Parlementair jaar 2020/2021, 34e vergadering
Aanvang: 13.30 uur
Sluiting: 20.50 uur
Status: gecorrigeerd
Voorzitter: Bruijn
Tegenwoordig zijn 61 leden, te weten:
Adriaansens, Arbouw, Atsma, Baay-Timmerman, Backer, Berkhout, Beukering, Bezaan, De Blécourt-Wouterse, De Boer, Bredenoord, Bruijn, De Bruijn-Wezeman, Van der Burg, Crone, Dessing, Van Dijk, Dittrich, Essers, Ester, Faber-van de Klashorst, Frentrop, Ganzevoort, Geerdink, Van Gurp, Van Hattem, Hiddema, Janssen, Jorritsma-Lebbink, Karakus, Karimi, Ton van Kesteren, Keunen, Kluit, Knapen, Koffeman, Koole, Kox, Van der Linden, Meijer, Nanninga, Nicolaï, Otten, Van Pareren, Pijlman, Prast, Prins, Raven, Recourt, Rietkerk, Rombouts, Rosenmöller, Schalk, Sent, Stienen, Van Strien, Talsma, Van der Voort, Vos, De Vries en Van Wely,
en de heer Dekker, minister voor Rechtsbescherming.
De voorzitter:
Ik open de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van dinsdag 13 april 2021. Ik heet de leden, de medewerkers en iedereen die deze vergadering via de webcast volgt van harte welkom.
De voorzitter:
Voordat wij beginnen aan de agenda van vandaag, verzoek ik u om veiligheidsredenen nadrukkelijk om minimaal 1,5 meter afstand te houden tot uw collega's en de medewerkers indien u zich beweegt door de Ridderzaal, ook bij het in- en uitlopen. Verder verzoek ik u dringend om een mondkapje te dragen tijdens het lopen in de binnenruimten van de Eerste Kamergebouwen en de Ridderzaal.
Installatie van de heer T.U. Hiddema
Aan de orde is de installatie van de heer T.U. Hiddema.
De voorzitter:
Aan de orde is de installatie van de heer T.U. Hiddema. Ik deel aan de Kamer mee dat door mij zijn benoemd tot lid van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrief van het benoemde lid der Kamer, de heer T.U. Hiddema: mevrouw drs. C.P.W.J. Stienen, voorzitter, mevrouw G. Prins, lid, en de heer drs. F.J.M. Crone, lid.
Ik deel aan de Kamer mee dat de ingekomen missives van de voorzitter van het centraal stembureau en de geloofsbrief van de heer T.U. Hiddema in handen zijn gesteld van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrief.
Het is mij gebleken dat de commissie haar taak heeft verricht.
Ik geef derhalve het woord aan mevrouw Stienen, voorzitter van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrief van de heer T.U. Hiddema, tot het uitbrengen van rapport.
Mevrouw Stienen i, voorzitter der commissie:
Voorzitter. De commissie welke de geloofsbrief van het benoemde lid van de Kamer de heer T.U. Hiddema heeft onderzocht, heeft de eer te rapporteren dat de geloofsbrief en de daarbij ingevolge de Kieswet overgelegde bescheiden in orde zijn bevonden.
Het rapport van de commissie is neergelegd ter Griffie ter inzage voor de leden.
De commissie adviseert de Kamer om de heer Hiddema als lid van de Kamer toe te laten.
De voorzitter:
Ik dank mevrouw Stienen voor het uitbrengen van rapport en de commissie voor het verrichten van haar taak. Ik stel aan de Kamer voor het advies van de commissie te volgen en het volledige rapport in de Handelingen te doen opnemen. Kan de Kamer zich hiermee verenigen? Dat is het geval.
Daartoe wordt besloten.
(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)
De voorzitter:
Ik verzoek de Griffier de heer Hiddema binnen te leiden. Ik verzoek alle leden te gaan staan.
Nadat de heer Hiddema door de Griffier is binnengeleid, legt hij in handen van de Voorzitter de bij de wet voorgeschreven verklaringen en beloften af.
De voorzitter:
Ik wens u van harte geluk met uw benoeming en installatie en verzoek u de presentielijst te tekenen, waarna ik u zal feliciteren. Ik verzoek de overige leden op hun plaats te blijven met uitzondering van uw fractievoorzitter, die u ook zal feliciteren. Ik schors de vergadering voor een kort ogenblik.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de herdenking van de heer A.M. Struick van Bemmelen i.
De voorzitter:
Aan de orde is de herdenking van de heer A.M. Struick van Bemmelen. Ik verzoek de leden te gaan staan.
Vandaag gedenken wij Tom Struick van Bemmelen, die op 20 februari jongstleden overleed. Hij was van 13 september 1983 tot 24 juni 1987 lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor de VVD.
Anthonius Marie (Tom) van Bemmelen werd op 11 november 1930 geboren te Den Haag. Tom van Bemmelen werd Tom Struick van Bemmelen in 1986, toen hij bij koninklijk besluit de meisjesnaam van zijn moeder mocht toevoegen aan zijn achternaam.
Na het behalen van zijn hbs-b-diploma aan het Grotius Lyceum in de hofstad, volgde Tom van Bemmelen de officiersopleiding aan het Koninklijk Instituut voor de Marine in Den Helder. Later haalde hij ook het vliegbrevet van de Koninklijke Luchtmacht.
Van 1956 tot 1980 werkte de heer Van Bemmelen bij Defensie, tot 1973 als onderofficier bij de Marineluchtvaartdienst, en van 1973 tot 1980 als ambtenaar op de afdeling Planning Marinestaf van het ministerie van Defensie. Bij zijn afzwaaien was hij kapitein-luitenant-ter-zee.
Een jaar na zijn overstap naar de marinestaf werd Tom van Bemmelen in 1974 politiek actief toen hij werd verkozen als lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland voor de VVD. Hij bleef dertien jaar lang Provinciale Statenlid.
Binnen de VVD was hij zes jaar secretaris buitenland. Struick van Bemmelen legde in 1987 zijn functie neer. Hij vond dat de VVD zich internationaal te zacht opstelde tegenover de door de partij als fascistoïde beschouwde Oostenrijkse FPÖ van Jörg Haider. Hij schreef in een brief aan het partijbestuur: "Centraal staat voor mij dat ik op geen enkele wijze, vandaag of in de toekomst, een tolerante houding wens aan te nemen jegens fascistische organisaties zoals de FPÖ."
In 1983 was Van Bemmelen lid van de Eerste Kamer geworden. Hij was voor de VVD-fractie defensiewoordvoerder en hield zich verder bezig met verkeer en waterstaat en Europese zaken. Op 18 december 1985 sprak hij tijdens het debat over de toetreding van Spanje en Portugal tot de Europese Gemeenschappen. Blijkbaar was de Spaanse televisie te gast in de zaal, want Van Bemmelen opende zijn bijdrage met de mededeling dat hij ondanks hun aanwezigheid zijn bijdrage in het Nederlands zou uitspreken. Hij zei: "Ik vraag me overigens af, mijnheer de Voorzitter, of u mij op basis van het Reglement van Orde ertoe zou kunnen verplichten om hier uitsluitend de Nederlandse taal te gebruiken. Ik heb dat niet in het Reglement van Orde kunnen vinden!"
Ik heb het huidige Reglement er ook nog even op nageslagen, mocht een van u plotseling in het Spaans van wal steken, en ik ben bang dat de heer Van Bemmelen gelijk had: er is geen bepaling over de voertaal in de plenaire vergadering. Dus, vamos!
Een zaak die Struick van Bemmelen lange tijd bezighield tijdens zijn senatorschap, was de affaire-Klaas de Jonge. De Jonge was een Nederlandse ontwikkelingswerker die in Zuid-Afrika streed tegen het apartheidsregime en asiel kreeg in de Nederlandse ambassade in Pretoria. Van Bemmelen stelde vragen aan minister Van den Broek van Buitenlandse Zaken over de rol van de ambassade bij de activiteiten van De Jonge, maar kreeg geen antwoord. Volgens Van Bemmelen betekende dit dat het ministerie iets te verbergen had. Hij zei eind 1986 tegen Het Friesch Dagblad: "Ik wacht blijmoedig af, maar ik heb sterk het idee dat dat precies de bedoeling is van het ministerie."
Naast zijn politieke carrière was Struick van Bemmelen tot zeer recent voorzitter van de Nederlandse afdeling van de Israëlische Likud-partij. Hij woonde ook enige tijd in Israël. Verder was hij lid van de voorlopige Maatschappelijke Raad voor de Krijgsmacht. Tot 2015 schreef Struick van Bemmelen bovendien pro-Israël-artikelen op de websites The Post Online en De Dagelijkse Standaard. In 2005 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Tom Struick van Bemmelen stond bekend als een principieel en betrokken politicus. Zijn familie noemde hem in zijn overlijdensadvertentie bovendien "de dapperste". Moge ons respect voor zijn persoon en zijn verdiensten voor de samenleving en de Nederlandse parlementaire democratie tot steun zijn van zijn familie en vrienden.
Ik verzoek eenieder om een moment stilte in acht te nemen.
(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)
De voorzitter:
Dank u wel.
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Op verzoek van de Forum voor Democratiefractie heb ik op grond van artikel 36 van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer het lid Hiddema aangewezen als lid van:
-
-de commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) in de plaats van het lid Frentrop;
-
-de commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ) in de plaats van het lid Frentrop.
Dan schors ik voor enkele ogenblikken in afwachting van de minister voor Rechtsbescherming.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Stemming motie Koninkrijksrelaties
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij het debat over Koninkrijksrelaties,
te weten:
-
-de motie-Rosenmöller over het geven van een hogere prioriteit aan Koninkrijksrelaties door een nieuw kabinet (35570-IV, letter L).
(Zie vergadering van 6 april 2021.)
De voorzitter:
Aan de orde is de stemming over een motie. Ik heet de minister voor Rechtsbescherming, die namens de regering bij de stemming aanwezig is, van harte welkom. Hebben voldoende leden de presentielijst getekend? Dat is het geval. Wij stemmen over motie 35570-IV, letter L, de motie van het lid Rosenmöller over het geven van een hogere prioriteit aan Koninkrijksrelaties door een nieuw kabinet. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is het geval.
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.
Het woord is aan de heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank, voorzitter. Ik wil aangeven dat de PVV-fractie tegen deze motie zal stemmen, want we vinden haar ontijdig en ongepast. Ik citeer het dictum van de motie: "spreekt uit dat het nieuwe kabinet een hogere prioriteit dient te geven aan de Koninkrijksrelaties door op bovengenoemde terreinen de Nederlandse inzet te intensiveren en zo de banden concreet en duurzaam te verbeteren". De heer Rosenmöller denkt hiermee toch een beetje de status van informateur te hebben en wil met deze motie sturen op het formatieproces. Hij trekt daarmee naar het idee van de PVV-fractie toch wel een te grote broek aan die niet past bij de rol van de Eerste Kamer. Wij zullen dus tegen deze motie stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem. Wenst een van de andere leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan. Willen de leden die voor de motie zijn, gaan staan?
In stemming komt de motie-Rosenmöller (35570-IV, letter L).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, het CDA, Fractie-Nanninga, FVD, de VVD, Fractie-Otten, GroenLinks, de SP, 50PLUS, de PvdA, de OSF, D66, de PvdD en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.
We zijn aan het einde gekomen van de stemming.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten) (35349).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van wetsvoorstel 35349, Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, kortweg de Wet uitbreiding slachtofferrechten.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik had willen beginnen met het feliciteren van mijn collega Hiddema, maar ik zie dat hij de zaal inmiddels weer heeft verlaten. Dus laten we gewoon met het debat beginnen.
Een opmerking vooraf. Als advocaat ben ik … Het is wel een beetje rumoerig.
De voorzitter:
Mag ik verzoeken om enige rust in de zaal? Gaat uw gang, mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Misschien kan de tijd opnieuw worden aangezet.
Een opmerking vooraf. Als advocaat ben ik gespecialiseerd in het verlenen van rechtsbijstand aan slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Ik ben als zodanig aangesloten bij het advocatennetwerk LANGZS. Dit betreft rechtsbijstand in individuele zaken. Ik werk niet voor een organisatie die zich op politiek of beleidsmatig niveau bezighoudt met slachtofferrechten, noch heb ik daar belang bij.
Voorzitter. We spreken vandaag over een wetsvoorstel dat als werktitel draagt Wet uitbreiding slachtofferrechten. Het wetsvoorstel bevat een aantal bepalingen die die rechten daadwerkelijk uitbreiden, een aantal voorstellen die daar mogelijk aan bijdragen maar vragen oproepen met betrekking tot de effectiviteit en uitvoerbaarheid, en in ieder geval één maatregel die de rechten van verdachten inperkt onder het mom van uitbreiding van slachtofferrechten. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verschijningsplicht een uiting is van spierballentaal in de richting van verdachten verpakt als iets wat de rechten van slachtoffers zou uitbreiden.
Dat is wat ons betreft een gevaarlijke tendens. Zowel verdachten als slachtoffers verdienen een correcte bejegening en een eerlijk proces. Het gaat niet aan ze tegen elkaar uit te spelen. Hoewel sommige slachtoffers en nabestaanden misschien het liefst zouden willen dat de verdachte zonder proces levenslang wordt opgesloten, is dat geen rechtens te respecteren wens. En dat weten ze zelf ook. Het is belangrijk om tegenover iedereen de boodschap uit te dragen dat in het strafproces ieders rechten worden gerespecteerd. Het inperken van rechten of vrijheden van verdachten is niet hetzelfde als het versterken of uitbreiden van rechten van slachtoffers.
Voorzitter. Na deze inleiding loop ik de verschillende onderdelen van de wet langs. De uitbreiding van spreekgerechtigden met pleeg- en stiefouders en andere gezinsleden zonder bloedband — zo vat ik het maar even samen — kan door mijn fractie worden onderschreven. Wij vragen ons wel af of de almaar uitdijende limitatieve opsomming in de wet de meest wenselijk vormgeving van het spreekrecht voor nabestaanden is. Het gegeven dat de lijst limitatief is, maakt dat rechters zich niet vrij voelen anderen dan de genoemden het spreekrecht te geven, ook niet als er overduidelijk sprake is van een nauwe, persoonlijke band. Heeft de regering overwogen om in plaats van een limitatieve opsomming een inhoudelijk criterium, zoals die nauwe persoonlijke band, te hanteren in combinatie met de mogelijkheid voor de rechtbank om het aantal spreekgerechtigden te limiteren?
De bescherming van de privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij wel op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie. Zo is het voor slachtoffers nog steeds moeilijk om in een vroeg stadium inzage te krijgen in en afschrift te krijgen van het strafdossier. Dat maakt het weer lastig om te beoordelen of je er informatie aan kunt laten toevoegen. Er ontbreekt een procedure om inzage en afschrift af te dwingen. Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?
Ik komt bij het volgende onderdeel van de wet. Als een aangever geen kopie van de aangifte ontvangt, zal in de bevestiging van de aangifte worden vermeld waarom niet. In de memorie van toelichting staat dat deze motivering op de zaak moet zijn toegesneden. In antwoord op onze schriftelijke vragen, antwoordde de regering echter dat de toelichting niet helemaal op de feiten van de zaak hoeft worden toegesneden, maar dat bijvoorbeeld volstaan kan worden met een toelichting dat in de betreffende zaak het slachtoffer ook getuige is en dat omwille van het opsporingsbelang een kopie van de aangifte niet verstrekt kan worden. Met dit antwoord maakt de regering deze bepaling bij voorbaat tot een dode letter, want slachtoffers zijn vrijwel altijd ook getuige. En als het opsporingsbelang niet nader gemotiveerd hoeft te worden, is het een dooddoener die altijd gebruikt kan worden; ik zie de standaardbrieven alweer tegemoet. Ik ga ervan uit dat deze minister geen dode letters wil produceren, maar betekenisvolle wetgeving. Daarom probeer ik het nog een keer. Mogen we ervan uitgaan dat deze wet iets beoogt te veranderen, dat in beginsel ook slachtoffers van zedenzaken een kopie van hun aangifte — hun eigen verhaal immers — ontvangen en dat daar slechts bij uitzondering en gemotiveerd van wordt afgeweken?
Voorzitter. Ik kom bij de verschijningsplicht voor de voorlopig gehechte verdachte van ernstige feiten bij de inhoudelijke behandeling en de uitspraak. Deze verschijningsplicht wordt beargumenteerd met de stelling dat het slachtoffer belang heeft bij de aanwezigheid van de verdachte. Dit wordt echter niet onderbouwd, niet met onderzoeksgegevens en niet door het standpunt van Slachtofferhulp Nederland, op basis van hun contacten met slachtoffers. Alleen de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers toonde zich een voorstander van deze verschijningsplicht. Mogelijk is de behoefte van nabestaanden, of in elk geval van degenen daarvan die zich hebben georganiseerd, anders dan de behoefte van degenen die zelf slachtoffer zijn geworden. Is daar onderzoek naar gedaan? En is overwogen om de verschijningsplicht alleen te laten gelden voor voltooide levensdelicten?
Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen blijkt dat er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn over het probleem dat de verschijningsplicht zou moeten oplossen. Er is niet bekend hoe vaak het spreekrecht wordt uitgeoefend, hoe vaak verdachten daarbij wel of niet aanwezig zijn en wat slachtoffers daarvan vinden. De regering zegt dat dit zal worden meegenomen in de evaluatie van de wet, maar dat lijkt ons de omgekeerde wereld. Je maakt een wet om een probleem op te lossen en je gaat niet een wet evalueren om te zien of er eigenlijk wel een probleem was. Graag een toelichting van de minister.
En is het praktisch nut van de voorgestelde verschijningsplicht niet beperkt, nu de rechter kan besluiten van de verschijningsplicht af te zien en dus het laatste woord heeft? Wij zien dat als een klein lichtpuntje in een tijd waarin er ook de nodige wetsvoorstellen langskomen waarin de rechter geen beoordelingsvrijheid meer kent, maar we vragen ons af of het hiermee niet alsnog symboolwetgeving wordt.
Tot slot op dit punt. In antwoord op onze schriftelijke vragen heeft de regering toegegeven dat het wetsvoorstel een omissie bevat, nu geen uitzondering wordt gemaakt voor de verschijningsplicht voor minderjarige verdachten ex artikel 345, lid 2. De regering heeft al toegezegd dit te gaan repareren. Is er een wetsvoorstel gevonden waarin dit wordt meegenomen? Kan de regering toezeggen dat de verschijningsplicht niet in werking zal treden zolang deze noodzakelijke reparatie niet heeft plaatsgevonden?
Voorzitter. Ik kom op het spreekrecht van slachtoffers of nabestaanden bij de verlengingszittingen tbs en PIJ. De regering geeft aan het van belang te vinden de kleine groep slachtoffers of nabestaanden die behoefte heeft op een dergelijke zitting te spreken een stem te geven. De regering zegt ook, het aangewezen te achten dat een slachtoffer de gelegenheid krijgt zich uit te spreken over de voorwaarden die een confrontatie met een tbs-gestelde in de toekomst kunnen verminderen. Dit zijn echter twee verschillende dingen. Voor zover de behoefte om in persoon te spreken op een tbs-verlengingszitting bestaat, is die waarschijnlijk breder dan om alleen iets te zeggen over de voorwaarden. Kan de minister iets meer vertellen over de reikwijdte van die behoefte?
De tekst van het voorstel heeft het niet over een breed onbeperkt spreekrecht — terecht, wat ons betreft — maar beperkt het expliciet tot de voorwaarden die het slachtoffer of de nabestaande raken. Mijn fractie onderkent dat het voor slachtoffers en nabestaanden van belang kan zijn hun wensen en behoeften met betrekking tot die voorwaarden kenbaar te kunnen maken. We hebben het dan vooral over een contactverbod en een locatieverbod. Wij zijn er echter niet van overtuigd dat spreekrecht op een verlengingszitting hiervoor het juiste middel is. Slachtoffers en nabestaanden hebben ingevolge het wetsvoorstel alleen spreekrecht wanneer op de verlengingszitting de voorwaarden waaronder de beëindiging van de verpleging van overheidswege kan plaatsvinden, inhoudelijk worden besproken. Als er geen bespreking van voorwaarden van een mogelijke voorwaardelijke beëindiging plaatsvindt, is er dus geen spreekrecht. Hoe wordt dat in de praktijk vormgegeven? Ik neem aan dat slachtoffers en nabestaanden niet standaard zullen worden uitgenodigd voor een verlengingszitting; dat zou immers tot een desillusie bij slachtoffers en nabestaanden kunnen leiden wanneer ze toch niet mogen spreken. Maar hoe dan wel? Gaat het Openbaar Ministerie alleen wanneer is voorzien dat het over een voorwaardelijke beëindiging zal gaan, de slachtoffers en nabestaanden uitnodigen? Of worden ze standaard niet uitgenodigd, en wordt de zitting aangehouden voor het oproepen van slachtoffers of nabestaanden als de optie van de voorwaardelijke beëindiging aan de orde komt? Dat laatste wordt vanochtend gesuggereerd door de procureur-generaal Rinus Otte in een interview met Trouw. En is het eigenlijk de bedoeling dat slachtoffers en nabestaanden alleen gedurende het uitoefenen van het spreekrecht aanwezig zijn bij de verlengingszitting, of gaan zij de hele zitting bijwonen? En hoe verhoudt dat laatste zich dan tot het besloten karakter van deze zittingen en de privacy van de tbs-gestelde? En mede in het licht van dit alles: waarom is er voor het kenbaar maken van de wensen over de voorwaarden eigenlijk gekozen voor het spreekrecht? Zou het niet veel beter zijn om het OM de opdracht te geven om de wensen van slachtoffers en nabestaanden ten aanzien van contact- en locatieverboden voorafgaand aan de verlengingszitting te inventariseren, zoals dat nu ook al gebeurt waar het de verloven bij detentie betreft? En in dat geval, op die manier vormgegeven, zou dat ook kunnen ten aanzien van het verbinden van voorwaarden, zoals een contactverbod, aan het verlenen van verlof vanuit de tbs door het ministerie van Justitie; iets waar dit wetsvoorstel helemaal niets voor regelt.
Tot slot. Het wetsvoorstel regelt ook het spreekrecht bij een aanpassing van de proeftijd of de voorwaarden na een deels voorwaardelijke veroordeling, in artikel 6.6.19. Ik kan vanuit de praktijk bevestigen dat er op dit punt inderdaad iets moet gebeuren, zowel ten aanzien van het informeren van slachtoffers als ten aanzien van het bieden van de mogelijkheid om wensen kenbaar te maken. Op dit moment worden slachtoffers door het OM niet geïnformeerd over het verzoek van de verdachte tot aanpassing van de voorwaarden, ook niet als dat het locatie- en contactverbod betreft. Ik heb hierover navraag gedaan bij het OM in een zaak van mij waarbij dat speelde, en toen kreeg ik als antwoord: het slachtoffer moet volgens de wet worden geïnformeerd over de einduitspraak, artikel 51a, lid 1, sub g, over de invrijheidstelling van de verdachte of veroordeelde, en de beschermingsmaatregelen die in dat kader worden genomen, 51 ac, lid 4 en 5. Maar nergens is geregeld dat het slachtoffer wordt geïnformeerd over verzoeken tot wijziging van de voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling. En het slachtoffer wordt dus ook niet geïnformeerd, zelfs niet als dat voorwaarden zijn ter bescherming van het slachtoffer, zoals een contactverbod. Het is zeker wenselijk dat een slachtoffer of nabestaande zich mag uiten over een wijziging van de voorwaarden die zijn of haar belangen raakt, maar wie informeert het slachtoffer over het verzoek tot zo'n wijziging? Is de minister bereid om die informatieplicht ook expliciet vast te leggen in artikel 51 ac, in aanvulling op de mogelijkheid om de wens kenbaar te maken?
Voorzitter. Uit mijn bijdrage blijkt dat wij in het voorstel een aantal positieve en een aantal problematische voorstellen zien. Ook hebben wij nog de nodige vragen. We zien de beantwoording met belangstelling tegemoet, waarna wij een eindafweging zullen maken.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan geef ik het woord aan de heer Janssen van de fractie van de SP.
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter. Het wetsvoorstel dat hier voorligt, stelt mijn fractie voor een groot dilemma, niet omdat de SP het niet wil opnemen voor de rechten van slachtoffers — dat doen we met overtuiging en dat doen we al heel lang — maar omdat dit weer een wet van deze minister voor Rechtsbescherming is waarin hij een veelvoud aan ongelijksoortige wijzigingen in één wet giet. Bij stemming in de Tweede Kamer heeft de SP dan ook aangegeven dat zij geacht wenste te worden tegengestemd te hebben bij artikel I, onderdelen G tot en met J, L, M en P, over de verschijningsplicht, een heel belangrijk onderdeel van deze wet. Maar in de Eerste Kamer kunnen wij alleen ja of nee zeggen tegen het wetsvoorstel als geheel. Daarmee staan we voor de vraag of we in onze ogen slechte onderdelen van een wetsvoorstel kracht van wet moeten laten krijgen, hoe positief we ook over de rest kunnen zijn.
De verschijningsplicht is ook voor de SP-fractie in de Eerste Kamer een belangrijk principieel punt. Ik zal daar het grootste gedeelte van mijn bijdrage aan wijden. De verschijningsplicht van een verdachte is ingegeven door een afspraak in het regeerakkoord. De minister begint er zo ongeveer de memorie van toelichting mee. In de tweede alinea staat: "In eerste instantie strekt dit voorstel tot invoering van een verschijningsplicht voor de voorlopig gehechte verdachte die wordt verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf, een maatregel die is aangekondigd in het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst 2017-2021." Maar er is ook een modernisering van het Wetboek van Strafvordering op komst, waarin dit ook aan de orde wordt gesteld. Maar het zorgvuldig in samenhang behandelen van alle wijzigingen in het Wetboek van Strafvordering is blijkbaar een brug te ver. Ik citeer de memorie van toelichting weer: "Vanwege het belang van een voortvarende uitvoering van het regeerakkoord en het realiseren van deze maatregelen binnen deze kabinetsperiode, vind ik het passend deze maatregelen separaat van het moderniseringstraject voor te stellen." Zo steekt de vork dus in de steel. Een voortvarende uitvoering van het regeerakkoord, en niet de zorgvuldigheid van de samenhangende wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering, lijkt leidend. Op dat punt wil ik graag een reactie van de minister.
De in het regeerakkoord opgenomen verschijningsplicht dateert van 10 oktober 2017. De ambtsvoorganger van deze minister had er bij brief van 30 juni 2017, drie maanden daarvoor, voor gekozen om juist af te zien van de invoering van een verschijningsplicht, omdat in overleg met het Openbaar Ministerie was gebleken dat het slachtoffer eerder opziet tegen de verschijning van de verdachte dan dat het slachtoffer behoefte heeft aan een verplichte verschijning. Ik citeer de minister voor Rechtsbescherming, uit de memorie van toelichting: "De vraag die in enkele adviezen is gesteld, is waarom het standpunt van regeringswege op dit punt is gewijzigd. De reden daarvoor is dat ik de wenselijkheid van een verschijningsplicht vanuit verschillende perspectieven opnieuw heb doordacht." Dus: dat ík, de minister voor Rechtsbescherming, de wenselijkheid van de verschijningsplicht vanuit verschillende perspectieven opnieuw heb doordacht.
Heeft de minister voor Rechtsbescherming — begrijp ik dat nu goed? — in de laatste maanden dat hij staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was, het standpunt van zijn ambtsvoorganger nog eens vanuit alle perspectieven doordacht, voor het geval er in een nieuw kabinet een minister voor Rechtsbescherming zou komen en hij dat zou worden? Heeft hij er persoonlijk voor gezorgd dat de volgende passage in het regeerakkoord kwam op 10 oktober 2017? "Er wordt ingezet op een verplichting voor verdachten van zware gewelds- en zedenmisdrijven die in voorlopige hechtenis zitten, ter zitting te laten verschijnen. Dit draagt bij aan het voorkomen van recidive en vergroot het delictsbesef. De wens van het slachtoffer hieromtrent zal evenwel altijd centraal dienen te staan." Of maakt de minister in de memorie van toelichting zijn rol veel groter dan die in werkelijkheid was en voert hij gewoon het regeerakkoord uit?
Maar dan zou ik zeggen: zeg dat dan gewoon, want zo roept de minister toch de schijn van grootspraak over zichzelf af. De verschijningsplicht klinkt stoer en de principiële bezwaren van veel betrokken partijen zijn de prullenbak ingegaan. De politie reageerde niet eens meer inhoudelijk op de verschijningsplicht en verwees alleen naar wat ze er eerder al over hadden gezegd bij de consultatie over de wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Anderen gingen er inhoudelijk nog wel op in. De Raad voor de rechtspraak: "De introductie van een verschijningsplicht wordt sterk ontraden." De adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse orde van advocaten: "De ACS adviseert af te zien van het introduceren van de verschijningsplicht." Het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie: "Bij elkaar levert dit de slotsom op dat het college adviseert om het voorstel voor een verschijningsplicht voor de verdachte te schrappen." De Afdeling advisering van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming: "Op grond van deze overwegingen acht de afdeling invoering van de verschijningsplicht ongewenst." Daar staat tegenover dat de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers ronduit voorstander is. Ik kan daar ook zeker begrip voor opbrengen. Ik kom daar later nog op terug. Slachtofferhulp Nederland stelt voor om de wens van het slachtoffer centraal te stellen en enkele gedetineerde verdachten te verplichten aanwezig te zijn tijdens uitoefening van het spreekrecht indien het slachtoffer dit zelf wil. Ik lees dit als "nee, tenzij". Dat is iets anders dan het "ja, tenzij" in het voorstel van de minister. En Slachtofferhulp Nederland legt de vinger overigens terecht op een andere zere plek, namelijk dat er in de praktijk bij uitspraken in strafzaken vaak alleen het dictum wordt voorgelezen. Slachtofferhulp Nederland wijst erop dat juist het voorlezen van de overwegingen die tot het dictum aanleiding geven positief kunnen bijdragen aan begrip bij en verwerking door het slachtoffer. Slachtofferhulp Nederland staat positief tegenover de invoering van de verschijningsplicht voor de gedetineerde verdachte bij de uitspraakzitting, maar wijst wel terecht op het zojuist genoemde punt. Graag een reactie van de minister op dat punt. Maar alle adviezen om van de verschijningsplicht af te zien hebben niet geleid tot een wijziging van de opvatting van de minister.
Daar komt nog bij dat de uitvoering volledig uit het oog lijkt te zijn verloren. We lazen het gisteren in een interview met een vertegenwoordiger van het College van procureurs-generaal. Collega De Boer wees er ook al naar. Ze krijgen twee maanden om de boel op orde te krijgen en het uit te gaan voeren. Twee maanden. Normaal is het een jaar of twee jaar, maar ze krijgen nu twee maanden. Alle rapporten lezend over de zorgvuldigheid van de uitvoering — er is meer oog voor de uitvoering, alle rapporten wijzen erop — wil ik weten hoe de minister dit duidt.
Voorzitter. De oorzaak van dit gehannes met het spreekrecht ligt natuurlijk in de volstrekt onlogische plek die het spreekrecht in ons strafrecht in de jaren heeft gekregen. Het wordt uitgeoefend tegen een verdachte, niet tegen een bewezen verklaarde schuldige. Daarmee komt onvermijdelijk de onschuldpresumptie in het geding. Het is gekunsteld en doet naar de mening van mijn fractie afbreuk aan de zuiverheid van het strafproces. Een potentieel onschuldige verdachte dient niet als dader te worden aangesproken. De minister maakt in zijn memorie van toelichting heel erg duidelijk hoe hellend dit vlak is. De minister geeft in de memorie van toelichting de volgende motivering waarom in het regeerakkoord dat hij uitvoert, is gekozen voor een verschijningsplicht: "Het wordt bovendien van groot belang geacht dat verklaring daarover ten overstaan van verdachte kan worden afgelegd. Hiermee kan ook een bijdrage worden geleverd aan de speciale preventie. Reeds bij invoering van het spreekrecht werd opgemerkt dat door het aanhoren van het slachtoffer het delictsbesef van de kant van de verdachte kan worden vergroot. Het luisteren naar de verklaring van het slachtoffer kan bij verdachte inscherpen welke schade het ten laste gelegde heeft berokkend. Daarmee wordt het de verdachte bovendien duidelijk dat het feit niet alleen in abstracte zin schade heeft aangericht, maar ervaart en realiseert hij zich ook dat daarbij mensen van vlees en bloed zijn betrokken die soms nog lange tijd na het plaatsvinden van het strafbare feit de gevolgen ervan ondervinden en daarmee moeten leren omgaan." Als we nu eens uitgaan van een onschuldige verdachte, wat zegt de minister van Rechtsbescherming hier dan nu eigenlijk? Hoe draagt het spreekrecht tegen een onschuldige verdachte bij aan preventie? Hoe moet het delictsbesef bij een onschuldige verdachte worden vergroot door het spreekrecht? Wat moet een onschuldige verdachte met het inscherpen welke schade er is aangericht? Hoe moet een onschuldige verdachte ervaren dat hij of schade heeft aangericht aan mensen van vlees en bloed? De schuldpresumptie druipt er dan vanaf. De minister voor Rechtsbescherming dient de hoeder van de onschuldpresumptie te zijn, maar op deze manier is hij dat niet. Hij is daar door vele partijen op gewezen, maar toch ligt er nu dit voorstel.
Voorzitter. Als je daadwerkelijk het spreekrecht en de rechten van slachtoffers en nabestaanden wilt versterken, dan moet je naar de mening van mijn fractie naar een andere indeling van het strafproces. Het spreekrecht over de daad en alles wat die daad teweeg heeft gebracht, hoort zich naar de mening van mijn fractie te richten tot een schuldig verklaarde dader. Ik deed hier in 2011 in de Tweede Kamer al een voorstel voor, ondersteund door slachtofferorganisaties. Af en toe duikt het onderwerp weer eens op, maar het heeft nog niet tot resultaat geleid, ook niet bij wat nu, in de aanloop naar de herziening van het Wetboek van Strafvordering, wordt besproken. Ik betreur dat, omdat het een einde kan maken aan de imperfectie in onze strafrechtspraak.
De uitbreiding van het spreekrecht in 2016 is meer en meer gaan wringen in ons strafproces. Met iedere uitbreiding wordt dat wringen duidelijker. De minister verwijst dan naar het WODC-rapport uit 2013, maar het beperkte spreekrecht uit 2013 is sinds 2016 aanzienlijk uitgebreid. Mochten slachtoffers en nabestaanden het eerst bijna over niets hebben, sinds 2016 mogen ze het bijna over alles hebben. Dat wringt meer en meer. Ziet de minister dat ook? Want het gaat hier om een principieel punt. De minister antwoordt in de schriftelijke beantwoording dat uit het onderzoek bleek dat een tweefasenproces mogelijk een aantal voordelen heeft en dat hiertegenover nadelen staan, zoals mogelijk verlies van zittingscapaciteit en een negatief effect op de werklast en de doorlooptijden. De wetgever heeft toen — in 2013 — besloten om niet over te gaan tot de invoering van twee fasen en de regering ziet geen reden om dit besluit te heroverwegen. Ik schrik ervan dat de minister voor Rechtsbescherming, wiens bestaansrecht is gelegen in het bewaken en verdedigen van de principes van ons rechtssysteem, niet verder komt dan verwijzen naar zittingscapaciteit en werklast. Met die redenering kun je ieder rechtsprincipe onderuithalen. We staan voor onze principes. Tenminste, als ze passen binnen het budget. Dat mag toch geen argumentatie zijn?
Het verregaande uitbreiden van het spreekrecht in 2016, waardoor het spreekrecht in het strafproces is gaan wringen, en het ontbreken van een uitvoeringstoets op een mogelijk tweefasenproces in de praktijk, bijvoorbeeld alleen bij ernstige gewelds- en zedendelicten, maken voor mijn fractie een update van het WODC-onderzoek uit 2013 meer dan wenselijk, zeker gelet op de aanstaande vernieuwing van het Wetboek van Strafvordering. Mijn vraag aan de minister is dan ook: is hij hiertoe bereid? Het gaat er dan niet om het hele onderzoek opnieuw te doen, maar gelet op de wijzigingen in 2016, verdient het onderzoek uit 2013 nadrukkelijk een update.
Voorzitter. Er zijn nog een aantal punten die verder aan de orde komen. Ik kan daar kortheidshalve over zeggen dat wij ons daar best in kunnen vinden. We hebben zeker wel zorgen over de uitvoering. In combinatie met de twee maanden die nu gegeven zijn, vinden wij dat veel te kort. Ik vind echt dat we op die punten beter moeten kijken naar de uitvoering, zoals bij het spreekrecht: is dat nog op de goede plek of kunnen we dat beter doen? De minister is daar in zijn schriftelijke beantwoording op ingegaan, maar ik vind dat niet echt overtuigend.
Voorzitter. Een kort punt dat raakt aan dit debat en dat we hier ook bij zouden moeten betrekken, is het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Ik ben blij met het antwoord van de minister bij de schriftelijke voorbereiding op de vraag van de SP hoe vaak die hardheidsclausule, sinds de introductie in 2011 in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, is gebruikt. Dat blijkt in ieder geval vanaf 2016 26 keer te zijn; van daarvoor zijn er helaas geen cijfers. Ik heb hiernaar gevraagd omdat dit een wijziging is geweest; een amendement dat is voortgekomen uit de praktijk. Bij bijeenkomsten van verenigingen van nabestaanden en slachtoffers, die ik destijds samen met onder anderen mijn collega's Van der Steur en Van Toorenburg bezocht, kwamen dit soort verhalen naar boven. Mensen zeiden: ja, ze willen ons wel uit het schadefonds vergoeden, maar er is geen hardheidsclausule en dus mag het niet. Die is er toen gekomen. Ik zou iedereen willen aanraden vooral ook die bijeenkomsten te bezoeken. Daar hoor je de verhalen. Daar hoor je waar het knelt. Dat is de realiteit en daar kunnen we met elkaar wat aan doen.
Voorzitter, afrondend. Mijn fractie denkt dat het beter is om de wijzigingen die nu ter meerdere glorie van de uitvoering van het regeerakkoord, zoals de minister zelf schrijft, uit de herziening van het Wetboek van Strafvordering gehaald zijn, in een keer zorgvuldig en in samenhang te behandelen. Als je werkelijk het beste voorhebt met de rechten van slachtoffers, dan moet zorgvuldigheid vooropstaan. Met name de in dit voorstel opgenomen verschijningsplicht zal voor mijn fractie zwaar wegen bij het kunnen geven van onze steun aan dit wetsvoorstel, nu het in de Eerste Kamer alles of niets is. Daaraan is onlosmakelijk de gevraagde update van het WODC-onderzoek uit 2013 verbonden.
De afweging van mijn fractie zegt niets, maar dan ook helemaal niets, over de onverminderde inzet waarmee wij ons zullen blijven inspannen om slachtoffers en nabestaanden een stem en een positie te geven. Maar dat moet wel binnen de regels van een zorgvuldig strafproces, waarbij de Eerste Kamer de kwaliteit van wetgeving voorop moet stellen, en een uitvoering die door de uitvoerders zorgvuldig voorbereid kan worden. Dat is ons toetsingskader, hoezeer de positie van slachtoffers en nabestaanden ons ook aan het hart gaat.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen.
De heer Dittrich i (D66):
Ik wil even helemaal terug naar het begin van het betoog van de heer Janssen, waar hij zei dat de SP in de Tweede Kamer aantekening heeft gevraagd bij de verschijningsplicht. Hoe moet ik dat wetstechnisch gezien zien? De SP heeft voorgestemd en aantekening gevraagd voor een onderdeel. Wat heeft dat voor inhoud?
De heer Janssen (SP):
Materieel heeft het geen enkel effect, anders dan dat het buitengewoon duidelijk is. In de Tweede Kamer kun je ook stemming per artikel aanvragen. Er had stemming per artikel aangevraagd kunnen worden. Als je weet dat een meerderheid voor het wetsvoorstel is, dan kun je dat hele circus doorgaan, maar je kunt ook zeggen: wij willen geacht worden tegen dat onderdeel gestemd hebben, omdat wij het niet eens zijn met dat deel. Dat kunnen we hier niet doen. Een paar maanden geleden hebben we het hier met elkaar uitgedokterd en toen kwam ik erachter dat het niet kan. Je zegt hier ja tegen alles of niets. Volgens het reglement van orde in de Tweede Kamer doe je dat, in de volgorde van de stemmingen, uiteindelijk over het hele wetsvoorstel. Daar is de afweging gemaakt tussen de plussen en de minnen en toen heeft de Tweede Kamerfractie besloten om voor het hele wetsvoorstel te stemmen. De fractie van uw partij in de Tweede Kamer heeft daar een andere afweging in gemaakt. Wij worstelen hier ontzettend mee, omdat het voor ons, vanuit een andere rol in de Eerste Kamer, een heel principieel punt is.
De heer Dittrich (D66):
Dat begrijp ik volkomen. Maar stel je nu eens voor dat fracties allemaal voor het wetsvoorstel stemmen en vervolgens allemaal aantekening vragen dat ze tegen de verschijningsplicht zijn. Dat is voor mensen in de praktijk natuurlijk heel verwarrend. Is het wetsvoorstel nou aangenomen en is het deel van die verschijningsplicht nou aangenomen of niet? Ik begrijp uw antwoord. Wij hebben gewoon voorgestemd, zij het dat we dat onderdeel heel vervelend vinden.
De heer Janssen (SP):
Als er een meerderheid zou zijn geweest die de verschijningsplicht niet gewenst had, dan hadden de fracties in de Tweede Kamer per artikel moeten stemmen. Als dat door een meerderheid aanvaard was, dan hadden ze dat aan moeten vragen. Dan hadden ze per artikel kunnen stemmen en dan hadden ze dat artikel weg kunnen stemmen. Dan had het geen onderdeel meer uitgemaakt van het totale wetsvoorstel waar uiteindelijk over gestemd zou worden. Maar die meerderheid was er niet.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.
De heer Dittrich i (D66):
Voorzitter. Namens de fractie van D66 wil ik de heer Hiddema graag van harte feliciteren met zijn beëdiging.
Voorzitter. Ik wil u terugnemen naar 2004. In de Eerste Kamer mocht ik als Tweede Kamerlid het door mij geschreven initiatiefwetsvoorstel "Spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden" verdedigen. Daags voor de plenaire behandeling publiceerde de NVVR een brief, op 21 april 2004. De rechters waarschuwden de Eerste Kamer: als het spreekrecht wordt ingevoerd, krijgt het slachtoffer een eigenstandige positie en dan kunnen er zomaar discussies in de rechtszaal gaan ontstaan. De NVVR vond het beter dat we het slachtoffer niet in de rechtszaal zouden horen en stelde dat een schriftelijke verklaring voldoende is. In de fase voor de zitting kon het slachtoffer met de officier van justitie praten en die zou dan tijdens de zitting over het slachtoffer kunnen rapporteren.
Die behandeling in de Eerste Kamer zal ik niet licht vergeten. Hier werd me het vuur na aan de schenen gelegd, want waarom zouden we de orde in de rechtszaal in gevaar brengen? De fracties van het CDA, GroenLinks, de ChristenUnie en de SGP stemden dan ook tegen mijn initiatiefwetsvoorstel. Zij vonden een spreekrecht te ver gaan. De schriftelijke slachtofferverklaring waarmee toen geëxperimenteerd werd, vonden ze voldoende. Gelukkig was er natuurlijk wel een meerderheid voor. Het was een beperkt spreekrecht. Het slachtoffer mocht eigenlijk alleen maar praten over de impact die het misdrijf op zijn leven had gehad. Ook al was het een beperkt spreekrecht, het was desalniettemin een revolutie in het strafrecht, zo zeiden de rechters, het Openbaar Ministerie en de advocatuur, want niet alleen de verdachte, maar ook diens slachtoffer zou voortaan als procesdeelnemer aan bod komen tijdens de zitting.
Voorzitter. We zijn nu zestien jaar verder. Het wettelijk spreekrecht heeft goed uitgepakt, voldoet aan een behoefte en verstoort de orde tijdens de zitting meestal niet. In de loop der jaren is het overigens steeds verder uitgebreid. Het slachtoffer mag nu ook praten over de bewijslast, de bewijsvraag, de strafsoort en de strafmaat. Bovendien is in 2016 de kring van spreekrechtgerechtigden uitgebreid.
Wat kan het eigenlijk verkeren, want de tegenstanders van toen zijn nu pleitbezorgers van een nog veel verdergaande verruiming en de voorstanders van weleer stemden tegen dit wetsvoorstel. Laat ik twee fracties eruit nemen. GroenLinks in de Tweede Kamer haalde het voorbeeld aan van Duitsland en zei daar dat het slachtoffer in Nederland eigenlijk ook een "Nebenanklage" zou moeten kunnen doen. Het slachtoffer wordt in dat Duitse model een surrogaatofficier van justitie die een straf tegen de verdachte kan eisen. De minister wilde zo ver niet gaan — gelukkig, zeg ik erbij — omdat dat ons stelsel van het strafproces, in essentie een aanklacht van het Openbaar Ministerie namens de samenleving en dus ook namens het slachtoffer tegen de verdachte, wezenlijk zou veranderen.
Dan de fractie van D66. Zestien jaar geleden was de Tweede Kamerfractie een groot voorstander van de uitbreiding van slachtofferrechten. Wij vonden dat het slachtoffer zelf moest kunnen spreken over wat de verdachte hem of haar eventueel had aangedaan. Waarom zou je dat overlaten aan het Openbaar Ministerie of aan de rechter? Wij vonden dat het slachtoffer dat zelf moest doen. In die jaren moesten we veel frisse tegenwind overwinnen om via initiatieven nieuwe piketpalen te slaan in het strafrecht en het strafproces. Denk aan de verruimde toepassing van DNA in het strafrecht, spreekrecht voor slachtoffers, opheffing van de verjaringstermijn bij moord — een initiatiefwetsvoorstel dat ik samen met collega Rietkerk van het CDA door de Tweede en Eerste Kamer heb gebracht — en strafbaar stellen van stalking, van belaging. Maar bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer stemde de fractie van D66 als enige fractie in de Tweede Kamer tegen, want de fractie had bedenkingen tegen de verschijningsplicht van de verdachte, zowel bij de inhoudelijke zittingen als bij de uitspraakzitting. De fractie vond dat de titel van het wetsvoorstel eigenlijk de lading niet dekte. De wet heet "Wet uitbreiding slachtofferrechten", maar de verschijningsplicht van de verdachte heeft daar niet zo veel mee van doen, vond de fractie van D66 in de Tweede Kamer. Ik ga daar zo meteen verder op in.
Ik geloof dat mevrouw De Boer ook al zei dat er een aantal dingen zijn die in dit wetsvoorstel geregeld worden. Het eerste deel van het wetsvoorstel verankert het moment van het spreekrecht op de zitting, namelijk voor het requisitoir. Daarna kan de rechter het Openbaar Ministerie en de verdediging desgewenst de gelegenheid geven om nog op de verklaring van het slachtoffer te reageren. De rechter kan dan, indien nodig, wat vragen stellen. Op de zitting kan dus maatwerk worden geleverd, maar het moment van het spreekrecht staat vast. Dat is dan ook voor iedereen in Nederland duidelijk: na de feitelijke behandeling en voor het requisitoir van het Openbaar Ministerie. Kortheidshalve zeg ik dat wij dat onderdeel steunen.
Vervolgens wordt in dit wetsvoorstel de kring van spreekrechtgerechtigden uitgebreid. Met de komst van samengestelde families zijn er situaties dat ook stiefouders of pleegbroers- en zussen van het spreekrecht gebruik willen maken, bijvoorbeeld als een familielid is vermoord. Wij zijn het met de regering eens dat de kring kan worden uitgebreid.
Dan is er met algemene stemmen een amendement aangenomen dat regelt dat er bij beide Kamers een algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen, waarin wordt bepaald welke privacygevoelige gegevens van het slachtoffer uit het strafdossier worden gehaald. Het Openbaar Ministerie beslist welke gegevens dat zijn. Te denken valt aan het adres, telefoonnummer en burgerservicenummer van het slachtoffer dat aangifte van een misdrijf heeft gedaan. De minister moet nog aan de uitwerking van zo'n AMvB beginnen. We zijn benieuwd hoe deze op zichzelf gerechtvaardigde wens in de praktijk kan worden uitgevoerd zonder problemen, vertragingen en administratieve rompslomp voor de strafzaak. Slachtoffers hebben er ook belang bij dat er snel recht wordt gedaan in hun zaak. En dat kan weleens op gespannen voet staan met het opschonen van het strafdossier. Kan de minister aangeven hoe de adviesorganen hebben gereageerd op het aangenomen amendement? Lukt het om een verstandige aanpak te introduceren?
Ik heb nog meer vragen over dit onderdeel. Stel, de officier van justitie haalt bepaalde gegevens van het slachtoffer uit het dossier, omdat hij denkt dat de rechter deze gegevens redelijkerwijs niet nodig heeft om tot een beslissing te komen. Weet de verdediging dat deze gegevens uit het dossier zijn gehaald? Heeft het Openbaar Ministerie daar een informatieplicht over? Wat gebeurt er als ter zitting blijkt dat bijvoorbeeld het adres van het slachtoffer relevant is in verband met de plaats van het delict? Heeft de officier van justitie door het weghalen van de gegevens de verdediging dan misschien op achterstand gezet? Is dat in strijd met de beginselen omtrent de equality of arms en een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Is er een mogelijkheid voor de verdediging om de beslissing van de officier van justitie tot weglating van de gegevens aan te vechten? Wat gebeurt er als de rechter die gegevens wel relevant acht? Volgt daar dan een sanctie op, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie? Of, als dat te streng wordt geacht, welke mogelijkheden heeft de rechter dan om dit te redresseren? Kan de rechter dan de opname van de gegevens in het dossier gelasten? Zo, ja, op basis van welke wettelijke grondslag kan de rechter dit gelasten?
Voorzitter. Mijn fractie heeft dus zorgen over de uitvoerbaarheid van dit onderdeel van het wetsvoorstel dat bij amendement is ingevoegd. Ik wil aan de minister vragen of hij kan toezeggen dat hij echt de tijd neemt voor het daadwerkelijke opstellen van de AMvB, dat hij eerst in de praktijk een impactanalyse laat verrichten en dat hij de beide Kamers laat weten hoeveel het opschonen van het dossier van slachtoffergegevens gaat kosten. Kan de minister tevens toezeggen dat de invoering niet ten koste gaat van het bestaande budget in de hele strafrechtketen? We zouden er overigens ook aan kunnen denken om dit onderdeel van het wetsvoorstel later in werking te laten treden.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Even een vraagje, ook vanuit de praktijk gedacht. De heer Dittrich spreekt over het opschonen van het dossier. Dit wordt ook genoemd in het amendement. Maar gaat het niet veel meer over het niet opnemen van gegevens in het dossier? Volgens mij gaat er als het dossier een keer daar is namelijk gewoon linea recta een bewaringsdossier naar de advocaat van de verdachte en dus ook naar de verdachte, zeker als er sprake is van ernstige feiten met een voorlopige hechtenis. Dan is dat het paard achter de wagen spannen. Hebben we het dus niet veel meer over het zorgen dat bepaalde gegevens niet worden opgenomen in het dossier? En gelden de bezwaren en de vragen die u dan stelt dan ook nog?
De heer Dittrich (D66):
Ja, die vragen gelden dan ook nog. Misschien is "weglaten" een betere term. Het Openbaar Ministerie, waarmee ik contact heb gehad, zegt mij: wij hebben bijvoorbeeld helemaal geen bevoegdheid om tegen de reclassering te zeggen dat ze bepaalde gegevens of kenmerken van slachtoffers uit hun dossier, dat weer in het strafdossier terechtkomt, moeten halen. "Weglaten" is dus misschien een beter woord.
Ten slotte voor wat betreft het onderdeel van het spreekrecht van het slachtoffer zeg ik het volgende. Het wetsvoorstel regelt dat het slachtoffer spreekrecht kan uitoefenen tijdens de verlengingszitting van een opgelegde tbs-maatregel. Dat spreekrecht beperkt zich tot de voorwaarden die direct de belangen van het slachtoffer raken. Hierbij valt te denken aan het contactverbod en het locatieverbod. Ik heb de volgende vraag. Verwacht de minister dat de invoering van dit onderdeel tot uitstel van behandelingen van tbs-zaken gaat leiden, zoals procureur-generaal Otte in zijn interview in Trouw gisteren en vandaag voorspelt?
Op zichzelf kan D66 zich namelijk iets voorstellen bij dit onderdeel van het wetsvoorstel, al rijst wel de vraag hoe slachtoffers van tevoren duidelijk wordt gemaakt dat hun spreekrecht beperkt is en dat zij dus niet ten principale de strafzaak kunnen overdoen. Wij gaan ervan uit dat slachtofferorganisaties, eventueel de advocaat van het slachtoffer, als hij of zij in het vizier is, en het Openbaar Ministerie hierin hun rol zullen nemen. Teleurstelling, desillusie, bij het slachtoffer moet inderdaad worden voorkomen. Daarbij gaat de fractie van D66 ervan uit dat de rechters in hun vonnissen en beschikkingen ook inhoudelijk gemotiveerd zullen reageren op belangrijke geschilpunten die door het slachtoffer zijn opgebracht. Wij constateren uit de stukken dat de minister geen responsieplicht in de wet wil vastleggen, maar zich wel bereid heeft verklaard bij de rechters op een behoorlijke motivering aan te dringen. Wij zijn benieuwd hoe dit zich ontwikkelt. We gaan hier natuurlijk ook nog de hele herziening van het Wetboek van Strafvordering bespreken. Als het nodig is, zullen we daar dan op terugkomen. Maar wij krijgen graag een rapportage over de manier waarop de gesprekken met de beroepsgroep verlopen.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij zedenzaken, geeft de politie aan de aangever van het misdrijf geen kopie van de aangifte mee naar huis. De redengeving is volgens de minister, zo staat in de stukken, als volgt. Het kan de aangever, die vaak ook getuige is, beïnvloeden bij de verdere behandeling van de strafzaak. Het wetsvoorstel regelt dat de afwijzing om zo'n kopie mee te geven inhoudelijk gemotiveerd moet zijn. Op zichzelf is die inhoudelijke motivering een verbetering, als het een echt inhoudelijke, concreet op de zaak toeziende motivering betreft. Maar ik blijf het eigenlijk wel vreemd vinden dat de aangever niet gewoon een kopie van zijn of haar aangifte mee kan krijgen. De aangifte zelf, het verhaal dat de aangever bij de politie doet, is natuurlijk al een bepaalde inkleuring van dat verhaal. Dat geldt bovendien voor de manier waarop de opsporingsambtenaar het opschrijft. Het lijkt alsof wij als overheid de aangever, het slachtoffer, niet helemaal vertrouwen en we daarom de aangifte niet willen meegeven. Kan de minister in dit debat nog eens gedetailleerd uitleggen waarom mensen geen kopie van hun eigen aangifte, van het misdrijf dat hen is overkomen, kunnen meekrijgen?
Voorzitter. Tot slot wil ik ingaan op de verschijningsplicht van de verdachte. Het wetsvoorstel regelt die verschijningsplicht tijdens het onderzoek ter terechtzitting en ook bij de uitspraak. Als eerste reden daarvoor geeft de minister op dat de aanwezigheid van de verdachte de functie van het spreekrecht van het slachtoffer versterkt. Een pregnant voorbeeld daarvan is de behandeling van de strafzaak over de dood van Nicky Verstappen, het 11-jarige jongetje dat tijdens een zomerkamp in Limburg in 1998 werd gedood. Tijdens de rechtszaak vorig jaar maakten zijn moeder en zijn zus gebruik van het spreekrecht. Zij wilden daarbij dat de verdachte, die later veroordeeld werd en dus daarna de dader werd, hen in de ogen keek, terwijl zij hem hun leed voorhielden.
Wat voor mijn fractie belangrijk is, is dat de aanwezigheid van de verdachte bijdraagt aan de waarheidsvinding op de zitting, zodat de rechter, de officier van justitie en de advocaat aan de verschenen verdachte vragen kunnen stellen. De rechter kan zich een beter oordeel over de persoon van de verdachte vormen, als die aanwezig is. Daarnaast is het ook in het belang van de verdachte zelf om aanwezig te zijn, alles te zien en te horen, wellicht zijn advocaat ter plekke nog additionele informatie te geven en te reageren op wat er tijdens de zitting naar voren is gebracht. En inderdaad, voor veel slachtoffers die van hun spreekrecht gebruik willen maken, kan het van belang zijn dat de verdachte aanwezig is en hoort wat de slachtofferverklaring behelst.
Maar moet de verdachte dan verplicht komen, geboeid uit het huis van bewaring worden gesleept naar de zittingszaal tegen zijn zin, terwijl het grootste deel van de verdachten al vrijwillig naar de zitting komt? Ik heb van het Openbaar Ministerie begrepen dat het per jaar om ongeveer 1.500 zaken — het zal een ruwe schatting zijn — gaat waar dit onderdeel van het wetsvoorstel betrekking op heeft, omdat het merendeel van de verdachten al vrijwillig vanuit voorlopige hechtenis naar de zitting komt. De minister heeft naar aanleiding van de kritiek van de adviesorganen wat aanpassingen in de wettekst opgenomen. Artikel 258a, lid 2, regelt nu uitzonderingen op de verschijningsplicht. Hoofdregel is verschijnen, ook bij de uitspraakzitting, maar er zijn uitzonderingen mogelijk. Als de minister dat nog eens toelicht, ben ik benieuwd hoe dat in de praktijk zal uitpakken. We horen vanuit de rechtspraktijk dat dit best weleens logistieke problemen zou kunnen veroorzaken.
Als ik dan kijk — dat moeten wij natuurlijk ook als Eerste Kamerleden doen — naar de redactie van artikel 258a, lid 1, dan merk ik wel op dat het ontzettend moeilijk leesbaar is. De verschijningsplicht geldt niet voor alle misdrijven waarvoor de verdachte in voorlopige hechtenis zit. Er wordt verwezen naar artikel 51e in het Wetboek van Strafvordering. Daarin staan weer artikelen uit het Wetboek van Strafrecht waar het spreekrecht voor geldt. En dan somt lid 1 onder b nog een reeks artikelen uit het Wetboek van Strafrecht op waar de verschijningsplicht voor geldt. Kortom, dit is eigenlijk geen staaltje van fraaie wetgeving. Gaat de minister bij de herziening van het hele Wetboek van Strafrecht in het aparte onderdeel over het slachtoffer, de spreekrechtgerechtigde, dit op een betere manier in de wettekst opnemen?
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, ik heb even gewacht. Het voorbeeld dat de heer Dittrich noemde, is een pijnlijk voorbeeld. Ik wil het dus niet over het voorbeeld van Nicky Verstappen hebben, maar in zijn algemeenheid. Dat vind ik wat passender. Hoe oordeelt de heer Dittrich over de onschuldpresumptie, als er gezegd wordt "wij willen een verdachte in de ogen kunnen kijken, aan kunnen spreken; we willen hem kunnen zien"? Hoe ziet de heer Dittrich dat in relatie tot mijn betoog over de onschuldpresumptie? Want het is wel nog steeds een verdachte. Mijn voorstel is nou juist om dat te verplaatsen naar een strafmaatzitting, waar de schuldige, de schuldig bevondene aangesproken kan worden.
De heer Dittrich (D66):
U hebt het over de tweefasenstructuur. Ja, dat vind ik op zichzelf interessant. In sommige andere landen is het ook zo dat eerst alles gaat over de feiten. En als eenmaal besloten is "de verdachte heeft het gedaan", dan komt er een tweede fase. Die gaat dan meer over de strafmaat en de strafsoort. In dat geval komt het spreekrecht ook om de hoek kijken. Maar die discussie is natuurlijk niet van vandaag of gisteren; die wordt al vele decennia gevoerd. En zij wordt ook gevoerd als het gaat over het requisitoir van het Openbaar Ministerie. Het OM beschuldigt op de zitting iemand van iets. Dan staat ook nog helemaal niet vast dat die persoon hét gedaan heeft of niet. Toch kan dat een sfeer creëren alsof iemand inderdaad al half veroordeeld is. Daarom gaat het ook veel meer over de proceshouding. Dat heeft de minister ook in de stukken gezet en ik ben het daar ook wel mee eens. Het gaat veel meer over de proceshouding die rechters, officieren van justitie en anderen moeten aannemen om te laten zien dat die onschuldpresumptie er is. Pas op het moment van de uitspraak wordt iemand schuldig bevonden en pas dan kan hij als dader worden gekenschetst.
De heer Janssen (SP):
Zeker, maar dat zijn de professionals, die ervoor zijn opgeleid, die zijn getraind en die er ervaring mee hebben. Het zijn niet degenen die als slachtoffer, als nabestaande, naar wij hopen eenmalig in zo'n rechtszaak verwikkeld raken over ernstige zeden- en geweldsdelicten. Hoor ik de heer Dittrich zeggen dat hij, nu we toch richting herziening van het Wetboek van Strafvordering gaan, dit op zich een interessante gedachte vindt? Vindt hij dat het weleens goed zou zijn om te weten, via een update, wat het nou eigenlijk zou betekenen? Er is wel gezegd dat het ten koste kan gaan van de zittingscapaciteit. Vindt de heer Dittrich het een interessante gedachte dat het via een uitvoeringstoets ook helder wordt wat het dan betekent, zodat we die principiële kwestie eventueel kunnen betrekken bij de discussie rond de herziening van het Wetboek van Strafvordering?
De heer Dittrich (D66):
Nou ja, er is natuurlijk al onderzoek gedaan naar die tweefasenstructuur. Ik hoor dat u het nu hebt over een update. Je kunt natuurlijk elke paar jaar een update vragen, maar de rechtspraktijk kan op zichzelf goed uit de voeten met hoe ons wetboek in elkaar zit en met wat er ook staat in het voorstel voor de herziening van het hele Wetboek van Strafvordering. En daar voeg ik nog aan toe: stel dat een slachtoffer op de zitting te veel uit zijn of haar slof schiet, de verdachte van van alles gaat beschuldigen en noem het maar op. Dan hebben we natuurlijk altijd nog de zittingsrechter. Hij kan zeggen: dit gaat te ver, ik ontneem u het woord want dit past niet op dit moment. Dat zijn allerlei mogelijkheden die al in het wetboek staan. Heel soms wordt daar gebruik van gemaakt, maar meestal gaat het gewoon goed.
De heer Janssen (SP):
Zeker. Je kunt iedere paar jaar een update maken. Maar mijn update is gekoppeld aan het feit dat het spreekrecht in 2016 zo enorm uitgebreid is. Want in 2013, toen dat onderzocht werd, gold er een heel ander spreekrecht. Mijn betoog is dus juist dat het veel meer gaat wringen naarmate we bij verdere uitbreiding van de rechten van het slachtoffer komen. Zou het dan niet zuiver zijn te onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn, al was het maar vanwege de discussie die we met elkaar voeren? Zijn er verbeteringen mogelijk? Dat is toch ook iets waar je naar zoekt bij een herziening? Dat wil je toch in beeld hebben? We hebben dat nu niet in beeld door steeds te verwijzen naar het onderzoek dat is gebaseerd op het beperkte spreekrecht in 2013.
De voorzitter:
De heer Dittrich, tot slot.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb er helemaal geen bezwaar tegen als er wetenschappers zijn die zeggen: we gaan dit nog eens onderzoeken. Ik weet even niet de tijdlijn die geldt voor de herziening van het Wetboek van Strafvordering. Ik verwacht in ieder geval niet dat we die herziening voor de zomer hier in de Eerste Kamer zullen bespreken. Dus dit lijkt me een heel goed voorstel als het op de een of andere manier een beetje gelijk op kan gaan en we dit er allemaal bij kunnen betrekken. Daar heb ik geen bezwaar tegen.
Voorzitter, ik ga afronden. Vanwege de coronamaatregelen hebben de gerechten in Nederland noodgedwongen veel met videoverbindingen moeten werken. Dat is overigens niet louter negatief beoordeeld door degenen die daarmee moesten werken. Er zijn immers ook pluspunten. Denk bijvoorbeeld aan het uitsparen van vervoerbewegingen van het busje van het huis van bewaring naar de rechtbank en dergelijke. Ik heb de volgende vragen daarover aan de minister. Welke mogelijkheden ziet de regering om video- of televerhoren op afstand in dit kader mogelijk te maken? En we hebben het over de verschijningsplicht. Wordt die afgezwakt als de verdachte bijvoorbeeld zegt: nou, ik zit in het huis van bewaring in Groningen en ik wil niet naar de rechtbank in Rotterdam, maar ik wil liever op afstand de zitting bijwonen via een televideoverbinding? Als zo'n verbinding in zo'n geval tot stand kan worden gebracht, voldoet die verdachte dan aan zijn verschijningsplicht? Of betekent de verschijningsplicht dat iemand echt fysiek en concreet in de rechtszaal aanwezig moet zijn? Dat was onze fractie nog niet helemaal duidelijk. Ik hoor graag een antwoord op die vraag.
Tot slot zou ik willen zeggen dat mijn fractie geïnteresseerd is in de reactie en de antwoorden van de minister op onze inbreng. Zodra we die ontvangen hebben, kunnen we verder nadenken over wat ons te doen staat met betrekking tot dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. De heer Recourt namens de Partij van de Arbeid.
De heer Recourt i (PvdA):
Een interessante vraag werpt de heer Dittrich op: kan aan de verschijningsplicht ook digitaal voldaan worden? Heeft de fractie van D66 daar ook een standpunt over? Wat is wenselijk?
De heer Dittrich (D66):
Ik ga een echt juristenantwoord geven: dat hangt er een beetje van af. Maar stel dat die verdachte ver weg in een huis van bewaring zegt "ja, dat wil ik wel" en dat daar op de zitting geen bezwaar tegen is, omdat het ondervragingsrecht kan plaatsvinden, er goede antwoorden gegeven kunnen worden en er voldoende ruimte is voor de verdachte. Dan is mijn stelling dat dat niet in strijd is met artikel 6, omdat de verdachte zelf aangeeft dat hij dat wil. Er kan dus een behoorlijk proces plaatsvinden. Het wordt ingewikkelder, zeg ik meteen, als er partijen zijn die zeggen: nee, verdachte moet hier echt aanwezig zijn, want wij vinden dat voor het een of ander van belang. Daarom heb ik de vraag aan de minister gesteld en ik ben heel benieuwd hoe hij daarop gaat antwoorden.
De heer Recourt (PvdA):
Ik neem aan dat de heer Dittrich bedoelt dat ook de rechter als procespartij kan zeggen: ik wil die verdachte voor mijn neus hebben. Ik moet het even goed als een vraag formuleren, want ik heb er een mening over. Doet dit eigenlijk niet te allen tijde afbreuk aan de kwaliteit van de ondervraging, van het eventuele verwijt, van al die doelen die het onderzoek ter terechtzitting heeft als de verdachte achter een schermpje zit in plaats van fysiek tegenover je staat?
De heer Dittrich (D66):
Ja, dat zou kunnen, ook al blijkt dat als je mensen in de praktijk spreekt, ze daar heel genuanceerd over denken. Het mooiste zou zijn als iedereen altijd verschijnt en het allemaal goed geregeld kan worden. Maar ik kan me zo voorstellen ... Stel dat je een zaak hebt met een bekennende verdachte. Dat blijkt wel uit de stukken. Uiteraard moet de zitting dan nog plaatsvinden. Stel dat de verdachte zegt: ik blijf liever in het huis van bewaring. Die mening is in vrijheid naar voren gebracht; dat moet natuurlijk allemaal gewaarborgd zijn. Ik zou me kunnen voorstellen dat daar genuanceerd over gedacht wordt. Dat staat allemaal niet in dit wetsvoorstel. Wat we bespreken, is deel van de wetsgeschiedenis. Bij verdergaande ontwikkelingen rond videoverhoren kunnen we daarop terugkomen bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering.
De heer Recourt (PvdA):
Zou dat ook betekenen dat we bijvoorbeeld deze vergadering beter of even goed digitaal kunnen doen in plaats van fysiek, naar analogie met het onderzoek ter terechtzitting?
De heer Dittrich (D66):
Ik vind het altijd lastig om te veel vergelijkingen te maken. Daar hebben we het over een rechtszitting die helemaal verankerd is in het Wetboek van Strafrecht en van Strafvordering. Dat geldt voorlopig nog niet voor ons als politici. Daar wil ik het even bij laten.
De voorzitter:
Nou, deze zitting is zelfs in de Grondwet verankerd. Wij hebben de Raad van State ook om advies gevraagd over de mogelijkheid om digitaal te vergaderen. Dat is nog complex.
De heer Dittrich (D66):
Dank u wel, voorzitter, maar ik bedoelde meer dat wij niet door het Wetboek van Strafvordering worden geregeerd, nog niet.
De voorzitter:
Gelukkig niet! Mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Het is een heel interessante discussie, maar de vraag is of die beperkt is tot de verdachte met een verschijningsplicht. Ik denk dat je veel meer ten principale de vraag kunt stellen, voor verdachten maar ook voor slachtoffers. Als de aanwezigheid ter terechtzitting vooral gewenst is om iemands rechten te waarborgen, tenzij er een bevel tot medebrenging is — dat geldt nu ook al — zou je dan eigenlijk niet standaard de optie moeten bieden om digitaal te kunnen meenemen? Als er een bevel tot medebrenging is, is het gewenst dat iemand er is, maar zou het buiten die gevallen niet een mooie tussenvorm kunnen zijn, zowel voor verdachten, maar eventueel ook voor slachtoffers die het te spannend vinden om te komen maar wel iets zouden willen zeggen? Misschien is dit, via u, een vraag aan de minister.
De heer Dittrich (D66):
In de praktijk blijkt al dat slachtoffers soms niet geconfronteerd willen worden met de verdachte maar wel hun verhaal willen doen, want ze willen dat de rechter en misschien ook andere procespartijen horen wat hun is overkomen en wat ze verder van de zaak vinden. Dan gebeurt het al dat dat soms via een videoverbinding gaat. Ik ben ook heel benieuwd hoe de minister hierop gaat reageren. Ik heb de vraag opgeworpen omdat dit in de Tweede Kamer helemaal niet aan de orde is geweest. Ik vind het onze taak als Kamerleden om goed naar het wetsvoorstel te kijken, de minister daarop te bevragen en de antwoorden mee te wegen in onze totaalafweging. Een van de andere collega's heeft al gezegd dat wij natuurlijk niet het recht van amendement hebben. We kunnen dus alleen ja of nee zeggen. Dan gaat het vaak om hoe je alle plussen en alle minnen van het wetsvoorstel weegt en hoe je tot een totaalafweging komt.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Daar ben ik het mee eens. Nog even de opmerking dat het horen van slachtoffers via video nu al wel gebeurt, maar dat dat wel heel zelden gebeurt.
De heer Dittrich (D66):
Ja, oké. Het is geen schering en inslag; dat is waar.
Ik was aan het eind van mijn betoog gekomen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan de heer Recourt namens de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Recourt i (PvdA):
Dank, voorzitter. Recentelijk heb ik een slachtoffer van een ernstig geweldsmisdrijf mogen begeleiden op de terechtzitting. Daarbij was ook een medewerker van Slachtofferhulp aanwezig. Ik was onder de indruk van de professionaliteit en de vriendelijkheid van alle professionals ten opzichte van het slachtoffer. En ik heb ervaren hoe belangrijk zo'n slachtofferverklaring was voor het slachtoffer. Maar wellicht nog belangrijker was dat het slachtoffer zich voorafgaand aan de zitting gehoord wist door de politie, door de advocaat, door de officier van justitie. Die zitting zelf blijft een heel spannend moment, waar intens naartoe wordt geleefd in de hoop iets te kunnen afronden, maar waar je als slachtoffer toch ook weer niet echt meetelt. Zolang de positie van het slachtoffer wordt besproken op een moment in de procedure dat de schuld van de verdachte nog niet is vastgesteld, dwingt en wringt het in de onschuldpresumptie bij de huidige invulling van het spreekrecht. Iedere nieuwe uitbreiding van het spreekrecht zet het systeem waarin die onschuldpresumptie zeer terecht als dwingend uitgangspunt is genomen, verder onder druk. Een herziening van het Wetboek van Strafvordering was een mooi moment geweest om ons strafproces op dit onderdeel weer eens grondig te overdenken. Dat zeg ik ook tegen collega Janssen. Kan de minister aangeven of dit inderdaad is gebeurd en wat de uitkomst hiervan is?
Ik heb begrepen dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering geen principiële wijzigingen kent ten opzichte van de positie van de slachtoffer in ons strafproces. Klopt dit? Zo ja, dan lijkt dit een gemiste kans. Een tweefasenstructuur bij ernstige delicten, waarin het spreekrecht kan worden uitgeoefend als de schuld is vastgesteld, verlost het strafproces van de huidige spanning. We komen hier met de behandeling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering uiteraard nog over te spreken, maar hier dus alvast een schot voor de boeg in de hoop dat de koers nu al iets kan worden verlegd. Wanneer wordt het nieuwe Wetboek van Strafvordering overigens aangeboden aan het parlement? Of is de aanbieding en de hiervoor benodigde honderden miljoenen — zo heb ik dat gelezen — een van de vele onderwerpen op de formatietafel? Volgens mij is dat nog de informatietafel.
Voorzitter. De efficiency van het Nederlandse strafproces is hoog. Dat is op zichzelf een goed uitgangspunt, een goed beginsel, maar vele vernieuwingen om dit belang te waarborgen, zoals onder meer dat tweefasenproces, lijken het telkens maar niet te halen. Zo is er terecht angst voor de gevolgen van het uitgangspunt dat de berechting van een verdachte door dezelfde rechters moet worden gedaan. Het risico dat alles dan nog een keer over moet na verdaging en dat niet dezelfde combinatie van rechters de behandeling kan voortzetten, is groot. Om deze reden wordt nu al bij megazaken vanaf het allereerste begin een reserverechter ingezet. Kan technologie niet helpen om dat terechte uitgangspunt van een volwaardige beoordeling en berechting te handhaven zonder deze stringente eisen, bijvoorbeeld door integrale opname van de behandeling, waar de vervangende rechter dan volledig kennis van moet nemen alvorens te kunnen inspringen? Ik vraag de minister of er onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om met de inzet van moderne technologie strafvorderlijke uitgangspunten te garanderen, maar op een andere wijze dan nu het geval is. Nu is nog vaak het beeld van de postkoets het geval. Toen zijn onze strafvorderlijke regels opengesteld. Ik heb het dus over een modernere manier, waarbij ruimte bestaat voor verbetering in het strafproces. Zo ja, waar is dit onderzoek te vinden? En zo nee, is de minister dan bereid dit te initiëren?
Voorzitter. De overtreffende trap van spreekrecht is, daar waar mogelijk, herstelrecht. Probeer op een veel fundamenteler niveau dan nu gebeurt te herstellen wat de dader het slachtoffer heeft aangedaan. Het slachtoffer moet volwaardig partij zijn bij dit herstel. Ik ben blij dat deze minister een open oor heeft gehad voor de ontwikkelingen op dit gebied, zoals mediation in het strafrecht. Kan hij aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de wettelijke borging van het herstelrecht in het Wetboek van Strafvordering en de AMvB die op dit punt in voorbereiding is? Hoe moeten we de brief lezen van de minister van 18 december 2020, waarin hij schrijft dat herstelrecht geen uitweg uit het strafrecht kan zijn, in relatie tot eerdere uitspraken in het beleidskader van januari 2020, waarin staat dat herstelrecht wel een volwaardige strafrechtelijke afdoening kan zijn? Mogen we nog steeds van dit laatste blijven uitgaan, dus dat een herstelrechtelijke afdoening altijd meegenomen wordt in strafrechtelijke oplossingen? Ik probeer te voorkomen dat ik twee keer het woord "afdoening" gebruik, maar het komt er wel op neer. Het gaat erom dat de herstelrechtelijke afdoening ook meteen meegenomen wordt in de strafrechtelijke afdoening.
Voorzitter. Collega Dittrich stond aan de wieg van het spreekrecht voor slachtoffers in het strafproces. Sindsdien is het spreekrecht binnen de bestaande structuur stapje voor stapje uitgebreid, ook weer met deze wet. Het toevoegen van de stiefbroers en -zussen aan de lijst van spreekgerechtigden is naar de mening van mijn fractie een begrijpelijke aanvulling op de limitatieve lijst van spreekgerechtigden. Is het echter niet tijd om het spreekrecht echt volwassen te laten worden? Collega De Boer noemde het ook al. Zou niet iedereen met een relevante band met het slachtoffer spreekrecht moeten toekomen als dit past binnen de orde van de zitting? Is het nu niet voor de hand liggend dat je kijkt naar de feitelijke relatie van de nabestaanden tot het slachtoffer, in plaats van de formele status van die relatie? Een stiefbroer kan een leven hebben geleid dat volledig losstond van het slachtoffer, daar waar een goeie vriend of vriendin zeer nabij kan zijn geweest. Waarom blijft de regering vasthouden aan dergelijke formele criteria die dan weer op basis van incidenten uit de praktijk moeten worden aangepast, in plaats van het bijvoorbeeld over te laten aan de naasten van het slachtoffer, waarbij de rechter beperkingen kan stellen in het kader van de orde van de zitting?
Dan kom ik op een ander onderwerp, voorzitter. Het horen van het slachtoffer bij een verlenging van de PIJ-maatregel of tbs kan goed zijn als het kader en de context vooraf heel duidelijk zijn. Anders wordt het een teleurstelling. Op welke elementen kan een slachtofferverklaring bij een verlenging invloed hebben? Als met name de deelname van de dader aan de therapie en de vooruitgang van de therapie bepalend zijn bij de verlengingsbeslissing, heeft een slachtofferverklaring weinig toe te voegen; eerdere sprekers zeiden het ook al. Dan is het meer in het nadeel van het slachtoffer dan het voordeel. Kan de minister nog eens uitleggen wat de toegevoegde waarde bij deze zitting is? Waarom heeft hij het advies van de Raad van State niet opgevolgd door dit onderdeel te schrappen? Als het er dan toch komt: hoe gaat hij de voorlichting hierover aan slachtoffers en daders te hand nemen? Leidt de invoering niet tot onaanvaardbare vertraging?
Dan kom ik op het element van de wet waar mijn fractie de meeste zorgen bij heeft, namelijk de verschijningsplicht. Vooropgesteld: ook mijn fractie ziet de verdachte om meerdere redenen het liefst op de zitting en de regering kan niet kwantificeren in hoeveel gevallen het slachtoffer onder de huidige regeling ontevreden is met de afwezigheid van de verdachte. Dat onderdeel lijkt vooral op een gevoel gebaseerd, helemaal als je je realiseert dat de rechter nu al kan beslissen dat een verdachte met bevel medebrenging ter zitting aanwezig moet zijn.
Daar staan een aantal negatieve aspecten tegenover: de verplichte aanwezigheid van de verdachte — en nadrukkelijk nog geen dader — is een verslechtering van de rechtspositie van de verdachte. Twee: de mogelijkheid dat het slachtoffer dit helemaal niet wenst. Drie: de aanzienlijke verzwaring van het strafproces in de zin van aanhoudingen, extra transport en de moeilijkheid van het plannen van dezelfde zittingscombinatie aan rechters, een en ander als gevolg van de verschijningsplicht, bijvoorbeeld omdat dat allemaal niet op één zitting kan plaatsvinden. Vier: inperking van de professionele ruimte van de rechter.
Gelukkig kent de wet twee criteria op grond waarvan de rechter kan afzien van de verschijningsplicht. Kan de minister voor de rechtspraktijk toelichten waar de grenzen voor de rechter liggen als hij of zij hier gebruik van wil maken? Ziet mijn fractie het goed, ook in het licht van het advies van de Raad van State op dit onderdeel, als het zo wordt uitgelegd: aanwezig, tenzij er goede redenen zijn, de dader of het slachtoffer betreffende, hiervan af te wijken, gehoord de relevante betrokkenen? Mijn fractie vindt het van groot belang als de ruimte van de rechter zo groot mogelijk blijft om maatwerk te leveren. Ik hoop dat de minister dit binnen de ruimte van de wet kan toezeggen.
Voorzitter. Vanmorgen in Trouw lazen we de zorg van het Openbaar Ministerie dat de praktijk de invoering van deze wet niet kan bijbenen. Vandaar mijn vragen. Is de minister bereid om de inwerkingtreding pas te laten plaatsvinden als de praktijk hier klaar voor is en hiertoe snel met ketenpartners in overleg te treden? Wanneer kunnen we de AMvB verwachten die de anonimisering ten behoeve van slachtoffers regelt? Kan de minister ook toezeggen dat deze pas naar de Kamer wordt gestuurd als een zorgvuldige invoering geregeld is?
Tot slot. Dat het slachtoffer steeds meer betrokken wordt bij het strafproces is goed. Het is alleen tijd voor een meer fundamentele benadering van de rol van het slachtoffer en de functies en de doelen van het strafproces. De aanpassingen in deze wet vormen een palet aan verbeteringen en mogelijke verslechteringen. Aan de hand van de antwoorden van de minister zal mijn fractie afwegen of de balans een goede is en of wij daarmee voor of tegen deze wet zullen stemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan mevrouw Baay-Timmerman namens de fractie van 50PLUS.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Dank, voorzitter. In een ver verleden, namelijk in de vorige eeuw, begon ik als advocaat-stagiaire te werken onder de bezielende leiding van de destijds vermaarde strafrechtadvocaat Cees Korvinus, die mijn patroon en begeleider was. De clientèle van Korvinus was een pittige. Hij deed veel spraakmakende zaken waarbij serieverkrachters en moordenaars betrokken waren. In het strafproces was toentertijd weinig oog voor het slachtoffer of diens nabestaanden. De gevolgen die voor hen voortvloeiden uit het gepleegde strafbare feit werden amper meegewogen.
Zo herinner ik mij de volgende casus. Cliënt X had zijn vriendin vermoord, haar in de badkamer in stukken gesneden, de lichaamsdelen in plastic vuilniszakken verpakt en deze vervolgens in diverse containers in de stad gedeponeerd. Door het achterlaten van vingerafdrukken op de plastic zakken duurde het niet lang of meneer X werd aangehouden. Tijdens het strafproces ontvingen wij een brief van de ouders van het vermoorde meisje, waarin ze smeekten om teruggave van enkele sieraden die zij haar ooit cadeau hadden gedaan, maar onze cliënt weigerde deze af te staan. De diepbedroefde ouders hadden geen enkele mogelijkheid en geen enkel recht gedurende het strafproces om deze sieraden op te eisen, en moesten na afloop van het strafproces alsnog een civiele procedure entameren om te trachten de voor hen zo kostbare sieraden terug te vorderen. Dat was een moment waarop ik meende dat de weegschaal van Vrouwe Justitia niet in balans was.
Voorzitter. Stapsgewijs hebben slachtoffers en nabestaanden van geweldsdelicten steeds meer rechten verkregen. 50PLUS juicht dat toe, omdat daardoor meer evenwicht wordt aangebracht in de positie van het slachtoffer ten opzichte van die van de verdachte. Maar alertheid blijft geboden, want de rechten van een verdachte moeten onverkort gehandhaafd blijven.
Voorzitter. Mijn fractie dankt de minister en zijn staf voor de uitgebreide en vooral heldere beantwoording van de gestelde vragen. De memorie van antwoord was van dusdanige kwaliteit dat mijn fractie een nadere vragenronde onnodig achtte. Ik kom straks in mijn bijdrage wel op een aantal onduidelijkheden die toelichting behoeven.
Dit wetsvoorstel voor de uitbreiding van slachtofferrechten beoogt de positie van het slachtoffer in het strafproces verder te verstevigen en te verankeren. Om dit te bewerkstelligen wordt de kring van de wettelijk spreekgerechtigden vergroot door toevoeging van stieffamilieleden. Gelet op het toenemend aantal samengestelde gezinnen in onze samenleving, waarbij nauwe, persoonlijke relaties kunnen ontstaan tussen slachtoffer en stief- of pleegkind, is dit een welkome en zinvolle uitbreiding.
Uitbreiding van het spreekrecht bij zittingen omtrent verlenging c.q. beëindiging van tbs-maatregelen, waardoor alle spreekgerechtigden zich kunnen uitspreken over de op te leggen voorwaarden, legt naar het oordeel van de procureur-generaal bij het OM, Rinus Otte — zijn naam viel al vaker — een verzwarende belasting op het strafstelsel. Kan de minister hierop reageren?
Voorzitter. Tevens wordt in dit wetsvoorstel de verplichte aanwezigheid van de verdachte, de zogenaamde verschijningsplicht, in bepaalde categorieën strafzaken geïntroduceerd. Het gaat hier om ernstige misdrijven, waarvoor de verdachte in voorlopige hechtenis zit. Allereerst behandel ik de verschijningsplicht ter terechtzitting. De regering beargumenteert de voorgestelde verschijningsplicht in de memorie van antwoord op pagina 5 als volgt. "Er zijn verscheidene redenen voor de introductie van de verschijningsplicht op de terechtzitting, als hoofdregel. Ten eerste draagt de verschijningsplicht bij aan versterking van de functie van het spreekrecht, dat het slachtoffer uitoefent. Hetgeen het slachtoffer naar voren brengt is niet alleen relevant voor de officier van justitie en de rechter, maar ook voor de verdachte." Maar het spreekrecht is toch in eerste instantie in het leven geroepen om de spreekgerechtigde een stem te geven, om zo te duiden wat de impact van het misdrijf voor hem of haar betekent? Het gaat hier niet om doorslaggevende informatieverstrekking aan de officier van justitie en de rechter, want die baseren zich op het feitelijke strafdossier. Daarom krijg ik graag een reactie van de minister waarin hij uiteenzet in hoeverre zo'n afgelegde verklaring door het slachtoffer of een nabestaande, die volgens hem aanvullende informatie verschaft, invloed heeft op het strafdossier. Blijkt bijvoorbeeld uit onderzoeken dat het gebruik van spreekrecht leidt tot hogere strafeisen of opgelegde straffen? Zo vraag ik de minister.
Een ander argument dat door de minister werd aangedragen, luidt: "Dat het aanhoren van het slachtoffer kan leiden tot een versterking van het delictsbesef en kan bijdragen aan speciale preventie." Met andere woorden, aan het voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. Is de minister het met mijn fractie eens dat dit argument op een aanname berust? Of beschikt de minister over wetenschappelijke feiten die deze stelling ondersteunen? Graag een reactie.
Wel acht mijn fractie van belang dat de verschijningsplicht ervoor zorgt dat de verdachte direct kan waarnemen wat ter zitting naar voren wordt gebracht door de spreekgerechtigde en naar aanleiding daarvan ook kan reageren, maar dat hij daartoe geenszins verplicht is. Mocht dat leiden tot meer delictsbesef bij de verdachte, is dat meegenomen. Of dat praktisch meetbaar zal zijn, is maar de vraag.
De uitgebrachte positieve adviezen van de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers en Slachtofferhulp Nederland over de verschijningsplicht, die uitwijzen dat deze een positieve bijdrage kan leveren aan de verwerking van het leed van slachtoffer en nabestaanden, leveren voor 50PLUS de overtuiging op dat de verschijningsplicht ter terechtzitting proportioneel is.
Dan de verschijningsplicht bij de uitspraakzitting. De regering vindt het belangrijk dat de verdachte in persoon van een rechter hoort wat deze beslist. Bij aanwezigheid van de verdachte kan de rechter het vonnis en de motivering van zijn beslissing rechtstreeks aan de verdachte richten. Dit draagt bij aan een behoorlijke rechtspraak, aldus de minister.
De voorzitter:
De heer Otte.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Dank u, voorzitter. Mijn naam is Otten met een n en de procureur-generaal heet Otte zonder n. Over hem heb ik een vraag aan mevrouw Baay. Hij zegt in Trouw — ik heb het stuk ook gelezen — dat het praktisch onmogelijk is om het adres van het slachtoffer te verwijderen, zeker als het gaat om een gebied waar de dader zich niet mag vertonen. Ik neem aan dat mevrouw Baay het gelezen heeft. Volgens mij heeft mevrouw Baay indertijd hierover een motie ingediend, zelfs nog gesteund door ons. Hoe ziet u die praktische problemen van procureur-generaal Otte is mijn vraag aan mevrouw Baay.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Dank voor deze vraag, meneer Otten. 50PLUS heeft de privacy van slachtoffers hoog in het vaandel staan. Naar aanleiding van een debat in maart 2020 is door 50PLUS een motie ingediend die met algemene stemmen is aangenomen. Die motie ging met name over de privacybescherming van het slachtoffer in de media, over het gevrijwaard worden van het met naam en toenaam genoemd worden, want lang niet ieder slachtoffer of iedere nabestaande heeft daar behoefte aan. Hierover zou nog een gesprek plaatsvinden tussen de minister en ik meen de Raad voor de Journalistiek. In de laatste brief hierover staat dat het gesprek door coronamaatregelen is uitgesteld. In tweede termijn kom ik hierop terug met de vraag hoe het hier nu mee staat.
U bedoelt hier waarschijnlijk de privacy van gegevens in een strafdossier. Dat blijft erg lastig. Ik weet dat de officier van justitie op verzoek van een slachtoffer deze gegevens zo veel mogelijk kan verwijderen als dit in het belang is van het slachtoffer en het strafproces niet schaadt, want ook de verdachte heeft er recht op te weten dat hij niet door drie of vier verschillende slachtoffers zonder naam of toenaam ergens van beschuldigd wordt.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Omdat deze motie inderdaad met algemene stemmen is aangenomen, was het even de vraag hoe mevrouw Baay hiertegen aankijkt. Het is mij helder. Dank u.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Dan was ik bij mijn laatste zin, dat volgens de minister het feit dat de verdachte aanwezig is bij de uitspraakzitting, bijdraagt aan een behoorlijke rechtspraak. Betekent dat dan dat als de verdachte niet aanwezig is bij de uitspraakzitting, onbehoorlijk recht wordt gesproken? Nee toch zeker? Iedere rechterlijke uitspraak wordt met redenen omkleed, ongeacht of de verdachte wel of niet aanwezig is, en draagt zodoende bij aan behoorlijke rechtspraak.
Eveneens doet het gestelde dat de aanwezigheid van de verdachte bij de uitspraak bijdraagt aan de vergroting van het gezag van de rechter vreemd aan. Het rechterlijk gezag kan en mag helemaal niet afhangen van diens aan- of afwezigheid. Ook de opmerking in de memorie van antwoord dat de uitspraak in aanwezigheid van de verdachte de afronding vormt van het openbaar strafproces snijdt geen hout, want dat is ten principale al zo. Naar de overtuiging van mijn fractie schiet de door de minister gehanteerde motivering voor de verschijningsplicht bij de uitspraakzitting tekort. De daarvoor aangevoerde gronden doen gekunsteld aan. Die term gebruikte collega Janssen ook al. Het nut en de noodzaak van het implementeren van deze verplichte aanwezigheid van de verdachte bij het uitspreken van het vonnis ontgaat mijn fractie derhalve. Kan de minister nog redenen aanvoeren die niet zijn verwoord in de memorie van antwoord, zodat 50PLUS alsnog van de noodzaak overtuigd wordt?
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Ik heb goed geluisterd. Begrijp ik goed dat mevrouw Baay van de fractie van 50PLUS geen bezwaren ziet tegen de verschijningsplicht bij de rechtszitting, maar wel bij de uitspraak? Als dat zo is, kan ze dan misschien toch nog iets meer uitleggen waarom dat zo is? Dit in het licht van wat Slachtofferhulp Nederland daarover gezegd heeft, die juist de verschijningsplicht bij de uitspraak wél belangrijk vindt, maar die noodzaak bij de behandeling veel minder ziet.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik maak inderdaad een onderscheid in mijn bijdrage tussen de verplichte verschijningsplicht bij de rechtszitting en die bij de uitspraakzitting. Naar de overtuiging van mijn fractie geeft juist het feit dat een slachtoffer of een nabestaande in aanwezigheid van de verdachte zijn spreekrecht uit, de mogelijkheid aan de verdachte om daarop in te haken of daarover, via zijn advocaat, aanvullende vragen te stellen, zodat zijn rechten in dat opzicht niet worden beperkt. Het aanwezig zijn bij de uitspraakzitting voegt voor mijn fractie niet zoveel toe.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Begrijp ik goed dat mevrouw Baaij de verschijningsplicht onderbouwt met het feit dat het in het belang van de verdachte kan zijn om te reageren op de verklaring van de spreekgerechtigde? Is het niet zo dat, als het gaat om het belang van de verdachte, het juist aan de verdachte is om dat, in overleg met een advocaat, te waarborgen en te kiezen of hij daar wel of geen gebruik van wil maken? Om maar even een gangbare uitdrukking op ons kantoor te gebruiken: iedere cliënt heeft het recht om zijn eigen zaak te verknallen.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Die laatste opmerking laat ik dan voor uw kantoor. Inderdaad zal het in veel gevallen zo zijn dat als een verdachte ervoor kiest — zoals het nu heel goed mogelijk is bij ernstige misdrijven en ook bij zaken waarvoor hij in voorlopige hechtenis zit — om niet te verschijnen, dat over het algemeen niet erg helpt bij zijn verdediging. Maar dat laat onverlet dat slachtoffers door het uitoefenen van hun spreekrecht ook een bepaald beeld kunnen scheppen dat niet altijd een-op-een overeenkomt met de beleving van de verdachte. Dan is er nog een corrigerend moment als hij wel aanwezig is op de zitting.
De voorzitter:
Mevrouw De Boer, derde.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Maar is het dan niet juist aan de verdachte om de afweging te maken om wel of niet aanwezig te zijn, voor het geval er iets gezegd wordt waarop hij mogelijk wil reageren? Moeten wij het verplicht stellen, en waarom dan? Die redenering snap ik gewoon niet.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik benadruk nog een keer dat het spreekrecht van het slachtoffer of de nabestaanden ter terechtzitting voor 50PLUS zeer zwaarwegend is. Afwegende tegen de rechten van de verdachte en de mogelijkheden die de verdachte heeft, vinden wij van 50PLUS het dan in balans. Wij vinden dat het proportioneel is dat de verdachte dan de verschijningsplicht heeft bij de terechtzitting en niet zozeer bij het vonnis.
Voorzitter. Ik ga verder. Naar aanleiding van de vraag van GroenLinks over de uitzondering van de verschijningsplicht voor minderjarige verdachten bij de kinderrechter, staat in de memorie van antwoord het volgende: "... dat de waardigheid en privacy van het minderjarige slachtoffer aangetast kunnen worden als hij verplicht aanwezig is bij het uitspreken van het vonnis". Deze zinsconstructie begrijpt mijn fractie niet. Immers, een slachtoffer hoeft helemaal niet verplicht aanwezig te zijn bij de uitspraak. Bedoelt de minister soms de verdachte? Zo ja, dan dient door aanvullende wetgeving de verschijningsplicht voor minderjarige verdachten te vervallen. Mijn fractie hoort graag op welke termijn deze omissie via een technische wijziging hersteld gaat worden.
Voorzitter. In de memorie van antwoord op pagina 11 belooft de minister dat een evaluatieonderzoek zal worden uitgevoerd naar het functioneren van het onbeperkt spreekrecht. Hij verwijst hiervoor naar paragraaf 5, maar dat is een reeds bestaand evaluatieonderzoek uit 2013 en dus niet erg actueel. Mocht mijn fractie de belofte verkeerd hebben begrepen, dan vraag ik de minister nu specifiek of hij bereid is, indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, om een evaluatieverzoek toe te zeggen, zodat inzicht wordt verkregen omtrent de resultaten van de uitbreiding van het spreekrecht en de verschijningsplicht. 50PLUS zou met name graag meer informatie krijgen omtrent de vraag of een confrontatie tussen verdachte en slachtoffer een meer helende dan wel een nadelige uitwerking heeft op het slachtoffer. Deze vraagstelling zou ook meegenomen kunnen worden in het onderzoek.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik heb een vraag die aansluit op wat ik in mijn eigen inbreng heb gezegd. Is het niet heel raar om het inzicht of bijvoorbeeld die verschijningsplicht helend werkt pas vast te stellen bij een evaluatie, en niet die gegevens te verlangen voordat we de maatregel gaan optuigen?
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Op zich snap ik absoluut de relevantie van deze vraag. Daarom heb ik ook specifiek in de schriftelijke vragenronde gevraagd of er al materiaal beschikbaar is. Nou, dat was nog niet compleet en we moeten nu afgaan op wat Slachtofferhulp Nederland hierover naar voren brengt. Als een slachtoffer het gevoel heeft dat de confrontatie met de verdachte een negatieve impact heeft, kunnen er over het algemeen maatregelen genomen worden om daar zo veel mogelijk aan tegemoet te komen, zodat het slachtoffer voldoende bescherming heeft en die confrontatie niet een-op-een plaatsvindt. Of dat uiteindelijk helend is of een nadelige uitwerking op het slachtoffer of de nabestaanden heeft, is natuurlijk ook niet zo heel makkelijk meetbaar.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Een laatste opmerking dan. Kijk, Slachtofferhulp Nederland zegt over die verschijningsplicht dat het bij de behandeling kan vriezen of dooien. Daar doen ze verder geen uitspraak over. Er is geen informatie en geen onderzoek waaruit blijkt dat het nuttig kan zijn voor slachtoffers. We weten het niet. Dan vind ik het raar dat u zegt: laten we het maar proberen en dan kijken we over twee jaar of het wel of niet goed is. Die afweging bevreemdt mij. Dan zeg je toch: laten we eerst onderzoeken of het een gewenste maatregel is of niet?
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Als je het niet invoert, kun je het ook niet onderzoeken. Meten is weten. Je kunt niet zeggen dat je iets wilt onderzoeken wat niet te onderzoeken valt.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Je zou kunnen beginnen met de behoefte te onderzoeken, want zelfs die is niet onderzocht.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik weet niet of er exacte gegevens zijn — ik kijk even naar de minister — over in hoeverre slachtoffers er nu al gebruik van maken bij zaken waar nu een verschijningsplicht voor zou worden ingevoerd. We hebben net over de afschuwelijke zaak van het jongetje Verstappen gehoord. Dan blijkt er voor een groot deel van de slachtoffers of nabestaanden, in ieder geval die behoefte aan een spreekplicht aanwezig te zijn. Dat, gekoppeld aan een verschijningsplicht, kan wellicht toch in een behoefte voorzien.
Voorzitter. Zoals ik al zei, kom ik tot een afronding. Kan de minister bevestigen dat het mogelijk is dat de verschijningsplicht voor de verdachte ter terechtzitting wegens zwaarwegende omstandigheden vervalt, maar bij de uitspraakzitting onverkort gehandhaafd blijft? Dan is de verdachte tijdens het uitspreken van de verklaring van het slachtoffer niet aanwezig, maar wel bij het horen van het vonnis. Indien dit dualisme in de verschijningsplicht is toegestaan, hoort mijn fractie graag van de minister een nadere motivering.
In aansluiting op het Spaans van de voorzitter die zojuist "vamos" zei, zeg ik "espero des respestos".
De voorzitter:
Dat moeten we dus allemaal zelf gaan vertalen.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik zie uit naar de beantwoording.
De voorzitter:
Oh. Dank u voor dit lesje. Dank u wel, mevrouw Baay. Dan is het woord aan mevrouw Bezaan namens de fractie van de PVV.
Mevrouw Bezaan i (PVV):
Voorzitter. Om te beginnen ook namens de PVV-fractie de felicitaties aan het lid Hiddema, ook al is hij niet aanwezig.
Het is jaren trekken en duwen geweest om het slachtoffer van een misdrijf in het strafproces een betere positie te geven. Met dit voorstel wordt een stap voorwaarts gezet naast de kleine stapjes die hier al aan vooraf zijn gegaan. Het voorstel dat nu voor ons ligt, voorziet namelijk in maatregelen die bijdragen aan die verdere versteviging van de positie van het slachtoffer in het strafproces. We hebben het dan niet alleen over de verschijningsplicht van de in voorlopig hechtenis zittende verdachte van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf, maar ook over de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigde nabestaanden. Mijn collega's hebben dit ook al uitgebreid besproken. De verschijning van de verdachte zal volgens de memorie van toelichting bijdragen aan de versterking van de functie van het spreekrecht van het slachtoffer. Het aanhoren van het slachtoffer kan namelijk leiden tot een vergroting van het delictsbesef. Daarmee kan voorkomen worden dat de verdachte, mocht het tot een veroordeling komen, opnieuw een strafbaar feit zal begaan.
De verschijningsplicht zal tevens bijdragen aan de waarheidsvinding tijdens het onderzoek op de terechtzitting. De rechter en het OM zullen door de aanwezigheid van de verdachte beter worden geïnformeerd. Ze kunnen vragen stellen. Hetgeen de verdachte naar voren brengt op de zitting kunnen ze betrekken bij hun overwegingen. Daarnaast dient de aanwezigheid van de verdachte op de zitting ook een maatschappelijk belang, in die zin dat de verschijningsplicht van de verdachte geldt voor ernstige misdrijven die aanzienlijke gevolgen hebben voor het slachtoffer en waardoor de rechtsorde wordt geschaad. Het kan niet zo zijn dat de beslissing om al dan niet bij een dergelijke zitting aanwezig te zijn uitsluitend en alleen bij de verdachte ligt.
De PVV kan zich dan ook vinden in de overweging van de regering dat de wetgever als hoofdregel bepaalt dat de verdachte aanwezig is bij het onderzoek op de terechtzitting en bij de uitspraak. Maar we hebben het, zoals eerder gezegd, ook over de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigde nabestaanden. Zo wordt het naast de stiefouders, die al spreekrecht hebben, ook voor verdere stieffamilie, zoals stiefkinderen, stiefbroers- of stiefzussen, mogelijk om tijdens de strafzitting in te spreken. Dit inspreken kan bijdragen aan de verwerking van de traumatische ervaring van het slachtoffer en/of de nabestaande. Ook de rechter en de verdachte zullen uit de mond van het slachtoffer en/of de nabestaande het leed kunnen vernemen dat hem of haar is aangedaan.
Als tot een veroordeling wordt gekomen, is het van belang dat in het vonnis een passage wordt opgenomen waaruit blijkt op welke wijze rekening is gehouden met de verklaring van het slachtoffer of de nabestaande, zonder hiermee de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aan te passen. Zou een dergelijke passage niet in het vonnis worden opgenomen, dan zou dit bij het slachtoffer of de nabestaande tot onbegrip kunnen leiden over bijvoorbeeld de straftoemeting. Hiermee wordt het effect van het spreekrecht geheel dan wel gedeeltelijk tenietgedaan.
De minister heeft in de memorie van antwoord aangegeven dat er inmiddels gesprekken worden gevoerd met de Raad voor de rechtspraak om na te gaan of een uitgebreidere motivering kan worden gerealiseerd zonder de wet op dit punt aan te passen. In de eerstvolgende voortgangsbrief over slachtofferbeleid zal de minister hierover rapporteren aan de Tweede Kamer. Mijn verzoek aan de minister is of hij deze voortgangsbrief ook aan dit huis wil doen toekomen.
In navolging van mevrouw Baay wil ik een compliment maken voor de beantwoording van alle vragen. Het komt tegenwoordig zelden voor dat er geen nadere vragen meer worden gesteld. In dit geval was ook een nadere memorie van antwoord overbodig.
Voorzitter. Een andere belangrijke aanvulling op de positie van het slachtoffer is het spreekrecht voor het slachtoffer op de tbs-verlengingszitting, voor zover het gaat over de inhoud van de bijzondere voorwaarden die aan een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kunnen worden verbonden. Ook al gaat het naar verwachting om een relatief kleine groep slachtoffers, zo'n 15%, die gebruik zullen maken van dit spreekrecht, het is van belang dat deze groep een stem krijgt op de zittingen, ook al zijn ze geen procespartij.
Voorzitter. Hoewel wij tevreden zijn met betreffende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering, is en blijft het van belang dat de weegschaal van justitie in balans blijft. Het is heel mooi en goed dat de positie en de rechten van het slachtoffer steeds meer en steeds beter in de wet worden verankerd, maar dit mag niet ten koste gaan van de rechtsbescherming van de verdachte en mag evenmin de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aantasten. Deze wetswijziging houdt met dit alles in voldoende mate rekening en kan daarom op onze steun rekenen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bezaan. Dan is het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Voorzitter. Allereerst wil ik namens de fractie van de VVD de heer Hiddema feliciteren met zijn benoeming tot lid van deze mooie Kamer.
De Wet uitbreiding slachtofferrechten strekt tot uitbreiding van de rechten van slachtoffers van ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. Onder het wetsvoorstel krijgen ook stiefkinderen, stiefbroers- en zussen, maar ook leden van het pleeggezin waar het slachtoffer deel van uit heeft gemaakt, spreekrecht op de terechtzitting. De VVD-fractie vindt dat passen in de huidige tijd, waarin steeds meer sprake is van verschillende samengestelde gezinsvormen.
De VVD-fractie staat positief tegenover deze wet, maar ziet ook dat er bezwaren zouden kunnen kleven aan het wetsvoorstel. Een verdachte die in voorlopige hechtenis zit en wordt verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf, krijgt een verschijningsplicht. Die verschijningsplicht is bijzonder in ons strafrechtstelsel, omdat het Nederlands strafprocesrecht geen plicht voor de verdachte kent om bij zijn eigen berechting aanwezig te zijn, al kan de rechter dat onder de huidige wet wel gelasten als hij of zij dat nuttig acht.
Een bezwaar tegen de verschijningsplicht onder het wetsvoorstel zou dan ook kunnen zijn dat de rechter minder beoordelingsvrijheid krijgt. Heeft de VVD-fractie goed begrepen dat de verschijningsplicht volgens de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers en Slachtofferhulp Nederland recht doet aan genoegdoening van het slachtoffer en bijdraagt aan het herstel en het verwerken van de emotionele schade die bij het slachtoffer is aangericht? Als dat het geval is, dan maakt de VVD-fractie dezelfde afweging en vindt de VVD-fractie de verschijningsplicht van de verdachte zoals onder dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, opwegen tegen het geuite bezwaar dat de rechter in dezen minder bewegingsvrijheid krijgt. Een reden hiervoor is ook dat aan de rechter de bevoegdheid is gegeven om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van de verschijningsplicht van de verdachte. De VVD-fractie kan zich inderdaad voorstellen dat als een verdachte bijvoorbeeld te ziek is om te verschijnen, de rechter de mogelijkheid moet worden gegeven om af te wijken. Daarmee heeft de rechter dan toch bewegingsvrijheid.
Een ander bezwaar dat is geuit, is dat het zou kunnen dat het slachtoffer de dader niet wil zien. Door de verschijningsplicht voorziet het wetsvoorstel niet in een oplossing voor die situatie. Echter, de VVD-fractie vraagt de minister of zij goed heeft begrepen dat dat op te lossen zou zijn met schermen die dader en slachtoffer van elkaar scheiden.
Voorzitter. De VVD-fractie zou de minister willen vragen hoe er, nu dader en slachtoffer op de zitting zullen zijn, gaat worden voorkomen dat strafzittingen een mediaspektakel worden, zoals je dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten ziet. Noch slachtoffer, noch dader is daarmee geholpen.
Voorzitter. Een laatste bezwaar dat wordt geuit, is dat het vermoeden van onschuld van de dader wordt uitgehold door het spreekrecht van het slachtoffer en de verschijningsplicht van de dader. De VVD-fractie zou daarop graag een reflectie van de minister vragen.
Voorzitter. Dan hebben wij nog twee laatste vragen aan de minister. Allereerst, is het mogelijk om via een videoverbinding te voldoen aan de verschijningsplicht? Collega Dittrich noemde dat ook al.
Ik anticipeer even op een mogelijke vraag van collega Recourt. Ik heb laatst een zitting bij het College voor de Rechten van de Mens gehad. Dat is natuurlijk geen strafrechtzitting, maar het is wel een zitting die mensen heel persoonlijk aangaat. Ik maakte me van tevoren zorgen omdat niet iedereen daar lijfelijk aanwezig zou zijn vanwege corona. Een aantal personen had coronaklachten en was via hele grote schermen aanwezig. Ik moet zeggen dat het mij enorm is meegevallen. Ik vond de beleving eigenlijk niet heel veel verschillen van het lijfelijk aanwezig zijn. Later heb ik de wederpartij daar ook naar gevraagd.
Voorzitter. De VVD-fractie heeft begrepen dat de minister voldoende fte's aan het budget toevoegt. Is er een moment waarop wordt bekeken of de schatting van de fte's in werkelijkheid voldoende is? En wat gebeurt er als dat niet zo is?
Ik zie uit naar de beantwoording van de vragen door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Blécourt. Dan is het woord aan de heer Rietkerk namens de fractie van het CDA.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst feliciteer ik ook namens de CDA-fractie de heer Hiddema met zijn Eerste Kamerlidmaatschap.
Voorzitter. Het wetsvoorstel Wet uitbreiding slachtofferrechten beoogt te voorzien in maatregelen die bijdragen aan een verdere versteviging van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Ik noem straks een aantal onderdelen die ik in het tweede deel van opmerkingen en vragen zal voorzien. Bij de versteviging van de positie wordt onder andere een verschijningsplicht geïntroduceerd voor de voorlopig gehechte verdachte die wordt verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf. Anderen hebben daar ook over gesproken. Het wetsvoorstel voorziet in maatregelen die erop gericht zijn bij te dragen aan de verdere versteviging en verankering van de positie van het slachtoffer over de gehele breedte van het Nederlands strafrecht. De laatste jaren is overigens hard gewerkt aan de versterking van de positie van het slachtoffer. Anderen refereerden daar ook aan en collega Dittrich heeft een aantal belangrijke bouwstenen aangedragen. De rechten die aan de positie van het slachtoffer zijn verbonden, zijn ook weer verder uitgebreid.
Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, strekt tot invoering van een verschijningsplicht die ik net al duidde voor de voorlopig gehechte verdachte die wordt verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf. Deze verschijningsplicht ziet zowel op het onderzoek ter terechtzitting als op de zitting waarop de uitspraak wordt gedaan. Daarmee wordt in deze zaken onder meer zeker gesteld dat het slachtoffer zijn of haar spreekrecht kan uitoefenen in het bijzijn van de verdachte. Daarna wordt het spreekrecht duidelijker in het strafproces ingebed door wettelijk vast te leggen op welk moment tijdens het onderzoek op de terechtzitting daarvan gebruik kan worden gemaakt. Ook wordt met het wetsvoorstel de kring van spreekgerechtigden uitgebreid, zodat bijvoorbeeld ook de stieffamilie daaronder komt te vallen.
Dit wetsvoorstel introduceert ook het spreekrecht op de tbs-verlengingszitting voor zover het gaat om de inhoud van de bijzondere voorwaarden die aan een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verbonden kunnen worden.
Ten slotte worden in dit wetsvoorstel enige andere onderwerpen geregeld. Bijvoorbeeld wordt ingegaan op de motiveringsplicht die geïntroduceerd wordt voor de opsporingsambtenaar die besluit om de aangever geen kopie van zijn aangifte of geen kopie van het proces-verbaal van zijn aangifte te verstrekken. Tot zover de algemene opmerkingen.
De CDA-fractie vindt het wetsvoorstel een terechte aanpassing van het strafprocesrecht, maar we hebben nog een aantal vragen en opmerkingen, te beginnen met de opmerkingen. Allereerst wordt de kring uitgebreid, zoals ik net vertelde. Het gaat om mensen die een soort opvoedkundige relatie of een nauwe familieband met het slachtoffer hebben gehad. Die krijgen met dit voorstel de ruimte om te spreken. De CDA-fractie steunt het belang van de mensen die daar spreken en die het slachtoffer het meest na aan het hart stonden. Slachtofferhulp Nederland geeft aan dat er behoefte bestaat aan een dergelijke vorm van spreekrecht, ondanks de confrontatie met de verdachte. Slachtofferhulp Nederland heeft ook mensen die zeker bij de ergste geweld- en zedendelicten mensen voorbereiden op een dergelijke zitting. De officier van justitie doet dat eveneens. Daarnaast waardeert de CDA-fractie ook de amendementen van de Tweede Kamerleden Van Wijngaarden van de VVD en Van Toorenburg van het CDA over het onvermeld laten van bepaalde gegevens ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en over spreekrecht voor slachtoffers bij de wijziging van voorwaarden die de belangen van het slachtoffer raken.
De CDA-fractie heeft echter ook nog een aantal vragen over dit wetsvoorstel. De memorie van toelichting betrekt de onschuldpresumptie wel op de verschijningsplicht, maar niet op hoe deze zich verhoudt tot de uitbreiding van het spreekrecht. In het verlengde hiervan kunnen ook vraagtekens gezet worden bij de positionering van het spreekrecht voorafgaand aan het requisitoir. De verdachte wordt dan gedwongen de slachtofferverklaringen aan te horen zonder dat bewezen is dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan; anderen spraken daar ook over. De leden van de CDA-fractie constateren dat de minister in de memorie van toelichting geen strijd ziet tussen artikel 6 EVRM en de verschijningsplicht. Voorts geeft de minister aan dat hij de mening van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie deelt dat de onschuldpresumptie ook van invloed moet zijn op de wijze waarop strafrechtelijke procedures worden ingericht. De door het college gehuldigde opvatting dat het onderhavige voorstel ertoe leidt dat "de verdachte gedurende het proces meer dan nodig is wordt gehouden voor iemand wiens daderschap al in een bepaalde mate vaststaat", is echter een conclusie waarmee de minister zich niet kan verenigen. De leden van de CDA-fractie willen in aansluiting op de betogen van anderen aan de minister vragen om nog eens goed uiteen te zetten waarom hij zich niet kan verenigen met de opvatting van het college.
De leden van de CDA-fractie constateren verder dat de minister in zijn brief aan de Tweede Kamer van 9 december 2019 ingaat op de evaluatie van de positie van slachtoffers van geweldsmisdrijven door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten. In reactie op bevindingen van het Grondrechtenagentschap, dat het standpunt inneemt dat het slachtoffer niet alleen procesdeelnemer maar ook procespartij zou moeten zijn, geeft de minister aan dat Nederland een andere keuze heeft gemaakt. De leden van de CDA-fractie vragen de minister hoe zijn beschouwing dat in Nederland slachtoffers geen procespartij zijn, zich verhoudt tot de ontwikkeling van het spreekrecht in dit voorstel.
Voorts heeft de CDA-fractie nog een vraag over de voorgestelde invoering van het spreekrecht bij tbs-verlengingszittingen. Bij een voorwaardelijke beëindiging van een behandelmaatregel gaat het om het inschatten van het recidiverisico en het formuleren van bijzondere voorwaarden. De leden van de CDA-fractie constateren dat volgens de memorie van toelichting het slachtoffer óf de nabestaande volgens het kabinet de kans moet krijgen om zelf aan de rechter uit te leggen waarom hij of zij bescherming nodig heeft. In het huidige stelsel ontbreekt de mogelijkheid om zelf de rechter te informeren over de noodzaak van een locatie- of contactverbod. De leden van de CDA-fractie vragen de minister of slachtoffers alternatieve mogelijkheden hebben om de rechter dienaangaande te informeren. En zo nee, waarom niet?
Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Dittrich en mevrouw De Blécourt over digitale vormen.
Voorts verwijs ik naar het artikel in Trouw van gisteren of vandaag, dat een aantal collega's ook al noemden. Via een interview deelt de procureur-generaal bij de Openbaar Ministerie Rinus Otte daarin een aantal gedachten met ons. Ik vraag de minister om een reactie te geven op het onderdeel van de genoemde snelle invoering en dat van de mogelijke effecten op slachtoffers.
Ik heb ten slotte nog twee vragen. De eerste gaat over artikel VI. Daarin staat dat deze wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Wat betekenen de vragen die er leven en die genoemd zijn in deze Kamer, ook over de snelle uitvoering en de knelpunten voor de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Het zijn vragen die ook staan in het interview in Trouw.
Mijn slotvraag gaat over de evaluatiebepaling. Ik heb in de memorie van antwoord ook gelezen dat de evaluatie eigenlijk pas vijf jaar na 1 juli 2016 over een breder voorstel zal plaatsvinden. Dan is het nu juli 2021. Ik zou de minister willen vragen hoe hij de evaluatie van dít wetsvoorstel ziet in het licht van die opmerking. Daar kom ik in de tweede termijn op terug. Hier horen ook de vragen van mevrouw De Blécourt bij over de fte's en de kwaliteit van de uitvoeringscapaciteit die nodig zijn om dit wetsvoorstel ook vorm te geven.
Tot zover mijn inbreng, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Dittrich.
De heer Dittrich i (D66):
Ik heb een vraag over het amendement-Van Toorenburg/Van Wijngaarden. Ik geloof dat dat de volgorde is, of is die juist andersom? In ieder geval gaat dat amendement over het weglaten van gegevens van het slachtoffer uit het dossier. In dat interview in Trouw met procureur-generaal de heer Otte, staat dat het OM eigenlijk geen bevoegdheid heeft om bijvoorbeeld tegen de reclassering of tegen andere instanties te zeggen dat er gegevens uit dat dossier moeten worden gehaald. Hoe ziet u dat?
De heer Rietkerk (CDA):
Ik haal terug wat de kern van het amendement is. Ik heb naast de vraag, ook gelezen dat in het witboek van Slachtofferhulp ook wordt vermeld hoe je daarmee om zou kunnen gaan. De privacy van de slachtoffers van misdrijven zal nog niet voldoende worden beschermd. Dat vraagt wel aandacht bij het uitwerken van het amendement. Ik weet niet of ik hiermee antwoord geef op uw vraag.
De heer Dittrich (D66):
Niet helemaal. De minister antwoordt op vragen dat het Openbaar Ministerie dan de leiding krijgt over het "opschonen" of, beter gezegd, het weglaten van slachtoffergegevens. Maar het Openbaar Ministerie zegt zelf: ja, maar op sommige momenten kúnnen we dat helemaal niet, en kunnen wij dus ook niet verantwoordelijk worden gesteld voor het daadwerkelijk weglaten van al die gevoelige gegevens. Dus mijn vraag blijft eigenlijk staan: hoe kijkt de CDA-fractie daartegen aan?
De heer Rietkerk (CDA):
Wij hebben het antwoord van de minister in de Tweede Kamer gelezen. De minister heeft daar meermalen toegezegd om daar goed mee om te gaan. Daar vertrouwen wij op. Ik speel de vraag van de heer Dittrich graag door aan de minister. Kan hij aangeven hoe hij ook de Eerste Kamer daarin kan meenemen?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer Van Wely, namens de Fractie-Nanninga.
De heer Van Wely i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. Ook de JA21-fractie feliciteert de heer Hiddema, weliswaar bij verstek, met zijn benoeming in de senaat.
Vandaag ligt in dit huis de Wet verruiming slachtofferrechten voor. Laat ik maar meteen met de deur in dit huis vallen: wij zijn voor deze wet. Wij zijn blij met de verankering van de rechten van slachtoffers in het Wetboek van Strafvordering. Voorheen waren deze rechten vooral een ondergeschoven kindje, en nog steeds is er veel mis met een aantal banale slachtofferrechten die tot op heden nog steeds niet zijn genormaliseerd. Denk dan vooral aan het niet standaard melden van vrijlating of ontsnapping van veroordeelden aan de slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven. Of denk aan het niet melden van het afzeggen van een zitting die slachtoffers zouden bijwonen of waarop ze zelfs zouden spreken. Of neem de privacy van het slachtoffer, waar mevrouw De Boer al aan refereerde, en het afdwingen van deze rechten. Helaas komt dit nog steeds te vaak voor en ook vandaag staat dit niet ter discussie.
Voordat wij instemmen met dit wetsvoorstel, willen wij graag een aantal kritische noten kraken. Ten eerste. Het wetsvoorstel gaat wat ons betreft niet ver genoeg. Her en der ontwaren wij toch weer wat symboolwetgeving. Maar goed, desondanks beschouwen wij dit wetsvoorstel als een stap in de goede richting, zij het helaas een niet al te grote.
Voorzitter. Volgens mij zijn alle partijen het erover eens dat het spreekrecht van slachtoffers iets moois is. Het moment waarop het slachtoffer zijn ei kwijt kan, kan dienen als instrument bij het verwerken van een traumatische ervaring. Kan het in combinatie met de verschijningsplicht niet leiden tot een soort resocialisatie van de dader? Maar misschien is dit wishful thinking. Echter, uit deze wet spreekt volgens ons te weinig ambitie. Als het spreekrecht op het juiste strategische moment wordt ingezet, kan het zo veel meerwaarde hebben voor het proces. In het proces heeft men altijd veel oog voor de menselijke kant als het gaat om de verdachte. Denk aan zijn beweegredenen of achtergrond. Waarom niet de menselijke kant meenemen als het gaat om het slachtoffer? Dat gebeurt ons inziens nog veel te weinig. Het slachtoffer kan zoveel meerwaarde bieden voor de inhoud van het proces. Het slachtoffer zal vanuit zijn perspectief veel goede vragen op de lippen hebben branden.
De voorzitter:
De heer Janssen?
De heer Janssen i (SP):
Ik meen de heer Van Wely dader en verdachte een paar keer door elkaar te horen halen. Is de heer Van Wely het met mij eens dat de onschuldpresumptie is dat iemand die verdachte is, niet bij voorbaat al de verdachte, maar dat dit nog zal moeten blijken?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Als ik "dader" zou hebben gezegd: ik bedoelde natuurlijk "verdachte".
De heer Janssen (SP):
Dan bedoelt u overal "verdachte". Ik ben er heel erg voor dat slachtoffers rechten hebben et cetera. Maar dat richt zich nog steeds tegen een verdachte die geacht wordt onschuldig te zijn. Vindt de heer Van Wely, als hij pleit voor meer en sterker, dat dit op de goede plek in het strafproces zit?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Ik onderschrijf natuurlijk de onschuldpresumptie. Ik vind wel dat als je een vraag stelt aan een verdachte, ook als slachtoffer, de verdachte niet meteen de schuldige is.
De heer Janssen (SP):
Maar zou het niet veel beter zijn als een verdachte ook verdachte blijft totdat zijn schuld wordt vastgesteld en het slachtoffer of de nabestaande zich kan richten tot iemand van wie de rechter heeft vastgesteld dat hij schuldig is?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Dan laat je het slachtoffer misschien als mosterd na de maaltijd spreken.
De heer Janssen (SP):
Dan snap ik niet helemaal wat de heer Van Wely denkt dat de rol van het spreekrecht is, wat hij dan "mosterd na de maaltijd" noemt. Je wilt als slachtoffer of nabestaande je toch richten tot degene van wie is vastgesteld dat hij daadwerkelijk de daad heeft gegaan en niet tot iemand tegenover wie je de hele tijd terughoudend moet zijn omdat je niet weet of hij het gedaan heeft?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Het slachtoffer wil natuurlijk graag zijn ei kwijt, maar hij wil natuurlijk ook graag een inhoudelijke vraag stellen.
De heer Janssen (SP):
Een inhoudelijke vraag … Het slachtoffer is natuurlijk geen partij in het proces. De inhoudelijke vragen worden door de rechter en door de officier van justitie gesteld, maar tot slot vraag ik aan de heer Van Wely of het spreekrecht niet veel meer op zijn plek zou zijn en veel meer effect zou hebben, juist ook voor het slachtoffer en voor de nabestaanden, als zij zich kunnen richten tot degene waarvan is vastgesteld dat die schuldig is.
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
De heer Janssen stelt dus voor om het spreekrecht pas te gunnen nadat de uitspraak is gedaan. Ik ben meer een voorstander van het Duitse model om het slachtoffer een duidelijke rol te geven.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
In aanvulling op de vragen van de afgevaardigde Janssen: hoe ziet de heer Van Wely dan de timing van dit spreekrecht in het strafproces? Want daar is nu natuurlijk een bepaalde rangorde in aangebracht. Voor het requisitoir van de OvJ is natuurlijk nog niet vastgesteld of de verdachte een dader is, zoals de heer Van Wely net zei. Hoe ziet hij dat in het strafproces?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Ik vind sowieso dat de verdachte verdachte blijft. Dat is punt één. Punt twee is dat je de verdachte wel de mogelijkheid moet geven op het moment waarop hij graag het woord wil voeren, bijvoorbeeld na de strafeis van de officier van justitie.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik constateer dan toch een probleem in de timing. Stel dat de heer Van Wely verdachte is en bij de rechtbank komt. Het slachtoffer mag zijn zegje doen. Dan komt de officier van justitie, die zegt dat u dat, dat en dat heeft gedaan. Dan oordeelt de rechter: u krijgt die en die straf. Moet die timing volgens u dan een andere fasering hebben? Begrijp ik dat goed? Of vindt u dit juist de goede wijze?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Zoals ik al eerder zei, ben ik voor het Duitse model om het slachtoffer een echte rol te geven in de procesgang.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
En dan concreet. Wij zijn altijd voor een vergelijking met andere landen om te zien of het daar beter of slechter is en of we daar nog dingen uit kunnen putten. Wat is er volgens de heer Van Wely in het Duitse model voor de slachtoffers dan concreet beter geregeld en hoe zouden we dat volgens de heer Van Wely hier kunnen doen?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Het slachtoffer kan ook een inhoudelijke vraag stellen op het punt van waarheidsvinding en dergelijke.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Begrijp ik het goed dat de heer Van Wely eigenlijk voorstelt om naar een systeem te gaan waarin het slachtoffer een soort Nebenanklager is met een ondervragingsrecht? En zo ja, hoe ziet hij hoe dat past binnen ons huidige systeem? Betekent dit niet dat het hele systeem op de kop zou moeten?
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Het klopt dat er een grote verandering van het Nederlandse systeem zou moeten plaatsvinden. Dat ben ik met u eens.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja, maar die gaan we vandaag niet bewerkstelligen, denk ik. De vraag is dus een beetje wat dit concreet betekent voor de voorstellen die vandaag voorliggen.
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Voor vandaag betekent dat niks concreets. Ik zou alleen gewoon graag zien dat de slachtofferrechten nog wat meer uitgebreid zouden kunnen worden, op wat voor manier dan ook.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Wely (Fractie-Nanninga):
Als daar geen gebruik van wordt gemaakt, is dat toch een gemiste kans.
Dan kom ik op de verschijningsplicht voor de verdachte. Ten eerste vragen wij ons af in hoeverre er meerwaarde zit in dit onderdeel van het wetsvoorstel, omdat a het verschijningspercentage al groot is en b de rechter de middelen tot zijn beschikking heeft om verschijning af te dwingen. Desondanks kunnen wij ook de voordelen van dit onderdeel onderschrijven en zal de toekomst leren wat de impact zal zijn van deze maatregel. Echter, wij denken dat hiermee niet zozeer de rechten van het slachtoffer een flinke boost gaan krijgen, want laten we wel wezen: onder deze noemer gaat dat gepaard. Nee, het komt vooral ten goede aan een goede procesvorming. Er zijn een aantal zaken geweest die een grote maatschappelijke impact hebben gehad. Daarbij is het van enorm belang dat er goede verslaggeving wordt gedaan en het proces zo transparant mogelijk is. Wij zouden het onbestaanbaar vinden als zo'n proces gevoerd zou worden zonder de hoofdrolspelers. Je zou er dan misschien een vreemd gevoel bij kunnen krijgen. In hoeverre dat terecht is, laat ik in het midden.
Voorzitter. Wij kijken uit naar de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Wely. Dan is het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Allereerst feliciteert onze fractie de heer Hiddema met zijn toetreding tot de Eerste Kamer. Het was ooit mijn eigen idee om de heer Hiddema als lijstduwer op de lijst te zetten, om een transfer te kunnen faciliteren van de meer hectische Tweede Kamer naar deze chambre de réflexion, waar het er wat rustiger aan toe gaat. Onze fractie kijkt vooral uit naar de inhoudelijke inbreng van de heer Hiddema in deze plenaire zaal en in de commissie Justitie en Veiligheid en de commissie Immigratie & Asiel. Helaas laat de heer Hiddema al meteen op zijn eerste dag verstek gaan. We hopen maar dat dit geen voorteken is voor de toekomst.
Ik wil nog een paar woorden wijden aan de heer Hiddema. De heer Hiddema had het in het verleden namelijk vaak over de Tweede Kamer als een oeverloze motiefabriek. Zo heet zelfs een hoofdstuk in het, overigens zeer lezenswaardige, boek Mr. Hiddema in de politiek van Stan de Jong. In dat boek was een hoofdstuk gewijd aan de motiefabriek. Wat dat betreft zal de heer Hiddema in deze Kamer waarschijnlijk een stuk beter aan zijn trekken komen, zeg ik tot de voorzitter. Tot zover de heer Hiddema.
Voorzitter. De wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht die wij vandaag behandelen, voorzien in een aantal maatregelen die erop gericht zijn om bij te dragen aan een verdere versteviging en verankering van de positie van het slachtoffer in het strafrecht. De maatregelen bestaan onder andere uit de introductie van een verschijningsplicht voor verdachten die worden verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf en in voorlopige hechtenis zitten. Tevens wordt er een spreekrecht ingevoerd bij zittingen over verlenging van tbs en in het kader van de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, de zogenaamde PIJ-maatregel.
In zijn algemeenheid juicht onze fractie het verbeteren van de rechten van het slachtoffer in het strafrecht toe, al kun je je afvragen of dit in internationaal verband gezien niet nog wat verder zou kunnen gaan. Dat is ook een aspect dat onze fractie graag wat verder toegelicht zou zien. Hoe verhoudt de positie van het slachtoffer in het straf- en strafprocesrecht in Nederland zich tot die in andere landen, in en buiten Europa, maar laten we focussen op de Europese landen? De heer Dittrich maakte bijvoorbeeld al een referentie aan de sterke positie van het slachtoffer in het Duitse strafrecht.
Een niet onbelangrijke vraag is ook: wat zijn de gevolgen voor het slachtoffer als de rechten van het slachtoffer onvoldoende worden gewaarborgd door de overheid? In een aantal Amerikaanse staten heeft dat dus juridische gevolgen. Zo is er bijvoorbeeld in Arizona in 1993 een bekende zaak, Hance versus Arizona Parole Board, voor de kenners, waarbij het slachtoffer niet gehoord was bij een zogenaamde parole-beslissing, dus een voorwaardelijke invrijheidstelling, waarover wij onlangs ook een debat hebben gehad met de minister. Dat had tot gevolg dat de dader alsnog weer gevangengezet moest worden, omdat het slachtoffer niet gekend was in die beslissing. Dat zijn dus stevige consequenties van niet naleven van deze regels. Hoe werkt dat uit in de Nederlandse praktijk, is mijn vraag aan de minister. Is er dan ook equality of arms voor het slachtoffer?
Voorzitter. Onze fractie heeft nog wel een aantal vragen aan de minister over dit wetsvoorstel.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
De opmerking van de heer Otten roept bij mij de vraag op of hij dat een gewenste consequentie vindt. Ik ben het met hem eens dat het een gemis is dat veel slachtofferrechten niet afdwingbaar zijn, en die vraag heb ik ook gesteld. Maar de vraag is of het consequenties moet hebben zoals een langere straf voor de verdachte, als er door de overheid fouten worden gemaakt. Hoe ziet u dat in de termen van equality of arms tussen de verdachte en de Staat?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dat is een hele goede vraag, die bij mij ook opkwam, toen ik mij hierin zat te verdiepen. Ik dacht: laat ik eens kijken hoe ze dat doen in andere landen. Dat is een benadering die wij bij meerdere problemen kiezen. Daarbij kwam dit naar boven. Dit wordt ook wel genoemd als een "high watermark" van de slachtofferprotectie in Amerika. In Arizona is dat het allerstrengst geregeld, en voor het slachtoffer het gunstigst, zeg maar, maar je zou ook kunnen denken aan schadeplichtigheid van de overheid. Ik ben het met u eens: als het OM of de rechter daarin een fout begaat, dan zou je denken dat die allereerst daaraan toe te rekenen is. Dat de dader daar dan van profiteert, kun je hem ook moeilijk kwalijk nemen. In die zin kan ik mevrouw De Boer volgen, maar ik geef het als voorbeeld en ik ben ook benieuwd wat dit voor consequenties heeft, als er toch op de een of andere manier de hand mee wordt gelicht. Dat is ons niet helemaal duidelijk. Vandaar deze vraag, dit voorbeeld.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Begrijp ik het goed dat het slachtoffer, thans procesdeelnemer, meer procespartij zou moeten zijn, in de woorden van de heer Otten?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou, dat is, denk ik, wat kort door de bocht. Wij zijn vooral benieuwd naar de afwegingen die de minister gemaakt heeft in vergelijking met een aantal andere landen. Duitsland bijvoorbeeld is al veel genoemd, maar ik kan me voorstellen dat er nog meer ons omringende landen zijn waarin dat anders geregeld is. Je zou kunnen kijken naar Frankrijk, waar natuurlijk een vergelijkbaar rechtssysteem is. Ons Wetboek van Strafrecht is toch een beetje gebaseerd op de code pénal. Denk ook aan de code civil, de Napoleontische tijd. Ik weet ook niet precies hoe het daar allemaal geregeld is, maar dat zou mijn benadering zijn als ik minister was. Dan zou ik zeggen: hoe doen ze dat in andere landen, kunnen we daar lering uit trekken? Het is dus niet zo dat ik hier met een closed mind in zit, zeg ik tegen mevrouw Baay. Nee, we zijn juist heel open-minded: kan dit nog beter?
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik ben er ook altijd heel erg voor in om open-minded te zijn. Ik zou toch een beetje meer van de heer Otten willen weten. Hoe ziet hij de positie van het slachtoffer dan? Ik geef — open-minded — een voorbeeld: als het slachtoffer niet gehoord is, is dat dan een reden dat de procedure niet door kan gaan en dat er geen uitspraak kan volgen?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Je zou misschien kunnen denken aan een vorm van beroepsmogelijkheid van het slachtoffer: hoor eens, ik ben niet gehoord, dit is niet goed verlopen, er moet een soort revisie plaatsvinden. Dat is nu niet voorzien in het Wetboek van Strafvordering, maar goed, aan zoiets zou je kunnen denken. Vergelijk het ook met dwalingen uit het verleden, bij de Schiedamse parkmoord en de Puttense sleepmoord. Daar heeft uiteindelijk toch een revisie plaatsgevonden. Goed, dat zijn natuurlijk andere zaken, maar je zou kunnen denken aan zo'n soort mechanisme, of aan een soort beklagkamer. Ik zeg maar een paar dingen die me zo te binnen schieten. Er zijn wel mechanismen te bedenken waarmee je het slachtoffer een vorm van rechtsbescherming zou kunnen geven, zeg ik tegen mevrouw Baay.
Ik vervolg mijn betoog. Zoals gezegd heeft onze fractie nog wel een aantal vragen aan de minister over dit wetsvoorstel. Allereerst: waarom is de verschijningsplicht van de verdachte beperkt tot die gevallen waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt? De minister verdedigt dit op basis van overwegingen van praktische uitvoerbaarheid. Is dit niet een nogal willekeurig criterium? Er zijn toch ook diverse situaties denkbaar waarbij de verdachte niet in voorlopige hechtenis zit, maar wel degelijk verplicht zou kunnen worden om te verschijnen?
Dan de verruiming van de kring van spreekgerechtigden. Met dit wetsvoorstel wordt die kring aanzienlijk uitgebreid, met leden van bijvoorbeeld de stieffamilie. In de praktijk blijkt daaraan veel behoefte te bestaan, aangezien steeds meer kinderen opgroeien in een samengesteld gezin, terwijl op deze stiefouders ook vaak een onderhoudsverplichting rust krachtens artikel 1:395 BW. Dat lijkt ons dan ook een verbetering in dit wetsvoorstel.
Dan kom ik op het aantal spreekgerechtigden. Als wij het goed begrijpen, is dit gebonden aan een maximum van drie. Waarom drie? Met name op het gebied van zeden- en geweldsmisdrijven hebben zich in het verleden toch veelvuldig situaties voorgedaan waarbij vele tientallen, honderden of zelfs nog meer slachtoffers waren betrokken. Denk bijvoorbeeld aan situaties van grootschalig misbruik binnen kerkgenootschappen, religieuze instellingen of sektes. Waarom is voor deze beperking gekozen, is onze vraag aan de minister.
Voorzitter. Dan kom ik op enkele EU-rechtelijke aspecten. Op 25 oktober 2012 is Europese Richtlijn 2012/29/EU aangenomen. Die beoogt dat alle slachtoffers van criminaliteit gepleegd binnen de Europese Unie dezelfde rechten hebben. Deze minimumrechten bestaan onder andere uit het bieden van passende ondersteuning, het verstrekken van informatie aan en het beschermen van het slachtoffer en familieleden. Daarbij zijn in grote lijnen drie situaties te onderscheiden: Nederlanders die slachtoffer zijn in het buitenland, buitenlanders die in Nederland het slachtoffer zijn van een delict, en buitenlandse slachtoffers van een delict waarvoor de dader in Nederland wordt vervolgd. Vraag aan de minister is: is in dit wetsvoorstel rekening gehouden met deze EU-rechtelijke aspecten voor de rechten van buitenlandse slachtoffers? Wij zien daar nog wel wat praktische uitdagingen. Graag een toelichting op dit aspect.
Voorzitter, afrondend. Dit wetsvoorstel is wat onze fractie betreft een stap in de goede richting, in de verbetering van de rechten van het slachtoffer in het strafrecht en het strafprocesrecht. Wel zouden wij graag nog een reflectie van de minister horen op de bedenkingen die procureur-generaal Otte — zonder n, en overigens ook geen familie — vandaag in Trouw bekendmaakte. Hoe kijkt de minister daartegenaan? Daar zetten wel enkele punten in waarvan je je afvraagt: hoe gaan ze dat in de praktijk doen?
Kortom, de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden en de verschijningsplicht waarbij de dader wordt geconfronteerd met de schade die hij heeft aangericht bij mensen van vlees en bloed, die vaak langdurig de gevolgen van de strafbare feiten ondervinden, juichen wij toe. Wij steunen deze aanpak en wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Toch even. De heer Janssen maakte de opmerking al eerder bij het betoog van de heer Van Wely. Ik weet dat de heer Otten heel erg hecht aan de juridische juistheid van de debatten in deze Kamer. In een van zijn laatste zinnen sprak hij over de verschijningsplicht van de dader. Ik neem aan dat hij bedoelde: de verdachte.
De heer Otten (Fractie-Otten):
O, verdachte. Zei ik "dader"? Dan neem ik dat meteen terug, mevrouw De Boer. Het was een slip of the pen. Verdachte. Goed dat u mij erop wees.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering tot 18.00 uur.
De vergadering wordt van 16.13 uur tot 18.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35349, Wet uitbreiding slachtofferrechten. We zijn nu toe aan het antwoord van de minister in eerste termijn. Ik geef het woord aan de minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker i:
Dank u wel, voorzitter. De positie van het slachtoffer heeft de afgelopen decennia een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Je zou kunnen zeggen dat het slachtoffer een flinke emancipatie heeft doorgemaakt. Dat was ook nodig, want er was voordien weinig oog voor het slachtoffer in het strafproces. De positie van het slachtoffer is inmiddels stevig verankerd en slachtoffers plukken daarvan ook de vruchten. Ik vind het persoonlijk een voorrecht om vandaag hier in uw Kamer over dit wetsvoorstel te mogen praten, ook in aanwezigheid van een aantal Kamerleden die een voortrekkersrol hebben gespeeld in dat proces van ontwikkeling van slachtofferrechten door de jaren heen. Ik memoreer aan het spreekrecht in 2004, dat is ingevoerd op basis van het initiatiefwetsvoorstel van het toenmalige Tweede Kamerlid Dittrich. Hij haalde het zelf vandaag ook aan in zijn eerste termijn. Gelukkig heeft het spreekrecht inmiddels een vaste plek gekregen in de staande praktijk. Ik roep ook graag in herinnering de inbreng en bijdrage van de heer Recourt als lid van de Tweede Kamer, die een prominente rol heeft gespeeld in de verdere uitbreiding van dat spreekrecht. Ik doel op de discussie in 2016, toen er werd gesproken over het oprekken van de beperking tot het enkel mogen uitlaten over de gevolgen van de strafbare feiten naar een veel breder relaas. Ook dit wetsvoorstel zou je kunnen zien als een volgende stap die wordt gezet.
Ik weet hoe belangrijk slachtofferrechten zijn voor mensen die te maken hebben gehad met een ernstig misdrijf in termen van erkenning, van hen een rol geven in het strafproces en van informatie ontvangen over wat er nu precies gebeurt. Slachtoffers geven heel vaak aan dat ze het belangrijk vinden om te worden gehoord en serieus te worden genomen. Dat is ook een belangrijk onderdeel ervan. Dat draagt uiteindelijk allemaal bij aan het herstel van het verloren vertrouwen in de overheid en allerlei instanties wanneer mensen slachtoffer zijn geworden. Er gaat gelukkig heel veel goed dankzij de inspanningen van heel veel instanties: politie, Openbaar Ministerie, advocatuur, rechtspraak, verschillende hulporganisaties. Dat neemt niet weg dat er ook ruimte is voor verbetering van de positie van het slachtoffer, want ook dat laat de ervaring zien.
Wat mij opvalt, is dat soms kleine dingen een hele grote impact kunnen hebben op de beleving van slachtoffers. Soms is dat lastig voor te stellen als niet-slachtoffer. De gesprekken die ik met slachtoffers heb en die velen van u waarschijnlijk ook zullen hebben, dragen daar wel aan bij. Als we bezig zijn in de strafpraktijk met grote aantallen zaken en met grote belangen, moeten we niet vergeten dat details die wat meer op de achtergrond dreigen te geraken bij alle belangen die er spelen, voor slachtoffers wel degelijk van wezenlijk belang zijn in de beleving van het gehoord worden, het serieus genomen worden en het kunnen herstellen van vertrouwen. In het slechtste geval wordt het vertrouwen wederom geschaad. Helaas heb ik ook daarvan voorbeelden moeten en mogen zien.
Dit is de reden dat de positie van het slachtoffer een belangrijke plek in het regeerakkoord heeft gekregen. Het is ook weleens als speerpunt benoemd. Dit wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een Meerjarenagenda Slachtofferbeleid waarbinnen het niet alleen maar gaat over de uitbreiding van wet- en regelgeving, maar waar ook kritisch wordt gekeken naar zaken als bejegening en schadeverhaal. Wat dat betreft is het een compleet pakket waarvan wetgeving slechts een onderdeel is.
In het regeerakkoord staat ook dat wordt ingezet op een verplichting voor verdachten van zware gewelds- en zedenmisdrijven die in voorlopige hechtenis zitten, om tijdens de zitting te verschijnen. De motivering van die verschijningsplicht betreft niet alleen maar de positie van het slachtoffer, maar is breder dan dat. Het gaat dan ook over het belang van waarheidsvinding tijdens het onderzoek op de rechtszitting, het belang van de verdachte, het belang van de samenleving als geheel en de geloofwaardigheid van onze rechtspraak. Zo worden met dit wetsvoorstel verschillende doelen gediend en wordt uiteindelijk een goed evenwicht getroffen tussen de belangen van de verschillende betrokken partijen en de principes die daarbij een rol spelen.
Ik vindt het ook belangrijk om in die discussie over uitbreiding van slachtofferrechten aan te geven dat een uitbreiding van slachtofferrechten niet per se tegenstrijdig hoeft te zijn aan de rechten van de verdachte in het strafproces. Het is niet een zero sum game, oftewel dat het uitbreiden van de rechten van slachtoffers, noodzakelijk altijd ten koste gaat van. Natuurlijk kunnen er spanningen zijn — die zullen straks in het debat ook wel aan de orde komen — maar ze zijn allebei van belang. Ze moeten allebei in het strafproces worden gerespecteerd.
Voorzitter. Ik dacht aan de volgende indeling: de verschijningsplicht, het spreekrecht, de privacy van slachtoffers — met name het haakje in de wet naar aanleiding van het amendement, om aan de hand van een algemene maatregel van bestuur aan te geven welke contactgegevens van slachtoffers uit het dossier gehouden zouden moeten worden — en tot slot een vierde blok, met daarin een aantal thema's die niet direct aan het wetsvoorstel raken, maar die wel degelijk van belang zijn. Door die vier thema's ga ik ook in op een aantal vragen die zijn gesteld en die zijn aangeroerd in het artikel in Trouw door procureur-generaal Rinus Otte, en die op een vrij eenvoudige manier kunnen worden weerlegd.
Er zijn vragen gesteld over de impact en over de inwerkingtredingsdatum. Ik kan u aangeven dat de soep lang niet zo heet gegeten wordt. Om op het laatste punt maar even aan te haken: het is niet mijn bedoeling om de wet in werking te laten treden per 1 juli. De afgelopen weken heeft ambtelijk een soort inventarisatie plaatsgevonden over wat een geschikte invoeringsdatum zou kunnen zijn. Het eerste moment is 1 juli. Er is gevraagd of dat op bezwaren stuit, juist om te horen waar dat in de praktijk toe leidt. We gaan dat op een nette manier doen op het moment dat de meest betrokken organisaties daar ook echt klaar voor zijn.
Voorzitter. Ik wil graag beginnen met het thema verschijningsplicht. Dat is een belangrijk onderdeel. Het gaat dan om de verschijningsplicht voor verdachten van zware gewelds- en zedenmisdrijven die in voorlopige hechtenis zitten. Ik zal eerst kort wat zeggen over de centrale redenen voor die verschijningsplicht. Vervolgens wil ik aandacht besteden aan de verhouding tot de onschuldpresumptie. Ik sta dan stil bij de vraag: wat als het slachtoffer niet wil dat de verdachte aanwezig is als hij zijn spreekrecht uitoefent? Er zijn verschillende redenen voor het introduceren van de verschijningsplicht. Voor veel slachtoffers — maar niet voor alle slachtoffers — is het belangrijk dat de verdachte aanwezig is als hij of zij het spreekrecht uitoefent. Het is de bedoeling dat de uitoefening van het spreekrecht ook bijdraagt aan het herstel van de emotionele schade die door het misdrijf is aangericht. Voor het slachtoffer is het belangrijk dat hij of zij de gevolgen van het misdrijf rechtstreeks aan de verdachte kan communiceren. Uit onderzoek blijkt dat dit voor slachtoffers een belangrijk motief is om het spreekrecht uit te oefenen.
Daarnaast kan de uitoefening van het spreekrecht in aanwezigheid van de verdachte, ook het delictsbesef bij de verdachte vergroten. Als dat gebeurt, dan is dat bijkomend voordeel, zou je kunnen zeggen. Dat is dan winst, want dat draagt dan ook weer bij aan preventie: het voorkomen dat hij of zij in herhaling valt.
Bovendien geldt de verschijningsplicht voor ernstige misdrijven, waarvoor de verdachte ook al in voorlopige hechtenis zit. Met andere woorden, het gaat om zaken waarbij de rechtsorde fors is aangetast. Juist in die zaken is het voor de samenleving als geheel ook van belang om invulling te geven aan het Engelse gezegde "justice must not only be done, it must also be seen to be done". Met andere woorden: er zit ook een publieke dimensie aan de behandeling van dit soort strafzaken met een grote maatschappelijke impact. Een openbare berechting in aanwezigheid van de verdachte draagt daaraan bij.
Het is ook in het belang van de rechtspraak in brede zin. Het is in het belang van de uitspraakzitting. Het draagt bij aan het gezag van de rechtspraak wanneer de verdachte in openbaarheid zijn vonnis moet aanhoren. Dat is dus meer de maatschappelijke functie, en ook het rituele aspect. Ik bedoel dan het rituele in de positieve zin van het woord, net zo goed als dat wij hier in deze Kamers van de democratie bepaalde rituelen en openbaarheden kennen die bijdragen aan het vertrouwen in de democratie.
Voorzitter. Ik vind het in dit soort ernstige zaken niet bevredigend dat de beslissing om aanwezig te zijn wordt overgelaten aan de verdachte zelf, zoals nu de praktijk is. Ik vind dan ook dat de wetgever hier een taak heeft om een hoofdregel vast te stellen. Die hoofdregel zou moeten luiden dat de verdachte in zulke ernstige strafzaken aanwezig is bij het onderzoek op de terechtzitting en bij de uitspraak. Dat is overigens ook weer niet zo revolutionair. Kijk naar de landen om ons heen: in Frankrijk geldt een verschijningsplicht en in Duitsland idem dito. Ook in ons eigen Nederlandse jeugdstrafrecht wordt, vanuit pedagogische optiek, gezegd dat de jeugdige verdachte aanwezig moet zijn bij zijn zitting. Het idee is om dat nu ook te introduceren voor het volwassenstrafrecht.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Nog afgezien van dat ... Nee, laat ik het daar niet over hebben. De minister noemt de publieke functie van de openbaarheid van de zitting en dat de verdachte daarbij aanwezig moet zijn. Die functie van de openbaarheid zie ik heel duidelijk; dat voegt echt iets toe aan de rechtspraak en ook aan de publieke verantwoording. Het ontgaat mij waarom in die functie de aanwezigheid van de verdachte zo belangrijk is.
Mijn tweede punt is heel praktisch en gaat over de uitspraakzittingen. In mijn ervaring in heel veel strafzaken, ook met heel veel voorlopig gehechte verdachten, is het eerder uitzondering dan ... Nee, laat ik het zo zeggen: in zijn algemeenheid zijn verdachten wél aanwezig bij de inhoudelijke behandeling en slechts zelden aanwezig bij de uitspraak. Een belangrijke reden daarvoor is dat het praktisch en organisatorisch heel ingewikkeld is. Het betekent dat ze om 6.00 uur 's ochtends moeten worden opgehaald met het busje en een hele dag in een cel zitten onder het gerechtsgebouw om tien minuten een uitspraak aan te horen, want er is alleen 's ochtends vroeg vervoer heen en 's avonds laat vervoer terug. De vraag is dus ook een beetje: hoe verhoudt zich het belang om niet een hele dag in een zeer kleine cel zonder wat voor mogelijkheden dan ook te zitten, met het belang om die tien minuten bij die uitspraak aanwezig te zijn?
Minister Dekker:
Het gaat hier natuurlijk wel om de zwaardere delicten, om ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, waarmee vaak zwaardere belangen gemoeid zijn en gepaard gaan. Het voorstel is om daarvan dus toch te zeggen dat het belangrijk is dat een verdachte aanwezig is op de zitting. Dat is om een aantal redenen. Ik vind het a belangrijk dat bij dit soort zaken, die ook de rechtsorde hebben geschaad, de rechter in de aanwezigheid van de verdachte zijn overwegingen kan meegeven. Dan zegt hij dus niet alleen maar of iemand schuldig is en wat de zwaarte is van de straf — dat zit volgens mij ook in een aantal andere vragen — maar geeft hij ook de onderliggende motivering mee. In mijn optiek is het belangrijk dat dat ook bij de meest direct betrokkenen direct binnenkomt. Dat zijn niet de advocaten, maar dat zijn uiteindelijk de verdachten. Die vervoersbewegingen zie ik als een praktische hobbel waar je invulling aan moet geven. Dat doen we natuurlijk wel vaker. Dat zeg ik nog los van het feit dat een verdachte ook nu al het recht heeft om bij een zitting aanwezig te zijn als hij daar zelf om verzoekt. Ik denk dat het dus wel degelijk een aanvulling kan zijn op de staande praktijk.
De voorzitter:
De heer Dittrich.
De heer Dittrich i (D66):
Ik ga even door op de vraag van mevrouw De Boer. Uit de praktijk blijkt dat 70% of 80% van de voorlopig gehechte verdachten al op de zitting aanwezig is. Wat voegt de verplichting om te komen nou eigenlijk toe? Er zijn in het wetsvoorstel namelijk ook weer een heleboel uitzonderingen waarom iemand weer niet hoeft te komen.
Minister Dekker:
Het verbaast me niet dat in veel gevallen de verdachte op zitting aanwezig is, want er staat nogal wat op het spel. Ik hoop niet ooit in zo'n positie te belanden, maar ik denk dat wij er, als u en ik ooit eens in een verdachtenbankje belanden, ook voor zouden kiezen om aanwezig te zijn bij de zitting om ons te kunnen verdedigen, om de procesgang mee te maken en noem het allemaal maar op. Maar er zijn ook verdachten die zeggen: ik hoef er niet bij te zijn. Dat kan verschillende redenen hebben. Het kan bijvoorbeeld ook uit desinteresse zijn. Ze kunnen zeggen "mijn advocaat doet het maar" of "ik heb toch geen vertrouwen in de Nederlandse rechtspraak" of iets van dien aard. Zeker bij dit soort ernstige delicten kan er ook een maatschappelijk belang zijn waardoor we met z'n allen zeggen: en toch vinden we het belangrijk dat die mensen aanwezig zijn op zitting. Dat is natuurlijk ook een van de redenen dat een aantal van de landen om ons heen dit al heeft. Het is iets wat we terug horen, ook op andere fronten, wanneer het gaat over slachtofferrechten. Daarom heeft het uiteindelijk een plek gekregen in het wetsvoorstel, denk ik.
De slachtoffers die aanwezig waren bij een zitting waar geen verdachte aanwezig was, zeggen: ik heb mijn verhaal mogen doen, maar degene die centraal stond bij de zitting was er niet eens bij of nam niet eens de moeite om het aan te horen. Dan vervult het spreekrecht geen functie. Sterker nog, het kan zelfs het tegengestelde effect hebben gehad. Een slachtoffer zegt dan: er is mij al iets vreselijks aangedaan, nu mag ik mijn verhaal doen en wordt er niet eens geluisterd. Ik zeg het maar even heel plat, want er wordt natuurlijk wel geluisterd door de officier en de rechter en die dingen worden ook wel meegewogen, maar wij zien in de praktijk toch dat ook slachtoffers het belangrijk vinden dat op zo'n moment de verdachte aanwezig is op zitting.
De heer Dittrich (D66):
Ik kan me van alles voorstellen bij een verdachte die aanwezig is en al dit soort dingen. Dat geloof ik allemaal wel. Waar mijn vraag om ging, is de verplichting. Dat is het verschil met het huidige systeem. Ondanks dat het functioneert en in 70%-80% van de gevallen de verdachte gewoon aanwezig is, gaan we er nu een verplichting van maken. Uit de stukken blijkt dat het op jaarbasis zo'n 1.500 zaken zouden zijn. Hoe moeten we ons dat in de praktijk voorstellen? Die verdachte in het huis van bewaring zegt: nee, ik wil niet mee. Dan moet hij geboeid worden en moet hij in zo'n busje. Dan komt hij protesterend op die zitting. Ik hoorde u net zeggen dat het belangrijk is dat de verdachte luistert naar wat er gezegd wordt op die zitting, maar je kunt je de situatie voorstellen dat die verdachte helemaal niet luistert, want die is tegen zijn zin meegenomen en zit daar op die zitting. Hoe werkt dat in de praktijk?
Minister Dekker:
Ik denk dat er in de praktijk gevallen zullen zijn dat mensen gedwongen moeten worden om mee te gaan. De dienst die daarvoor verantwoordelijkheid is, DV&O onder DJI, heeft natuurlijk ook de middelen om dat te doen. Dat gebeurt ook nu al soms. Als een rechter wil dat iemand naar de zitting komt, kan hij dat op dit moment gelasten. Soms gebeurt dat gedwongen, dus daar zijn manieren voor. Ik denk overigens dat in het gros van die 1.500 zaken waar we het over hebben het overgrote deel van de verdachten zich er prima naar zal voegen als "je hoort er in principe gewoon bij te zijn, tenzij" de basisregel wordt. Het zal in mijn ogen dus ook zonder zware dwangmiddelen gaan. Het punt is alleen dat de basisregel nu is dat de verdachte zelf bepaalt of hij erbij is. Het kan ook zijn dat een verdachte zegt: "Ik ben er niet zo in geïnteresseerd. Ik merk het wel. Als ik ernaartoe moet komen, dan ga ik ernaartoe. Maar omdat het niet moet, blijf ik hier gewoon zitten". Bij dit soort zware zaken, waar slachtoffers zeer aangedaan zijn, vind ik het echt belangrijk dat zo'n verdachte toch ter zitting aanwezig is.
De heer Dittrich (D66):
Mijn laatste interruptie op dit punt. We hebben in de Utrechtse tramzaak — om het zo maar even te noemen — gezien wat het betekent als de verdachte tegen zijn wil op de zitting komt en de boel gaat verstoren, terwijl slachtoffers hun verklaring afleggen. Dat heeft ook ontzettend veel impact op het slachtoffer. Dat kan tot secundaire victimisatie leiden. De vraag is: waar leg je het evenwicht?
Minister Dekker:
Ik herken deze spanning onmiddellijk, want deze casus speelde ongeveer toen wij aan de overkant bezig waren met het wetsvoorstel. Het kan natuurlijk niet worden uitgesloten dat dit soort incidenten zich zullen voordoen. Het is dan aan de rechter om iemand tot de orde te roepen, en als het echt niet anders kan, toch te verwijderen uit de zittingszaal. Daar zit ook een beetje de uitzonderingsbepaling waar ik straks nog iets langer bij zal stilstaan.
Je kan ook andersom redeneren. De impact hiervan op de slachtoffers was natuurlijk enorm. Maar ik denk dat de impact op diezelfde slachtoffers ook enorm was geweest als de verdachte op dat moment had gezegd: "Ze bekijken het allemaal maar. Ze kunnen m'n rug op. Ik blijf lekker zitten, want ik accepteer de rechter niet". Ik doel op de dingen die hij heeft geroepen in de zittingszaal. Ik weet niet of de slachtoffers dan niet net zo, of misschien nog wel erger, teleurgesteld zouden zijn in ons rechtsstelsel en in ons rechtssysteem. In dat geval zou er namelijk ook geen poging zijn ondernomen om iemand naar de rechtszaal toe te krijgen. Dat is de reden voor de verandering van de basisregel. De grondregel is nu: iemand mag het zelf bepalen, tenzij. Een rechter kan dus bijvoorbeeld zeggen: u moet komen. Deze grondregel wordt veranderd in: in principe ben je erbij, tenzij.
De heer Janssen i (SP):
Ik loop toch even naar voren, omdat de minister tot u toe in zijn betoog herhaalt wat hij ook schriftelijk heeft gezegd. Al zijn voorbeelden gaan uit van een verdachte die schuldig wordt bevonden. U zegt: het is belangrijk dat de verdachte aanwezig is, want dan hoort hij hoe hoog zijn straf is en waarom hij die straf krijgt.
Minister Dekker:
Of dat hij wordt vrijgesproken.
De heer Janssen (SP):
Dat heb ik u tot nu toe niet horen zeggen in al uw voorbeelden en dat heb ik ook niet gehoord in uw toon. Schriftelijk hebt u hetzelfde gedaan. Daarom heb ik daar in mijn eerste termijn ook aandacht aan besteed. Hoort de minister zelf dat hij het in zijn voorbeelden alleen maar heeft over een verdachte die schuldig wordt bevonden, ook richting de slachtoffers? De minister zegt: het is belangrijk voor de inprenting, voor wat hij de slachtoffers heeft aangedaan, et cetera. Maar het is nog steeds een verdachte waarvoor op dat moment de onschuldpresumptie geldt. Ik wil de minister toch vragen om daar in de rest van zijn betoog wat meer aandacht aan te besteden. Ik neem aan dat hij nog op de onschuldpresumptie komt. Nu zegt de minister: ja, maar hij kan ook onschuldig worden verklaard. Tot nu toe is het in enig voorbeeld nog niet gegaan over de verdachte die onschuldig wordt verklaard. Ik wil de minister toch vragen om daar wat meer aandacht voor te hebben, want anders blijven we naar voren lopen en dan moet het allemaal in de tweede termijn. Het is een punt dat heel zwaar telt en waar ik de minister steeds niet over hoor. Het gaat er steeds over dat het slachtoffer teleurgesteld raakt, maar uit ervaring weet ik dat het slachtoffer ook teleurgesteld raakt als aan het eind van een proces de verdachte wordt vrijgesproken, zo van: ja, waar heb ik nu dat spreekrecht voor uitgeoefend?
Minister Dekker:
Ik denk dat de heer Janssen en ik het er niet oneens over zijn dat er aan het einde van de zitting uiteindelijk maar één iemand is, of een college van rechters, die bepaalt of iemand schuldig is. Tot die tijd is iemand onschuldig.
Ik ga even in op de impact voor slachtoffers. Mijn ervaring is dat slachtoffers zich ook kunnen neerleggen bij een lage straf of bij vrijspraak als zij het gevoel hebben dat het procedureel goed is verlopen, dat er een zorgvuldig proces aan ten grondslag heeft gelegen, dat zij hun zegje hebben kunnen doen en dat de belangen eerlijk zijn gewogen. U zult verbaasd zijn over het realisme dat veel slachtoffers hebben. De grootste pijn bij slachtoffers kom ik tegen als er fouten worden gemaakt in het proces. Als hun belangen niet worden meegenomen. Als er over hen wordt gesproken, maar niet met hen wordt gesproken of door hen wordt gesproken. Daarom vind ik het ook zo belangrijk om als onderdeel van de procedurele rechtvaardigheid en de procedurele zorgvuldigheid de hoofdrolspelers rond een zitting ook echt ter zitting aanwezig te hebben.
De heer Janssen (SP):
Ik ben daar niet verbaasd over want waar het kan, heb ik die gesprekken ook, en al heel lang, al meer dan tien jaar. Maar dat was een bijpunt, even voor de slachtoffers. Mijn eerste punt was richting de minister. Ik vraag de minister om zorgvuldig te zijn in de onschuldpresumptie. Er spreekt een schuldpresumptie uit de voorbeelden die hij steeds noemt waarom een verdachte aanwezig moet zijn om de hoogte van zijn straf te horen en te horen hoe erg het is wat hij allemaal gedaan heeft et cetera. Ik vraag de minister daar voorzichtig mee te zijn.
Minister Dekker:
Ik doe dat graag, maar het is wel een redenering van de heer Janssen. Als ik zeg dat iemand wel of niet schuldig is, dan kan dat dus ook betekenen dat dat niet zo is. Als ik het heb over de hoogte van de straf, dan kan dat ook een straf van nul zijn. Dat is het strafproces. Aan het einde bepaalt de rechter of iemand wel of niet schuldig is en welke straf daarbij hoort.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Tot slot, voorzitter. Als iemand vrijgesproken is, is er geen straf, dus ook geen straf van nul.
Minister Dekker:
Dat zei ik ook.
De voorzitter:
Mevrouw De Boer namens GroenLinks.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik kan bevestigen dat heel veel slachtoffers er heel goed mee kunnen leven als ze het idee hebben dat er processuele rechtvaardigheid is. Maar naar mijn overtuiging wordt die processuele rechtvaardigheid niet bereikt door een verschijningsplicht. Die wordt bereikt als er geluisterd wordt naar de wensen van het slachtoffer. Dat kan zijn: ik wil dat hij er wel bij is. Dat kan zijn: het maakt me niet uit. Dat kan zijn: ik heb liever dat hij er niet bij is. Dat is allemaal mogelijk. Als ik één ding geleerd heb in mijn ervaring met slachtoffers, dan is het namelijk dat niet één slachtoffer hetzelfde is. Ieder heeft z'n eigen wensen en die moeten we zo veel mogelijk respecteren.
We hebben het over voorlopig gehechte verdachten. Dat betekent dat er pro-formazittingen zijn geweest. Dat is voordat het tot een inhoudelijke behandeling komt. Er is op zo'n pro-formazitting, of van tevoren door de officier van justitie, alle gelegenheid om bij slachtoffers die vertegenwoordigd worden te inventariseren wat ze zouden willen. Zou je het als je gebruikmaakt van het spreekrecht prettig vinden als de verdachte daarbij aanwezig is? Als die wens er is, kan er nu ook al een bevel tot medebrenging worden gegeven. Ik zie eerlijk waar niet in wat die verschijningsplicht vanuit het oogpunt van het slachtoffer toevoegt. Sterker nog, het kan betekenen dat een verdachte er is, terwijl het slachtoffer iets heeft van: wat mij betreft liever niet. Dat blijkt ook uit de brief van Slachtofferhulp.
Minister Dekker:
Dat kan ook nu al, want een verdachte heeft altijd het recht om aanwezig te zijn op de zitting. Het kan niet zo zijn dat een slachtoffer zegt: ik wil nu mijn zegje doen in de afwezigheid van de verdachte. Straks geven we meer helderheid over wat de hoofdregel zou moeten zijn. In beginsel is dat die aanwezigheid. Ik vind die keuze niet zo gek als je bijvoorbeeld kijkt naar landen om ons heen en de staande praktijken in het jeugdstrafrecht. Enfin, daarover kunnen we een boom opzetten. Overigens schroeien we daarmee de ruimte voor de rechter niet helemaal dicht. Er blijft ook voor de rechter professionele ruimte open om af te wijken van de hoofdregel als er sprake is van zwaarwegende belangen of als alle procespartijen, de deelnemers, het niet wenselijk of noodzakelijk achten dat de verdachte op de zitting aanwezig is.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
De minister gaat in op het laatste puntje van mijn vraag en niet op de hoofdvraag. Die was namelijk: wat voegt het toe voor het slachtoffer, nu er op dit moment al de mogelijkheid is van het bevel tot medebrenging, waarvan gebruik kan worden gemaakt? Ik snap dus dat de minister zegt: ik ben het er niet mee eens, maar er zijn redenen, vanwege de publieke verantwoording, of whatever. Maar vanuit het oogpunt van de slachtofferrechten, wat de titel is van dit wetsvoorstel, zie ik echt geen meerwaarde, juist doordat we dat bevel van medebrenging al hebben.
Minister Dekker:
Dat is een kan-bepaling en die wordt niet altijd toegepast. Het gebeurt in de praktijk ook dat slachtoffers hun zegje voor de rechter doen waarbij de verdachte niet aanwezig is op de zitting, terwijl ze dat wel graag hadden gewenst. Met dit wetsvoorstel brengen we daar verandering in.
Voorzitter. Dan kom ik op het punt van de uitzonderingen. Ik had de indruk dat dat een belangrijk punt was in de inbreng van de heer Recourt, van de heer Dittrich en ik geloof ook van de heer Janssen. De heer Recourt stelt een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel aan de orde. In de nieuwe regeling wordt de ruimte van de verdachte ingeperkt om te beslissen of hij al dan niet zal verschijnen bij het onderzoek op de terechtzitting en de uitspraakzitting. Voor ernstige delicten waarvoor de verdachte in voorlopige hechtenis zit, wordt de hoofdregel: de verdachte is aanwezig, tenzij. De rechter heeft in deze benadering een belangrijke rol. De heer Recourt wijst er terecht op dat het wetsvoorstel twee criteria kent op grond waarvan de rechter kan beslissen dat de verplichte verschijning van de verdachte achterwege kan blijven. Het eerste criterium betreft zwaarwegende belangen van de verdachte, het slachtoffer of een van de procesdeelnemers. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ziekte of anderszins. Het tweede criterium betreft het geval dat geen van de procesdeelnemers de verplichte verschijning wenselijk of noodzakelijk acht. Dit tweede criterium voorkomt dat de verschijningsplicht een doel op zich wordt. Als de procesdeelnemers en de rechter er in een concrete zaak echt geen toegevoegde waarde in zien, dan is verschijning ook geen automatisme.
De voorzitter:
De heer Recourt, Partij van de Arbeid.
De heer Recourt i (PvdA):
Ik dank de minister. Ik heb die criteria ook gelezen. Nu denk ik terug aan de praktijk. Een aangevangen zitting weer moeten verdagen omdat aan een voorwaarde niet voldaan is, is om meer dan alleen de proceseconomie heel vervelend, bijvoorbeeld ook voor alle andere aanwezigen. Een praktisch voorbeeld. De verdachte verzet zich zo in het huis van bewaring dat op enig moment de zitting net is begonnen en de bode binnenkomt en zegt: we hebben hem niet mee gekregen. Kan de rechter dan zeggen: gezien de belangen die hier spelen, gaan we door vandaag?
Minister Dekker:
Zoals ik net al aangaf, heeft DV&O op zo'n moment in beginsel de middelen om iemand toch gedwongen richting de zitting te brengen. Ik denk dat we daar niet te makkelijk van zouden moeten afwijken, want dan is iedere vorm van verzet een manier om hieronder uit te komen. In principe betekent verzet dat je geboeid wordt. Er zijn verschillende manieren om iemand toch gedwongen richting de zitting te brengen.
De heer Recourt (PvdA):
Ja, dat snap ik en dat zal ook gebeuren. Het gaat mij even om de praktijk en de ruimte die de rechter heeft om te zeggen "weet u, wij hebben ons best gedaan, maar we moeten nu door", niet alleen omdat het efficiënt is, maar ook vanwege het belang van bijvoorbeeld de aanwezige slachtoffers of het belang van wat je ook kan verzinnen. Je kan die twee criteria nauw en ruim uitleggen. Ik wil graag van de minister weten of de rechter die ruim mag uitleggen.
Minister Dekker:
Om recht te doen aan de nuance, niet iedere vorm van verzet moet onmiddellijk leiden tot: dan gaan we toch maar door met de zitting. Tegelijkertijd zijn er altijd extreme vormen waarna ook een rechter zal zeggen: in dat geval besluit ik toch anders. Neem de casus waar we het zojuist over hadden. In Utrecht was een gelasting om iemand binnen te brengen. Dat leidde tot zoveel gedoe dat een rechter tot de conclusie kwam: als hij hier op zitting is, dan heb ik de boel waarschijnlijk ook niet in de hand. Op zo'n moment zie je daarvan af. Waarom benoem ik het als een uitzonderingssituatie? Omdat er ook middelen zijn om iemand wel gedwongen naar de zitting te krijgen. Als dat de hoofdregel is, zouden we die in beginsel zo veel mogelijk, desnoods ook met dwang, moeten navolgen.
De heer Recourt (PvdA):
Ik denk dat iedere rechter de verdachte graag op zitting heeft. Daar is geen discussie over. Maar nogmaals, er zijn situaties denkbaar die alleen bij de ruime uitleg van die twee criteria ertoe kunnen leiden dat hij toch niet aanwezig is. Denk aan keihard schreeuwen. We hebben al meegemaakt dat er met poep en pies ... Dat wil je niet als rechter. Dat valt niet binnen die twee categorieën. Heb ik goed begrepen dat de minister zegt: in die uitzonderingsgevallen heeft de rechter de ruimte om te beslissen "dit doen we zonder verdachte"? Heb ik de minister goed begrepen? Zegt hij dat de rechter de ruimte heeft om in die uitzonderingsgevallen gewoon te beslissen om het zonder verdachte te doen?
Minister Dekker:
De heer Recourt haalt hier voorbeelden aan. Als op zo'n manier de rechtsgang wordt gesaboteerd, en dat gebeurt keer op keer, dan moet de zaak op een gegeven moment ook gewoon doorgaan. Iedereen kan zich dat voorstellen. Dan moet de rechter een keer een knoop doorhakken. We moeten ook niet in een patstelling belanden waarbij een zitting als het ware wordt gegijzeld. Dat is niet in het belang van de rechtsgang en ook niet in het belang van slachtoffers. Dus ja, dan kan de rechter op zo'n moment voor de uitzondering kiezen.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter, ik heb nog een vraag op dit punt. Kunnen onder "zwaarwegende belangen" ook processuele redenen vallen?
Minister Dekker:
Volgens mij is dit een processuele reden. Die heb ik zojuist aangedragen. Ja.
Voorzitter. Ik ga door naar de onschuldpresumptie. Het is helder: een verdachte is onschuldig totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. De rechter en het Openbaar Ministerie mogen dus geen handelingen verrichten of woorden uitspreken waaruit zou blijken dat zij de verdachte al voordat zijn schuld is vastgesteld als dader beschouwen. Dat verandert niet door de verschijningsplicht. Die plicht betekent slechts dat de verdachte aanwezig moet zijn. Hij blijft geheel vrij zijn procespositie te bepalen. Hij kan zich bijvoorbeeld ook beroepen op zijn zwijgrecht. Hij mag niet als dader worden behandeld; ook dat verandert niet. Het kan gebeuren dat als het slachtoffer ter zitting zijn spreekrecht uitoefent, hij daarbij de verdachte aanspreekt als dader. De verdachte hoeft zich echter alleen maar te verdedigen tegen datgene wat hem door het OM ten laste is gelegd, niet tegen datgene wat het slachtoffer naar voren heeft gebracht. De rechter oordeelt op de grondslag van de tenlastelegging en niet op grond van de mening van het slachtoffer. Bovendien heeft de rechter de taak om te bewaken dat de onschuldpresumptie ter zitting ook wordt gerespecteerd. Als een slachtoffer te ver dreigt te gaan en te veel met een beschuldigende vinger wijst in de richting van de verdachte, kan de rechter ingrijpen en het slachtoffer dan wel diens advocaat daarop aanspreken. Mijn ervaring is dat rechters wat dat betreft ter zitting ook mondig en assertief genoeg zijn.
Er is gevraagd wat er gebeurt als een slachtoffer niet wil dat de verdachte aanwezig is wanneer spreekrecht wordt uitgeoefend. Is dan een uitzondering mogelijk? De enkele wens van het slachtoffer is echter geen reden om de verschijningsplicht van de verdachte achterwege te laten. Om te beginnen heeft de verdachte het recht om aanwezig te zijn, ook in zaken waarin het wetsvoorstel nu een verschijningsplicht introduceert, en ook in zaken waarin het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruikmaakt. In de zittingszaal kan wel rekening worden gehouden met de wens van het slachtoffer om bij het uitoefenen van zijn spreekrecht niet met de verdachte te worden geconfronteerd, bijvoorbeeld door fysieke schermen te plaatsen waarmee het slachtoffer en de verdachte van elkaar worden gescheiden. En ik heb ook gezien dat het in bepaalde gevallen mogelijk is om de verdachte via een videoverbinding te laten meeluisteren in een andere ruimte als het slachtoffer zijn spreekrecht uitoefent. Met andere woorden, ook dit zijn weer dingen waar ter zitting een mouw aan gepast kan worden door de rechter, die de regie voert over zijn zitting.
Ik kom bij een aantal vragen specifiek op het gebied van de verschijningsplicht. Mevrouw De Blécourt vroeg of zij het goed heeft begrepen dat de verschijningsplicht volgens een aantal van de betrokken organisaties, de FNG en Slachtofferhulp Nederland, recht doet aan de genoegdoening van het slachtoffer, en bijdraagt aan het herstel en de verwerking. Dit is heel in het kort inderdaad wat zij stellen. Daarbij moet de nuancering worden geplaatst dat Slachtofferhulp Nederland heeft gezegd: stel nou steeds de wens van het slachtoffer centraal. Wij hebben daarbij de nuance aangegeven dat dat niet altijd kan, zeker niet omdat ook de verdachte het recht heeft om te allen tijde bij de zitting aanwezig te zijn. Vandaar het voorstel zoals we dat uiteindelijk doen in het wetsvoorstel.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik heb nog een vraag, ook naar aanleiding van de opmerking van de heer Recourt over een verdachte die zich zeer wanstaltig gedraagt ter zitting. Ik denk dat dat bij geweldsmisdrijven best wel veel kan voorkomen. Is er dan voorzien in de ene of andere vorm van sanctie, zodat die verdachte zich wel twee keer bedenkt om dat te gaan doen? Want anders zie ik dat in de praktijk misschien toch een behoorlijk serieus probleem worden. Is daarover nagedacht?
Minister Dekker:
Nou, een sanctie … Om te beginnen zijn er bepaalde dwangmiddelen. Dat zijn meestal niet de meest prettige dingen, want dan word je geboeid en soms ga je in een pak. Er zijn allerlei manieren om het belagen en het bevuilen van je bewakers tegen te gaan. Ik hoef niet in detail te treden, maar daar onderwerp je je niet voor je plezier aan. Als je geweld toepast op degenen die je komen halen, dan bega je bovendien in principe weer een nieuw strafbaar feit waarvoor je ook weer vervolgd kan worden. Er kunnen dus ook sancties worden toegepast daar waar sprake is van fysiek geweld.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Mijn vraag is meer in relatie tot het slachtoffer, die dan in die zitting nogmaals geconfronteerd wordt met bijvoorbeeld bedreiging, wanstaltig gedrag of intimidatie; ik noem maar wat. Hoe kan daar dan een sanctie aan worden verbonden? Weegt dat dan mee in de strafafweging? Hoe ziet de minister dat?
Minister Dekker:
Dat soort dingen zijn uiteindelijk natuurlijk altijd aan de rechter. Ik ga nooit op die stoel zitten, maar daar waar echt sprake is van concrete bedreiging of fysiek geweld, riskeer je dat je daar opnieuw voor wordt vervolgd. Concrete bedreiging is een strafbaar feit. Daar zal dus een proces-verbaal van worden opgemaakt en dat zal dan weer leiden tot een hernieuwde zaak.
Dan was er de vraag naar aantallen, maar die is volgens mij in de discussie van zojuist al naar voren gekomen. De heer Janssen zei dat men eerst zou afzien van de verschijningsplicht en dat die nu toch weer wordt doorgevoerd en hij vroeg hoe die wijziging tot stand is gekomen. Ik denk dat we daar een hele boom over kunnen opzetten, maar een belangrijk element hierin was natuurlijk dat dit in het regeerakkoord heeft gestaan, zoals de heer Janssen ook zelf aangaf. Je ziet hier dat er steeds belangen worden afgewogen en dat er partijen zijn die dit belangrijk vinden, zoals de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers en Slachtofferhulp Nederland. Dat heeft voor ons ook zwaar gewogen om daar uiteindelijk in mee te gaan.
De heer Janssen (SP):
Ik wil niet flauw doen, maar ik vroeg naar het tijdspad, omdat de minister in de memorie van toelichting uitgebreid aangaf hoe die wisseling tot stand is gekomen. Weliswaar was drie maanden voor het regeerakkoord door zijn ambtsvoorganger nog geschreven "we gaan het niet doen", maar de minister zei vervolgens dat hij daar zelf vanuit alle facetten nog eens heel lang over had nagedacht. Mijn punt was dat het gewoon in het regeerakkoord stond. Dat was volgens mij de switch. De switch was niet dat de minister er nog heel lang over had nagedacht of hij het anders zou gaan doen dan zijn ambtsvoorganger drie maanden daarvoor. Het verbaasde mij dat de minister de passage opgeschreven had dat hij er van alle kanten nog uitvoerig over nagedacht had en toen besloten had dat we het toch maar wel moesten gaan doen.
Minister Dekker:
Ik denk dat dat allebei zo is. Natuurlijk stond het in het regeerakkoord; dat is allemaal geen geheim. Als iets in het regeerakkoord staat, is het tegelijkertijd zo dat ik er toch ook nog even naar kijk of het verstandig is; dat is in ieder geval mijn opvatting als minister. Er staan ook dingen in het regeerakkoord waar ik vervolgens geen opvolging aan heb gegeven of die ik nog iets heb bijgesteld. Ik heb verschillende gesprekken gevoerd met verschillende organisaties. Die zijn allemaal de revue gepasseerd. Dat heeft ertoe geleid dat we daar uiteindelijk een beweging hebben gemaakt.
Dan was er de vraag van enkele leden over de mogelijkheid om te verschijnen via videoverbinding. Ook wanneer een verdachte via een videoconferentie aan de zitting deelneemt, geldt dat in principe, juridisch gezien, als verschijning. Het is in beginsel dus mogelijk om aan de verschijningsverplichting te voldoen via zo'n verbinding. Of dat in een concreet geval ook wenselijk is, staat uiteindelijk ter beoordeling van de rechter. Hij is altijd degene die beslist of van zo'n videoconferentie gebruik wordt gemaakt. Het ligt niet direct voor de hand om videoverbinding toe te passen bij een verdachte voor wie de verschijningsplicht geldt. De verschijningsplicht is juist ingegeven door het belang dat verdachte in persoon ook daadwerkelijk op de zitting aanwezig is en direct aanhoort wat de rechter, de officier en de andere procesdeelnemers in zijn zaak naar voren brengen. Ook hiervoor geldt dat het wel kan bijdragen aan dat maatwerk dat nodig is. Soms kunnen er gevallen zijn waarbij je zegt dat het toch ingewikkeld is om iemand naar zitting te halen. Dan kan wellicht zo'n videoverbinding ook een next best oplossing zijn. Ook hiervoor geldt weer dat we dat overlaten aan het oordeel van de rechter.
Voorzitter. Dan de vraag van de heer Janssen over het vonnis: of het niet goed zou zijn om juist ook de overwegingen mee te geven en niet alleen maar het dictum. Daar heeft hij een punt. Dat is voor slachtoffers vaak van groot belang. Gelukkig gebeurt het nu ook vaker dan voorheen dat de rechter bij de uitspraak in een ernstige strafzaak ook aandacht besteedt aan de gemaakte afwegingen. Naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer heb ik aangegeven daarover in gesprek te gaan met de Raad voor de rechtspraak. Dat heeft niet geleid tot een aanpassing van dit wetsvoorstel met een responsplicht, maar wel tot een goed gesprek met de Raad voor de rechtspraak, die ook begrip heeft getoond voor dat gegeven en heeft aangegeven dat te zullen bespreken met hun rechters. Ik denk dat het zaak is om dat goed te blijven volgen. De bejegening van slachtoffers is ook iets wat speciale aandacht krijgt in de opleidingen voor de rechters. Ik heb de Tweede Kamer laten weten in de aanloop naar de zomer meer te laten weten over de stappen die daar worden gezet. Mevrouw Bezaan vroeg concreet om daarvan een afschrift te krijgen, omdat zij dat ook een belangrijk onderdeel vindt, en dat zeg ik hierbij toe.
Dan de vraag hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt met de verschijningsplicht in het kader van de bredere discussie die we hebben over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Dat is natuurlijk een wetboek van enorme omvang. Dat is ook in de tijd een proces van bijzonder lange adem. Het wetsvoorstel ligt inmiddels bij de Raad van State, maar rekent u er maar op dat die lang gaat doen over de advisering en dat de wetsbehandeling dan ook echt wel tijd zal vergen. Ondertussen zijn er onderdelen, ook op het gebied van Strafvordering, waarvan wij als kabinet hebben gezegd dat we die dusdanig belangrijk vinden dat we daar toch meters willen maken, denk bijvoorbeeld aan de ondermijningswetgeving, waarvoor we Strafvordering ook op onderdelen aanpassen. Hetzelfde geldt voor slachtofferrechten.
Ik denk dat dit voor de wetsbehandeling misschien wel goed is. Als je zo'n herzien Wetboek van Strafvordering helemaal volstopt met beleidswijzigingen en politieke wensen, kunt u zich voorstellen dat het straks ook ongelofelijk veel gaat vragen van uw Kamer, zelfs als we het beleidsluw proberen door te voeren. Als je dat belast met veel veranderingen, niet alleen in technische zin, maar ook inhoudelijk, denk ik dat het vanuit het perspectief van goede parlementaire behandeling niet noodzakelijk de beste weg is. Daarom is mijn voorstel om dit nu te doen. Veel van die elementen zullen straks terugkomen bij de nieuwe Strafvordering, maar dan kunnen we de discussie over een aantal principiële punten ook in dit huis goed doen en uitboren. Dan gaan we een aantal dingen oplossen in de nieuwe Strafvordering, met een hele verwijzing. De heer Dittrich had het daar ook over. Wil je komen tot een heldere, consistente regeling, dan zijn dit soort zaken op zo'n manier goed op te lossen, dus daar gaan we ons zeker voor inzetten.
Dan was er de vraag van mevrouw Baay of ik kan bevestigen dat de verschijningsplicht wegens zwaarwegende omstandigheden kan vervallen bij de terechtzitting maar niet bij de uitspraak, als ik het goed heb begrepen, maar als dat niet zo is, komt zij wel naar de interruptiemicrofoon. Afwijking van de verschijningsplicht is mogelijk op grond van de criteria die in artikel 258a, tweede lid worden genoemd. Deze mogelijkheid geldt zowel bij het onderzoek op de terechtzitting als bij de uitspraakzitting. En met het oog op de uitspraakzitting wordt artikel 363 aangepast. Dit is opgenomen in onderdeel M van het voorstel, dat laat zien dat er geen verschil is tussen beide modaliteiten.
Dan was er ook nog de vraag over de reparatie van de verwijzing in het artikel voor minderjarigen.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Die zwaarwegende belangen kunnen natuurlijk ook zien op ziekte. Dat is duidelijk; dan is er een soort overmachtsituatie, waardoor een verdachte niet zelf op de terechtzitting kan verschijnen. Maar de minister zei ook, en daar gaat het mij eigenlijk om: ziekte of andere belangen. Waaruit blijken die andere belangen dan?
Minister Dekker:
Uiteindelijk gaat het hier om zwaarwegende belangen. Dan kan je denken aan ziekte of een andere vorm van verhindering waardoor een verdachte er niet kan zijn. Ik hoor hier gefluisterd: een sterfgeval. In de memorie van antwoord wordt dat meegegeven. Dus dat zijn vormen van zwaarwegende belangen waardoor een rechter kan afzien van aanwezigheid.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Even dat voor mij dan toch helder, want ik ben namens 50PLUS nogal ingegaan op het verschil tussen de verschijningsplicht op de terechtzitting zelf en de verschijningsplicht ten aanzien van de vonnisuitspraak op de uitspraakzitting. En voor mijn fractie is dat van belang, want we hechten wel heel veel waarde aan de terechtzittingsverschijningsplicht, en iets minder aan die bij de uitspraak. Maar als ik de minister goed heb begrepen, dan gelden in beide gevallen dezelfde zwaarwegende belangen.
Minister Dekker:
Exact.
Dan de verwijzing, en eigenlijk de reparatie van een verwijzing naar het artikel voor minderjarigen. Daar wordt aan gewerkt, zo zeg ik in de richting van mevrouw De Boer en mevrouw Baay. Er wordt gewerkt aan een wetsvoorstel met een aantal technische correcties. Daarin wordt ook deze opgenomen. Mijns inziens hoeft dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet op te houden. De verwijzing die aangevuld wordt, is van technische aard, en ook zonder deze wijziging zal er naar mijn verwachting geen misverstand ontstaan. Maar u heeft een punt dat wij dat technisch ook wel goed geregeld willen hebben.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja, want de vraag is dan natuurlijk: betekent dat dat die verschijningsplicht voor die minderjarige verdachten in de situaties die door dat artikel worden beschreven niet bestaat, ook al staat dat wel in de wet? Want de uitzondering mist daar, dus als je de wet heel strikt zou toepassen, zou die verschijningsplicht daar voor de minderjarige verdachten ook gelden. En de vraag is nu: kunnen we ervan uitgaan dat die niet geldt, ook al staat in de wet van wel, en mógen we daar eigenlijk wel van uitgaan?
Minister Dekker:
Nou, ter verheldering, en daar kan die technische correctie bij helpen: het zijn eigenlijk twee aparte regimes, twee aparte chapiters. Het is nu al zo dat in het jeugdstrafrecht een verschijningsplicht geldt voor jeugdige verdachten, maar dat is ingegeven vanuit een soort pedagogische opvatting dat het goed is dat de jeugdige verdachte aanwezig is bij de zitting om het ook van de rechter te horen et cetera. Dat staat los van deze bepalingen. En daar is een verwijzing geweest die voor verwarring zorgt, die we daar graag weer uit halen, dus die we wat dat betreft corrigeren. Het zijn twee aparte regimes.
Dan tot slot op dit onderdeel. De heer Otten vroeg eigenlijk: waarom pas je die verschijningsplicht niet breder toe, ook voor verdachten die niet voorlopig zijn gehecht? Dat is ook van praktische aard. De ervaring leert dat in veel van dit soort zaken de verdachten nog in hechtenis verblijven, maar in de gevallen dat dit niet het geval is, zou het ook vreselijk veel vragen van allerlei instanties om dan de verdachten te verplichten om op de zitting aanwezig te zijn. Dan moet je beginnen na te gaan of iemand bereid is om vrijwillig te komen. En als dat niet het geval is, dan moet je daar allerlei instanties op afsturen om zo iemand op te sporen en gedwongen naar de rechtszaal te brengen. Met andere woorden: dat geeft een hele hoop gedoe en is in onze ogen zeer moeilijk uitvoerbaar.
Voorzitter. Ik ga door naar de vragen die zijn gesteld over het spreekrecht. Misschien kan ik daar een aardig bruggetje bij gebruiken, want ook bij het spreekrecht ontpopte zich een discussie over de onschuldpresumptie. De heer Rietkerk begon erover, en er waren interrupties van de heer Otten en de heer Van Wely. De heer Rietkerk stelde de spanning tussen het spreekrecht en de onschuldpresumptie aan de orde. De strafzitting is natuurlijk nooit een kleurloos geheel. De officier van justitie uit de beschuldigingen en voert de bewijzen aan waartegen de verdachte zich kan verdedigen. Het spreekrecht wordt in dit wetsvoorstel gepinpoint voor het requisitoir en dat gebeurt om een reden. Na het requisitoir volgt het pleidooi en kan de verdediging tegen al hetgeen naar voren is gekomen, inbrengen wat zij wil. Het slachtoffer — daar gaat het hier om: het slachtoffer en het spreekrecht — kan bij het uitoefenen van het spreekrecht zijn of haar ervaringen voor het voetlicht brengen en bij de rechter aangeven wat er volgens hem voor straf zou moeten volgen. Hij mag daarbij over alles praten, ook over de bewijsbaarheid van het strafbare feit, zolang hij de verdachte maar niet als dader aanwijst of benoemt. Gaat hij daarin te ver, dan grijpt de rechter in, zo is mijn ervaring. Dat is de manier waarop je in de staande praktijk die onschuldpresumptie bewaakt.
Een aantal leden, onder wie de heer Janssen en de heer Recourt, vroeg: zou je theoretisch niet uit moeten gaan van twee fasen in het strafproces? Dan is er een fase waarin je kijkt naar de bewezenverklaring van het misdrijf, van het delict. Dan zet je een punt, en dan praat je over de straf, waarbij je het slachtoffer meer een rol geeft. Ik heb dat in theorie of academisch altijd wel een interessant model gevonden, maar tegelijkertijd lijken rechters met de staande praktijk redelijk uit de voeten te kunnen. Eerder onderzoek heeft ook uitgewezen dat het er in theorie misschien goed uitziet, maar dat het in de praktijk wel tot enorme hobbels leidt. In een onderzoek uit 2013 wordt geconcludeerd dat er eigenlijk geen noemenswaardige voordelen zitten aan een tweefasenmodel, maar dat er wel belangrijke nadelen zijn, zoals dat het strafproces veel langer gaat duren, dat de structuur van het strafproces geheel op de schop moet worden genomen en dat dat uiteindelijk leidt tot een langere en zwaardere belasting van slachtoffers.
De heer Janssen (SP):
Het gaat hier om een principiële discussie, gekoppeld aan de onschuldpresumptie. Voor de zuiverheid van het strafproces, om de onschuldpresumptie te bewaren zonder dat een rechter daarin moet schipperen, heb ik toch een vraag. De minister zegt dat het academisch een mooie discussie kan zijn, maar vandaar ook mijn vraag. Die academische discussie wordt namelijk steeds prangender als de slachtofferrechten steeds verder worden uitgebreid. Maar misschien komt de minister daar zo nog op.
De minister verwijst nu weer naar 2013; dat deed hij in de Tweede Kamer ook. Toen zat er een beperkt spreekrecht achter. Nu reikt dat verder. Het wordt verder en verder uitgebreid, in 2016 en nu weer. Zouden we, voordat we het hele Wetboek van Strafvordering gaan herzien en zonder dat we daar nu een keuze in maken, in ieder geval nog een keer een update, een actualisering, kunnen krijgen van het WODC-onderzoek, gebaseerd op dat bredere spreekrecht, en een uitvoeringstoets voor wat het nou werkelijk zou betekenen, in plaats van "veel", "meer" of "aanzienlijk"? We willen weten wat het betekent, want het wordt als "mogelijk" zittingstijdverlies gekwalificeerd door het WODC. Zouden we die actualisering kunnen krijgen, zodat we bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering — het gaat nog lang duren, zei de minister — een principiële discussie kunnen voeren en een afweging kunnen maken? Dan hebben we wat feiten op tafel, zonder dat we daar nu een keuze in maken. Excuus voor de lange vraag, voorzitter.
Minister Dekker:
Ik aarzel daar wel over. Het is niet zo dat we daar nooit onderzoek naar hebben gedaan. Dat hebben we gedaan en daaruit bleek om allerlei redenen dat het onverstandig zou zijn. Als we nou in de praktijk zouden zien dat het enorm knelt, dan zou de heer Janssen wellicht een punt hebben, maar ik heb daar geen concrete aanwijzingen over. Ik zou wel wat anders kunnen doen, in de hoop daarmee een beetje in zijn richting te komen. Het uitgebreide spreekrecht wordt tegen het licht gehouden. Het wordt vanaf 1 juli 2021 geëvalueerd. Dan wordt er gekeken en geluisterd naar verschillende partijen: hoe pakt het nou uit in de praktijk? Tot welke problemen leidt het? Mochten daar knellende situaties uit naar voren komen, dan kan ik mij voorstellen dat je een concrete aanleiding hebt om hier nog eens een keer grondig naar te kijken. Daar ben ik dan best toe bereid. Maar om nu nog een keer een soort rerun te doen van een onderzoek waarvan we eigenlijk met z'n allen hebben gezegd "daar zien we weinig fiducie in" en waarvan ook de procespartijen zeggen dat ze er niet om staan te springen …. Een paar landen om ons heen — ik geloof dat dit soort discussies ook heeft plaatsgevonden in België en Duitsland — hebben er ook van afgezien. Ik ben dus heel terughoudend om nu opnieuw zo'n onderzoek te doen.
De heer Janssen (SP):
Ik hoef mij niet te richten naar wat mijn buurman doet. Wij hebben onze eigen verantwoordelijkheid, ook hier in deze Kamer. Het gaat om een principiële discussie. De minister geeft praktische bezwaren aan. Toen mevrouw De Boer daarstraks vroeg hoe het zat met de verplichte verschijningsplicht en het vroeg ophalen van mensen, zei de minister: ja, maar dat is een praktisch probleem; dat lossen we op. Dit is ook een praktisch probleem dat je kan oplossen, maar daar hoort een fundamentele discussie bij. Wij gaan die herziening van het Wetboek van Strafvordering niet voor een paar jaar doen. Die gaat voor heel lang gelden. En de uitbreiding van de slachtofferrechten zou nog weleens veel verder kunnen gaan. Ik vraag de minister om niet nu een keuze te maken, maar ik wil meer dan woorden als "veel" en "slecht" et cetera. Ik wil de mogelijke praktische nadelen die volgens het WODC kleven aan het tweefasenproces via een uitvoeringstoets in beeld gebracht hebben, bijvoorbeeld alleen voor de ernstige gewelds- en zedendelicten waar we het nu over hebben. Je hoeft het niet voor alle zaken te doen. Je zou het kunnen beperken. Wat zou het in die zaken betekenen, ook gelet op de impact van het spreekrecht bij zulke zware delicten? Zou dat voordelen kunnen hebben? Ik vraag de minister om het WODC te vragen om dat nog eens tegen het licht te houden met alle veranderingen van de afgelopen acht jaar. Het gaat niet om het overdoen van het hele onderzoek, het gaat om een actualisering, gerelateerd aan de uitbreiding van de slachtofferrechten in de afgelopen acht jaar.
Minister Dekker:
Ik ken de onderzoeksagenda van het WODC. Als je het WODC om een onderzoek vraagt, dan krijg je een heel grondig onderzoek, vaak een dik pak papier, waar een hoop tijd in zit. Dat zet ik echt graag in voor dingen waarvan we zeggen: daar zien we onmiddellijk de noodzaak toe, daar is sprake van een springend issue. Om de heer Janssen enigszins tegemoet te komen, zou ik wel een vingeroefening willen doen. Stel dat je naar zo'n tweefasenproces toe gaat. Wat zou dat dan precies betekenen in termen van uitvoeringsconsequenties? Een uitvoeringstoets lijkt mij heel erg ingewikkeld. Dan gaan we alle uitvoeringsorganisaties bevragen en dan zeggen die: ja, dat willen we wel voor u doorrekenen, maar dat hangt heel erg af van uw concrete voorstel. En dat ligt er niet, om allerlei redenen. Ik kan u wel een brief toezeggen waarin we met een aantal schetsen in kaart brengen waar je dan aan moet denken. Het opknippen van een tweefasenmodel betekent gewoon twee keer een ronde: één keer als het gaat om de bewezenverklaring en één keer als het gaat om de straf. Dan heb je twee keer een uitspraak. Daar gaat echt substantieel meer tijd in zitten. U weet net zo goed als ik dat snelheid voor verdachten en voor slachtoffers een heel belangrijk punt is. We zien dat die onschuldpresumptie op dit moment helemaal niet zo heel erg knelt in de praktijk. We zien dat rechters daar prima mee uit de voeten kunnen. Voor welk probleem zijn we dan een oplossing aan het zoeken?
De voorzitter:
De heer Janssen, een derde keer.
De heer Janssen (SP):
De minister vermengt twee dingen. Het gaat mij puur om de afgekaderde delicten waar we het vandaag over hebben: de zware gewelds- en zedendelicten. Daarom deed een handreiking. We weten hoeveel van dat soort delicten er per jaar zijn. Wat zou dat bekeken? Dan hoef je niet een uitvoeringstoets te doen met een brede, open vraag. Als we nou gewoon eens zouden bekijken wat het zou betekenen als we de zaken die we nu op deze manier behandelen, in een tweefasenproces zouden doen, nogmaals beperkt tot dit soort zaken? Wat zou dat betekenen? Dan vind ik wat schetsen in een brief echt te weinig. Er is nog heel veel tijd. Ik begrijp dat de minister nu verwijst naar een capaciteitsprobleem bij het WODC. Misschien moet dan een ander het doen. Het gaat mij om het actualiseren van beperkt onderzoek op deze punten ten opzichte van 2013 en een toets op wat het in de praktijk betekent als we deze categorie zaken op die manier zouden gaan behandelen. Daar hebben we nog de tijd voor.
De voorzitter:
Tot slot de minister.
Minister Dekker:
Dit is eigenlijk voor een deel een feitelijke vraag. Ik vind het vervelend om dan met de hakken in het zand te gaan zitten. Ik heb er weinig fiducie in, maar ik wil best voor u in kaart brengen wat het ongeveer zou vergen als je dat zou doen. Mijn enige punt is dat voor een geheel nieuw onderzoek bij het WODC er een paar jaar overheen gaat. Dat kost vreselijk veel menskracht. Laat mij dan eens praten met wat uitvoeringsorganisaties op basis van een aantal aannames — u geeft er zelf een mee, bijvoorbeeld de beperking tot bepaalde … — om te horen wat dat dan precies zou vergen. Met die aannames maak ik een brief en op basis van die brief kunt u zeggen "ik ben overtuigd van het standpunt van de minister dat het er op papier misschien mooi uitzag, maar in de praktijk wat hobbels kent" of "nou, ik vind dit toch interessant genoeg om nader op te studeren". Dat laatste kunnen we dan doen in een vervolgdiscussie. Die brief zeg ik u toe.
Er wordt nog niet vol enthousiast op gehapt, merk ik. In de richting van de voorzitter zeg ik dan maar dat ik alleen maar een brief toezeg als die ook welkom is.
De voorzitter:
Al uw brieven zijn welkom, minister.
Minister Dekker:
Als het een brief is die niet gewenst is, laat ik die achterwege.
De voorzitter:
Ik verwijs naar uw tweede termijn, meneer Janssen, dan komen we een beetje op uw spreekrecht en tempo. U kunt ook nog een motie indienen als u niet tevreden bent of er in tweede termijn op terugkomen. Ik vraag de minister nu toch om voort te gaan.
Minister Dekker:
Dan de Europeesrechtelijke vraag. De heer Rietkerk kwam hierop. Ik geloof ook verwijzend naar het rapport van de Fundamental Rights Agency, dat constateert dat inderdaad in omliggende landen slachtoffers ook echt een procespartij zijn en niet alleen maar een procesdeelnemer. Als we iets verder kijken, zie ik dat wij aan al onze internationale verplichtingen voldoen en dat we, even los van het onderscheid deelnemer/procespartij, ook even iets preciezer moeten bekijken wat dat dan betekent in het proces. In Duitsland of in België functioneert de parti civile ook niet tot volle tevredenheid. Ook wordt dit vaak niet ten volle gebruikt. Het slachtoffer moet niet bevoegd en daarmee verantwoordelijk worden — uiteindelijk is dat de lijn die we hebben gekozen — voor opsporing en vervolging van de verdachte van de strafbare feiten die hem zijn aangedaan. Uiteindelijk ligt die verantwoordelijkheid bij het Openbaar Ministerie die dat ook met enige distantie kan doen.
Voorzitter. Dan waren er wat vragen over de uitbreiding van de kring. Ik geloof dat er veel steun is voor de uitbreiding naar stief-familieleden. Dat is fijn om te horen. Er was wel een wat fundamentere vraag van GroenLinks en de Partij van de Arbeid. Zou je niet in plaats van werken met een limitatieve lijst moeten nadenken over een wat algemener begrip dat uitgaat van een nauwe betrekking tot het slachtoffer? Ik vind dat op zich een interessante gedachte, maar dat vraagt natuurlijk wel weer om een extra inschatting en toets van de rechter. Het is ook de vraag in hoeverre de rechter daarmee wel goed uit de voeten kan. Ik kan me goed voorstellen dat dit wordt bezien in het kader van een nieuw Wetboek van Strafvordering of dat binnen de grenzen van de Europese regelgeving, want die geeft ook dwingend een aantal verplichtingen mee, zou kunnen worden toegewerkt naar een overkoepelend materieel criterium. Ik zeg u toe dat ik daarmee aan de slag zal gaan.
De voorzitter:
Mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
De toezegging is welkom.
De voorzitter:
Dat was een korte interruptie. De minister.
Minister Dekker:
Dan was er de vraag van de heer Otten waarom drie op zitting. Dat heeft ook te maken met inkadering. Als je dat openlaat, zou dat kunnen leiden tot een hele grote belasting van het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. Maar ook hiervoor geldt weer dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Een rechter kan daarvan afwijken.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Mijn vraag was specifiek: waarom het aantal drie? Dat komt vrij arbitrair over. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd van misbruikzaken: bij kerken — over de rooms-katholieke kerk is natuurlijk al jarenlang veel te doen — sektes, en motorbendes waar heel veel geweld wordt gebruikt. Ik kan mij voorstellen dat drie dan wel erg minimalistisch is. Vanwaar die keuze? Kunt u dat misschien toelichten?
Minister Dekker:
Toen u begon over de kerk, dacht ik dat het een betoog zou worden over de Heilige Drie-eenheid, en over dat drie zo'n mooi getal is en vaak zo goed past. Maar het ging een heel andere kant op. Drie blijkt gewoon te werken in de praktijk, temeer omdat in gevallen waarin er echt heel veel slachtoffers zijn, een rechter hiervan gewoon kan afwijken en er meer kan toelaten ter zitting.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Iets wat me bijvoorbeeld ook te binnen schiet, is het geweld in jeugdinrichtingen waar onlangs weer veel over te doen was. Dat zijn dan wel zaken van lang geleden, maar er komen dan in één keer honderden gevallen naar boven. Kan de minister toezeggen dat, mochten dit soort grootschalige misbruikzaken aan de orde zijn, er dan meer slachtoffers gehoord kunnen worden dan drie, en dat er niet elke keer voor drie zaken iets moet worden vervolgd?
Minister Dekker:
Gelukkig zijn dit soort zaken niet dagelijks aan de orde. De meeste zaken zijn toch van wat eenvoudiger aard. Rechters — ook slachtoffers en familie — kunnen dan prima uit de voeten met de maximering van drie. Maar nogmaals, daar waar je echt te maken hebt met meerdere slachtoffers, kunnen rechters daarvan afwijken en zullen ze dat in de praktijk ook doen. Maar daar ga ik niet over. Ik denk dat mevrouw De Boer enige bijval gaat geven, want zij staat vaker in de rechtszaal.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Nee, integendeel. Ik heb niet ingebroken toen de heer Otten zijn vraag stelde omdat ik dacht dat de minister de vraagstelling wel zou corrigeren, maar dat deed hij niet. Is het niet zo dat de beperking tot drie spreekgerechtigden alleen geldt als het gaat om het spreekrecht van nabestaanden? En dat, als het gaat om het spreekrecht van slachtoffers, ieder slachtoffer spreekrecht heeft, ook al zijn het er honderd?
Minister Dekker:
Ik heb de indruk dat dit een inkoppertje is. Mevrouw De Boer heeft, als slachtofferadvocaat, gewoon gelijk.
De voorzitter:
U komt erop terug in tweede termijn.
Minister Dekker:
Ik denk dat er geen reden is om hierop terug te komen. We kunnen gewoon vaststellen dat die maximering van drie zich beperkt tot de nabestaanden en niet tot de slachtoffers.
Dan gaan wij door naar de tbs-zittingen, waarover een aantal vragen zijn gesteld. Het is belangrijk om daarbij te benadrukken dat slachtoffers zich alleen maar mogen uitlaten over de voorwaarden die aan de beëindiging van de tbs worden verbonden en die ook het slachtoffer raken. Over het verloop van de behandeling mag het slachtoffer zich dus niet uitlaten; het gaat om de vormgeving van de voorwaarden. Denk bijvoorbeeld aan gebieds- en contactverboden. Daarbij was onder andere de vraag waarom je dat via een spreekrecht zou doen. Dat kun je toch ook op een andere manier doen? Wij zien dat het voor sommige slachtoffers erg belangrijk is om met de rechter angsten en zorgen te kunnen delen, die ook zien op de bijzondere voorwaarden als de dwangverpleging onder voorwaarden wordt beëindigd. Het slachtoffer krijgt met dit voorstel de keuze om zelf te spreken tijdens de zitting. Dat hoeft niet per se; het kan ook door middel van een schriftelijke slachtofferverklaring bij het Openbaar Ministerie of anderszins. Je zou kunnen zeggen dat daarmee voor het slachtoffer meer ruimte ontstaat voor maatwerk.
Ik hecht er wel aan om aan te geven dat slachtoffers het belangrijk vinden hun stem te laten horen. Met andere woorden: het aangeven van je wensen aan de officier van justitie, voldoet in de praktijk niet altijd aan de wens van de slachtoffers, die het belangrijk vinden dat ze niet alleen maar de boodschap kunnen meegeven, maar dat ze die ook zelf kunnen toelichten. Met andere woorden: niet alleen wat er wordt gezegd is belangrijk, maar ook dát er kan worden gesproken.
Dat vraagt uiteraard wel wat van het managen van de verwachtingen van slachtoffers. Het is natuurlijk een beperkt spreekrecht, zou je kunnen zeggen; de heer Recourt heeft daar gelijk in. Het vraagt om adequate voorlichting en we moeten geen verkeerde verwachtingen scheppen. Daar kan het Openbaar Ministerie natuurlijk een belangrijke rol in spelen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld ook aan Slachtofferhulp Nederland, dat slachtoffers vaak begeleidt bij dit soort zaken, en natuurlijk aan de slachtofferadvocatuur.
De heer Recourt noemde ook de voorlichting aan daders. Daarover kan ik aangeven dat het Openbaar Ministerie de tbs-klinieken op de hoogte zal stellen als een slachtoffer gebruik wil van het spreekrecht. De tbs-kliniek zal de dader dan voorbereiden op de confrontatie met het slachtoffer tijdens de zitting.
De heer Dittrich heeft naar aanleiding van het artikel in Trouw gevraagd of ik verwacht dat de invoering van het spreekrecht op de tbs-zitting tot uitstel zal leiden. Dat wordt in het interview met Otte gesuggereerd en die indruk wordt gewekt. Ik heb die verwachting niet; dat zeg ik ronduit. Tijdens de consultatie heeft het College van procureurs-generaal de verwachting geuit dat zittingen onnodig zouden kunnen worden aangehouden. Toen kwamen zij ook met een oplossing. Zij adviseerden om slachtoffers enkel te laten spreken op zittingen wanneer door het Openbaar Ministerie of de rechter om een maatregelrapportage van de reclassering is verzocht, waarin over de op te leggen voorwaarden wordt geadviseerd. In die gevallen staat immers vast dat de voorwaardelijke beëindiging ook een reële optie is. We hebben dat advies opgevolgd in dit wetsvoorstel.
Het spreekrecht mag enkel worden uitgeoefend als tijdens het onderzoek ter zitting de voorwaarden inhoudelijk worden besproken. Van een inhoudelijke bespreking is sprake als er een maatregelenrapportage ligt. In enkele uitzonderlijke zaken besluit de rechter tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, zonder dat zo'n maatregelrapport beschikbaar is, maar dat is echt de uitzondering op de brede regel.
De heer Dittrich (D66):
Naar mijn herinnering gaan dit soort tbs-zittingen heel vaak over de therapie die de tbs-gestelde in de inrichting volgt. Er kunnen heel private dingen worden besproken over de voortgang en de ontwikkeling in die therapie. Is het slachtoffer dat zijn spreekrecht wil uitoefenen aanwezig bij die privacygevoelige onderdelen voor de tbs-gestelde?
Minister Dekker:
Nee, het slachtoffer is alleen aanwezig bij het deel dat gaat over de voorwaarden.
De heer Dittrich (D66):
Betekent dat dan dat het slachtoffer ergens in de gang of in een spreekkamer zit te wachten en dan opgehaald wordt wanneer het specifieke — ik noem maar wat — locatieverbod of contactverbod aan de orde is? Gaat het om dat soort voorwaarden?
Minister Dekker:
Daar zal het op uitdraaien, ja.
De heer Dittrich (D66):
Acht u dat werkbaar? Vanuit de praktijk wordt gezegd dat het allemaal heel erg lastig en moeilijk is. Lees het artikel van de heer Otte in Trouw.
Minister Dekker:
De heer Otte heeft het over het aanhouden van allerlei zittingen, omdat aan de voorkant niet duidelijk is of er überhaupt sprake zal zijn van een voorwaardelijke beëindiging. Volgens mij is dat met de eigen suggestie van het Openbaar Ministerie opgelost.
Het zal in de praktijk natuurlijk misschien zo zijn dat een slachtoffer wat moet wachten. Kijk, ik vind het ook belangrijk om in de praktijk duidelijk te maken richting een slachtoffer dat de vraag of er beëindigd wordt te maken heeft met de behandeling, en dat het spreekrecht daar niet op ziet, maar dat dat gaat over de voorwaarden. Dat is dus beperkt. Als een slachtoffer dat toch belangrijk vindt, bijvoorbeeld omdat hij of zij bang is om de dader weer ergens tegen te komen of omdat hij of zij wil pleiten voor een gebieds- of een contactverbod en het belangrijk vindt om dat zelf met inkleuring aan de rechter over te brengen, dan moet daar een mogelijkheid voor zijn. Dat hoeft volgens mij niet tot opschorting van allerlei zaken te leiden. In een enkel geval is er de uitzondering die ik zojuist al aangaf, waarbij een rechter toch overweegt om over te gaan tot voorwaardelijke beëindiging, maar hij geen reclasseringsrapport heeft opgevraagd. Maar dat is in de praktijk echt eerder hoge uitzondering dan regel.
Voorzitter. Dan was er de vraag van mevrouw De Boer over slachtoffers die niet worden geïnformeerd over verzoeken van veroordeelden tot wijziging van voorwaarden. Ook hier moeten we maar even kijken of we elkaar goed hebben begrepen. Indien er bij de officier van justitie of de tbs-gestelde zelf behoefte bestaat om voorwaarden die zijn verbonden aan de tbs of PIJ-maatregel te wijzigen, dan kan dat op een tenuitvoerleggingzitting. Door het aangenomen amendement-Van Wijngaarden/Van Toorenburg is in het wetsvoorstel nu ook spreekrecht voor slachtoffers geïntroduceerd op de TUL-zitting waar de voorwaarden verbonden aan de PIJ of de tbs worden gewijzigd. Slachtoffers raken dus, bij aanname van het wetsvoorstel, niet alleen op de hoogte van de verzoeken van de veroordeelde tot wijziging van de voorwaarden, ze kunnen ook op die zitting zelf hun beschermingsbehoefte toelichten. Ik had de indruk dat dit de zorg van mevrouw De Boer wegneemt.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dat is waar, als wij het inderdaad hebben over zowel de tbs-gestelde of de PIJ'er als de gewone veroordeelde. Dan gaat het dus over de voorwaarden die gesteld worden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ik vroeg mij het volgende af over dit probleem dat in de praktijk bestaat. Wanneer een verdachte in hoger beroep gaat bij een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf met voorwaarden, dan is het ressortsparket in de lead over de zaak, terwijl het arrondissementsparket weet van een verzoek wijziging TUL. In de praktijk loopt die informatievoorziening dus mis. Ik begrijp van de minister dat het niet nodig is om die informatievoorziening apart in de wet op te nemen, maar misschien kan hij wel toezeggen dat hij er zorg voor draagt dat goed wordt bekeken hoe die processen gaan lopen, zodat de slachtoffers en nabestaanden ook op de hoogte zijn van die verzoeken en die TUL-zittingen. Dat gaat nu dus mis.
Minister Dekker:
Dat zeg ik toe, want anders gaat dit natuurlijk niet werken. Als je een recht hebt, maar je weet niet dat er een zitting is waarop je dit kunt uitoefenen, dan hebben we natuurlijk met z'n allen een mooie wet verzonnen die in de praktijk niet zo vreselijk veel doet. Dat zeg ik dus toe.
Voorzitter. Dan kom ik bij het derde punt: de privacy van slachtoffers en een betere bescherming van de contactgegevens. Zoals u weet, is dat niet alleen maar in dit huis, maar ook aan de overkant al jarenlang een onderwerp dat heel veel politieke aandacht krijgt. Dat begrijp ik ook wel. Dat hoor ik ook in mijn gesprekken met slachtoffers. Het heeft soms grote impact als adresgegevens, telefoonnummers of dingen die niet per se in het strafdossier hoeven te zitten er toch in zitten. Dat raakt weer aan dat gevoel van veiligheid. Ik geef een klein voorbeeld mee. Ik was vorige week in een gevangenis. Ook ons personeel is weleens slachtoffer van geweldsdelicten of van ernstige bedreigingen. Er zijn allerlei manieren om daar toch aangifte van te doen op het adres en de naam van de werkgever, maar zodra er getuigenverklaringen zijn, wordt het al veel ingewikkelder. Dan zie je dus dat deze mensen afzien van zo'n zaak, omdat ze niet willen dat de boeven die daar binnen zitten en vrienden buiten hebben lopen, weten waar ze wonen. Ze hebben een vrouw en kinderen thuis om wie ze zich zorgen maken. Ik maak het maar even heel concreet, want vaak gaat het om dit soort dingen en om gegevens in strafdossiers. Natuurlijk heb je soms gegevens nodig, bijvoorbeeld als het gaat om een plaats delict of iets dergelijks. Maar het is toch wel interessant dat het WODC-onderzoek — ik geloof dat het uit 2015 kwam — laat zien dat er soms onnodig gevoelige gegevens in strafdossiers zitten die niet per se nodig zijn voor een goede rechtsgang. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om het amendement in te dienen. Ook was dit voor Slachtofferhulp Nederland de aanleiding om hier een punt van te maken: "Kijk er nu eens een keer serieus naar. Kijk niet alleen naar de mooie intenties van alle betrokken organisaties, maar kijk ook eens of je er een wettelijke grondslag voor kunt vinden".
Ik heb daarbij ook onmiddellijk aangegeven dat dit echt een ingewikkeld proces is. Je kunt wel een haakje in deze wet slaan, maar daarmee hebben we het nog niet opgelost. Ik ben mij heel erg bewust van de complexiteit. Ik begrijp heel goed dat de implementatie van nadere lagere regelgeving lange tijd in beslag zal nemen. Dit zal waarschijnlijk ook niet gratis zijn. Als je zoiets gaat doen, dan zijn daar ook kosten mee gemoeid. Ik heb tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik dit nu niet op de lopende begroting heb staan en dat het ook niet zo kan zijn dat we dat maar even de organisaties in duwen, want die zitten ook met beperkte capaciteit. Dat is dus echt nog wel een vraagstuk. We moeten kijken hoe we dat oplossen. We weten allemaal dat er straks weer een nieuw kabinet is. Wie weet, komt dit ook weer terug. Wellicht ontstaat er iets meer financiële ruimte. Onder dat gesternte zou ik willen kijken hoe we daar een nadere invulling aan kunnen geven.
Het hele proces van het maken van zo'n AMvB begint met het in kaart brengen van de beleidsopties en de reikwijdte en met het voeren van gesprekken met de uitvoeringsorganisaties. Er dient te worden gekeken wat reëel en haalbaar is. Uiteindelijk wordt tot een concept gekomen dat voordat het wordt vastgesteld, ook aan beide Kamers wordt voorgehangen. Daar gaan we gewoon een ordentelijk en netjes proces aan plakken. Wat dat betreft vond ik het interview vanmorgen in Trouw en de berichten over de kosten erg voorbarig. Zover zijn we helemaal nog niet. We gaan dat netjes en op een goede manier in gezamenlijkheid doen, met enig gezond verstand. We moeten daar samen uit kunnen komen.
Voorzitter. De heer Dittrich had een hele trits vragen die zien op de uitvoeringspraktijk. De heer Recourt vroeg naar de adviesorganen die we daarbij hebben betrokken. In die fase zitten we nog niet, maar dat gaan we gewoon allemaal netjes doen. We gaan uitvoeringsimpactanalyses maken en daar advies over aanvragen. Dan komen we nog een keer bij u langs, zodat u er ook nog een keer wat van kan vinden voordat we er echt mee aan de slag gaan. Dit wetsvoorstel maakt een kan-bepaling. Zolang daar geen AMvB onder hangt, heeft dat geen effect op de uitvoeringspraktijk. Het biedt in de toekomst wel de mogelijkheid om dit ingewikkelde probleem iets meer in te vullen en er iets meer werk van te maken.
Het enige punt is dat het Openbaar Ministerie misschien zegt: dit is niet onze taak. Daarover verschillen we misschien wel enigszins van mening. Het Openbaar Ministerie is natuurlijk wel de instantie die het strafdossier aanmaakt en dus wel degelijk een rol heeft in het ervoor zorgen dat de stukken goed op orde blijven en dat vertrouwelijk blijft wat vertrouwelijk moet blijven. Zonder het Openbaar Ministerie kan het dus niet, maar we gaan met hen in gesprek.
Voorzitter. Dan heb ik nog een slotblok met een aantal overige thema's. Er waren een aantal vragen over het meegeven van aangiften, met name in zedenzaken. Er zijn uitzonderingen waarbij de aangifte niet wordt meegegeven. Mevrouw De Boer, en ik geloof ook de heer Dittrich, vroegen daar heel nadrukkelijk naar. Dat gebeurt in bepaalde gevallen in het belang van de opsporing en de vervolging. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als het bewijs vrijwel volledig afhankelijk is van de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte, bijvoorbeeld als dingen zich met name in de privésfeer hebben afgespeeld. De instanties, de politie en het Openbaar Ministerie, zeggen dan: we willen bij een verhoor vermijden dat het slachtoffer zijn ervaring en herinneringen baseert op het proces-verbaal in plaats van op zijn of haar eigen herinnering aan het feit. Dat gebeurt niet zozeer om het extra ingewikkeld te maken voor het slachtoffer, maar omdat het belangrijk is voor de bewijsvoering en de waarheidsvinding. Ik kan me voorstellen dat de verdediging van de beklaagde er grif gebruik van zal maken als een pv wordt meegegeven en daar flink uit wordt geput bij het verhoor, omdat daarmee ook de betrouwbaarheid van het verhoor op het spel staat. De reden dat zo'n aangifte niet wordt meegegeven is in het opsporingsbelang en in het belang van de waarheidsvinding. Het enige punt is dat dat nu heel vaak gebeurt, en ook zonder redenen omkleed, zonder verdere motivatie. In dit wetsvoorstel hebben wij opgenomen dat het in alle gevallen gemotiveerd moet worden en schriftelijk aan het slachtoffer moet worden meegegeven.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Het is nu niet in heel veel gevallen; het is in álle zedenzaken zo. Volgens mij staat het nu ook gewoon in de aanwijzing, daar wil ik af zijn, of in de interne regelgeving van het OM. Ik blijf het heel vreemd vinden. Bij een verhoor, of bij de rechter-commissaris, is het eerste wat de rechter-commissaris vraagt: heeft u uw aangifte gelezen? Nee, want die heb ik niet. Soms heb je die wel, namelijk als je het strafdossier van tevoren hebt gehad. Dan heb je die dus wel. Ik hoor al jaren het bezwaar dat een zaak hierop stuk zou kunnen gaan. Ik heb nog nooit gehoord van een zaak die daadwerkelijk hierop stuk is gegaan. Volgens mij is het dus ook een soort angst voor de situatie dat een slachtoffer zou gaan voorlezen wat er in de verklaring staat. Dat is natuurlijk niet aan de orde.
Aan de andere kant worden slachtoffers tijdens een verhoor heel vaak geconfronteerd met "ja, maar bij de politie heeft u dit gezegd". Dan helpt het juist wel als je weet wat je bij de politie hebt gezegd, zodat je kunt uitleggen wat er wordt gevraagd. Eerlijk gezegd begrijp ik de algemeenheid dat het nu in zedenzaken niet wordt meegegeven echt niet. Ik begrijp het ook niet vanuit een opsporingsbelang. Als ik uw antwoord zo hoor, dan denk ik nog steeds dat het in plaats van in de aanwijzing, nu in een standaardbrief komt te staan. Bij de aangifte weet je nog niet of er aanvullend bewijs is, omdat het bij zedenzaken vaak om een een-op-eenverklaring gaat. Je gaat mogelijk nog gehoord worden en vanuit het opsporingsbelang krijg je het niet. Per saldo verandert er dan dus niets. Ik neem toch aan dat het de bedoeling is dat er iets verandert.
Minister Dekker:
Zeker. Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat wat nu een standaardpraktijk is, straks leidt tot een standaardpraktijk met een standaardbrief. Het idee is dat het specifieker wordt, dat de politie en het Openbaar Ministerie kijken in welke gevallen het kan en in welke gevallen niet, en dat dat tot een individuele afweging leidt. Dat is de bedoeling van het wetsvoorstel. U heeft een terecht punt dat als we over een paar jaar het wetsvoorstel gaan evalueren en het niet op die manier uitpakt, we daar echt opnieuw grondig naar moeten kijken. Maar ik heb er nog wel vertrouwen in dat we met deze aanscherping, die ik ook terecht vind, in de praktijk wat veranderen. Ik zeg u toe dat ik daar werk van ga maken en erop zal toezien dat dit niet leidt tot een standaardafdoening in een nieuw jasje.
Mevrouw de Boer en ook de heer Otten stelden wat vragen over de afdwingbaarheid van slachtofferrechten. Dat is een bredere discussie die speelt. Het wordt door sommige slachtofferorganisaties met enige regelmaat ook zelf aangekaart, bijvoorbeeld de vraag wat de sanctie is op het niet-naleven van de informatieplicht of anderszins. Ik heb zelf ook weleens mijn gedachten laten gaan over de vraag wat dan een zinvolle sanctie is. In veel van die gevallen kan de schade ook niet meer eenvoudig worden hersteld. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het niet-informeren van een slachtoffer over het juiste tijdstip van een terechtzitting, wat ongelofelijk pijnlijk is. Dat heeft vaak een enorme impact. Maar ja, hoe ga je dat sanctioneren op een manier waaraan het slachtoffer iets heeft? Je draait het niet automatisch terug. Het verbinden van gevolgen aan het niet-naleven van bepaalde zorgplichten heeft wat dat betreft ook weer nadelen. Met andere woorden, als je iets zou moeten aanhouden, of opnieuw zou moeten doen, dan leidt dat ook weer tot vertraging in het hele proces. Met andere woorden, we hebben die zorgplichten en ik denk dat het juist zaak is om ervoor te zorgen dat het in de praktijk ook goed wordt uitgevoerd.
De heer Dittrich (D66):
Ik dacht dat de minister doorging op de zedenzaken, maar dit is toch weer een ander punt. Ik kom dus toch even terug op het vorige punt. Waarom draaien we het niet om? Waarom wordt niet in zijn algemeenheid in zedenzaken de aangifte meegegeven, tenzij er specifieke, op de zaak betrekking hebbende redenen zijn om dat niet te doen? Dat maakt het in de praktijk veel moeilijker om te weigeren dat de aangiften worden meegenomen. Ik ben eigenlijk wel met mevrouw De Boer eens dat er niet zo veel gaat veranderen in de praktijk als we deze regeling volgen die u nu hebt voorgesteld.
Minister Dekker:
Ik denk dat ik daar iets optimistischer over ben. Ik heb zojuist al aangegeven dat ik er echt wel op wil toezien. Ik wil best het gesprek aangaan met de politie en OM om te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het niet een soort nieuw automatisme wordt. Kijk, het voorstel is nu het voorstel. Ik kan me voorstellen dat we na de evaluatie van de wet weer een stap verder moeten zetten als dit in de praktijk onvoldoende soelaas biedt. We kunnen de wet nu ook niet meer veranderen en de vraag is ook of het nodig is. De praktijk moet dit gewoon uitwijzen.
De heer Dittrich (D66):
Misschien kunt u toch wat concreter toezeggen wat u nu precies gaat doen, zodat wij weten dat er in de praktijk een vinger aan de pols wordt gehouden en dat er ook daadwerkelijk veranderingen worden doorgevoerd. Want dat is mij nog niet helemaal duidelijk.
Minister Dekker:
De wet schrijft nu voor dat je het straks specifiek moet motiveren wanneer je een aangifte niet meegeeft. Bij u leeft de zorg, althans dat hoor ik, dat het leidt tot een soort standaardbrief, waarbij er feitelijk niets verandert aan de situatie. Ik ga het gesprek aan met politie en OM om te zeggen dat dat niet de bedoeling is van deze wet en om te kijken hoe we dat ook meer specifiek kunnen doen. Er zullen dan zaken zijn waarbij er toch gezegd wordt dat het vanuit opsporingsbelang en voor de waarheidsvinding belangrijk is om het niet mee te geven, omdat er anders te veel wordt geput uit het proces-verbaal bij een verhoor. Maar dat moet dan wel om specifieke zaken gaan, en het moet leiden tot een schifting van zedenzaken waarbij de aangifte wel wordt meegegeven en zedenzaken waarbij dat niet het geval is.
De voorzitter:
De heer Dittrich, de derde interruptie.
De heer Dittrich (D66):
Ja, maar het principiële punt is natuurlijk dat iemand een misdrijf is overkomen. Diegene gaat naar de politie en doet daar aangifte van. Dat is het verhaal van de aangever. Dat wordt allemaal opgetikt in een proces- verbaal, en vervolgens krijg je het niet mee naar huis, want er is een opsporingsbelang. Maar het is als slachtoffer-aangever jouw eigen verhaal. Dus principieel vind ik het heel raar dat die kopieën van aangiftes niet meegegeven worden. Daarom denk ik dat het veel handiger en beter is om een algemene regel te hebben die goed omschrijft: ja, dat doen we, tenzij in een heel specifiek geval. Dat is toch net iets anders dan wat de minister met de uitvoeringsorganisaties gaat bespreken.
Minister Dekker:
Ja, dat klopt, maar dat komt doordat het nu niet in de wet zit. Dan zou ik terug moeten naar de Tweede Kamer en daarop de wet moeten aanpassen. Dan zou ik ook eerst in gesprek willen gaan met het Openbaar Ministerie en de politie om te weten waar we wijs aan doen. Ik heb niet de indruk dat politie en OM nu zeggen "we geven dat niet mee, omdat we het slachtoffer niet geloven" of anderszins. Dat zijn toch instanties die uiteindelijk ook willen dat mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan een zedendelict, de straf krijgen die ze hebben verdiend. Maar er is kennelijk een opsporingsbelang en een risico dat als je aangifte hebt gedaan, daar een proces-verbaal van wordt opgemaakt en je dat meegeeft, uiteindelijk bij een ondervraging een slachtoffer meer gaat putten uit het proces-verbaal zelf dan uit zijn eigen herinneringen, wat uiteindelijk niet leidt tot goede waarheidsvinding. Sterker nog, daarmee zou je een zaak ook kwetsbaar kunnen maken. De verdediging zal namelijk zeggen: nou goed, dat is een soort verhaal; dat heeft iemand toen in emotie op het kantoor aangegeven en nu krijgen we datzelfde verhaal opnieuw. Dat kan zo'n zaak kwetsbaar maken. Dat is volgens mij de redenering achter dat vraagstuk van het onderzoeksbelang.
Als u mij vraagt om dat aan te scherpen, dan ga ik eerst terug om met politie en OM te praten over de vraag wat dat zou betekenen voor de uitvoeringspraktijk en hoe we die hele trits opzetten et cetera. Ik weet niet of dat nu nodig is. Volgens mij kunnen we ook vooruitkijken. Deze wet bevat een aanscherping die om een specifieke motivering vraagt. Het vraagt om een verandering van de praktijk. Daarover ga ik graag in gesprek. Dat zeg ik u ook toe. Het moet niet een soort tweede automatisme worden. Ik heb de hoop dat dat echt tot verbetering leidt.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik kom toch even terug op het punt dat de heer Dittrich maakte. Het antwoord van de minister verbaast mij een beetje, want volgens mij staat er nou juist wel in de wet dat het uitgangspunt is, ook op basis van de Europese slachtofferrichtlijnen, dat die aangifte wordt meegegeven. De uitzondering is dat die aangifte niét wordt meegegeven. De heer Dittrich vraagt daarnaar en u zegt eigenlijk: dan zouden we de wet moeten veranderen. Dat is volgens mij niet zo, want het uitgangspunt is: het komt mee, en als het niet gebeurt, wordt er gemotiveerd aangegeven waarom niet. Dus volgens mij had de vraag van de heer Dittrich volmondig beantwoord moeten worden met: ja, dat is het geval; dat gebeurt in principe wel en als niet, dan volgt er een toelichting.
Nog even op het punt van de waarheidsvinding. Ik denk dat ook de waarheidsvinding erbij gebaat is als slachtoffers wel een kopie van hun aangifte krijgen. Met name in zedenzaken duurt een aangifte over het algemeen een uur of vijf. Na afloop van die vijf uur wordt iemand gevraagd: wil je het nog even doorlezen en je handtekening zetten? Niemand leest dat dan van a tot z door, kan ik u vertellen. Na vijf uur heb je daar de puf niet meer voor. Dus het kan heel nuttig zijn dat het slachtoffer het meekrijgt en het thuis nog even kan doorlezen. Dan kan hij zeggen "hé, dit is opgeschreven, maar dit is niet wat ik bedoelde", in plaats van dat er vijf maanden of een halfjaar later bij een verhoor van de rechter-commissaris wordt gezegd: u heeft bij de aangifte dit gezegd; wat bedoelde u daarmee? Dan denkt diegene: heb ik dat gezegd? Dus ook vanuit het belang van die waarheidsvinding denk ik dat we in zijn algemeenheid ja zouden moeten zeggen en dat er echt wat aan de hand moet zijn om nee te zeggen.
Minister Dekker:
Het idee is: laat hier nou het gesprek over ontstaan. Want volgens mij zijn we het dan ook niet zo vreselijk oneens met elkaar. Of het dan al zo scherp in de wet staat of dat we dat dan verder kunnen aanscherpen: de praktijk is nu dat de aangifte standaard niet wordt meegegeven, of in ieder geval heel vaak niet wordt meegegeven. We hebben met z'n allen gezegd dat de aanpassing in dit wetsvoorstel er is om dat nader te motiveren. Dus dan moet er echt wat aan de hand zijn en moeten er aanvullende redenen zijn om dat niet te willen meegeven. Dat zou in de praktijk dan toch moeten leiden tot een verandering. Althans, dat is beoogd met dit wetsvoorstel.
Voorzitter. Er waren nog wat vragen over de kosten. Ik heb net al wat gezegd over dat bedrag van 20 miljoen dat ik niet helemaal goed kon plaatsen. Het is natuurlijk wel zo dat ook andere onderdelen in dit wetsvoorstel geld en capaciteit kosten. Dat is ook met een gewone uitvoeringstoets en -analyse in kaart gebracht. Een verschijningsplicht betekent dat er bijvoorbeeld extra fte nodig is voor de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI en dat er extra zittingscapaciteit nodig is. Al die kosten zijn met dit wetsvoorstel ook gewoon gedekt. Dus dat is op een nette manier gedaan.
Voorzitter. Ik ga door de laatste dingen heen. Het onderwerp modernisering strafvordering hebben we gehad. De internationale context, waar de heer Otten naar vroeg, hebben we ook al wel uitvoerig besproken. Ik geef maar even mee dat uit een aantal studies blijkt dat we in Nederland in ieder geval meer doen dan de Europese verplichtingen. Met name met de schaderegelingen lopen we in Europa ook echt voorop.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
De minister zegt: de kosten zijn netjes in kaart gebracht en die worden gedekt. Het kan gaan om extra zittingscapaciteit of om de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dat begrijp ik. Maar mijn vraag was nou juist: wat als achteraf blijkt dat het toch te krap is begroot?
Minister Dekker:
Dan moeten we dat oplossen.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Hahaha, ja!
De voorzitter:
Mevrouw De Blécourt?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Sorry. Mag ik nog een vraag stellen, voorzitter?
De voorzitter:
Dit wordt uw tweede vraag; gaat uw gang.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Ik ben heel blij met het antwoord van de minister dat we dat dan moeten oplossen. Hoe gaan we dat dan oplossen?
Minister Dekker:
Het zal niet de eerste keer zijn dat je ergens een tegenvaller hebt die je moet oplossen. Soms heb je ook meevallers. Dat scheelt, want dan kun je het doen op je eigen begroting. Soms valt iets heel erg tegen en dan ga je in een nieuwe begrotingsronde weer in gesprek met de minister van Financiën: "We hebben toch een aantal tegenvallers. Kun je helpen om het op te lossen?"
De voorzitter:
Mevrouw De Blécourt, tot slot.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Dan vraag ik de minister of we dat kunnen evalueren. Want ik weet dat de capaciteit eigenlijk altijd moeilijk in te schatten is. Het is ook een probleem. Mensen zijn overbezet, zeker in deze hoek. Daarom vraag ik de minister om een evaluatiemoment in te bouwen, zodat we het ook met elkaar kunnen oplossen.
Minister Dekker:
Dat ben ik helemaal met u eens. Ik geloof dat de evaluatie mijn sluitstuk voor vanavond … Volgens mij staat in de wet een evaluatie voor over twee jaar, zeg ik ook in de richting van mevrouw Baay. Dat betekent dat daarin ook het kostenaspect moet worden meegenomen. Het gaat dus om een beleidsevaluatie, maar ook om uitvoeringsaspecten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik vond dat de minister zich wel een beetje met een jantje-van-leiden van mijn vraag over de Europeesrechtelijke aspecten afmaakte. Ik zou bijna de neiging hebben om aan mevrouw De Boer te vragen hoe het zit, maar dat terzijde. Ik doelde niet op maatstaven van die Europeesrechtelijke implicaties. Het WODC heeft hier een tijdje geleden ook een uitgebreide studie naar gedaan. Hoe gaat het met de slachtoffers die … Ik heb drie categorieën genoemd: slachtoffers van een misdrijf in Nederland die in het buitenland verblijven, daders die uit het buitenland komen en in Nederland een misdrijf gepleegd hebben, of die daar in ieder geval van worden verdacht worden — verdachten dus; laat ik het goed zeggen — en nog een restcategorie. De minister zegt: als ze niet in voorlopige hechtenis zitten, dan is het allemaal te veel moeite om die mensen ter zitting op te trommelen. Mijn vraag aan de minister is: hoe gaat dat dan met de categorie daders en slachtoffers die een buitenlandse component in zich hebben?
Minister Dekker:
Ik kijk even of ik het goed begrijp. Alle slachtofferrechten in dit wetsvoorstel gelden niet alleen maar voor Nederlandse slachtoffers, maar ook voor buitenlandse slachtoffers. Ook die hebben dus recht om in te spreken en noem het allemaal maar op. Daar maken we geen onderscheid in. U heeft gelijk: er zijn ook daders van buitenlandse komaf. De praktijk leert echter toch dat zeker plegers van ernstige gewelds- en zedendelicten preventief worden gehecht totdat de zitting heeft plaatsgevonden. Als we kijken in onze gevangenissen en huizen van bewaring, dan zien we mensen van diverse pluimage en met verschillende nationaliteiten. De plichten en de verschijningsplichten gelden dus ook voor buitenlandse verdachten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Het gaat me niet om de nationaliteit van de dader of van de verdachte. Het gaat mij om verdachten die zich in het buitenland bevinden, maar wel in Nederland verdacht worden van een strafbaar feit. Wat kwalificeert voor deze slachtoffers als inspraak? Hoe wordt daar dan in de praktijk mee omgegaan? Dat is mijn concrete vraag.
Minister Dekker:
Dat verschilt ook weer van geval tot geval. Iemand kan in het buitenland verkeren, maar de bereidheid hebben om naar zijn zaak in Nederland te komen. Soms hebben we te maken met verdachten in het buitenland die willens en wetens uit Nederland zijn vertrokken, omdat ze op de vlucht zijn voor justitie. Dat valt bij ons in een heel programma. Dat noemen we "onvindbare en voortvluchtige verdachten". Zeker bij de zwaardere gevallen, waarbij de strafeisen hoger zijn, werken we ook samen met de internationale politieorganisaties, met Europol en Interpol, om een opsporingsbevel en een aanhoudingsbevel in te roepen of af te kondigen, zodat die mensen ook in het buitenland kunnen worden opgepakt en uiteindelijk naar Nederland kunnen worden gebracht.
De voorzitter:
De heer Otten, derde.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Tot slot. Er is bijvoorbeeld een paar jaar geleden een vreselijk voorval geweest van die Amerikaanse toerist die in het centraal station in Amsterdam werd neergestoken. Die is nu helemaal verlamd met een dwarslaesie, et cetera. Worden toeristen die in Nederland slachtoffer worden van zware geweldsmisdrijven geïnformeerd dat er een zitting is en dat ze daar kunnen verschijnen als ze weer in het buitenland verblijven waar ze vandaan kwamen?
Minister Dekker:
Jazeker. Ik was zelf niet bij die zitting aanwezig, maar ik kan mij nog wel herinneren dat er toen vrij veel aandacht was voor de positie van de slachtoffers in die zaak, ook vanwege de toekenning van het enorme schadevergoedingsbedrag, dat in de miljoenen liep. Naar Nederlands gebruik en in onze systematiek wordt dat overigens door de Staat voorgeschoten. Het was uiteindelijk volgens mij 2 miljoen aan schadevergoeding, die wij als Nederlandse Staat volledig hebben vergoed, ondanks het feit dat het hier ging om Amerikaanse slachtoffers.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
O, dus ik begrijp dat de Nederlandse Staat dat heeft voorgeschoten. Dat vind ik heel goed om te horen. Ik las ergens dat er 76% ...
Minister Dekker:
Wat niet een soort bijzonderheid is, hè.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik wist niet dat dit was gebeurd, maar ik vind het heel goed dat het gebeurd is. Ik las dat iets van 76% van de voorschotten uiteindelijk op de daders is te verhalen. Dat viel me nog alleszins mee. Of die 2 miljoen ooit nog terugkomt, betwijfel ik, maar ik vind het goed om te horen dat het voor dit slachtoffer dan wel is gebeurd, ook al is het een hele tragische kwestie.
Minister Dekker:
Het is een vreselijke kwestie. Wat het verhaalrisico betreft heeft u gelijk: niet alles valt te verhalen op de daders. Zeker bij ernstige gewelds- en zedendelicten is het verhaalrisico dan voor de Staat.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Om toch even de bevestiging te krijgen: heeft de minister nu dus toegezegd dat er een evaluatieonderzoek komt over twee jaar, waarin worden opgenomen het kostenapect, de effecten van de uitgebreidere spreekrechtkring, de effecten van de verschijningsplicht van de verdachte, alsmede de mogelijke nadelige of juist helende werking voor de slachtoffers?
Minister Dekker:
Ja. Het is gewoon een normale, brede evaluatie: doet de wet wat deze moet doen en is deze uitvoerbaar in de praktijk? Dat zijn de hoofdlijnen, en daar vallen volgens mij al uw vragen onder.
De heer Recourt had een vraag over herstelrecht. Op dat punt spelen een aantal dingen. In de brief van december heb ik twee trajecten geschetst. Het eerste is de Innovatiewet Strafvordering, waarin een voorstel is opgenomen ten aanzien van de vraag hoe de rechter kan handelen als mediation wordt gestart nadat het onderzoek op de terechtzitting is geopend. Deze regeling wordt getest in een proef, in een pilot, die nu in voorbereiding is. Verder heb ik aangegeven dat wordt gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur, die wordt toegesneden op herstelrechtvoorzieningen in het strafproces. Het gaat voor een belangrijk deel om het samenbrengen van een aantal bestaande onderwerpen, waarbij soms bij partijen de wens leeft om nieuwe onderwerpen daarin te introduceren. Dat is vaak de discussie. Maar nieuwe onderwerpen vragen ook weer ruimte, tijd en geld, dat op dit moment niet in de begroting beschikbaar is. Maar goed, ook hiervoor geldt dat herstelbemiddeling de vorige keer een belangrijke rol had in het regeerakkoord. We moeten zien wat verschillende partijen straks weer inbrengen voor een nieuwe ronde met wellicht weer investeringen op het gebied van Justitie en wellicht ook op dit specifieke deelterrein.
Hij daagde mij nog wel uit: je hebt ooit iets gezegd over herstelrecht; is het nou wel of niet een volwaardige afdoening en wordt het altijd meegenomen? Als een officier of een rechter kans ziet om herstelrecht in te zetten, dan vind ik dat we daar gebruik van moeten maken. Je kent de bemiddelingsbureaus op de verschillende rechtbanken. Ik ben erg positief over het werk dat daar gedaan wordt. Vaak vindt er een selectie plaats. In de gevallen waarin dat wordt gedaan, zie je een vrij hoog slagingspercentage. Dat is heel erg fijn. Ik vind ook dat een officier en een rechter dat uiteindelijk moeten meenemen in een zaak, dus ik denk dat we daar op één lijn zitten.
Ik weet niet precies waar hij mijn uitspraken vandaan heeft, maar ik heb wel gezegd: herstelrecht kan nooit een-op-een in de plaats komen van een strafrechtelijke afdoening. Met andere woorden: als dader en slachtoffer of verdachte en slachtoffer — vaak zitten we nog in die fase van het proces — er onderling uitkomen, als excuses worden aangeboden of een schadevergoeding et cetera, dan kan dat een positief punt zijn dat de officier en de rechter meewegen in hun oordeelsvorming. Maar in sommige gevallen is er sprake van een geschokte rechtsorde en ook van een maatschappelijk signaal dat moet worden afgegeven. Het kan dus best zo zijn dat een succesvolle herstelronde, een succesvolle mediation in het strafrecht heeft plaatsgevonden, maar dat een rechter toch nog aanleiding ziet om iemand te veroordelen en een straf te geven. Dat probeer ik steeds te zeggen: het kan nooit in plaats van komen. Dat is volgens mij ook niet nodig om draagvlak te behouden voor mediation in het strafrecht.
De heer Recourt (PvdA):
Ik dank de minister. Natuurlijk is er nog een maatschappelijk belang naast het belang van dader en slachtoffer dan wel verdachte en slachtoffer. Maar goed, als er mediation uit is gekomen, dan kunnen we denk ik wel over "dader" spreken. Zij zijn wel de primaire partijen. Is de insteek van de minister dat in ieder geval bij alle partijen die zich daarvoor lenen, wordt gekeken of dit een gangbare weg is? Het is wel de meest wenselijke uitkomst, met name voor het slachtoffer.
Minister Dekker:
Als partijen zeggen dat er aan beide kanten bereidheid is en een officier of een rechter daar aanleiding toe ziet, dan vind ik het goed dat we dat middel inzetten. We hebben daar ook geld voor uitgetrokken en dat gaat ieder jaar op. Toen we vorig jaar op een gegeven moment in september of oktober aan het plafond zaten, heb ik gezegd "ga vooral door", want het gaat ook weer niet om zulke bedragen dat je ingewikkeld moet doen en een al te strak plafond moet hanteren. Ik ben er dus erg enthousiast over. Mijn enige punt is gewoon even case-by-case. Neem bijvoorbeeld uitgaansgeweld. Als er in een kroeg klappen zijn uitgedeeld, dan kan het heel erg helpen om daar herstelrecht op te plegen om ervoor te zorgen dat iemand wordt vergoed voor zijn kapotte kleren of zijn eigen risico in het ziekenhuis of iets dergelijks, dat iemand zegt "sorry voor wat ik heb gedaan, dat wil ik allemaal niet meer doen" en dat ze zeggen: "Oké, dan kunnen we voortaan weer samen. Want als we straks in Eindhoven gaan stappen en elkaar weer op straat tegenkomen, dan willen we niet dat er een soort spanning is." Dat is heel goed. Maar als er klappen zijn uitgedeeld in een kroeg, dan vind ik dat een officier en een rechter daar ook nog wat van mogen vinden en dat er ook iets van maatschappelijke normstelling mag plaatsvinden. Bij de hoogte van de straf kan je rekening houden met het feit dat ze het kennelijk onderling eens zijn geworden in een mediationtraject. Uiteindelijk is dat natuurlijk aan de rechter, maar ik vind dat er in dit soort gevallen ook nog best aanleiding kan zijn om dan een straf op te leggen. Dat is wat ik bedoel. Het is nooit in plaats van.
De heer Recourt (PvdA):
We hebben er denk ik geen verschil van mening over of de officier van justitie seponeert of seponeert onder voorwaarden, maar in ieder geval moet de samenleving even meekijken op een formele wijze die binnen het strafrecht past. Het gaat mij er veel meer om dat je dit al vooraan in je gedachten hebt als strafafdoeningsorganisaties, dus dat je meteen gaat kijken: is hier bemiddeling mogelijk?
Minister Dekker:
Daar ben ik erg voor. En daarom ben ik ook erg voor die staande praktijken in die rechtbanken, waar je bemiddelingsbureaus hebt. Je hebt daarvoor een slachtoffer nodig dat ervoor open moet staan en je hebt een verdachte nodig die ervoor open moet staan. Als die niet aanwezig zijn, heeft het vaak geen kans van slagen. Maar stuur mensen door naar dat bemiddelingsbureau zodra een officier zegt: hé, dit heeft kans van slagen. Dan wordt er zo'n screening gedaan en wordt er een procesbegeleider op gezet. Dat kan leiden tot fantastische uitkomsten. Ik zie de heer Dittrich. Dit is voor een deel "preaching to the converted".
Mevrouw Baay vroeg mij nog naar de journalistiek en de motie die daarover is ingediend. Ik heb inderdaad ongeveer een jaar terug een brief gestuurd waarin stond dat door corona dat gesprek nog niet heeft kunnen plaatsvinden. Inmiddels hebben er wél een aantal sessies plaatsgevonden. Er zijn een aantal onlineactiviteiten geweest, en ook een aantal dialoogsessies met journalisten en betrokken. Ook waren er een aantal onlinemediacafés. Dat waren bijeenkomsten een beetje in de vorm van een talkshow. Het is de bedoeling dat dat wordt afgesloten met een slotbijeenkomst. Ik geloof dat die al voor de zomer wordt gehouden, maar pin me er niet op vast. Vervolgens zal ik daar de Kamer over informeren. Als u daar behoefte aan heeft, wil ik daar graag ook de Eerste Kamer over informeren. Dit sluit in ieder geval aan bij het punt dat u heeft gemaakt.
Voorzitter, ik ben zo goed als aan het einde van mijn ...
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik kom nog even op die brief ...
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Baay.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Pardon, voorzitter, voor mijn enthousiasme. Ik wil uiteraard graag dat de brief over de stand van zaken ook naar de Eerste Kamer gaat. Wat zijn de bevindingen naar aanleiding van alle gesprekken? Dank u.
Minister Dekker:
Ik heb, geloof ik, vrijwel alle vragen ... Ik heb nog één punt van mevrouw De Blécourt. Zij vroeg: leidt dit niet tot een soort mediaspektakel? Ik denk van niet, nog los van het feit dat we persrichtlijnen hebben die zeker bij strafzaken ook vrij strikt zijn over wat er wel en niet kan worden gedaan met beeld- en geluidsopnames. Ik heb ook echt de indruk dat we met dit wetsvoorstel een juiste balans weten te bewaren tussen de rechten van slachtoffers enerzijds, maar ook die van verdachten anderzijds. En ondanks dat hiermee een aantal stappen wordt gezet, laat dit ook nog voldoende ruimte voor de rechter om te komen tot verstandige afwegingen in individuele zaken.
Ik hoop dus dat dit wetsvoorstel kan rekenen op steun van uw Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Thans komen wij aan bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef daarvoor het woord aan mevrouw De Boer, namens de fractie van GroenLinks.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Het is wel een uitdaging om als eerste spreker elke keer je spreektekst op tijd klaar te hebben, ook nu voor de tweede termijn. Maar ik ga m'n best doen.
De voorzitter:
U doet het heel goed.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
En ik ga proberen het kort te houden. Ik constateer dat de minister aardig wat toezeggingen heeft gedaan en verduidelijkingen heeft gegeven. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij aan de slag gaat met het bezien van de mogelijkheid om in plaats van een limitatieve opsomming van spreekgerechtigden, te gaan werken met een meer open norm, zoals "een nauwe persoonlijke band". Ik noem het maar even op voor ...
Over de afdwingbaarheid hebben we het ook kort gehad. Dat zal denk ik een ongoing discussie blijven.
Ik heb genoteerd dat we het erover eens zijn dat ook in zedenzaken het uitgangspunt wordt dat slachtoffers een kopie van hun aangifte meekrijgen, en dat — ik citeer — "er echt iets aan de hand moet zijn" wil dat niet gebeuren. En ik heb ook gehoord dat de minister heeft gezegd dat het niet de bedoeling is dat er een standaardbrief komt waarin staat waarom er geen kopie wordt verstrekt, maar dat er een individuele motivering komt. Ik heb verder gehoord dat hij ervoor gaat zorgen dat er ook echt iets gaat veranderen.
De verschijningsplicht voor de voorlopig gehechte verdachte van ernstige feiten bij de inhoudelijke behandeling en de uitspraak blijft wat ons betreft wel problematisch. Hierover zijn er ook nog een paar onbeantwoorde vragen. Ik had gevraagd of wordt overwogen om deze verschijningsplicht alleen te laten gelden voor voltooide levensdelicten, nu de wens tot aanwezigheid van de verdachte met name door nabestaanden is geuit. Ook op mijn vraag om te reflecteren op de stelling dat je een wet maakt om een probleem op te lossen en niet een wet gaat evalueren om te zien of er wel een probleem was, is niet expliciet ingegaan. Ik stelde die vraag omdat de regering eerder heeft gezegd dat niet bekend is hoe vaak het spreekrecht wordt uitgeoefend, hoe vaak verdachten daarbij wel of niet aanwezig zijn en wat slachtoffers daarvan vinden.
We nemen er nota van dat we in dit debat wel hebben vastgesteld dat de zwaarwegende belangen van een procesdeelnemer op grond waarvan de rechter een uitzondering kan maken op de verschijningsplicht, ook het belang van een ordentelijk verloop van het proces kunnen omvatten en dat dit ter beoordeling van de rechter is. Dit achten wij voor de wetsgeschiedenis en de uitleg van de wet in de praktijk van belang.
De beantwoording door de minister heeft ons standpunt ten principale over de verschijningsplicht echter niet veranderd. Wij zien ook na de beantwoording geen meerwaarde in een standaardverschijningsplicht, nu daar door middel van maatwerk ook nu al in kan worden voorzien via het bevel tot medebrenging. Een algehele verschijningsplicht is en blijft een inbreuk op de rechten van de verdachte. Voor die inbreuk is er wat ons betreft geen legitieme reden.
Dan kom ik op het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden bij tbs-verlengingszittingen en de PIJ-maatregel. Ik ben blij met de helderheid: slachtoffers of nabestaanden zullen alleen worden uitgenodigd als er een maatregelenrapport wordt gevraagd en mogen ook alleen aanwezig zijn bij de bespreking van de voorwaarden en niet bij de rest van de zitting. Ik denk dat dit ook van belang is voor de praktijk. Ik ga ervan uit dat dit inderdaad ook heel goed gecommuniceerd gaat worden naar slachtoffers en nabestaanden en hun organisaties om desillusie en teleurstelling te voorkomen, want zoals de minister ook zal weten, gaat het werken op het gebied van slachtofferrechten voor een heel groot deel ook over verwachtingenmanagement.
Ik waardeer ook de toezegging van de minister dat hij ervoor gaat zorgen dat slachtoffers en nabestaanden door het OM zullen worden geïnformeerd over verzoeken tot wijziging van de voorwaarden en worden opgeroepen voor de TUL-zittingen, zodat zij het spreekrecht dat ze in deze wet krijgen, daadwerkelijk kunnen gaan uitoefenen.
Voorzitter. Ik zei het al: de minister heeft op een aantal punten duidelijkheid gegeven en heeft een aantal toezeggingen gedaan. Een aantal van onze bezwaren blijft echter bestaan, met name wat de verschijningsplicht betreft. Hoe ons eindoordeel uiteindelijk zal zijn, zal ik deze week in de fractie bespreken en zal volgende week blijken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan is het woord aan de heer Janssen namens de fractie van de SP.
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank. Een vraag die bij mijn fractie leefde, was wanneer deze wet ingaat en hoe wij de uitvoering moeten beoordelen: kan die zorgvuldig gaan, is daar voldoende geld voor, et cetera. Maar de minister heeft gezegd dat dat allemaal nog komt bij AMvB en dat we het daar dus nog met elkaar over kunnen hebben. Dat lijkt mij in ieder geval al een plus.
Ik weet ook dat deze minister zeer gewaardeerd wordt door organisaties van slachtoffers. Dat gun ik hem van harte, want hij doet daar ook goede dingen voor. Toen we het hadden over de herziening van het Wetboek van Strafvordering, zei de minister: het is goed dat we die naar voren hebben gehaald, want we moeten dat niet volproppen met politieke wensen. Nou ben ik er überhaupt niet voor dat we wetgeving vol moeten proppen met politieke wensen, maar volgens mij wordt de aanzet naar de nieuwe politiek nu juist dat we kijken hoe we met zo groot mogelijke meerderheden datgene doen wat goed is voor onze samenleving, anders dan alleen maar het vertalen van politieke wensen van een toevallige meerderheid. Ik bleef daar dus een beetje op haken. Volgens mij moeten we doen wat goed is.
Ik ben ook blij dat de minister heeft gezegd dat het regeerakkoord blijkbaar een verzameling opties is waarvan de bewindslieden zelf kunnen kijken of ze er iets mee willen of niet. Dat geeft hoop voor het proces aan de overkant dat nu loopt, dus dat het niet zo is dat als het in het regeerakkoord staat, het per se uitgevoerd moet worden. Dat is al een mooie voorzet voor de overkant, denk ik.
Maar ik blijf toch een beetje vastlopen als ik kijk naar de inhoud bij de doelstellingen die minister aan de verschijningsplicht koppelt. Ik zei al in eerste termijn dat dit een belangrijk punt is voor mijn fractie, waar we echt tegenaan hikken, niet alleen hier, maar ook in de Tweede Kamer. Ik wees er bij interruptie ook op dat in de voorbeelden van de minister en in de taal die hij gebruikt, zowel in de schriftelijke voorbereiding als ook hier, het woord "verdachte" een-op-een te vervangen is door "dader". De minister zegt: dat is niet zo. Bij de hele opsomming van het doel of de doelstellingen van de verschijningsplicht, zoals het vergroten van het besef bij de verdachte van wat hij heeft aangericht, wordt uitgegaan van een schuldige verdachte. Het is het totaal dat dat beeld oproept.
Voorzitter. Het WODC. De minister maakt het heel groot, maar ik heb niet gezegd dat het WODC het moet doen. Ik heb gezegd dat ik graag zou willen dat wij, voordat wij over een aantal jaren gaan praten over de herziening van het Wetboek van Strafvordering, af kunnen wegen of zo'n tweefasenproces, bijvoorbeeld bij ernstige gewelds- en zedendelicten, iets zou kunnen zijn. Daar is in 2013 een onderzoek gedaan, maar dat was nog op basis van een beperkt spreekrecht. Mijn vraag aan de minister was dan ook of we nog een keer kunnen laten kijken naar een actualisering daarvan. Dan gaat het niet over een heel nieuw literatuuronderzoek of over een jarenlang onderzoek, maar over de vraag of er in de afgelopen acht jaar, met de uitbreiding van slachtofferrechten, dingen zijn opgetreden die mogelijk van invloed kunnen zijn op de afwegingen en de conclusies van het WODC destijds, dus een beperkte actualisering. De minister zegt dat hij de beperkte capaciteit van het WODC daarmee niet gaat belasten, maar ik vraag niet om dat door het WODC te laten doen. Een gezonde blik van buiten zou ook heel goed kunnen zijn. Dat kan de omvang hebben van een briefadvies, wat heel normaal is. Dat zou niet meer beslaan dan minder dan de samenvatting van het WODC-rapport op zich.
Over wie het moet doen, zou ik tegen de minister zeggen: doe een voorstel. Dat hoeft niet nu. De omvang hoeft niet meer te zijn dan een beperkt briefadvies, om te kijken of er nog ontwikkelingen zijn waarover we het moeten hebben. Maak de uitvoeringstoets niet te groot. Hou dat beperkt.
Daarom heb ik toch de volgende motie, vooruitlopend op de tweede termijn.
De voorzitter:
Door het lid Janssen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het WODC in 2013 een onderzoek heeft uitgevoerd naar de voordelen en nadelen van een tweefasenproces en dat slachtofferrechten in strafzaken sinds het WODC-onderzoek aanzienlijk zijn uitgebreid;
overwegende dat het WODC als nadelen aangeeft dat een tweefasenproces mogelijk zou kunnen leiden tot verlies van zittingscapaciteit en een negatief effect op de werklast en doorlooptijden;
van mening dat het wenselijk is om voor de parlementaire behandeling van de voorziene herziening van het Wetboek van Strafvordering een actualisering van het WODC-onderzoek uit 2013 te krijgen waarin de uitbreidingen van slachtofferrechten worden betrokken;
van mening dat de door het WODC-onderzoek in 2013 genoemde mogelijke nadelen van een tweefasenproces nadere onderbouwing behoeven;
verzoekt de regering om een actualisering te laten uitvoeren van het in 2013 uitgevoerde WODC-onderzoek naar het tweefasenproces en een uitvoeringstoets uit te laten voeren naar de gevolgen van een tweefasenproces bij ernstige gewelds- en zedendelicten;
verzoekt de regering de actualisering en de uitvoeringstoets dusdanig tijdig uit te laten voeren dat de uitkomsten kunnen worden betrokken bij de parlementaire behandeling van de herziening van het Wetboek van Strafvordering,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter E (35349).
De heer Janssen (SP):
Met alle toelichtingen en beperkingen die ik er net aan heb gegeven, denk ik dat we het daar in tweede termijn nog even kunnen over kunnen hebben. Verder wacht ik de tweede termijn van de minister af.
Tot slot kan ik zeggen dat wij er echt nog niet uit zijn wat wij met dit wetsvoorstel moeten. Die verschijningsplicht is voor ons echt een belangrijk punt, hoezeer de positie van de slachtoffers mijn fractie en mij persoonlijk ook aan het hart gaat.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.
De heer Dittrich i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank aan de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Sommige punten zijn echt opgehelderd. De minister heeft ook een aantal toezeggingen gedaan, interessant. Maar er zijn toch nog een aantal punten die voor ons verdere uitwerking behoeven. Ik begin bij de verschijningsplicht. In de interruptie heb ik nog aan de minister gevraagd: processuele redenen, zouden dat ook zwaarwichtige belangen kunnen zijn? Dus als de rechter daarvan zegt: die verdachte wil niet komen, die is hier niet, maar het zou zo'n tijdverlies opleveren als we nu de zitting moeten uitstellen en dergelijke; het is niet in het belang van de andere procesdeelnemers om die zaak aan te houden, dus laten we doorgaan, zonder dat die verdachte aanwezig is op de zitting. Ik hoor daar toch nog graag een duidelijke reactie van de minister op; kan ook dat onder de figuur van het voorgestelde artikel vallen?
Duidelijk genoteerd dat de minister zegt: een videoverbinding kan onder de uitzonderingen vallen. Dus de verdachte hoeft niet te verschijnen, maar de minister zegt daarbij — terecht — dat dat natuurlijk wel een uitzondering moet zijn. Dat snap ik. En het draagt bij aan het maatwerk dat de rechter op de zitting verricht, dus dat vond ik belangrijk om te horen.
Over de evaluatie heeft de minister gezegd: over twee jaar, inclusief een aantal aspecten waar specifiek naar gekeken wordt, bijvoorbeeld het kostenaspect en uiteraard de effectiviteit en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Maar wat ik eigenlijk zo graag zou willen, is dat die evaluatie een rol speelt bij de behandeling van het Wetboek van Strafvordering. Wat wij leren uit de evaluatie van deze wet, kunnen wij meenemen in de behandeling van het Wetboek van Strafvordering. Dus mijn vraag is of dat qua tijd met elkaar spoort. Want als we al over een halfjaar — ik zeg maar even wat — het hele Wetboek van Strafvordering zouden gaan behandelen, kunnen we natuurlijk nooit de evaluatie weer meenemen. Dus graag wat duidelijkheid over hoe dat bij elkaar past.
Ik heb goed geluisterd naar de heer Janssen en ik zag net ook zijn motie. En ik heb ook het antwoord van de minister tot mij door laten dringen. Ja, ik moet zeggen dat ik de tweefasenstructuur inderdaad een interessante discussie vind. Maar ja, als de minister zegt "ik ga niet echt een onderzoek gelasten en dat allemaal in gang zetten", dan kan ik me dat op zich ook wel voorstellen; zeker als de WODC dat zou moeten doen, want er is inderdaad in andere debatten ook al gevraagd aan het WODC om onderzoeken te doen. Dus ik wacht het antwoord van de minister op die ingediende motie nog even af.
De tbs-zittingen. De minister heeft heel duidelijk gezegd: ik verwacht geen uitstel. Wat ik erg belangrijk vond om te horen, is dat het slachtoffer niet bij de privacygevoelige delen van de zitting is die over de tbs-gestelde gaan. En ja, dan zal het slachtoffer inderdaad op de gang moeten zitten en dan naar binnen worden gehaald als die specifieke voorwaarden, die in het belang van het slachtoffer, worden besproken. Dat vond ik een belangrijk gegeven, dat in de stukken nog niet helemaal helder was.
De heer Janssen i (SP):
Nog even richting de heer Dittrich: heeft hij mij niet horen zeggen dat het voor mij niet door het WODC hoeft, dat het een beperkt onderzoek kan zijn om te kijken of er nog gronden zijn sinds de uitbreiding van de slachtofferrechten om nog eens naar die conclusies te kijken van het WODC? En dat dat ook mag door een second opinion van een andere partij, dat het kan in de vorm van een briefadvies, dat het kan kort zijn? Ook die uitvoeringstoets kan beperkt worden tot deze categorie waar we het vandaag over hebben. Ik wilde even zeker weten dat de heer Dittrich mij goed begrepen had, dus dat het niet alleen maar een uitgebreid onderzoek door het WODC hoeft te zijn.
De heer Dittrich (D66):
Dat heb ik de heer Janssen goed en duidelijk horen uitleggen. Ik weet van mijn contacten met mensen die in de praktijk werken dat die tweefasenstructuur nou niet echt een dringende behoefte is waar iedereen op zit te wachten. Ik wil niet de woorden van de minister herhalen, maar ik snap dat je hier academisch heel lang over kunt praten. We weten dat andere landen hebben gezegd: nee, we doen het niet. In zijn termijn zei de heer Janssen: maar wij hoeven niet te doen wat de buren willen. Dat snap ik allemaal, maar het standpunt van de fractie van D66 is: we zien wel wat hiermee gaat gebeuren.
De heer Janssen (SP):
Dat met betrekking tot het voorstel. Misschien komen we er in tweede termijn nog op terug met de minister. Het gaat mij erom of de heer Dittrich ook ziet dat, als we voor een lange periode het Wetboek van Strafvordering gaan herzien, dit iets zou kunnen zijn waar we in ieder geval met elkaar de discussie over zouden kunnen voeren: zou het op onderdelen van het strafproces, bijvoorbeeld bij ernstige delicten, toegevoegde waarde kunnen hebben? Het gaat mij er niet om om nu een keuze te maken, maar om ervoor te zorgen dat we alles hebben om de discussie op basis van actuele informatie te kunnen voeren.
De heer Dittrich (D66):
Ja, maar daar wil ik dan toch weer op antwoorden met een verwijzing naar het onderzoeksrapport uit 2013. Dat gaat over een beperkter spreekrecht — dat ben ik helemaal met de heer Janssen eens — maar daarin komen argumenten naar voren om te zeggen: er zijn plussen en minnen, maar de minnen, dus de redenen om het niet te doen, wegen zwaarder. Ik vraag mij af of dat acht of negen jaar later, wanneer dat onderzoek dan is afgerond, anders zal zijn. Ik zit er dus niet op te wachten.
De heer Janssen (SP):
Maar dat vraag ik me ook af. Vandaar ook mijn voorstel.
De heer Dittrich (D66):
Wellicht komt de minister met een heel belangrijk antwoord in zijn tweede termijn.
Voorzitter. De privacy van slachtoffergegevens in het dossier vind ik ook belangrijk. Daarvan heeft de minister gezegd: dat is best wel complex; dat kan niet gratis zijn. We hebben nu alleen een haakje in de wet met die AMvB. Ik vond het heel belangrijk dat de minister expliciet heeft gezegd: we gaan eerst met de uitvoeringsorganisaties om de tafel zitten om te bespreken of we dit echt aankunnen en echt kunnen waarmaken. Want we kunnen niet hebben dat we het op een gegeven moment allemaal gaan introduceren en dat het dan in de praktijk niet goed gehanteerd wordt. Dat levert alleen maar teleurstellingen op en wie is daar dan voor verantwoordelijk? Wat dat betreft snap ik de zorgen die procureur-generaal Otte in Trouw heeft geuit. Ik vond dat de minister daar wel heel snel overheen liep, in de trant van: dat kan ik makkelijk allemaal weerleggen. Want als je met mensen uit de praktijk praat, merk je dat zij zich echt zorgen maken over de uitvoeringsaspecten, niet alleen van dit wetsvoorstel, maar van alles waar wij qua wetgeving als Tweede en Eerste Kamer mee komen.
Voorzitter. Ik heb eigenlijk alle punten gehad, behalve nog het meegeven van het aangifteformulier in zedenzaken. Ik heb heel duidelijk gehoord dat de minister er werk van gaat maken dat het in een concrete zaak daadwerkelijk wordt toegelicht als dat formulier niet wordt meegegeven. Dat moeten we dan maar even afwachten. Ik neem aan dat dit ook bij de evaluatie van dit wetsvoorstel betrokken zal worden.
Mijn fractie gaat hier grondig over nadenken. We gaan uiteraard nog even luisteren naar de tweede termijn van de minister. Volgende week zult u horen wat de uitkomst van ons beraad is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan de heer Recourt van de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Recourt i (PvdA):
Dank, voorzitter. Dank, minister, voor de antwoorden in eerste termijn. Aanwezigheid bij de zitting en de uitspraak is wenselijk, heel wenselijk zelfs, voor alle partijen, lijkt mij zo; ook voor de verdachte. Laten we het eerst over de uitspraak hebben. Het verwijt bij een schuldigverklaring maak je als rechter bij de uitspraak. Dat is het eerste moment. Daarvoor heb je de onschuldpresumptie te respecteren en ben je eigenlijk met name ondervragend. Het verwijt maken is van belang op het moment dat iemand schuldig is. Overigens, iemand vrijspreken is ook van belang als iemand onschuldig is. Dat verwijt wil je het liefst gewoon in persoon maken. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de zitting. Daar wil je bevragen en ondervragen als rechter. Je wilt het slachtoffer niet tegen een lege stoel laten praten. Zo'n strafproces gaat gewoon over verantwoording afleggen. Dat doe je fysiek in persoon.
Communicatie gaat over veel meer dan alleen maar beeld en geluid. Het gaat over ruiken, voelen, nabijheid, context. Ik schrok een beetje toen de minister zei: ook digitaal kan invulling gegeven worden aan die aanwezigheidsplicht. Maar goed, ik moet consequent zijn: de afweging is aan de rechter. Ik ben hier telkens aan het betogen dat die rechter de ruimte moet hebben om maatwerk te leveren, dus laat ik daar maar vertrouwen in hebben. Ik hoop oprecht dat de rechter dat alleen maar in zeer grote uitzonderingsgevallen toepast. Je wilt fysiek iemand spreken. Dan kan het ritueel, het proces, de symboliek van het strafproces tot zijn recht komen. En dat is niet digitaal. Dat was het belangrijkste punt dat ik wilde maken.
Bij heel veel andere punten zou ik mijn collega's herhalen. Ik ben blij met de toezeggingen en de beweging richting deze Kamer die deze minister in eerste termijn heeft gemaakt. Dat is op een heleboel punten gebeurd. Ik heb er een heel aantal uitgeschreven, die ik niet allemaal ga voorlezen.
Ik zal er een paar noemen, bijvoorbeeld de twee uitzonderingsgronden op de aanwezigheidsplicht. Ook mijn fractie vindt die aanwezigheidsplicht het lastigste. Maar als de rechter die uitzonderingsgronden kan invullen op het moment dat dat "tenzij" aan de orde is, als de rechter denkt dat het geen enkel doel dient om de verdachte op de zitting binnen te trekken, omdat hij hem gelijk moet terugsturen naar het cellencomplex, omdat "dat 'm gewoon niet gaat worden", dan moet die ruimte er zijn. Ik heb de minister zo gehoord, dat die ruimte er dan ook is. Dat stemt mijn fractie tevreden.
Er komt een brief over die tweefasenstructuur. Ik had opgeschreven "positief", maar de motie van de heer Janssen leek eigenlijk toch weer een beetje hetzelfde te zeggen. Ik zou het ook graag beter uitgezocht zien. In de praktijk gaat het allemaal prima — dat heb ik met eigen ogen kunnen zien — maar hoe meer je het slachtoffer in positie brengt, hoe meer dit wel gaat wringen. Ik zou graag nadere overwegingen zien, zonder daar nou meteen een hele onderzoeksopzet op te willen loslasten.
De volgende punten sla ik allemaal over, afgezien van een belangrijk punt waar ik een motie op had voorbereid. Maar de minister begon gelijk met toe te zeggen dat over de invoering van de wet eerst met de uitvoeringsorganisaties zal worden gesproken. Zij moeten voldoende tijd hebben om de zaken op orde te brengen. Mijn motie viel daarmee meteen in de prullenbak. Dit als illustratie van mijn tevredenheid over dit debat. Ik zal dat rapporteren aan mijn fractie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor het uitvoerig beantwoorden van alle vragen en voor de toelichting. De positie van het slachtoffer is steviger verankerd. Het gaat om erkenning, informatie, gehoord worden, ook voor de nabestaanden. Het slachtoffer wordt gezien en gehoord. De verschijningsplicht voor verdachten van ernstige zaken draagt hieraan bij en is belangrijk voor het slachtoffer. Het draagt bij aan het delictsbesef van de verdachte.
De verdachte is verdachte en geen dader zolang de schuld niet is vastgesteld. De onschuldpresumptie is belangrijk voor de VVD-fractie. De VVD-fractie gaat er dan ook van uit dat rechters dat ter zitting benadrukken zodat er geen verwarring over kan zijn.
De VVD-fractie is verheugd te horen dat de invoeringsdatum zal afhangen van de datum waarop de organisaties daar klaar voor zijn.
De VVD-fractie vindt het belangrijk dat als het slachtoffer de verdachte niet wil zien, dat ter zitting door de rechter kan worden bepaald. De rechter heeft de regie om te kunnen afschermen zodat er dan via een videoverbinding kan worden gewerkt.
Als laatste de capaciteit, de ervaring, de zitting. De kosten zijn gedekt zei de minister. Op de vraag van de VVD-fractie wat er gaat gebeuren als dit in de praktijk niet zo blijkt te zijn, kreeg de VVD-fractie de toezegging dat dat aspect bij de evaluatie wordt meegenomen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Blécourt. Dan is het woord aan de heer Rietkerk namens de fractie van het CDA.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank ik de minister voor de antwoorden en verduidelijkingen en ook voor de toezegging die hij heeft gedaan. Als we volgende week voor het wetsvoorstel gaan stemmen, zijn we weer een stap verder in het versterken van de positie van de slachtoffers in het strafproces en dat is hard nodig.
Ik heb een paar punten als het gaat om de verschijningsplicht. Alle fracties hebben daar vragen over gesteld, ook de CDA-fractie. De minister heeft antwoorden gegeven en bij ons is blijven hangen om bij ernstige zaken waarin de rechtsorde wordt aangetast, zorgvuldig af te wegen of de inbreuk gelegitimeerd is. Dat doe je ook in afweging met de belangen van de slachtoffers en de maatschappelijke belangen. Ik citeer de heer Recourt, die zegt: daar hoort een fysieke aanwezigheid bij. Ik ben dat helemaal met hem eens. Ik heb de minister zo verstaan dat bij hoge uitzondering — dat noemen ze "next best", maar ik zou dat graag "bij hoge uitzondering" noemen — er ook eventueel met een videoconferencecall kan worden gewerkt. Daarover zou ik graag nog verduidelijking willen.
Dan het tweede punt. De positie van de slachtoffers en de privacy. De heer Dittrich heeft mij bevraagd en ik kom toch nog terug op de privacy van de slachtoffers van misdrijven. In het witboek van Slachtofferhulp Nederland staat dat die toch onvoldoende wordt beschermd. Wat doet de minister aan het waarborgen van de privacy van de slachtoffers binnen het strafproces? Hoe ziet de minister toe op de samenwerking tussen OM en de andere organisaties in de strafrechtketen? U bent daar wel op ingegaan, maar ik zou meer specifieke informatie willen krijgen, ook gelet op de geheimhoudingsblunder van het OM in april 2019 met de foto van de Utrechtse kroongetuige Nabil B. U bent in 2019 en in 2020 in gesprek gegaan, maar is er daarna gebeurd? Wij willen iets meer vertrouwen kunnen krijgen in de aanpak en het toezien daarop.
U bent begonnen met de invoeringsdatum. Via de voorzitter heb ik ook de heer Recourt horen herhalen dat die niet per se per 1 juli 2021 zal zijn. Ik heb onderstreept dat de meest betrokken organisaties echt klaar moeten zijn voor de invoering. De minister had het over een inventarisatie die al is gedaan en ik ben nieuwsgierig of de minister het vertrouwen heeft om de invoering kort daarna uit te voeren of dat het nog heel lang kan duren, want dat is wel de voorwaarde die de minister nu zelf bij deze Kamer heeft ingelegd als het gaat om de uitvoering.
Tot slot de evaluatie. Het is de CDA-fractie duidelijk geworden dat die over twee jaar zal plaatsvinden, met aandacht voor uitvoerbaarheid en effectiviteit. Anderen hebben dit ook al aangegeven. De toename van het aantal sprekers en de bijbehorende procesbelasting is voor ons een aangelegen punt. Net zoals de procesbelasting ten gevolge van de verschijningsplicht waar we het over hebben gehad.
Tot slot de overige extra inzet van fte bij de uitvoering. Dan denken wij ook aan de verwijdering van persoonsgegevens uit de dossiers; dat is ook een werkje. Volgens mij heeft u mevrouw Blécourt toegezegd dat, als er een probleem is bij de evaluatie, er niet een evaluatie komt, maar dat u het probleem oplost of opvolgt met de minister van Financiën. Dat lezen we straks ook terug in het verslag en daar zullen we het kabinet ook aan houden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Wij danken de minister voor de beantwoording van onze vragen en wij danken mevrouw De Boer voor de zeer waardevolle, inhoudelijke aanvulling op de antwoorden van de minister. Onze indruk in dit debat is dat mevrouw De Boer duidelijk veel praktijkervaring heeft met dit onderwerp.
Het punt dat wat ons betreft wel wat kenmerken van willekeur blijft houden, is het afhankelijk zijn van de verschijningsplicht van het al dan niet voorlopig gehecht zijn van de verdachte. Wij kunnen ons aansluiten bij de observaties van de heer Dittrich, die net als onze fractie vindt dat de minister wel erg lichtvaardig heenstapt over de praktische bedenkingen die mijn bijna naamgenoot — procureur-generaal Otte, zonder n — deze week heeft opgeworpen. Graag horen we daar een wat betere reflectie van de minister op in de tweede termijn.
Zoals gezegd, is dit voorstel al met al wat onze fractie betreft een stap in de goede richting in de verbetering van de rechten van het slachtoffer in het strafproces. Van onze fractie zijn er vandaag dan ook geen moties, voorzitter. Onze fractie zal dit wetsvoorstel met een positieve houding tegemoet treden. We zien uit naar de beantwoording van de resterende vragen door de minister in de tweede termijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is het geval. Ik geef het woord aan de minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker i:
Voorzitter. Ik vind dat we een goed debat hebben gehad. Dat blijkt ook wel uit de respons in de tweede termijn. Een aantal van uw leden haalde toezeggingen en afspraken aan die we hebben kunnen maken. Maar er resteren nog een aantal vragen en zorgpunten. Als je kijkt naar het wetsvoorstel, concentreren die zich inhoudelijk op de verschijningsplicht. Laat ik daar een paar dingen over zeggen. Laat ik ook heel helder zijn dat de invoering van de verschijningsplicht in mijn ogen helemaal niets afdoet aan onschuldpresumptie. Iedere suggestie die wordt gewekt dat we daaraan zouden knabbelen of knagen, werp ik echt verre van me. Ik zeg dat ook heel nadrukkelijk in de richting van de heer Janssen, want die maakte daar een punt van in zijn tweede termijn. Ik weet niet of dat helemaal fair was, maar ik wens het hier nog wel een keer te benadrukken. Als ik kijk naar de landen om ons heen — neem Duitsland, neem Frankrijk — dan zijn dat ook gewoon normale rechtsstaten, waar je pas schuldig bent als de rechter heeft gesproken. Daar hebben ze een verschijningsplicht bij zware delicten. Ik zie echt niet in dat we, als we dat in Nederland zouden invoeren, zouden inboeten aan dat belangrijke principe van onze rechtsstaat. Ik onderstreep dat nog even.
De heer Janssen i (SP):
Het was niet mijn bedoeling om fair of unfair te zijn, laat ik dat vooropstellen. Het ging mij erom dat in de redactie in de memorie van toelichting — en wat in de beantwoording door de minister grotendeels werd herhaald — de voorbeelden die daar genoemd worden, wel heel erg uitgaan van een verdachte die van alles ingeprent moet worden, et cetera. Ik heb die voorbeelden allemaal genoemd, ook in mijn eerste termijn. Ik heb alleen gezegd dat daarmee een bepaalde schijn gewekt wordt, omdat er niet gesproken wordt over onschuldige verdachten. Die komen eigenlijk helemaal niet terug, in de hele toelichting niet. Dat beeld wilde ik alleen even duidelijk maken, ook als suggestie. Het wekt wel heel erg dat beeld. Vanuit het belang van de slachtoffers geredeneerd snap ik het, maar er is ook nog een andere kant. De minister voor Rechtsbescherming is van twee kanten. Ik heb geenszins bedoeld te twijfelen aan de oprechtheid van de minister, maar de schriftelijke redactie gaf wel heel erg het beeld, omdat de andere kant niet aan de orde kwam.
Minister Dekker:
Ik neem dit soort dingen altijd mee. Ik ben ook altijd weer kritisch. Mijn punt is: het is nooit mijn bedoeling geweest. Als ik terugkijk naar wat er staat, dan mixen we niet de daders en de verdachten. In het debat gebeurt dat weleens, maar volgens mij zijn we daar keurig in geweest. De vraag is of iemand schuldig wordt bevonden. Dat is een feitelijke vraag, die met ja kan worden beantwoord, maar ook met nee. Vervolgens is de vraag aan de orde wat de hoogte van de straf gaat worden. Als iemand niet schuldig is, zal er geen straf worden uitgesproken. Ik herhaal het hier nog maar een keer; volgens mij zijn dat de rechtsstatelijke principes die we hanteren. U mag me daar altijd scherp op houden. Mijn enige punt is dat ik een beetje de indruk kreeg dat als je de stap neemt om een verschijningsplicht in te voeren, je dan ook zou gaan beknibbelen op de onschuldpresumptie. En dat is in feite volgens mij echt niet zo.
De heer Janssen (SP):
Die verdachtmaking heb ik niet willen doen. Maar laat ik dan dit zeggen: als de minister het debat misschien nog eens terugleest of terug laat lezen, en nog eens kijkt naar die opsomming, ook in de memorie van toelichting, en kijkt wat er allemaal aan doelstellingen bereikt moet worden met die verschijningsplicht, dan gaat het wel heel erg richting een verdachte die uiteindelijk schuldig wordt bevonden. Want een verdachte die onschuldig is, kun je niet inprenten wat hij het slachtoffer allemaal heeft aangedaan. In die redactie zit misschien een beetje een bias richting het opkomen voor de slachtoffers.
Minister Dekker:
Ik denk dat u gelijk heeft. In het geval dat iemand onschuldig is, dan hoef je hem niks in te prenten. Impliciet zat er natuurlijk in dat het ging over iemand die wel schuldig wordt bevonden. Het feit dat iemand dan aanwezig is geweest op de zitting, levert dan een bijdrage. Nou ja, afijn. Dan zijn we het daarover ook eens. Ik zal het nog eens teruglezen. Ik vind het vooral belangrijk naar de toekomst toe. We moeten het naar de toekomst toe steeds scherp houden, ook in de nadere uitwerking van wat we straks gaan doen, als uw Kamer dit wetsvoorstel met meerderheid zou aannemen, wat ik hoop. Dat over het principe.
Dan waren er vragen over de zorg dat dit misschien tot onhoudbare situaties op de zitting leidt. Dan hebben we het over het processuele. In mijn ogen bieden de twee uitzonderingsgronden in de wet voldoende ruimte voor rechters om dan tot een oplossing te komen. Dat kan dan op twee manieren.
De ene manier is die van de zwaarwegende belangen, waarbij ziekte ook is opgenomen. Ziekte kan natuurlijk lichamelijk zijn, maar er kan ook sprake zijn van een ernstige stoornis, waardoor iemand zich niet koest kan houden of door het lint gaat of hele gekke dingen doet. Er is gesproken over iemand die met uitwerpselen begint te ... Het zijn natuurlijk voorbeelden uit de praktijk. Maar dan is er vaak meer aan de hand. Dan is er toch ook mentaal iets wat niet helemaal klopt.
Er kan ook sprake zijn van dat eigenlijk alle procespartijen zeggen dat iets op deze manier geen zin heeft. Dat zit dan in het tweede lid, over de wenselijkheid en de noodzakelijkheid. Ook dan zal je als rechter een grond hebben om ervan af te wijken.
Volgens mij hebben we dit voldoende besproken bij de wetsbehandeling. Het wordt dan ook opgetekend voor de rechtsgeschiedenis en dit kan daarin dan worden meegenomen. Het zullen uitzonderingssituaties zijn, maar volgens mij biedt het in die uitzonderingssituaties en bij extremiteiten de rechter de mogelijkheid om daar een oplossing voor te zoeken.
Voorzitter. Dan waren er nog de opmerkingen en vragen van de heer Recourt en de heer Rietkerk over de videoverbinding. Ik heb daar het onderscheid gemaakt tussen de theoretische of juridische mogelijkheid, en interpretatie van dit wetsvoorstel en de bedoeling ervan. Dit gaat over hoge uitzonderingen. Het idee van het wetsvoorstel is juist dat je bij ernstige misdrijven en bij ernstige verdenkingen de verdachte op zitting hebt.
Voorzitter. Tot zover de openstaande punten wat betreft de verschijningsplicht. Dan wil ik iets zeggen over de invoering van het wetsvoorstel. Laat ik daar precies in zijn. Ik heb nog geen besluit genomen over de inwerkingtredingsdatum. Daarover loopt het gesprek nog. We hebben een eerste inventarisatie gedaan. Ik wil dat dat op een goede manier gebeurt. We willen dat dat wetsvoorstel straks gaat werken in de praktijk. Dan heb je al die organisaties nodig en dan moeten ze ermee kunnen werken. Dat moet geen jaren gaan duren, want het zou ook gek zijn in het democratisch proces als de Kamer een wet aanneemt die een dode letter blijkt te zijn. We gaan daar gewoon voldoende tijd voor nemen om dat op een nette manier te doen. Daarover ben ik in gesprek.
Dan is er een onderdeel in het wetsvoorstel dat over privacy gaat. Dat is een openstaand punt dat extra ingewikkeld is. Over alle andere punten hebben we een uitvoeringstoets gedaan, hebben we een impactanalyse gedaan, hebben we bekeken wat het extra kost aan mensen en middelen en hebben we daar geld voor uitgetrokken. Dan is het alleen een kwestie van zorgen voor de opleiding, de organisaties klaarstomen en het maken van protocollen. Er is één onderdeel in de wet, dat gaat over de privacygevoelige gegevens, dat echt nog ingewikkelder is. Ik kan me dus best voorstellen dat deze wet binnen een jaar of anderhalf jaar in werking gaat treden, maar dat de uitwerking van die AMvB misschien echt nog wel meer tijd kost. Dat is een complex onderdeel daarvan. Er moet namelijk een AMvB-proces doorlopen worden, het moet nog langs beide Kamers en langs de Raad van State. Dat kost dus gewoon nog wat extra tijd, om ook maar even de verschillende snelheden aan te geven die we daarin hanteren. We gaan er voortvarend mee aan de slag, maar ook daarvoor geldt dat we het graag zorgvuldig doen en op een manier die werkt.
De heer Dittrich i (D66):
Ik had gevraagd hoe dat spoort met de behandeling van het Wetboek van Strafvordering als geheel. Het zou mooi zijn als we al deze uitvoeringskwesties kunnen bespreken, en dus de gegevens hebben, bij de behandeling van Strafvordering.
Minister Dekker:
Dat klopt. Daar heb ik over zitten puzzelen in mijn hoofd. Dat hangt natuurlijk van een aantal dingen af. We gaan twee jaar na inwerkingtreding evalueren, maar het kan best zijn dat die inwerkingtreding nog een aantal maanden duurt, misschien wel een jaar. Twee jaar daarna wordt er geëvalueerd. Zo'n evaluatie kost vaak ook weer wat tijd. Dan is het misschien nog weer een jaar daarna. Dit is een uitzonderlijk wetstraject. Het ligt nu bij de Raad van State. Normaal gesproken doen die er drie maanden over. Ik vermoed dat ze hier misschien wel een klein jaar over gaan doen. Dan moeten we alle opmerkingen weer verwerken op het ministerie. Normaal gesproken is dat ook een kwestie van twee, drie maanden, maar misschien dat dat hier ook wel meer tijd kost. Misschien dat ze aan de overkant, bij de wetsbehandeling, daar ook meerdere rondes voor nodig hebben. Het is niet zomaar een wetje. Het is echt een huge wetgevingstraject. Misschien ligt die evaluatie er wel wanneer het hier komt voor behandeling. Maar ik durf dat nog niet met zekerheid te zeggen.
De eerlijkheid gebiedt ook wel te zeggen dat er, als dat nieuwe Wetboek van Strafvordering er is en uit een evaluatie mocht komen dat de slachtofferrechten aanpassing verdienen, vervolgens weer de mogelijkheid is om ook dat nieuwe Wetboek van Strafvordering aan te passen op onderdelen. Mijn gevoel zegt dat het in tijd toevallig net samen zou kunnen vallen, maar dat er, mocht dat niet het geval zijn, echt nog wel andere mogelijkheden zijn om het dan nog aan te passen.
Voorzitter. Dan kom ik tot slot bij de motie van de heer Janssen.
De voorzitter:
De heer Janssen staat nu al op.
Minister Dekker:
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik dit een ingewikkelde motie blijf vinden. De motie vraagt om een actualisering van een WODC-onderzoek en een uitvoeringstoets. Ik zie aan de ene kant dat de heer Janssen in de mondelinge toelichting van zijn motie probeert om het klein te maken door te zeggen dat het ook een briefadvies of een second opinion kan worden, maar dat is eigenlijk niet waar in de motie om gevraagd wordt. Ik neig er dus naar om de motie te ontraden, maar wellicht wil hij haar aanhouden. Dan zeg ik hem het volgende toe. Ik wil best nog wel een ronde maken langs de uitvoeringsinstanties, rechterlijke macht, OM, om op basis van het onderzoek uit 2013 te vragen of ze aanleiding zien om toch tot andere conclusies te komen over die discussie die we toen kort gevoerd hebben over dat tweefasenmodel. Ik wil ook vanuit mijn ministerie wat meer inkleuring geven met betrekking tot de vraag wat dat dan precies zou betekenen als je dat doet in termen van uitvoeringsconsequenties. Dan stuur ik u een brief. Ik denk dat we dan een heel eind op streek zijn, zonder dat we een heel onderzoek hoeven te actualiseren of een uitgebreide uitvoeringstoets hoeven te doen. U kunt dan alsnog zien of u de motie in stemming wilt brengen, maar wellicht komt dit al aardig tegemoet aan de richting die de heer Janssen vraagt.
De heer Janssen (SP):
Ik was niet zo enthousiast over de eerste toezegging van de minister voor de brief, omdat het onderdeel over of er nog iets is veranderd, het WODC-stukje, ontbrak. Het was een beetje alsof je tegen iemand waarmee je verkering wilt, zegt "zullen we een weekend naar Parijs gaan" en de ander zegt "ik ga alleen en stuur je een ansichtkaart". Dat was niet helemaal de bedoeling. Mag ik de minister als volgt begrijpen? Ik ben niet op zoek naar conclusies van het OM of van de rechterlijke macht et cetera. Ik ben op zoek naar de invloed van de uitbreiding van de slachtofferrechten op de conclusies die er lagen vanuit het WODC. Het gaat dus niet zozeer om de conclusies, zo van "willen we nu iets anders dan toen", maar het gaat meer om het in kaart brengen. Niet oordelend, laat ik het zo zeggen. Dat is iets anders dan "we willen het wel of we willen het niet", want dat oordeel heb ik nu zelf ook niet.
Ik hoop dat de minister goed begrijpt dat ik niet op zoek ben naar definitieve oordelen van die organisaties, zo van: willen jullie het wel of niet? Maar het gaat om de vraag wat de betekenis is geweest van acht jaar uitbreiding van slachtofferrechten in relatie tot de principiële discussie over de plaats van het spreekrecht. Dat is eigenlijk de kern van het tweefasenproces. Doe je het binnen het onderzoek ter terechtzitting of doe je het apart in een strafmaatzitting? Is daar enige invloed op? Daarnaast kan de uitvoeringstoets beperkt zijn tot de door mij genoemde onderdelen.
Het hoeft voor mij allemaal niet in deze motie. Ik zeg de minister toe dat ik de motie sowieso zal aanhouden. Ik denk dat we er dan goed uitkomen en kunnen kijken naar wat ik nu precies bedoel. Dat hoeven we nu niet te doen, want dan moeten we allemaal die verklaringen gaan invullen om weer thuis te komen. Dat hoeven we nu dus niet te doen, maar ik denk dat we dan wel heel ver komen. Ik heb daar vertrouwen in. Ik denk dat we heel ver komen, dus dan zal ik nu de motie aanhouden.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Janssen stel ik voor zijn motie (35349, letter E) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Dekker:
Ik ga een brief schrijven. Laten we buiten de uitzending om nog even sparren. Naar mijn idee willen we ook gewoon van de organisaties weten of ze tegen problemen aan lopen, want anders is het de vraag welk probleem we oplossen. Als er in de praktijk geen probleem wordt ervaren, dan wordt het allemaal heel academisch. Volgens mij kan de heer Janssen die zorg wellicht wegnemen. Ik ga een brief schrijven. Ik leg mijn oor nog even bij hem te luister om te bezien of er wensen of ingrediënten in zitten die ik kan meenemen, om ervoor te zorgen dat er een brief is die in ieder geval voldoende basis biedt voor discussie.
De heer Rietkerk i (CDA):
Wij zijn ook geïnteresseerd in de relatie met de evaluatie, maar dat is niet mijn vraag. Ik heb een vraag gesteld over het thema privacy van slachtoffers van misdrijven. Deze vraag is ook gerelateerd aan het witboek van Slachtofferhulp, waaruit blijkt dat er onvoldoende bescherming is. Ik heb het voorbeeld genoemd uit 2019. Mijn vraag was: wat doet de minister richting het OM en de strafrechtketen, naast het praten met partijen? Ik vraag dit via de voorzitter. Het antwoord heb ik in ieder geval gemist, dus die vraag staat voor mij nog open.
Minister Dekker:
We doen een paar dingen. Ik zal het even schetsen. Voor een deel is het organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft bijvoorbeeld onlangs de correspondentie met slachtoffers, die aan het strafdossier wordt toegevoegd, aangepast, zodat de adresgegevens van slachtoffers niet meer automatisch worden opgenomen. Daar heb je geen wetgeving voor nodig, maar je kunt deze manier van omgaan met stukken en het inrichten van processen in de organisatie toepassen om dat te voorkomen. Daarover vindt voortdurend het gesprek plaats tussen mij, het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland om elkaar daarin te versterken. Dat is het ene wat we doen.
Twee is dat ik nu op basis van dit wetsvoorstel ga kijken ... Dat is een beetje de stok achter de deur. Daar kwam waarschijnlijk het amendement vandaan van de twee indieners aan de overkant. Zij zeiden: "Het is allemaal leuk en aardig, maar wat koop je voor die leuke intenties als we zien dat het hier en daar misgaat? Hebben we niet een hardere wettelijke grondslag nodig om dat af te dwingen?" Dat betekent ook dat ik nu met het Openbaar Ministerie en andere partijen aan de slag ga om naar het volgende te kijken. Als we een AMvB zouden willen slaan en wat concreter willen maken wat voor soort informatie we uit dossiers willen halen, dan moeten we dat verfijnen. Dat is eigenlijk het andere spoor. Aan de ene kant is het praten over de organisatie. Wat kunnen we eigenlijk nu al doen zonder wet- en regelgeving? Het andere spoor is hoe we het op een ordentelijke manier doen als we wel wet- en regelgeving willen hebben.
Dan ben ik beland bij de inhoud van de evaluatie, waarvoor de heer Rietkerk nog een aantal aandachtspunten meegaf. Hij vond mij heel erg zien op die twee pijlers: doet het wetsvoorstel wat het moet doen en is het uitvoerbaar in de praktijk?
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over dit wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week wordt gestemd over het wetsvoorstel. Ik stel vast dat de heer Janssen zijn motie 35349, letter E heeft aangehouden.
Dan zijn we gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden. Ik dank de minister. Ik dank de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt. Ik wens u allen wel thuis.
Lijst van besluiten en ingekomen stukken
Lijst van besluiten:
De Voorzitter heeft na overleg met het College van Senioren besloten om de stemming over de volgende motie te doen plaatsvinden op 13 april 2021:
motie van het lid Rosenmöller over het geven van een hogere prioriteit aan Koninkrijksrelaties door een nieuw kabinet (35570 IV, L).
Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen:
-
1.de volgende regeringsmissives:
een, van de minister voor Rechtsbescherming, inzake invoering van de Wet SenB - in verband met de tweede Gateway review op de implementatievoortgang (griffienr. 167134.05);
een, van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, inzake Werkprogramma Rathenau Instituut 2021 - 2022 (griffienr. 168892);
een, van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de minister van Economische Zaken en Klimaat, inzake verslag informele VTC EU-milieuministers 18 maart 2021 (griffienr. 168711.02).
De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd bij de Directie Inhoud ter inzage voor de leden;
-
2.de volgende missives:
een, van de Algemene Rekenkamer, inzake afschrift brief d.d. 31 maart 2021 aan de Tweede Kamer betreffende aandachtspunten bij het Nationaal Programma Onderwijs (griffienr. 168838);
een, van alsvoren, inzake verslag van de werkzaamheden 2020 Algemene Rekenkamer (griffienr. 168845).
De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd bij de Directie Inhoud ter inzage voor de leden;
-
3.de volgende geschriften:
een, van M.D., inzake de Implementatiewet richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt / toekomstig artikel 29e Aw (griffienr. 168788).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid;
een, van M.V. te S., inzake wetsvoorstel 35619 (samenvoeging van de gemeenten Landerd en Uden) (griffienr. 168674.19);
een, van C.K., inzake Omtzigt (griffienr. 168789.01);
een, van S.S., inzake Rutte de leugenaar! Onze premier! (griffienr.168789).
Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning;
een, van S.M.J., inzake kinderopvangtoeslag (griffienr. 168129.04).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
een, van K.S., inzake spoed! Gevaar voor volksgezondheid wereldwijd |(griffienr. 168790).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De Voorzitter stelt voor deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.