mogelijkheid te zijn om een lening aan te gaan om de inburgering te betalen, want ook de partner kan dat betalen. Ik moet in de schorsing even nagaan hoe het zit met de 18-jarige gezinsmigrant. Ik denk dat dit niet de grootste groep is. Als het gaat over ama's, minderjarige asielzoekers, dan gaat het over asielstatushouders. Die vallen natuurlijk gewoon in dit systeem van bekostiging.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Wanneer het gaat om de inkomenstoets van de partner die al in Nederland is, dan is dat een inkomenstoets op minimumniveau. Als er dan een jong mens is dat hier naartoe wil komen, dan willen wij die ook zo snel mogelijk ingeburgerd hebben. Als iemand dan dat traject moet gaan betalen van een minimumloon, dan is dat een heel grote horde.

Minister Koolmees:

De precieze inkomenseisen weet ik niet uit het hoofd. Dit valt ook niet onder mijn verantwoordelijkheid, maar onder die van de staatssecretaris van JenV. De inkomenseis is er om de zelfredzaamheid te bevorderen. Voor iemand die een laag inkomen heeft, maar gewoon verliefd is geworden op iemand uit het buitenland die naar Nederland wil komen, hebben wij juist ook het leenstelsel opengesteld om dit te kunnen financieren. Dat is niet anders dan in het huidige stelsel, waar wij deze variant aanbieden aan mensen die het zelf moeten bekostigen, maar die wel de mogelijkheid krijgen om daartoe geld te lenen. Het gaat hier echt, zoals ik heb betoogd, om een andere groep, waarvoor geldt dat achtergrond en samenstelling ook de reden is dat zij in Nederland aankomen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik snap het verschil. Dat begrijp ik. Het betekent ook dat degene die op de ambassade het eisenpakket heeft afgeleverd, een partner heeft met een minimumloon. Wij willen de partner van degene die al hier is, ook zo snel mogelijk laten inburgeren. Dan kan het niet financieren daarvan door de overheid een probleem worden. En wij willen hen allemaal laten inburgeren.

Minister Koolmees:

Volgens mij ben ik het daar niet mee eens. Ik heb gezegd dat in het nieuwe stelsel de gemeenten een begeleidende rol krijgen voor deze groep. Dat is één. Deze groep is inburgeringsplichtig en moet binnen drie jaar voldoen aan de inburgeringswet. Men kan daartoe cursussen volgen. En nogmaals, de gemeenten kopen die in en kunnen de mensen ook begeleiden naar de goede taalscholen, anders dan in het huidige stelsel, waar het risico bestaat dat men terechtkomt bij een malafide bureau. Maar de eisen zijn hetzelfde. En als de mensen niet voldoende inkomen hebben om het zelf te financieren, staat de mogelijkheid van een lening open. Deze voorwaarden zijn ook in het nieuwe stelsel beschikbaar voor deze groep. Maar het is echt een andere groep dan de groep asielstatushouders. De argumentatie, de vijf redenen die ik zojuist heb opgesomd, is ook de reden geweest om in dit huidige stelsel het onderscheid te maken.

Ik vind wel — dat vind ik met u — dat in het nieuwe stelsel ook de begeleiding van de gemeente toegankelijk moet zijn voor deze groepen, dat zij geholpen moeten kunnen worden. Dat gebeurt ook in het nieuwe stelsel. Maar de financiering is echt de verantwoordelijkheid van individuen zelf die naar Nederland willen komen om hier met hun partner te leven.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik heb nog twee korte vragen op dit punt, want hoe je het wendt of keert, er verandert voor de gezinsmigranten wel iets, maar veel minder dan voor de asielstatushouders. Ook voor de gezinsmigranten werd het huidige systeem toch niet als verkieslijk gezien. De minister is erg optimistisch: het komt wel goed, want ze krijgen een persoonlijk inburgeringsplan, er zijn mensen die wel de leeftijd hebben en die een partner hebben die het goed heeft. Het komt dus allemaal wel goed. Mijn eerste vraag is of dat in de monitoring bijgehouden kan worden. Ik maak me daar voorlopig toch iets minder illusies over, met name voor de groep aan de onderkant. Als ik een leuk iemand tegenkom in India — dat moet ik niet zeggen, want mijn vrouw kan meekijken — dan komen we daar vaak wel uit. Maar ik ben er niet zo optimistisch over of dat vaak zal gelden voor mensen die hier voor een minimumloontje werken dat net genoeg is om een partner uit het buitenland over te laten komen. Een: mogen we dat in de monitoring zien? Twee: ik werd getriggerd door een tussenzinnetje. Na een mooi inhoudelijk betoog, waarin ik inhoudelijke argumenten heb gevraagd, heb ik die ook gekregen. Eerlijk gezegd, vind ik de financierbaarheid altijd een beetje spannend, omdat mijn voorgevoel zegt dat de volgorde van inhoud en financierbaarheid misschien wel andersom ligt. Maar zou u op z'n minst voor ons in beeld willen brengen hoe groot het probleem of het beslag op de financiële middelen zou zijn? Misschien kunnen partijen die elkaar vandaag vinden op dit punt niet nu, maar wel aan de formatietafel, zeggen dat het voor de gezinsmigranten goed zou zijn om het analoog aan de statushouders te regelen.

Minister Koolmees:

In de Tweede Kamer is deze vraag ook gesteld. In mijn herinnering is het 150 miljoen, maar ik kom daar in tweede termijn op terug. We hebben totaal 200 of 225 miljoen beschikbaar voor het nieuwe stelsel. Dat is 125 miljoen van het oude stelsel plus het geld dat beschikbaar is gesteld om het taalniveau te verhogen. Daarmee, en met wat uitvoeringskosten en dat soort zaken, kom je op die 200 miljoen. Gezinsmigranten toevoegen aan dit regime zou, uit mijn hoofd gezegd, 150 miljoen kosten. Maar ik kom daar zo meteen op terug. Het is een substantieel bedrag, omdat het gaat over een gift in plaats van een lening.

De voorzitter:

De heer Van Gurp tot slot. Maar het hoeft niet.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik had twee vragen. Op de eerste vraag over de monitoring heb ik de minister zien knikken. En knikken mag, als in de notulen bevestigd wordt dat hij knikte.

Minister Koolmees:

Vast vooruitlopend op blokje drie: gezinsmigranten. Gezinsmigranten en asielstatushouders zullen beiden gevolgd worden met betrekking tot de gevolgde route, het behaalde taalniveau en het resultaat van de examens.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dank u wel.

Minister Koolmees:

Zo meteen ga ik het nog een keer herhalen voor de volledigheid.

Dan handhaving. Meerdere partijen hebben gevraagd naar de wijze waarop de handhaving is geregeld in de nieuwe wet. Bijvoorbeeld: waarom hebben zowel gemeenten als DUO een taak bij die handhaving? Heel kort: DUO legt boetes op als niet tijdig aan de inburgeringsplicht is voldaan. Dat heeft te maken met de eis die landelijk is vastgesteld. De gemeenten begeleiden de inburgeraar en maken hierover ook afspraken met de inburgeraar in het PIP. Het zijn maatwerkafspraken tussen de gemeente en de inburgeraar. De afspraken in het PIP worden gehandhaafd door de gemeenten. DUO kan dat niet beoordelen. De gemeente kan zien of iemand zijn best doet en afspraken nakomt. DUO kan alleen maar zien of de examens zijn gehaald.

De heer Van Gurp had het over positieve prikkels. Het klopt dat er sancties zijn. Aan de andere kant, in de Tweede Kamer, zijn heel veel vragen gesteld over het niet-afschalen. Hoe zorgen we ervoor dat mensen ook hun inburgering halen? En hoe kunnen ze, als ze er met de pet naar gooien, achter de broek worden aangezeten? De grootste positieve prikkel van de hele stelselverandering is het feit dat we geen leenstelsel meer hebben dat leidt tot het risico op afwijsgedrag, een lager taalniveau en mensen die bang zijn dat zij blijven zitten met een schuld. Nogmaals, als ik klaar ben met deze baan, kijk ik daar met trots op terug.

Dan toezichtfraude. Mevrouw Stienen had daar nog een paar vragen over gesteld. Het afgelopen jaar zijn we natuurlijk geconfronteerd met heel nare verhalen en slechte voorbeelden van frauderende taalscholen. Mevrouw Stienen vroeg wat de gemeente in een adviesgesprek aan de inburgeraar kan meegeven over malafide taalscholen. De huidige Wet inburgering staat de gemeente niet in de weg als de inburgeraar van een advies wordt voorzien. Het kan niet bindend zijn; dat is niet mogelijk in de huidige wet. Mensen hebben zelf een keuze voor een taalschool. Maar er kan natuurlijk wel geholpen worden bij het kiezen van een goede school.

In het kader van de middelen die in de vorige ronde beschikbaar zijn gesteld voor de ondertussengroep, kan de gemeente op basis van beleid gericht op die groep middelen ter beschikking stellen voor inburgeringscursussen. Dan kan de gemeente aan de beschikbaarheidsstelling ... Sorry, deze zin klopt niet. Als de gemeente in het kader van de ondertussengroep geld beschikbaar stelt voor deze groep, dan kunnen er wel voorwaarden aan worden gesteld.

In zijn algemeenheid kunnen gemeenten dus wijzen op wat goede taalscholen zijn. Dat gebeurt ook al in een aantal gemeenten. De gemeenten Amsterdam, Haarlem en Den Haag hebben convenanten afgesloten met bonafide taalbureaus. Ze zeggen dan: dit is een lijst met goede taalscholen waar u terecht kunt en geen risico loopt. Dat is, een beetje vooruitlopend op het nieuwe stelsel, een eerste handreiking die gemeenten kunnen doen aan inburgeraars.

De laatste vraag: hoe behoedt de minister de groep onder het huidige stelsel voor slechte taalscholen? Wij blijven, naast deze stappen voor de ondertussengroep en het adviesgesprek, natuurlijk ook werken met het keurmerk van Blik op Werk. We hebben de afgelopen periode, ook samen met de Inspectie SZW, natuurlijk heel veel signalen van frauderende taalscholen opgepakt en van die scholen vergunningen ingetrokken. We hebben de afgelopen twee jaar een heel traject daarin doorlopen. Ook Blik op Werk heeft de afgelopen periode diverse maatregelen getroffen om fraude tegen te gaan, bijvoorbeeld door financiële audits in te voeren. Dat heeft ook geleid tot het intrekken van een aanzienlijk aantal keurmerken van deze taalscholen. Hier is dus eigenlijk sprake van een opschoning van het landschap, en dat is denk ik alleen maar goed in aanloop naar het nieuwe stelsel.

Ik ga er even proberen sneller doorheen te gaan, voorzitter. Er zijn een heleboel specifieke vragen gesteld. Die ga ik staccato proberen te doen.

Maar niet deze eerste vraag. Mevrouw Stienen vroeg of ik kan reflecteren op de toegevoegde waarde van de prestatiebekostiging en de bezwaren van de VNG daartegen. Het is een wens geweest van een meerderheid van de Tweede Kamer om prestatiebekostiging in te voeren in het nieuwe systeem, om gemeenten extra aan te moedigen om goede prestaties te leveren, en daarmee te benchmarken hoe ze het doen ten opzichte van elkaar. Ik weet dat de gemeenten hier geen voorstander van zijn. Dat heb ik ook in een gesprek met de gemeenten gewisseld. Het percentage is 10%. 90% gaat dus gewoon via de normale bekostiging en 10% via de prestatiebekostiging. Het gaat worden ingevoerd, nadat het aantal mensen dat inburgert goed op stoom is gekomen. Het is dus niet gelijk in de eerste fase, maar later. Dat betekent dat in 2026 de prestatiebekostiging voor het eerst meetelt. Daarvoor vindt nog een evaluatie plaats om te kijken hoe het uitwerkt. Dit nemen we daarin dus ook mee.

Ik vind het niet erg dat gemeenten inzichtelijk kunnen maken hoe hun beleid werkt. Dat is denk ik ook goed. Dat is ook wel de les uit het beleid van 2006 tot 2010. We waren toen erg ontevreden over de regierol van de gemeenten, omdat er te vaak te laag werd ingeschaald en te weinig werd gedaan. Dat willen we dus voorkomen, onder andere met deze prestatiebekostiging.

Zowel mevrouw Stienen als mevrouw Huizinga hadden het over wederkerigheid en de dubbele commitment. Mevrouw Stienen had het in haar inleiding over "in" en "burgeren". Ik ben het daarmee eens. Zoals ik al in mijn inleiding zei: het vergt niet alleen een investering van de inburgeraar, maar ook een investering van de Nederlandse overheid in deze groep mensen, om hen een kans te geven de taal te leren, mee te doen en betaald werk te vinden. Dat is eigenlijk het centrale punt in het hele stelsel. De filosofie achter het hele stelsel is daarop gebaseerd.

De heer Kox had een vraag gesteld over de bekostiging van scholen en het onderwijs. In de Tweede Kamer is deze vraag ook gesteld door de vertegenwoordigers van de SP en GroenLinks. Er is dus wel enige consistentie in de inbreng; dat is mooi. We hebben er heel bewust voor gekozen om niet alleen publiek bekostigd onderwijs te financieren. Waarom? We hebben hier eigenlijk voor gekozen op basis van de ervaring uit de periode van 2006 tot 2010. Het klopt dat er veel mis is met het landschap van de malafide taalbureaus. Dat zijn we nu met Blik op Werk en met het toezicht aan het verbeteren. We zien ook goede voorbeelden van gemeenten die goede taalbureaus inkopen. De roc's hebben daar ook een zelfstandige rol in. Sterker nog, ik heb recent nog financiële afspraken gemaakt met de mbo's om de coronacrisis te overbruggen. Ik vind het belangrijk dat ze meedoen, maar ik vind private en publieke aanbieders goed voor de diversiteit van het landschap. Ik zou het slecht vinden om alleen maar publiek bekostigd onderwijs mogelijk te maken. Dat is namelijk de les uit de periode van 2006 tot 2010, toen de kwaliteit echt naar beneden ging. Dat wil ik voorkomen door concurrentie — ik weet dat de heer Kox het een vervelend woord vindt — mogelijk te laten zijn.

Dat is uitlokking, hè.

De voorzitter:

Inderdaad.

De heer Kox i (SP):

Het is niet zozeer uitlokking, want ik had zelf gevraagd of de minister daar wat dieper op in wil gaan. Ik vind dat dit nu eigenlijk niet gebeurt. Hij zegt: ik vind een mix van privaat en publiek oké. Maar in de memorie van toelichting staat daar meer over. Daar staat: als je dit zou doen — wat wordt gevraagd door de MBO Raad, de VNG, Divosa en VluchtelingenWerk — dan kan dat alleen maar als je kan aantonen dat de private markt niet goed levert. Naar mijn mening is in de afgelopen jaren gebleken dat dit zo is. De private markt kan eigenlijk niet concurreren met een publiekonderwijsstelsel. Van een publiek onderwijsstelsel weten we in Nederland heel veel, maar van het onderwijs op de private markt weten we heel weinig.

De minister heeft er dus voor gekozen om een private markt om onderwijs te geven in stand te houden, terwijl allerlei adviseurs, de MBO Raad, de VNG, Divosa en VluchtelingenWerk, tegen hem zeggen: "Doe dat nou niet. Maak er gewoon onderwijs van, want dat is het vooral". De minister heeft een druk leven, maar ik hoop dat de minister daar dieper over wil nadenken. We hoeven daar vanavond niet de discussie over te voeren, dus laat ik het zo zeggen: wil hij daar in de toekomst dieper over nadenken? We hebben nu wat meer tijd. Ik heb er weinig verstand van, maar ik denk dat er veel mensen die er verstand van hebben, zijn die zeggen: het ideale stelsel is toch om de private markt dit niet te laten doen, maar het in publieke handen te geven.

Minister Koolmees:

Ik heb er gelukkig al een keer goed over nagedacht, dus ik kan uit mijn herinnering opdiepen wat de overwegingen waren.

Op de eerste plaats: u heeft gelijk dat er slechte voorbeelden zijn, maar er zijn ook een heleboel goede voorbeelden van goede taalscholen die goed onderwijs bieden en goede slagingspercentages hebben. Dat is één.

Twee is dat uit de vorige evaluatie — die ging niet over 2013, maar over het stelsel daarvoor — juist het omgekeerde bleek. We waren toen met z'n allen heel ontevreden over de prestaties van het publiek bekostigde inburgeringsonderwijs. Waarom? Ik ben een econoom. Monopolies hebben nogal de neiging om lui te worden. Dat wil ik voorkomen. Ik vind het heel interessant om een veld te laten ontstaan met private en publieke aanbieders, die elkaar scherp houden. Niet de inburgeraar die net in Nederland is en geen woord Nederlands spreekt moet beoordelen wat een goede taalschool is, maar de gemeente die een contract afspreekt met een partij moet kiezen wat een goede taalschool is en wat niet. De inburgeraar kan dat niet. Als je geen Nederlands spreekt, kun je het ook niet beoordelen. Dat ben ik onmiddellijk eens met de heer Kox. Maar de gemeente kan het wel. De gemeente kan een contract opstellen en zeggen: u contracteer ik niet meer. Dan gaan vanzelf de slechte taalscholen uit het systeem, maar dan heb je wel concurrentie. Ik ben toch een liberaal en de heer Kox is een socialist. Ik vind dat je concurrentie nodig hebt om het stelsel scherp te houden door hen onderling met elkaar te laten concurreren.

De heer Kox (SP):

Voor alle duidelijkheid: het wetsvoorstel dat er nu ligt, is echt een verbetering ten opzichte van wat wij hadden. Mijn punt is en blijft alleen: een stap verder zetten, zeker nu we meer hebben, lijkt mij de moeite van het overwegen waard. Niet omdat dat een niet-liberale maar een sociale oplossing zou zijn; ik denk gewoon dat het beste nog niet goed genoeg is om onderwijs te geven aan deze groep, de allermoeilijkste groep, die niet uit eigen keuze hier is, of wat dan ook, en die geconfronteerd wordt met een totaal andere taal dan waar ze vandaan komt, als je wil dat deze mensen erbij gaan horen. Dat zou ik denken. Daarom vind ik de mededeling van de minister dat hij het wel spannend vindt om privaat en … Tja, dat is misschien wel spannend, maar ik zou het liever minder spannend maken en vooral willen kunnen garanderen: wij hebben deze mensen hier welkom geheten en zij krijgen dus nu, na dat welkom, ook de best mogelijke opleiding om er echt bij te horen. Nog een keer: mijn uitnodiging aan de minister is dat we nog een jaar hebben om na te denken, laten we dat jaar dan ook gebruiken.

De voorzitter:

De minister en dan mevrouw Nooren.

Minister Koolmees:

Maar ook dit gaan we natuurlijk monitoren. We gaan het zeker in kaart blijven houden.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik wil de minister even uit een droom halen: ons onderwijsstelsel is een privaat stelsel dat publiek bekostigd is. Er zijn allemaal scholen die ook private instelling zijn en publiek worden bekostigd. U zegt dat als het publiek is, dat geen garantie is dat het goed gaat. Nee: als er niets te kiezen is, is dat een garantie dat het niet goed gaat. Dus ook als je het in publiek onderwijs doet, zoals het reguliere onderwijs is, waar je kan kiezen tussen scholen, kun je in dat reguliere onderwijs iets toevoegen. Mijn punt was dat we een segregatiebenadering hebben, in de zin van: met taalonderwijs zit je in een apart zaaltje. Maar als je het allemaal doet op die mbo's, als je andere mensen tegenkomt, als je in dezelfde kantine zit … Heeft de minister daarover nagedacht? Heeft hij ideeën om middels het onderwijs ook een stuk integratie te bewerkstelligen?

Minister Koolmees:

Integratie is belangrijk. Ik denk niet dat via mbo-onderwijs, roc's, dat in sommige regio's dan de monopolist zou worden, de keuzevrijheid gewaarborgd is. Dat is één. Ik denk dat er dan wel degelijk sprake is van een verschraling van het aanbod. Wat we geleerd hebben uit de periode 2006-2010/2012 is dat dit niet per se tot goede uitkomsten leidt. Dus ik vind echt dat je moet oppassen met alleen publiek bekostigen of met het idee dat als je alleen via publieke scholen het onderwijs aanbiedt, de beste resultaten worden geboekt. Dat is namelijk niet waar, zoals uit de vorige evaluatie blijkt. Ik vraag mij af of binnen het mbo-onderwijs de taalonderwijsleerlingen makkelijk mengen met de leraren in de andere routes. Voor mij is dat een … Nou, ik … Ik waag dat te betwijfelen; laat ik het zo formuleren. Het gaat om andere tijdstippen, om andere locaties. Ik woon zelf in Rotterdam, waar twee grote roc's staan. Het taalonderwijs vindt daar echt op een andere locatie plaats dan het reguliere mbo-onderwijs. Ik vind dit eerlijk gezegd een gezocht argument.

Wat blijft staan, is het grote verschil met het huidige stelsel, namelijk dat niet de inburgeraar moet kiezen bij welk taalbureau, of dat nou een privaat bureau of een mbo is, hij een opleiding volgt, maar dat de gemeente contracteert. Ik ben ervan overtuigd dat dit een veel groter effect heeft op de kwaliteit dan of je het alleen publiek bekostigd doet, via het mbo, of via private aanbieders.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Volgens mij begrijpen we elkaar niet helemaal goed. Ik ben het ermee eens dat er wat te kiezen moet zijn en dat er dus niet een keuze uit één moet zijn, zoals in het eerste stelsel. Het gaat mij erom dat er allerlei andere plekken zijn voor volwassenen. Mijn vraag aan de minister was niet zozeer om af te wijken van dit wetsvoorstel, maar wel om na te denken hoe we ervoor zorgen dat we bevorderen dat de integratie een plek krijgt in de onderwijscontext.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Dat was uw derde of zelfs de vierde, geloof ik.

Minister Koolmees:

Twee antwoorden. Het eerste is dat juist het risico bestaat dat als je het bij de roc's zou beleggen, je in bepaalde regio's wel degelijk een monopolist krijgt. Je krijgt juist een verschraling van het aanbod als je het alleen maar via de roc's zou doen. Dat zou ik een slechte ontwikkeling vinden.

Twee is de integratiekant van onderwijs. Ik vraag me ten zeerste af of dat nou de grootste toegevoegde waarde heeft. Ik denk dat het leren van de taal en het zo snel mogelijk een baan vinden, of dat nou een vrijwilligersbaan is of een betaalde baan, en daarmee participeren in de Nederlandse samenleving een veel groter effect heeft dan de andere klas die je tegenkomt in hetzelfde schoolgebouw, zal ik maar zeggen. Dat zou mijn stelling zijn.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Heel kort op dit punt. Ik hoor de minister zeggen: belangrijkste wijziging is uiteindelijk — daarom heb ik er vertrouwen in — dat niet meer de inburgeraar zelf taalonderwijs moet zoeken, maar dat het de gemeente is die contracteert.

Minister Koolmees:

Ja.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Als ik het goed begrijp, geldt dat toch alleen maar voor de asielstatushouders?

Minister Koolmees:

Ja, daarvoor geldt de bekostiging. Ik heb net al iets gezegd over de begeleiding van de gezinsmigranten en wat er nu gebeurt met de ondertussengroep. Gemeenten kunnen zeggen: we begeleiden u als gezinsmigrant en we adviseren u sterk om daar uw taalonderwijs te gaan volgen, want dat is een goede school. We weten uit ervaring en uit de experimenten die we nu hebben dat heel veel mensen daar gevolg aan geven en het advies ter harte nemen.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Oké. Dus daar is het niet de gemeente die contracteert, maar de gemeente die adviseert. Mijn zorg zit er namelijk in dat juist de groep die het zelf moet betalen aan de private markt overgeleverd blijft, die de afgelopen jaren heeft getoond te disfunctioneren, en een beetje tussen de wielen van de wagen komt.

Minister Koolmees:

Ik ben ervan overtuigd dat het feit dat gemeenten nu zelf gaan contracteren, dus zelf het kaf van het koren gaan scheiden, sowieso gaat leiden tot opschoning van het landschap. Dat is een. Twee is dat zij gaan adviseren, ook aan de gezinsmigranten: u moet bij die taalschool zijn. Kan het zijn dat na een jaar blijkt dat het toch een verkeerde taalschool is? Ik denk dat het risico dat zij hun contract met de gemeente verliezen, ook voor de asielstatushouders, een heel grote prikkel is voor zo'n school om zijn best te blijven doen en dat daarmee in het hele landschap de kwaliteit omhoog gaat. Daar ben ik echt van overtuigd. Dat is nu echt anders.

Dat is een fundamenteel verschil met de huidige wet. Nu is het zo: hier heeft u €10.000 en een DigiD, succes ermee. Dan krijg je het risico op malafide taalbureaus. Dat ben ik met de heer Van Gurp eens. Maar daar gaan we juist vanaf. Dat willen we juist voorkomen in het nieuwe stelsel. Ga ik daarmee garanderen dat het nooit meer gebeurt? Nee, dat ga ik niet. Want er zijn inderdaad ook voorbeelden van familieleden die zeggen: je moet daarheen gaan. Dat zal ook blijven gebeuren. Dan blijft ook Blik op Werk belangrijk. Het keurmerk blijft belangrijk. Ook de centrale eisen blijven belangrijk, dus dat mensen op dezelfde manier examen doen. Daarmee kan je het ook laten zien: als je een slecht bureau bent, heb je ook een laag slagingspercentage. Het is dus fundamenteel anders.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Gurp.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik heb in mijn opleiding geleerd hoe moeilijk het is om iemand het geloof te geven. U kunt mij het geloof niet helemaal geven en ik kan u mijn ongeloof niet helemaal geven. Ik neem aan dat ook dit in de fantastische en een- en andermaal gestipuleerde monitor nauwkeurig gevolgd zal worden, zodat we, mochten we op een dwaalspoor verzeild geraakt zijn, tijdig kunnen bijsturen.

Minister Koolmees:

Ja, zeker. Dat is een beetje een metapunt. We hebben het opgesteld als een adaptief stelsel, dat makkelijk bijgestuurd kan worden bij nieuwe ontwikkelingen. Ik denk dat dat echt de winst is, dat je niet steeds heel grote stelseldiscussies hebt, maar dat je gewoon kan bijsturen gedurende de rit. Maar dat is weer blokje drie en daar ben ik nog niet.

De voorzitter:

Dat wou ik net vragen. U bent inmiddels bij de monitoring van het adaptieve stelsel aanbeland?

Minister Koolmees:

Ik ga nog even heel snel in op drie vragen en dan ga ik naar de monitoring toe.

De voorzitter:

Is dat een iets kleiner blokje, dat derde blokje? Dat vraag ik even voor de planning.

Minister Koolmees:

Ja, ja. Wie neemt de leerbaarheidstoets af? Daarover zijn we in overleg. In december, rond het kerstreces, ga ik u daarover informeren. Zowel DUO als het COA heeft desgevraagd laten weten geïnteresseerd te zijn. Die doen dus hierin mee.

Hoe kunnen we de verschillen tussen gemeenten kleiner maken? Volgens mij heef dat ook te maken met de centrale eisen die we aan het examen stellen. Dat is het centrale-decentrale karakter van het stelsel. Er moet wel maatwerk mogelijk zijn op gemeentelijk niveau voor de inburgeraar die bijvoorbeeld aansluit bij de lokale arbeidsmarkt, bij de lokale situatie. Daarin proberen we een evenwicht te vinden.

Mevrouw Oomen had nog een specifieke vraag over hoogopgeleide vluchtelingen en het onderzoek van Regioplan daarnaar. Ik heb het begin november naar uw Kamer gestuurd. Er is gekeken in vijf landen naar hoe zij omgaan met hoogopgeleiden en naar hun kansen op de arbeidsmarkt. Nederland doet het op een aantal punten gewoon echt minder goed dan die andere landen. Ik ben ook blij met de voorbeelden die in het rapport worden genoemd. We hebben niet stilgezeten in de afgelopen periode. Met het project VIA, Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt, zijn pilots gedraaid om een aantal van die aanbevelingen beter te laten werken. We hebben ook in de Brede Intake Inburgering nu een aantal van deze zaken geborgd. Ik zal bijvoorbeeld sneller starten met de participatie en werkbegeleiding door de gemeenten, één van de lessen uit andere landen. Ik vind het belangrijk dat meer mensen op hun niveau aan het werk kunnen en zal zorgen dat gemeenten kennis kunnen nemen van het onderzoek en dat goede voorbeelden in landen om ons heen kunnen worden gedeeld door middel van kennissessies. In het verlengde daarvan lag de vraag van mevrouw Huizinga over de evc's, de erkenning verworven competenties. Die worden in ditzelfde traject onder de aandacht gebracht van de gemeentes. Die lopen daarin mee.

Voorzitter. Blokje 3: monitoring en adaptief stelsel. Ik zei het net al een aantal keren: we hopen met dit stelsel ook een soort beleidsrust te creëren. Want dit is nu een aantal keren heen en weer gegaan, ook qua stelsel: mevrouw Verdonk in ik denk 2005, en in 2013 de Wet inburgering. In relatief korte tijd is het stelsel dus al een paar keer op de schop gegaan. Eigenlijk wil je nu een soort beleidsrust voor alle actoren, alle partijen creëren. Maar dat betekent wel dat je flexibel moet zijn en dat je je moet kunnen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Ook zijn we op weg naar een lerend stelsel dat toekomstbestendig is, juist ook omdat na de invoering zaken kunnen wijzigen en veranderen. Ook doelgroepen kunnen veranderen, en daar moet je wel ruimte voor hebben in je stelsel.

De heer Van Gurp vroeg mij de monitoring toe te zeggen. Ik ga hem nu even volledig tegemoetkomen. Ik begin met de slagingspercentages. Voor de gehele doelgroep van de nieuwe Inburgeringswet wordt bijgehouden op welk niveau examen wordt gedaan, hoeveel mensen er slagen en hoelang ze daarover gedaan hebben. Over de gezinsmigranten heb ik net al iets toegezegd over het verschil tussen asielmigranten en de gezinsmigranten. De derde is de ondertussengroep. In de bestuurlijke afspraken met de gemeenten in het voorjaar heb ik afgesproken dat we de ondertussengroep blijven volgen om te kijken hoe de zaken zich ontwikkelen. In de verdere afspraken met gemeenten — in december is de eerste afspraak — gaan we meer concreet vormgeven hoe we dat in de toekomst kunnen blijven monitoren.

Tot slot de opgelegde sancties door gemeenten en DUO. Deze zullen in een jaarlijkse monitor opgenomen worden. Hiermee kan onderzoek worden gedaan naar de effecten van deze sancties. Daarmee hoop ik de heer Van Gurp echt ruimschoots zaken toegezegd te hebben.

De voorzitter:

Toch heeft de heer Van Gurp nog behoefte aan een verhelderende vraag. Gaat uw gang, meneer Van Gurp.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Het is altijd prettig om ruimschoots tegemoetgekomen te worden. Ik kan niet ontkennen dat u op de meeste vragen van mij ja hebt gezegd. Dat is buitengewoon plezierig. Naturalisatie is vanmiddag aan de overkant geregeld, dus dat is ook mooi. Nog iets over termijnen: wat is de interval in de monitoring, wanneer krijgen wij het te zien, wanneer spreken we erover, et cetera?

Minister Koolmees:

Er is sowieso een evaluatie na drie jaar afgesproken. Maar de monitoring gaat natuurlijk pas lopen als het stelsel ingaat, dus dat begint pas 1 januari 2022. De ondertussengroep speelt natuurlijk al komend jaar. In tweede termijn kom ik erop terug wat we kunnen toezeggen qua timing. Want we hebben natuurlijk eerst bestuurlijke afspraken te maken en dan ...

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik weet dat die tussenevaluatie pas na drie jaar is. Maar ik zou de monitoring niet pas na drie jaar willen bespreken.

Minister Koolmees:

De monitoring is jaarlijks.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Daarvan worden we dus jaarlijks op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om daarover vragen te stellen.

Minister Koolmees:

Ja.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dank u wel.

Minister Koolmees:

Dan heb ik de jaarlijkse monitoring ook gehad.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dit gebeurt me niet dagelijks.

De voorzitter:

Nee, ik heb u niet het woord gegeven, meneer Van Gurp. Het woord is aan mevrouw Nooren.

Mevrouw Nooren (PvdA):

De minister zou ook nog terugkomen op de monitoring van de implementatie.

Minister Koolmees:

Ik ben nog niet klaar met mijn blokje.

Mevrouw Nooren (PvdA):

O, ik dacht dat u al klaar was met het blokje monitoring.

Minister Koolmees:

Nee, ik ga het nog even volledig doorlopen. Monitoring en evaluatie moet dus bijdragen aan het lerende, adaptieve stelsel. We hebben dus twee evaluaties: na drie jaar en na vijf jaar. We hebben ook nog de jaarlijkse monitor, die ik net richting de heer Van Gurp heb toegezegd. Dat is ook het jaarlijkse ijkpunt om te leren in de keten en in de uitvoering, bij alle ketenpartijen die hierbij betrokken zijn. Het is belangrijk om de balans te houden tussen de aandacht voor wat beter kan en de ruimte voor de uitvoering om zich te mogen bewijzen in het nieuwe stelsel. Dat betekent dat we het steeds hebben vormgegeven als leren binnen het nieuwe stelsel. Dat is echt wel het centrale uitgangspunt in onze aanpak.

Maar is de wet met alle uitvoeringsaspecten dan in evenwicht? Dat vroeg mevrouw Nooren. Zoals ik net al zei, hecht ik heel veel aan uitvoerbaarheid en ook aan de belasting van onze uitvoeringsorganisaties. Ik vind dat we daar echt zorgvuldiger mee moeten zijn. Dan kijk ik vooral naar onszelf; niet naar u, maar naar onszelf. In de aanloop hiernaartoe zijn heel veel partijen betrokken geweest: gemeenten, taalaanbieders, VluchtelingenWerk; ik heb net een hele lijst genoemd. In die consultatie en in die nadere bestuurlijke afspraken hebben we daar echt goed naar geluisterd. We hebben die aanbevelingen ook overgenomen in dit wetsvoorstel en ook in de lagere regelgeving, die in september open is gesteld en die binnenkort als voorhang naar u toe wordt verstuurd. Dat is ook weer zo'n dik pakket, waarbij we ook juist weer hebben aangesloten bij de praktijk. Op die manier hebben we met de ketenpartners gewerkt aan een, zoals dat heet, adequaat uitvoeringsperspectief. Dat willen we ook blijven doen, zodat we ook die vinger aan de pols blijven houden, zodat die signalen vanuit de invoering en vanuit de inburgeraars leiden tot aanpassing in de uitvoering of desnoods ook in het stelsel en zodat we ook tijdig kunnen bijsturen zonder dat je het hele stelsel overhoop hoeft te gooien naar de toekomst toe.

Nog twee vragen, voorzitter, allereerst de vraag van mevrouw Nooren over de haalbaarheid. Er zijn nog vier knelpunten op te lossen. Is dat het punt van Divosa?

Mevrouw Stienen (D66):

Ik weet niet of het stuk monitoring en evaluatie al afgerond was.

Minister Koolmees:

Nee, nog niet. Nog twee vragen.

Mevrouw Stienen (D66):

Mag ik al een voorschot nemen? Voor D66 is "not about them without them" heel belangrijk; ik weet eigenlijk niet hoe je dat in het Nederlands moet zeggen. Op welke wijze worden in die monitoring en ook in die evaluatie de inburgeraars zelf betrokken?

Minister Koolmees:

Dat is een van de twee vragen die er nog lagen. Dan begin ik daarmee. Mevrouw Stienen had gevraagd naar de klankbordgroep nieuwkomers. De klankbordgroep heeft na vier thematische sessies een eindverslag opgeleverd met adviezen voor de verdere vormgeving. Dat eindverslag is 22 juni 2020 door mij aangeboden aan de Tweede Kamer. Die ervaring van de klankbordgroep werd meegenomen in de ontwikkeling van het stelsel en de onderliggende regelgeving. Na invoering van de wet blijven we nieuwkomers op een structurele manier betrekken bij de doorontwikkeling van het lerende stelsel. Het is juist de bedoeling om ook die ervaringen op te halen en om daarbij stil te blijven staan. We gaan samen met de partijen ook overleggen over hoe we dat gaan doen en in welke vorm we dat gaan doen. Maar het is dus inderdaad een onderdeel van het lerende, adaptieve stelsel om ook de gebruikers zelf te horen over wat volgens hen beter kan.

De laatste vraag is van mevrouw Nooren. Ik wist niet dat het van Divosa was, maar het gaat over vier knelpunten die niet eenvoudig op te lossen zijn. Mevrouw Nooren, ik heb zoveel antwoorden aan uw Kamer. Ik heb dit weekend nog een hele pensioenset van de heer Van Rooijen zitten door te werken; het zijn zoveel antwoorden. En het was alweer een paar weken geleden. Dat onthoud ik dus allemaal niet. De pilots worden uitgevoerd met een kleine groep deelnemers binnen de kaders van het huidige inburgeringsstelsel. Belemmeringen zijn bijvoorbeeld de opvang van kinderen, lange reistijd en de onhandige samenloop in tijden van het inburgeringstraject.

Uit het tussenrapport blijkt dat het in de praktijk uiteindelijk vaak wel lukt om deze belemmeringen weg te nemen door met elkaar in overleg te gaan. In het nieuwe inburgeringsstelsel krijgen alle inburgeringsplichtigen een brede intake en een PIP. Juist in dat persoonlijke kun je dus ook dat maatwerk maken, zodat we die belemmeringen in een vroeg stadium in beeld kunnen brengen. Dan kunnen de gemeenten daar ook rekening mee houden en dat maatwerk leveren, bijvoorbeeld in de tijden waarop de cursussen worden gevolgd of ingekocht, maar ook in het passende ondersteuningsaanbod dat geleverd kan worden.

Wat we nu ook doen, is het ondersteunen van gemeenten in het voorbereiden op hun regierol. Dat gebeurt met het ondersteuningsprogramma van VNG, Divosa en het ministerie van SZW. Daarin is ook aandacht voor het creëren van die randvoorwaarden, zodat iedereen een passend aanbod krijgt en zodat dus rekening wordt gehouden met tijden, kinderopvang en het maatwerk dat nodig is om iedereen in staat te stellen om hieraan mee te doen.

Dat was mijn laatste antwoord in de eerste termijn, voorzitter.

De voorzitter:

Mevrouw Oomen-Ruijten, namens het CDA.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik heb in de eerste termijn een vraag gesteld aan de minister over hoe we het gaan doen met de Oost-Europeanen en mensen die uit associatielanden komen. Die kan je niets verplichten, maar die zouden we toch heel graag laten inburgeren.

Minister Koolmees:

Die was ik inderdaad vergeten. Ook de heer Kox heeft daarnaar gevraagd. Eigenlijk heeft iedereen ernaar gevraagd. Het is inderdaad zo dat er binnen Europa vrij verkeer is en dat er geen eisen kunnen worden gesteld aan Europeanen, als het gaat om inburgering. Dat betekent dat het wel ingewikkeld is om dat vorm te geven. We hebben allerlei trajecten lopen: Tel mee met Taal, de afspraken met werkgevers, maar ook met de roc's. Er is geen plicht om inburgeringsonderwijs te volgen of taal te leren. Dat maakt het in de praktijk wel ingewikkeld om het vorm te geven.

Nu heb ik recent een rapport gekregen van de heer Roemer, als aanjager voor arbeidsmigranten. Met mijn collega's in het kabinet ben ik nu op de kabinetsreactie aan het kauwen. Een van de aanbevelingen van de heer Roemer is ook om hier meer vorm aan te geven. Dat begrijp ik en dat ben ik met hem eens. Ook hier geldt weer: budget, uitvoering en ingewikkeldheid. Binnenkort kom ik met een reactie, namens ongeveer al mijn collega's in het kabinet, want iedereen is erbij betrokken; bij de huisvesting en de registratie van adressen. Dan zullen we ook hierop ingaan. Daar kan ik niet op vooruitlopen, want dat is nog een beetje in de boezem van het kabinet. Maar ik ben het zeer eens met de heer Roemer dat dit een aandachtpunt is.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Een beetje in het verlengde hiervan, ik had nog een vraag over de rol van de werkgevers. Op welke manier kunnen zij nog een rol spelen, om Europese arbeidsmigranten of andere arbeidsmigranten en hun gezinnen te ondersteunen, inclusief het gebruik van de werkkostenregeling daarvoor?

Minister Koolmees:

Er zijn taalakkoorden en er is Tel mee met Taal. De meest recente stand die mij bekend is, is dat er 336 partijen betrokken zijn bij het Taalakkoord Werkgevers. Dat zijn 199 werkgevers, 117 taalpartners, waaronder dus ook de taalaanbieders en 20 brancheverenigingen. Werkgevers kunnen voor de investering in de basisvaardigheden zoals taal een beroep doen op de subsidieregeling voor werkgevers voor het samen met OCW lopende traject Tel mee met Taal. Uit deze subsidie wordt twee derde van de kosten voor cursussen Nederlands, rekenen of digitale vaardigheden vergoed. De afgelopen jaren is het aantal aanvragen fors gegroeid, en dat is goed nieuws, want ook werkgevers zien dat zij hier belang bij hebben. Ruim 560 werkgevers hebben subsidie ontvangen, waarmee 9.800 werknemers ook zijn bereikt in dat kader. Dit jaar bedroeg het aantal aanvragen 440, dus je ziet dat het de laatste periode ook echt oploopt. Vanwege de grote belangstelling hebben we nog eens 6 miljoen extra uitgetrokken voor het crisispakket NL leert door, om die werkgevers tegemoet te komen. Daarnaast geldt natuurlijk de vraag van mevrouw Oomen over het aanjaagteam-Roemer, waar we nog mee bezig zijn. U vraagt cijfers, u krijgt cijfers.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik ken al die informatie, want die kun je allemaal vinden. Mijn vraag ging niet zozeer over de mensen die daar werken, want die cursussen zijn gericht op de werknemers. Maar je hebt werkkostenregelingen waarmee je iets voor het gezin kan doen. We kunnen heel weinig doen voor de gezinsmigranten, dat hebben we hier met elkaar vastgesteld. In de werkkostenregeling kun je bijvoorbeeld als werkgever de brillen van het hele gezin opnemen. Toen dacht ik creatief: kunnen we dan niet in de werkkostenregeling de ruimte bieden om dit soort kosten op te nemen?

Minister Koolmees:

De werkkostenregeling is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Financiën, hoe dat precies afgebakend is. Ik vind het eerlijk gezegd wel een hele brede vraag. We hebben heel veel moeite om arbeidsmigranten uit Oost-Europa die geen verplichting hebben om in te burgeren of om een taalcursus te doen, te verleiden om deel te nemen. We zijn nu eindelijk tractie aan het maken, met de werkgevers samen, om dit te doen. Het is niet altijd het geval dat er partners bij zijn, maar wel steeds meer, ook omdat mensen in Nederland blijven wonen. Ook Poolse arbeidsmigranten blijven permanent in Nederland wonen. Dan is het heel belangrijk dat de partner ook participeert en inburgert. Maar om het nou via de werkkostenregeling te doen, dat weet ik niet. Dat is eigenlijk een fiscaal arrangement voor de individuele werknemer en niet voor het gezin.

De voorzitter:

Mevrouw Nooren tot slot, stel ik voor.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Het is een argument voor de werknemer, maar het is wel een manier om de werknemers te stimuleren iets met hun gezin te doen. Ik probeer ook maar een oplossing te bedenken.

Minister Koolmees:

Ik vind het in die zin wel creatief, maar de werkkostenregeling is bedoeld voor de vergoeding van kerstpakketten, borrels en dergelijke, maar niet voor brillen. Brillen vallen niet onder de werkkostenregeling, misschien als het veiligheidsbrillen zijn. Echt waar? Dat vind ik eigenlijk al bizar.

De voorzitter:

We moeten nu toch een klein beetje gaan afronden. Ik geef u nog een keer het woord, mevrouw Nooren.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik werk bij Bart …

Minister Koolmees:

O, zo ja. Maar dan is het inderdaad medische noodzaak om je beroep uit te kunnen oefenen. Dan begrijp ik 'm. Ik heb mijn eigen bril ook nodig om mijn beroep uit te kunnen oefenen, maar dat vergt geen grote investering.

De voorzitter:

Misschien kunt u hem wel declareren.

Minister Koolmees:

Ik ga het eens proberen bij de minister van Financiën.

De voorzitter:

Dat is zinloos, denk ik. Mevrouw Stienen.

Mevrouw Stienen (D66):

Misschien heb ik niet helemaal goed opgelet, dat kan soms, maar volgens mij zijn er nog twee vragen niet beantwoord. De ene gaat over de module Arbeidsmarkt en Participatie en hoe je daar het succes van meet. Ik snap dat dat in het adaptieve lerende stelsel nog moet worden meegenomen, maar we zijn toch benieuwd hoe we dat gaan meten en wie dat gaan doen. Het tweede punt waarop ik volgens mij nog geen antwoord heb gekregen, zijn de vragen over de lessen uit de tussenrapportage van Divosa over de vrouwelijke nareizigers en gezinsmigranten. Dit mag van mij ook in de tweede termijn worden beantwoord, maar ik wil deze twee vragen wel beantwoord hebben.

De voorzitter:

Dat is coulant. De minister.

Minister Koolmees:

Het nieuwe stelsel geeft ook veel aandacht aan de positie van vrouwelijke nieuwkomers. Dat is onderdeel van een pilot. Mevrouw Bente Becker aan de andere kant heeft een motie ingediend om hiervoor extra aandacht te vragen. We zien nu helaas te vaak dat vrouwen in het huidige stelsel uit beeld raken bij de gemeente als er bijvoorbeeld geen uitkeringsrelatie meer is. We willen niet dat vrouwen min of meer automatisch in een traditioneel rolpatroon worden gezogen. Dus hebben we expliciet oog voor de positie van vrouwen in het nieuwe stelsel, naast de brede intake en het PIP. Dat geldt ook voor de vrouwelijke nareizigers en de gezinsmigranten, wat vaak vrouwen zijn. Op deze manier hebben we ook afspraken met de gemeenten gemaakt dat ze beter in beeld komen dan in de huidige situatie het geval is. In de voortgangsgesprekken met de gemeenten gaan we monitoren of deze groep ook naar de toekomst toe beter in beeld blijft. Het risico blijft namelijk, als er geen financiële relatie meer is, bijvoorbeeld doordat een van de gezinsleden betaald werk heeft gevonden, dat ook de betrokkenheid van de gemeente afneemt omdat er geen financiële relatie meer is. Dat blijft dus ook een aandachtspunt in het nieuwe stelsel.

Mevrouw Stienen (D66):

Een van de aanbevelingen voor de vrouwelijke nareizigers was dat zij een apart dossier moeten krijgen. Ik hoop dat dit wordt meegenomen. Over de MAP horen we dan waarschijnlijk nog iets in tweede termijn.

Minister Koolmees:

Ja, dat heb ik even niet paraat. Daar kom ik in tweede termijn op terug, op de MAP.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan komen we thans aan bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Van Gurp namens de fractie van GroenLinks.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Voorzitter, ik sta even bij deze microfoon omdat ik een ordevoorstel wil doen. We hebben een debat gevoerd met zes partijen. Ik heb zelf in deze Kamer — ik zit er nog niet zo lang — niet eerder een debat meegemaakt waarin alle zes partijen dezelfde kant op kijken. Ik heb ook niet zo veel debatten meegemaakt waarin de minister zo ruimhartig met toezeggingen strooit. Voordat we nou allemaal ons nummer gaan afdraaien, vraag ik om een minuut of vijf schorsing zodat de deelnemers aan het debat even met elkaar kunnen overleggen hoe we op de meest effectieve en wellicht ook tijdbesparende manier de tweede termijn kunnen inrichten.

De voorzitter:

Ik kijk even rond en zie dat de Kamer zich hierin kan vinden. Dat zijn vijf minuten. Ik schors dus tot 20.06 uur.

De vergadering wordt van 20.02 uur tot 20.06 uur geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Gurp namens de fractie van GroenLinks. Tegen de tijd dat u hier staat, is de minister ook beneden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Gurp i (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil de minister graag bedanken voor zijn uitvoerige en binnen de marges van zijn mogelijkheden toeschietelijke beantwoording. We hebben niet heel veel vragen gesteld die die marges te buiten gaan. Ik constateer dat je met het overeind houden van de keuzes die in deze wet gemaakt zijn, op een aantal cruciale punten monitoring kunt vragen. Dat is toegezegd en daar ben ik blij om. De term die de minister gebruikte — ik heb die niet zelf verzonnen in mijn voorbereiding, maar ik wil die er wel in houden — is een "adaptief en lerend stelsel". Als het dat kan zijn, hebben we alleen daarin al gewonnen. Daar ben ik ook bijzonder blij mee. Dat leidt ertoe dat ik in deze termijn niet nog weer een keer nieuwe toezeggingen of andere dingen vraag.

Ik heb nog één detailpunt. De minister vatte mijn vraag over prikkels samen als: de heer Van Gurp vroeg om meer positieve prikkels. Hij zei dat er een hele positieve prikkel in zit. Ik heb twee dingen gezegd. Ik zei "minder negatieve prikkels en meer positieve prikkels". Het stikt van de negatieve prikkels en daar is de effectiviteit niet van gebleken. Het is bekend dat die stressverhogend werken en daarmee wellicht zelfs contraproductief. Kan de minister daar in tweede termijn kort op ingaan?

Ik ben voor dit moment zeer tevreden met zijn antwoord. Ik hoop dat we met hem en anders met zijn opvolger toch nog regelmatig over dit onderwerp zullen praten, want dat "lerend en adaptief" hoort ook bij onszelf. Wij moeten als Kamer heel goed te blijven volgen wat er gebeurt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Gurp. Dan is het woord aan mevrouw Nooren namens de fractie van de Partij van de Arbeid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Voorzitter, het glanst weer van alle kanten. Mooi dat de griffie en de staf dat iedere keer weer voor ons schoonmaken.

Dank, minister. Een lerend stelsel met een gemotiveerde minister en een stelsel dat opgebouwd is vanuit de praktijk. Mooier kunnen we het volgens mij vandaag niet hebben. Ik merk dat de minister heel goed nagedacht heeft en er goed in zit. Hij is echt bereid om er, ook het komend jaar, wat van te maken. Ik hoop dat de tijd in de eerste maanden benut wordt om het goed te verankeren en dat het niet wegvliegt in de tweede helft van het jaar. Dat is een van de redenen waarom onze partij en ook anderen hebben gezegd: oei, best spannend als het 20.. is en niet 2022.

De minister sprak zo mooi over waar hij straks trots op wil zijn. Ik had gevraagd naar de ijkpunten van de minister als hij in 2025 in de zomer in de zon zit. Dat zeg ik omdat de voorzitter het af en toe koud heeft. Waar zou hij trots op zijn als hij dan terugkijkt, als het stelsel drie jaar werkt? Dan weten we wat zijn ijkpunten zijn voor succes.

Dan even over de pilot. Alle begrip dat de minister het heel druk heeft. Ik verwees naar de pilots van Divosa die gedaan zijn ter voorbereiding op de invoering van de nieuwe wet. De knelpunten die — ik zal de minister helpen — achter in het rapport staan op bladzijde 35, zijn kinderopvang, integratie taal en werk, taal, leren, werk en leven, niveau en leerbaarheid van deelnemers en het ontbreken van digitale vaardigheden. Bij de pilots staat letterlijk dat er zorg is van degenen die de pilots doen over de vraag of deze knelpunten in het uiteindelijke stelsel opgelost zouden kunnen zijn. Ik zou de minister willen vragen of het komende jaar misschien benut kan worden om echt werk te maken van die zaken, want anders lopen we daar nog jaren tegenaan en gaan we in 2025 een evaluatie doen en concluderen we dat het niet helemaal goed is gegaan.

Ik voel in het stelsel spanning tussen de eisen voor maatwerk en normstelling. Dat zit er nu eenmaal bij. Daar zitten we allemaal mee, want B1 moet de norm zijn en tegelijkertijd willen we maatwerk. Ik zou de minister willen vragen om in de monitoring het thema van de normstelling die we willen, omdat B1 nu eenmaal leidt tot kans op werk, versus maatwerk, omdat we niemand willen uitsluiten, aandacht te geven.

De kwestie met gezinsmigranten blijft voor ons allemaal een worsteling, zal ik maar eerlijk zeggen. Wij, in ieder geval degenen die vandaag gesproken hebben, gunnen ze allemaal een gelijkwaardige positie aan andere inburgeraars. Ik voel bij de minister weinig ruimte om dat te doen. Als er nou komend jaar nog wat geld over is en er kan wat gedaan worden om gemeenten, die iets willen doen met gezinsmigranten, te belonen, om met de woorden van de heer Van Gurp te spreken, dan hoop ik dat het een van de opties zou mogen zijn voor de minister om het geld dat niet wordt gebruikt door de latere invoering van de wet, te benutten.

Ik vermoed dat we het wat betreft onderwijs niet helemaal met elkaar eens zijn geworden. Ik vind het goed dat mbo's concurrentie hebben van andere aanbieders, maar ik vind het ook goed om continu te zoeken naar momenten waar je elkaar kunt tegenkomen. Ik hoop dat de minister wat dat betreft naast ons staat.

Een lerend stelsel met monitoring voor invoering, tijdens invoering en na invoering en met, zoals ik begrijp, genoeg mogelijkheden om bij te stellen. Ik hoop dat we het nu niet doen na tien of vijftien jaar. Als over vijf jaar mocht blijken dat we niet de goede keuze hebben gemaakt, of na drie jaar, nog beter, dan hoop ik dat we met elkaar stappen zetten om de inburgering wel voor elkaar te krijgen. Daar draait het uiteindelijk om: dat we met elkaar een context creëren waar iedereen die in Nederland mag zijn, omdat hij arbeids- of gezinsmigrant is of een asielstatus heeft, Nederlands gaat leren en echt mee gaat doen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Dan is het woord aan mevrouw Stienen namens de fractie van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Stienen i (D66):

Voorzitter. Namens de D66-fractie wil ik de minister en zijn medewerkers een compliment geven voor de zorgvuldige wijze waarop zij deze enorme klus hebben geklaard. Wat een wet!

Dank ook voor het onderstrepen van de wederkerigheid in dit stelsel: inburgeren, of liever een goede start, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de nieuwkomer, of het nu een statushouder of een gezinsmigrant is, en van de Nederlandse overheid en de samenleving. Mijn fractie is verheugd over de erkenning van het belang van de stem van inburgeraars en het feit dat hun ervaringsdeskundigheid op een structurele manier betrokken zal worden bij de doorontwikkeling van dit inburgeringsstelsel.

We danken de minister ook voor zijn toezegging om in kaart te brengen hoe het zit met de ondertussengroep en met de voortgang van de gezinsmigranten in het nieuwe stelsel. Mijn fractie stelt het op prijs als deze Kamer regelmatig op de hoogte wordt gehouden, ook van mogelijke knelpunten voor deze groepen in de uitvoering.

Ik heb nog wel een vraag ter verduidelijking over wat er met het budget gaat gebeuren dat voor de start van 2021 was ingepland. Ik begreep dat de minister binnenkort met de VNG gaat praten, maar ik schrok even van een terloopse opmerking over corona en budgetten. Mijn fractie hoopt ervanuit te mogen gaan dat dit geld voor de Wet inburgering en de inburgeraars blijft staan.

Ik wil de minister ook danken voor zijn kleine correctie in de pauze op mijn verwijzing naar aan de ene kant Horst aan de Maas en aan de andere kant Rotterdam aan de Maas. Als een inburgeringsexamenvraag was geweest "ligt Rotterdam aan de Maas?", dan was ik gezakt. Het ligt namelijk niet aan de Maas, maar aan de Nieuwe Maas. Ik heb weer iets geleerd, want dat is niet de Maas die door Maastricht en langs Roermond gaat, maar een zijrivier van de Rijn. Zo zie je maar, we leren elke dag weer! Daar wil ik graag mee afsluiten. Omdat we allemaal kunnen blijven leren, heb ik nog een suggestie, absoluut geen verplichting. Het is een aanmoediging voor het lezen van twee boeken, waarin de ervaringen van nieuwkomers met Nederland staan. Het ene boek, "Gemeente zegt ik Nederlands leren" van Said El Haji, neemt je echt mee de klas met inburgeraars in. Het is heel komisch, het is soms heel verdrietig, maar je ziet ook hoeveel moeite mensen hebben om Nederlands te leren. En inderdaad, meneer Kox, het kost voor deze mensen net zoveel moeite om Nederlands te leren als het mij heeft gekost om Arabisch te leren.

Het andere boek, "Holland", is van de hand van Rodaan Al Galidi, die in 2011 de literatuurprijs van de Europese Unie voor de roman "De autist en de postduif" ontving. En warempel, kort daarna zakte hij voor het inburgeringsexamen. Ik vind het niet zo vreemd dat hij, toen hij eenmaal ingeburgerd was en alle papiertjes had gehaald, een boek schreef over een romanfiguur, waarschijnlijk gebaseerd op zijn eigen leven. Het boek, mooi oranje, is een heel mooie literaire spiegel van een statushouder die absoluut geen uitkering wil van de Nederlandse overheid, maar op zijn eigen manier het inburgeringstraject volgt. Aanbevolen!

Het lijkt mij wel duidelijk, meneer de voorzitter, dat ik mijn fractie zal aanbevelen om voor deze wet te stemmen. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Stienen. Dan is het woord aan mevrouw Huizinga-Heringa, namens de fractie van de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Van mij geen boekentips, maar ik kan de tips van mevrouw Stienen ondersteunen. Ik heb beide boeken gelezen en ze zijn zeker het lezen waard.

Wij hebben met elkaar gesproken over het dubbel commitment. De minister zei dat dit de filosofie onder dit stelsel is, de wederkerigheid die de kern vormt van deze nieuwe inburgeringswet. Ik ben het daarmee eens, en tegelijkertijd — anderen hebben dit ook al gezegd, maar ik herhaal het toch — doet het anders behandelen van de gezinsmigranten dan de statushouders tekort aan dit beginsel. De minister komt met redenen die het wat verzachten: voor de gezinsmigranten is het makkelijker en ze zijn al wat verder in het Nederlands. Allemaal dingen waardoor het een beetje minder erg wordt. Maar dat neemt toch niet weg dat het principe niet gehandhaafd wordt. Ik begrijp best, onder alles door, dat alles ook betaald moet worden. Het wordt ook allemaal heel goed gemonitord. Maar — ik meen dat mevrouw Nooren dat ook zei — als er ook maar enige mogelijkheid is om te zorgen dat ook de gezinsmigranten hetzelfde aanbod krijgen als het aanbod dat asielstatushouders krijgen, dan zou mijn fractie echt helemaal tevreden zijn.

De minister noemde op een gegeven moment het getal van 8.600 mensen die nog 37 miljoen schuld hebben. Hij noemde allerhande dingen — verwijtbaar hoefde niet, dan werd het kwijtgescholden — maar dit blijft toch staan. Het gaat toch om een aardig aantal mensen dat gemiddeld zo'n €4.000 schuld heeft, heb ik snel uitgerekend. Dat willen wij toch niet? Wij willen toch niet dat asielzoekers die er niet voor gekozen hebben om hier te komen — het is hun min of meer overkomen — op zo'n manier in ons land beginnen, met al een schuld aan het begin? En dan heb ik het niet over verwijtbaar, of wat ook maar. De mensen verkeren vaak in een heel lastige situatie. Dan is oordelen best makkelijk, of te gemakkelijk. Als wij de wederkerigheid handhaven, zou ik zeggen, dan ook voor de gezinsmigranten.

En dan taalniveau B1. Het doel van de minister vind ik ontzettend goed. Ik sta daar helemaal achter. Maar toch. Op dit moment, heb ik gelezen, haalt 2% dit niveau. En de minister zegt: ik denk 60%. Als de enige onderbouwing daarvoor is dat gemeenten een inburgeringsaanbod doen en dat het onderwijs beter zou zijn, dan kan ik dat haast niet geloven. Ik zou graag van de minister in tweede termijn nog eens horen wat er nog meer allemaal verandert wat die B1 aannemelijker maakt. Ik zou denken dat dat misschien toch ietsjes te optimistisch is en dat zou ik jammer vinden.

Dan heb ik nog één vraag ontdekt waar ik geen antwoord op heb gekregen. Komt er een uniforme tekst die alle gemeenten gaan hanteren als het gaat over de participatieverklaring? Ik heb in dat verband ook over het amendement-Becker/Segers gesproken. Zou de minister daar nog op willen ingaan?

Voorzitter. Dat was mijn tweede termijn. Ik wil de minister hartelijk danken en hem succes wensen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Huizinga-Heringa. Dan is het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik kan het kort houden. Het is goed om een minister te zien die weet waar hij het over heeft. Niet dat zijn collega's niet weten waarover ze het hebben, maar soms valt het toch een beetje op. Het is goed om te horen dat de minister deze wet — mocht het tot een ingevoerde wet komen — nu al tot zijn erfenis rekent. Het is goed dat ministers, behalve wetten die nu eenmaal door moeten omdat het moet, ook wetten maken die door moeten omdat het goed is.

Op het gebied van inburgering hebben wij als land nog veel goed te maken. We hadden het beter kunnen doen, maar dat is achteraf praten. Ik ben blij dat deze wet eraan komt. Ik maak me zorgen over het uitstel, want we krijgen verkiezingen. Partijen die hun best doen om een hoge score te halen bij de verkiezingen, hebben niet deelgenomen aan dit debat. Dat blijf ik betreuren. Ik ben blij dat de minister snel met een reactie komt op de adviezen van mijn goede vriend Roemer over de migranten uit Europa. Ik ben benieuwd wat daarin staat. Ik vind het fijn dat de minister in ieder geval heeft geantwoord op mijn stelling dat het beter zou zijn als we dit deel van het onderwijs beter zouden integreren in het bestaande onderwijs. We zijn het daar niet over eens, maar ik heb nog een heel jaar, waarin ik de minister op dat terrein nog wat bij kan praten of waarin hij mij kan overtuigen. Ik heb in het begin gezegd dat ik voor de wet zou stemmen als de minister op alle vragen van de collega's en ook op de enkele punten van mij zou ingaan. Ik zie geen reden om daarvan af te zien. Ik wens de minister succes met het vervolg van het traject, want het is nog altijd: eerst zien, dan geloven.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten namens de fractie van het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Meneer de voorzitter. Het is altijd een groot genoegen om met deze minister te mogen debatteren, omdat hij echt ingaat op argumenten. Ik vind dat heel fijn. Laat me een paar punten noemen. De grootste winst na het debat en de stemming van vandaag is dat we weg zijn van die vermaledijde leningen en dat we de gemeenten weer een regierol, een coördinatierol, hebben gegeven. Dat is de grote winst van deze wet.

Dan kom ik op de taal. Ik begrijp dat we naar B1 moeten gaan. Ik begrijp ook dat mensen dat niet kunnen halen. De minister heeft toegezegd daar maatwerk op te leveren. Prima. In de Tweede Kamer is een motie aangenomen in relatie tot de naturalisatie. Ik vraag de minister of hij in het kabinet met een positieve grondhouding daarop zou kunnen adviseren.

We zijn het niet eens over of het taalonderwijs publiek, privaat of een mix van beide moet zijn. Ik denk altijd nog dat het heel goed belegd zou kunnen worden bij de roc's.

Voorzitter. Dan de positie van gezinsmigranten. In de interruptie gaf de minister het antwoord dat het er niet veel zijn, maar dat het wel 150 miljoen kost. Ik zou graag willen dat de minister in zijn tweede termijn nog eens aangeeft hoe dat precies zit. Ik heb net van mevrouw Nooren de antwoorden gekregen op vragen en ik kwam niet aan die 150 miljoen, maar wellicht ben ik niet goed genoeg in optellen. Ik ben wel blij dat de minister zegt dat hij de gezinsmigranten in elk geval gaat monitoren. Dan kan het altijd nog in een verder verloop aangepast worden. Ik ben gewoon bang dat ze, als ze het geld niet krijgen van de overheid, een lening moeten afsluiten en dan gaan voor de goedkoopste. En dat is niet altijd de beste om het toelatingsexamen te kunnen doen.

Voorzitter. Ik ben blij met de opmerking dat er over de Oost-Europeanen en de associatieburgers een nadere notitie en een nadere stellingname komt.

Ik ben ook blij dat de gemeenten benaderd worden op het terrein van de hogeropgeleiden. Ik zou wel graag willen horen wat die benadering dan precies inhoudt. Krijgen ze daar extra budgetten voor? Hoe gaat de minister dat invullen?

Voorzitter, dat was het. Als deze discussie van vandaag en het stemmen over deze wet ertoe bijdragen dat meer mensen geïntegreerd in onze samenleving zijn, dan ben ik graag bereid een monumentje op te richten voor deze minister.

De voorzitter:

Dat klinkt als een toezegging. Signaleren we hier nou een toezegging van de Kamer aan de minister?

Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Ja, dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Koolmees i:

Dank u, meneer de voorzitter. Dank ook voor de warme woorden richting vooral mijn medewerkers. Een deel van hen zit hierboven in het zaaltje. Mijn medewerkers hebben de afgelopen drie jaar heel hard gewerkt, met heel veel partijen, om tot deze nieuwe inburgeringswet te komen. De wet is van onderaf opgebouwd, met heel veel overleg met heel veel partijen. Dat heeft naar mijn idee geleid tot een wet met heel veel draagvlak in de praktijk. Dat vind ik ook wel winst wat betreft het maken van beleid in Nederland. Dit stelsel is niet van bovenaf opgelegd, maar het is van onderaf opgebouwd. Ik geef deze complimenten dus graag linea recta door aan mijn medewerkers van de directie Samenleving en Integratie die dit hebben gedaan.

Er zijn nog twee dingen uit de eerste termijn. Het eerste punt is dat ik 150 miljoen als kosten noemde, maar het is 139 miljoen. Dat zijn de kosten als je de regeling ook zou openstellen voor gezinsmigranten. Dat bedrag had ik ook genoemd in de Tweede Kamer; daarom wist ik ongeveer welke orde van grootte het was. Dat bedrag heeft vooral te maken — dat was de laatste vraag van mevrouw Oomen — met de leerroutes, waarbij circa €9.000 à €10.000 per leerroute beschikbaar wordt gesteld, niet via een lening, maar via gewone financiering.

Ik ben het met mevrouw Oomen eens dat dit voor de asielstatushouders de grote winst is van dit stelsel. Voor de gezinsmigranten geldt naar mijn idee een andere afweging en dat heb ik ook betoogd. Maar als er bij de formatie aanleiding toe zou zijn, zeg ik tegen de heer Van Gurp, dan zou het ongeveer dit bedrag vergen. Je moet er dan nog wel even over nadenken hoe je dat qua capaciteit regelt, want dan komt er natuurlijk een hele grote groep bij, die ook door de gemeenten moet worden uitgevoerd. Daar heb ik geen zicht op. Nee, nee, rustig, mevrouw Oomen, rustig; ik wil graag mijn standbeeld verdienen! Maar het zal wel enige tijd vergen. Het bedrag is dus 139 miljoen.

De heer Van Gurp zei aan het begin dat het stikt van de negatieve prikkels. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd wat ik de grootste positieve prikkel vind, namelijk het wegnemen van het leenstelsel en daarmee ook van de perverse effecten van de risicoaversie van mensen. Mensen komen in Nederland terecht zonder dat ze de taal spreken. Ze krijgen een website, een DigiD en de ruimte om €10.000 te lenen, maar ze moeten zelf de weg vinden. Dat werkt gewoon niet. Ik denk dat de regierol van de gemeente het allergrootste punt is, namelijk de inkoop van goede taalcursussen in combinatie met de begeleiding naar de arbeidsmarkt. Het gaat dus om het vervlechten van een hoger taalniveau met participatie, vrijwilligerswerk, werk, stages en dat soort zaken. Daarmee wordt ook het duale traject, namelijk het leren van een taal en participeren, de allergrootste winst van dit traject. Nogmaals, daar ben ik heel trots op. Dat vind ik de grootste positieve prikkel die erin zit.

In debatten met de Tweede Kamer en uw Kamer merk ik dat het accent in uw Kamer net andersom wordt gelegd. Dat heeft misschien ook te maken met het punt dat de heer Kox noemde, namelijk dat in deze Kamer andere partijen aan dit debat deelnemen dan aan de overkant. Het accent ligt hier echt anders. Het accent ligt in deze Kamer veel meer op de positieve prikkels, terwijl aan de andere kant het debat juist ging over het voorkomen van afschaling. Hoe voorkomen we dat mensen er met de pet naar gooien? Hoe voorkomen we dat we de fouten uit het verleden herhalen? Dat zorgt voor een mooie balans tussen beide Kamers en leidt in zijn totaliteit tot een betere wetsbehandeling.

Mevrouw Nooren stelde de volgende vraag over de ijkpunten: waar zou je trots op zijn? Ik zou er trots op zijn als in 2025 een veel groter deel van de inburgeraars slaagt op een hoog taalniveau, omdat ik zeker weet dat een hoger taalniveau leidt tot betere participatie, niet alleen van henzelf, maar ook van hun kinderen en partner. Daar zou ik trots op zijn. Dat vertaalt zich daarna vanzelf naar hogere participatie op de arbeidsmarkt, lager risico op werkloosheid en dat soort zaken. Ik hoop dat dit gebeurt en dan ga ik toch opteren voor dat standbeeld van mevrouw Oomen, want dan ben er ik zelf ook heel trots op. Maar eerst zien en dan geloven, zei de heer Kox. Daar ben ik het ook mee eens. Het moet allemaal nog worden ingevoerd en uitgevoerd. Iedereen staat te trappelen en daar ben ik ook heel trots op.

De pilots waar mevrouw Nooren het over had, zijn juist bedoeld om vooraf te leren, lessen op te pakken en lessen uit te spreiden bij alle partijen over het hele land. Die pilots zijn vaak lokaal, regionaal of voor een specifieke groep, zoals vrouwelijke nieuwkomers of hoogopgeleiden. De pilots zijn bedoeld om juist op lokaal niveau te leren van waar men tegenaan loopt en wat specifiek voor deze groep geldt, zodat deze kennis kan worden verspreid over alle gemeenten in het land. Daar zijn die pilots ook voor bedoeld. De pagina 35-lessen worden meegenomen in de kennissessies die we met de VNG en de gemeenten uitvoeren om die lessen te verspreiden onder de deelnemende gemeenten. Dat gaat komend jaar ook nog gewoon door.

Ik zie dat dit niet voldoende is voor mevrouw Nooren. Ik probeerde snel door te praten, maar …

De voorzitter:

Nee, mevrouw Nooren krijgt het woord.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Dat heb ik gelezen, maar wat mij puzzelt in de tussenrapportage van Divosa is dat op die bladzijde letterlijk staat dat Divosa verwacht dat die knelpunten er ook nog zijn als het stelsel is ingevoerd. Ik heb de volgende vraag aan de minister. Ja, het is fijn als we weten wat niet goed gaat. Maar u heeft nu een jaar. Kan in het komende jaar iets worden gedaan om niet alleen de kennis over knelpunten als kinderopvang en digitalisering te verspreiden, maar om ook te verspreiden wat de oplossingen daarvoor zouden kunnen zijn?

Minister Koolmees:

In mijn eerste termijn heb ik al gezegd dat bijvoorbeeld zoiets als kinderopvangtijden een les is uit een van de pilots. Die les hebben we ook meegenomen in de kennissessies voor gemeenten. We hebben gezegd: koop in op tijden dat het uitkomt of zorg ervoor dat je ook kindervang aanbiedt. Daar is dit dus al mee gebeurd.

Het knelpunt rond digitalisering herken ik zelf overigens niet, maar mijn mensen zullen vast herkend hebben dat dit een van de lessen uit de pilots is. Ja, het is een adaptief en lerend stelsel. We leren elke keer van de bevindingen van de pilots. Daarom doen we ze ook. We verwerken deze bevindingen vervolgens in het stelsel, zodat dit wordt verbeterd. Dat doen we dus zeker. Het specifieke punt rond digitalisering weet ik echt niet. Daar overvraagt u mij. Ik heb hele dikke stapels gelezen, maar ik heb niet alle onderdelen van alle pilots gevolgd. Volgens mij zijn het 37 pilots. Dat is wel de bedoeling. Het is een adaptief, lerend stelsel.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik ben blij dat te horen. Betekent dat ook dat u in dialoog met de VNG kijkt hoe we het voor elkaar krijgen als er in het lerende gedeelte iets gefaciliteerd of geïnstrumenteerd wordt?

Ik ga even in op die digitalisering. In de laatste brief van maandag schrijft u dat we aan blended leren gaan doen. Zo noemen wij het in ieder geval, dat is een deel op locatie en een deel digitaal. Als ik dat lees, denk ik: maar ja, dan moet je wel een computer hebben. Krijgt die statushouder dan ook een computer, net zoals dat kind op school? Zo bedoel ik het. Ik vraag de minister het komende jaar te gebruiken om de dingen aan te pakken die voorwaardelijk zijn tot succes, om zo te komen van A2 naar B2, want dat was de pilot waar het over ging.

Minister Koolmees:

Dat laatste zeker. Dat gaan we ook doen. Over het eerste hebben we toevallig een grappige discussie gevoerd het afgelopen halfjaar, over het huidige stelsel. Want sommige taalbureaus gebruiken computers om mensen te werven, wat een soort perverse prikkel bevat. Maar de gemeente kan natuurlijk besluiten om die computer ter beschikking te stellen, omdat daarmee het duale stelsel dichterbij komt.

Over het duale stelsel gesproken: de laatste vraag van mevrouw Nooren ging over het onderwijs. Wat we hebben gedaan, ook met de MAP, de arbeidsmarkt en de participatiekant, is juist het duale stelsel zo veel mogelijk vormgeven richting werk. Dat is eigenlijk snel te integreren met taalonderwijs, omdat wij van duale trajecten weten dat mensen sneller de taal leren en sneller participeren. Dus daar is het op gericht. Wat betreft mijn schertsende opmerking over het onderwijs: ja, het is zo, mensen komen elkaar tegen. Maar ik denk dat de grootste winst zit in dit duale traject. En dat is mevrouw Nooren met mij eens, zie ik.

Er ligt nog een vraag van mevrouw Stienen uit de eerste termijn over de MAP. De MAP heeft geen eindtermen, heb ik mij laten vertellen in de pauze, want er is geen centraal examen voor de MAP. Er is wel een eindgesprek. Ik pak even mijn aantekeningen erbij. De gemeente beoordeelt of er is voldaan aan de doelstelling, onder andere op basis van de urennorm, en dan wordt de MAP afgesloten met een eindgesprek waarin de opgedane kennis en vaardigheden worden besproken. Maar omdat er geen eindtermen zijn, is het ingewikkeld om het te monitoren. In de schorsing zei ik nog tegen mevrouw Stienen dat we het gaan monitoren, maar sindsdien ben ik erachter gekomen dat er geen centrale toetsing is, omdat we die informatie niet hebben. Maar in de algemene evaluatie komt natuurlijk wel de werking van de MAP in de praktijk aan de orde. Maar die evaluatie is pas over drie jaar.

Wordt de Kamer geïnformeerd over de ondertussengroep? Ja, dat gaan we doen. Ik heb ook toegezegd de Tweede Kamer hierover te informeren. Ik zal een afschrift daarvan, of een aparte brief, dan typen we 'm twee keer, naar de Eerste Kamer sturen om te melden wat er gebeurt met die ondertussengroep.

De vraag over het budget voor 2021 is een lastige. We hebben immers begrotingsregels in het kabinet en dat betekent dat de minister van Financiën altijd als een bok op de haverkist zit als het gaat over meevallers. Die dienen eigenlijk eerst om tegenvallers elders te compenseren. Daarom maakte ik net dat tussenzinnetje. Er zijn door corona tegenvallers, vertraging in de inburgering. Ik heb gisteren een brief gestuurd, ook naar uw Kamer, met daarin een uitbreiding van de inburgeringstermijn met vier maanden, omdat mensen nu vertraging oplopen als gevolg van scholen die dicht zijn en examenlocaties die niet beschikbaar zijn. Dat heeft ook allerlei budgettaire consequenties. Maar mijn doel is om met die gemeenten een goede afspraak te maken over de ondertussengroep voor 2021. Daar kunt u mij op aanspreken. Maar de minister van Financiën heeft de begrotingsregels in de hand en dat is altijd een ongelijk gevecht in het kabinet.

Dan de twee boeken waar mevrouw Stienen het eerder over had. Dank voor de tip. Ik denk dat ik de komende twee maanden nog niet aan ze toekom, misschien ook de komende vier maanden nog niet, maar misschien de zomer van volgend jaar wél.

Dan mevrouw Huizinga. Zij zei dat double commitment en wederkerigheid een centraal thema is. Dat klopt, ook in het wetsvoorstel.

Ik ben het niet helemaal eens met haar analyse over de gezinsmigranten. Ik heb toegelicht wat de argumenten daarin zijn.

Overigens ben ik het wel eens met mevrouw Huizinga dat die 37 miljoen euro schuld die er nu is, eigenlijk als gevolg van het huidige stelsel omdat mensen niet op tijd inburgeren waardoor de lening geen gift wordt, maar wordt omgezet in een schuld, ook een pervers effect heeft. Want mensen beginnen zo eigenlijk met een achterstand. Dat is ook een van de redenen om het stelsel om te gooien, want dat willen we inderdaad ook niet. Ook daarom hebben we deze stelselwijziging voorgesteld.

Over het PVT. Er is één uniforme verklaring voor alle inburgeraars en die is als bijlage bij het besluit, in de lagere regelgeving, opgenomen, naar aanleiding van het amendement-Segers/Becker in de Tweede Kamer. Die zit in de lagere regelgeving die binnenkort wordt voorgehangen bij beide Kamers.

Welk percentage B1 gaat halen, blijven we monitoren. Ik ben er wel echt van overtuigd dat nu te veel mensen voor een te laag niveau kiezen vanwege risicoaversie, omdat ze niet het risico willen lopen om in de schulden te blijven zitten. Daarom denk ik dat het goed is om het doel hoger te stellen. Maar nogmaals, ik heb al aangegeven, ook richting de heer Van Gurp, dat er routes zijn — de Z-route en de onderwijsroute, maar ook de afschaalroute — voor als het echt niet haalbaar is.

Dan de heer Kox. Het is altijd leuk om met de heer Kox te debatteren, zeker als het ideologisch wordt. Ik er ben niet bang voor dat het feit dat hier vandaag partijen niet meedoen die in de Tweede Kamer wel mee hebben gedaan, gaat leiden tot vertraging van deze wet. Ook in de Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel, uit mijn hoofd, 147 zetels voor gehaald. Volgens mij heeft in de Tweede Kamer alleen de fractie van DENK tegengestemd. Ik hoor iemand Forum zeggen. Het waren DENK en Forum. Dat zijn vijf mensen. Er waren dus 145 zetels voor. Ook andere partijen zien inderdaad dat het gewoon een verbetering is ten opzichte van het huidige stelsel. Niemand wil dat mensen de taal niet spreken en blijven hangen in een uitkering. Daarom ben ik minder angstig voor dit punt dan de heer Kox. En dank voor de mooie woorden.

Mevrouw Oomen, tot slot. Inderdaad, de grootste winst is het einde aan het leenstelsel. Daar wil ik mee afsluiten. Ik gaf net mijn medewerkers al een compliment voor het hele traject, dat van onderaf is opgebouwd. Dat verdienen ze ook echt, omdat ze het van onderaf hebben opgebouwd en samen met de partijen hebben vormgegeven. Wat ik ook belangrijk vind om te benoemen, is dat dit onderwerp vaak heel politiek gepolariseerd is. Dat heeft in het verleden ook geleid tot naar mijn idee verkeerde keuzes in de vormgeving van dit beleid. Mensen waren het eens over het doel, namelijk ervoor zorgen dat mensen in Nederland kunnen meedoen, de taal leren en een baan kunnen vinden, maar in de praktijk werkte het averechts uit vanwege allerlei politieke polarisatie. Wat ik echt de winst vind van dit hele traject, is dat het van onderaf is opgebouwd met iedereen erbij en dat de polarisatie is voorkomen. Ik vind het echt het grootste compliment waard aan de mensen van SZW dat ze dit voor elkaar hebben gekregen. Aan mij de eer om dit te mogen verdedigen. Dank je wel.

Dat was het einde van mijn tweede termijn. Sorry, er was nog één vraag van mevrouw Oomen over de naturalisatie. De beraadslagingen in de ministerraad zijn altijd geheim, tenzij ze uitlekken in een column van iemand in een krant. Meestal zijn ze gewoon geheim. Ik heb al eerder gezegd dat ik de gevoelens van uw Kamer mee zou nemen richting de staatssecretaris op dit punt.

De voorzitter:

Dank u wel, minister.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over dit wetsvoorstel? Dat is niet het geval.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Minister Koolmees:

Dank.

De voorzitter:

Verlangt iemand aantekening? Dat is evenmin het geval. Dan stel ik voor dat we volgende week stemmen over de moties, ware het niet dat er geen moties zijn ingediend.

Minister Koolmees:

We kunnen door.

De voorzitter:

Dus zijn wij nu gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden en medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt. Ik wens u wel thuis en ik sluit de vergadering.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Sluiting

Sluiting 20.44 uur.


Bijlages

Lijst van besluiten en ingekomen stukken

Lijst van besluiten:

De Voorzitter heeft na overleg met het College van Senioren besloten om:

a. de behandeling van de volgende hamerstukken te doen plaatsvinden op 1 december 2020 (onder voorbehoud):

Wijziging van de Wet luchtvaart in verband met het inzetten van het instrument van een bestuurlijke boete om slotmisbruik op gecoördineerde luchthavens effectief te kunnen bestraffen (35469);

Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2020 (Vijfde incidentele suppletoire begroting inzake het Steun- en herstel-pakket) (35541);

Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met implementatie van Richtlijn 2019/878/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) en ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2019, L 150) (Implementatiewet kapitaalvereisten 2020) (35559);

b. de behandeling van het volgende hamerstuk te doen plaatsvinden op 1 december 2020:

Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met enkele wijzigingen met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag (35598);

c. de stemmingen over het volgende wetsvoorstel en de volgende motie te doen plaatsvinden op 1 december 2020:

Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verandering van de koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de stijging van de levensverwachting (Wet verandering koppeling AOW-leeftijd) (35520);

Motie van het lid De Vries (Fractie-Otten) c.s. over onderzoek naar de mogelijkheden voor een met het Italiaanse Quota-100-stelsel vergelijkbare regeling (35520, B);

d. het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsvoorstel door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid te doen plaatsvinden op 1 december 2020:

Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen) (35555);

e. het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsvoorstel door de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid te doen plaatsvinden op 8 december 2020:

Wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen (35439);

f. het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsvoorstel door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te doen plaatsvinden op 12 januari 2021:

Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (35352).

Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen:

1. de volgende door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstellen:

Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (34605);

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (35256);

Wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (35317);

Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen) (35348);

Wijziging van de Auteurswet, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet en de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van de Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (Implementatiewet richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt) (35454);

Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met implementatie van Richtlijn 2019/878/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PbEU 2019, L 150) en ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2019, L 150) (Implementatiewet kapitaalvereisten 2020) (35559);

Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor diverse onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs) (35582).

Deze wetsvoorstellen zullen in handen worden gesteld van desbetreffende commissies;

2. de volgende regeringsmissives:

een, van de minister-president, ten geleide van een afschrift van zijn brief d.d. 16 november 2020 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, inzake antwoorden op vragen die gesteld zijn door het lid Sneller (D66) op 3 november 2020 over de afgebroken vakantiereis van leden van het Koninklijk Huis naar Griekenland (griffienr. 167756.01);

een, van alsvoren, ten geleide van een afschrift van zijn brief d.d. 16 november 2020 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake antwoorden op vragen die gesteld zijn door het lid Marijnissen (SP) op 5 november 2020 over besprekingen op het Catshuis (griffienr. 167921);

een, van de minister van Buitenlandse Zaken, ten geleide van 2 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen inzake o.a. Mededeling en Raadsaanbeveling EU Roma Strategisch Raamwerk (griffienr. 167934);

een, van alsvoren, inzake geannoteerde agenda voor de informele videoconferentie van de leden van de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2020 (griffienr. 167918);

een, van de minister van Justitie en Veiligheid, inzake uitwerking breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (griffienr. 167928);

een, van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, inzake Evaluatie van de Huisvestingswet 2014 (griffienr. 167927);

een, van de minister van Financiën, inzake verslag eurogroep en Ecofin-Raad 3 en 4 november 2020 (griffienr. 167789.01);

een, van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ten geleide van jaarverslagen Raad van Advies (griffienr. 167935);

een, van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, inzake geannoteerde agenda Informele Raad WSBVC 3 december 2020 (griffienr. 167926).

De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd bij de Directie Inhoud ter inzage voor de leden;

3. de volgende missive:

een, van de Raad van State, inzake Toetsing van beleidsvoorstellen aan artikel 3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet (griffienr. 167939).

De Voorzitter stelt voor deze missive voor kennisgeving aan te nemen. De bijlage is neergelegd bij de Directie Inhoud ter inzage voor de leden;

4. de volgende geschriften:

een, van G.V., inzake opheffen coronamaatregelen - noodwet (griffienrs. 167290.139 en 167290.140).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

een, van K.H., inzake wijziging Grondwet (griffienr. 167914).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning;

een, van A.E.S., inzake Wet differentiatie overdrachtsbelasting (35576) (griffienr. 167849.04);

een, van S.v.d.W., inzake alsvoren (griffienr. 167849.05);

een, van P.R.D.v.T., inzake alsvoren (griffienr. 167849.06);

een van W. d. B., inzake Wet differentiatie overdrachtsbelasting (35576) (griffienr. 167849.07);

een, van R.H.N., inzake Wet aanpassing box 3 (35577) (griffienr. 167766.03).

Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Financiën;

een, van E.M., inzake wetsvoorstel 35555 (conversie levensloop naar spaarverlof) (griffienr. 165995.02).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

een, van H.G., inzake Omgevingswet (griffienr. 166597.07).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving;

een, van J.d.J., inzake IJmond luidt de noodbel stop 50% hogere kans op kanker (griffienr. 167886.01).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving;

een, van J.H.G.C., inzake artikel inzake afsmelt van zee-ijs en landijs (griffienr. 167949).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

een, van H.Z., inzake COVID-19 (griffienr. 166978.01);

een, van E.N. te O., inzake brief nr. 19 aan de Staten-Generaal (griffienr. 167942);

een, van E.S., inzake hulp bij zorgzaken die buiten de boot vallen (griffienr. 167929).

Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

een, van fam. N. te H., inzake hulp voor mensen met een laag inkomen (griffienr. 167916).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Voorzitter stelt voor deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.