Verslag van de vergadering van 13 december 2016 (2016/2017 nr. 11)
Aanvang: 10.20 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017) (34552);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2017) (34553);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2017) (34554);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen) (34555);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen met een zelfstandige aansluiting) (34545);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de automatische uitwisseling van inlichtingen over grensoverschrijdende rulings en verrekenprijsafspraken (Wet uitwisseling inlichtingen over rulings) (34527).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die bij dit debat aanwezig zou zijn, heeft laten weten dat hij is verhinderd wegens persoonlijke redenen in de familiesfeer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Van Rij i (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Vandaag behandelen wij het zogenaamde belastingpakket 2017, maar liefst zes wetsvoorstellen. Daar is hard aan gewerkt door de ambtenaren, waarvoor lof. En toch is het fiscale huiswerk van het kabinet-Rutte/Asscher in politieke zin bepaald niet af. Qua belastingen heeft dit kabinet in de verste verte niet hervormd. Sterker nog, na de verkiezingen zal een volgend kabinet, van welke samenstelling dan ook, veel moeten repareren. Alvorens inhoudelijk in te gaan op het belastingpakket, zou ik eerst iets willen zeggen over het belang van de inkomstenkant van de rijksbegroting en het internationale fiscale beleid van Nederland.
De geraamde inkomsten voor het Rijk in 2017 zijn 263 miljard, bestaande uit 161 miljard aan belastingopbrengsten, 41 miljard aan premies volksverzekeringen en 59 miljard aan premies werknemersverzekeringen. De gasbaten worden geschat op ruim 2 miljard. Laten wij ons concentreren op de belastingopbrengsten. Precies de helft daarvan bestaat uit indirecte belastingen en de andere helft uit directe belastingen, 80,7 miljard versus 80,2 miljard. Bij de indirecte belastingen is de opbrengst aan omzetbelasting het hoogst: 47,8 miljard. Bij de directe belastingen zijn de loon-en inkomstenbelasting goed voor 56,1 miljard.
Trendmatig zien wij al decennialang een verschuiving van het budgettaire belang van de directe belastingen naar de indirecte belastingen. Dat doet zich niet alleen in Nederland voor, maar ook in de rest van de Europese Unie. Met 18.5 miljard aan opbrengst is de vennootschapsbelasting goed voor ruim 11% van de totale zuivere belastingopbrengsten. In de Tweede Kamer en het Europees parlement wordt er echter disproportioneel aandacht geschonken aan de winstbelasting. Naar mijn mening zou het om de inkomstenbelasting en omzetbelasting moeten gaan. Zo zou er volgens professor Robert Murphy sprake zijn van een enorm tekort aan btw-inkomsten in de Europese Unie. Dat komt voor een deel door een gebrek aan gegevens en voor een deel doordat belastingdiensten hier geen prioriteit aan geven.
Kan de staatssecretaris aangeven hoe groot bij benadering het bedrag aan niet afgedragen btw in Nederland is? Klopt het dat het om circa 10% van de thans geraamde belastingopbrengsten aan btw zou gaan? Kan de regering aangeven welk deel belastingontduiking is en welk deel belastingontwijking? Is dit een prioriteit van de regering? Heeft de Europese Commissie recent berekeningen gemaakt met betrekking tot het zogenaamde btw-gat?
De afgelopen jaren zien wij een voortdurende stroom van voorstellen uit Brussel op fiscaal terrein. Die monden voor een deel uit in ontwerp-richtlijnen en ze bestaan voor een deel uit beleidsvoornemens. De CDA-fractie ondersteunt het en-en-beleid van de regering op het punt van de internationale fiscale politiek. Nederland moet actief zijn in het aanpassen van de regels zoals die internationaal in OESO-verband zijn afgesproken. Dat is een mondiaal project, Base Erosion Profit Shifting (BEPS), dat is bedoeld om situaties van belastingontwijking door multinationals aan te pakken.
Daartoe zijn vijftien actiepunten afgesproken. Het gaat om drie thema's: coherentie, substance en transparantie. Daar werkt Nederland, terecht, proactief aan mee. Tegelijkertijd, en dat is de andere én, moet Nederland zijn belangen goed in de gaten houden als vestigingsland voor buitenlandse investeerders, maar ook voor onze eigen Nederlandse ondernemingen. In die zin is het een bijzonder jaar voor Nederland geweest. Gedurende het eerste half jaar was Nederland voorzitter van de Europese Unie. Tijdens dat voorzitterschap heeft Nederland een behoorlijke prestatie neergezet. Eerst werd medio maart overeenstemming bereikt over de Richtlijn Country-by-Country-reporting, een vertaling van één van de acties uit het BEPS-pakket van de OESO. Overigens had Nederland die regeling al op 1 januari van dit jaar ingevoerd. Belangrijker nog was de politieke overeenstemming eind juni over de Richtlijn inzake de anti-tax avoidance (ATAD). Dat is een compliment waard aan de Nederlandse bewindslieden van Financiën.
Hoe groot is de verbazing dat de Europese Commissie na de zomer een viertal ontwerp-richtlijnen heeft gepubliceerd. Als het aan de CDA-fractie ligt, gaat deze Kamer bij drie van de vier voorstellen volgende week een "gele kaart" trekken, dat wil zeggen een zogenaamd subsidiariteitsvoorbehoud maken. Wat is het geval? In tegenstelling tot de initiatieven in het eerste halfjaar is het verband met de OESO, het zogenaamde BEPS-pakket, ver te zoeken. De Europese Commissie denkt van het momentum gebruik te kunnen maken door met voorstellen te komen die veel verdergaan dan het OESO-pakket. Bovendien wordt de positie van de kleinere landen zoals Nederland benadeeld.
Nederland kan nooit akkoord gaan met plannen van Brussel om een fiscaal winststelsel voor te schrijven dat aanzienlijk slechter is dan het huidige Nederlandse winstbegrip en al helemaal niet als een groot deel van de Nederlandse vennootschapsbelasting afgedragen moet worden aan grotere landen zoals Frankrijk en Italië die hun begroting stelselmatig niet op orde hebben. Is de regering het op dit punt eens met de CDA-fractie? Ondersteunt de regering ook de zienswijze dat het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting in Nederland naar 20% zou moeten gaan om Nederland concurrerend te laten blijven met landen zoals België, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, om zodoende verder en concreter invulling te geven aan die andere én van het tweesporenbeleid van de regering?
In deze kabinetsperiode is bewust een nivellerend inkomensbeleid gevoerd. Uit de enorme hoeveelheid tabellen — met dank aan collega-senator Van Rooijen — blijkt ontegenzeggelijk dat de burgers die anderhalf of twee maal modaal verdienen, fors meer belasting zijn gaan betalen. Dan hebben wij het over inkomens tussen grofweg de €50.000 en de €75.000. Dan hebben wij het over "hardwerkend Nederland", mensen die twintig jaar werken, zoals de directeur op een school voor middelbaar onderwijs, de hoofdinspecteur van politie, maar ook een hoofd inkoop of IT bij een bedrijf.
De heer Köhler i (SP):
Ik hoor de heer Van Rij zeggen dat vooral de middeninkomens, die hij wat mij betreft overigens wat hoog in de markt legt, meer belasting hebben moeten betalen. Nu hebben wij bij de behandeling van het Belastingplan ook een vraag gesteld. Het antwoord daarop staat op bladzijde 29 in de nota naar aanleiding van het verslag. Ik weet niet of hij, na alle tabellen die de heer Van Rooijen gevraagd had, daar ook nog aan toe is gekomen, maar uit die tabellen blijkt volgens hem dat het effect van de beleidsmaatregelen van het kabinet-Rutte II is dat de koopkracht van het kwart huishoudens met een laag inkomen met 0,9% is vooruitgegaan, van de lagere middeninkomens met 1,25%, van de hogere middeninkomens, dus ongeveer de groep waarover ik het net had, met 2,9% en van de hoge inkomens met 1,9%. Gezien deze cijfers, waarvan ik aanneem dat ze kloppen, vraag ik de heer Van Rij hoe hij bij zijn beweringen komt dat vooral de hogere of de middeninkomens het meest hebben moeten inleveren.
De heer Van Rij (CDA):
Dank voor deze vraag. Ik kan nu twee dingen doen. Ik kan hierop uitgebreid ingaan, maar ik kan ook vragen of ik dit onderdeel van mijn verhaal mag afmaken. Ik baseer mij namelijk vooral op de figuren 15 en 16 en de tabellen 16 en 17 op de pagina's 19 en 21 van de memorie van antwoord. Als u het mij toestaat, maak ik eerst mijn verhaal af, want dan geef ik antwoord op de vraag van de heer Köhler.
Ik citeer de staatssecretaris in antwoord op een vraag van de heer Van Rooijen: "Indien het maximum van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting niet zou zijn verhoogd, dan zou er 10,5 miljard aan belastingverlaging ingezet kunnen worden. Dat bedrag aan extra ruimte zou nog met een paar miljard verhoogd kunnen worden, indien de inkomensafhankelijkheid van de heffingskortingen deels wordt teruggedraaid". Dat is met name gebeurd in deze kabinetsperiode. Heel veel heffingskortingen zijn inkomensafhankelijk gemaakt. Dat zijn ook die grafieken waarbij een en ander in één keer steil naar beneden gaat. Ik heb het dan over de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke algemene combinatiekorting en de ouderenkorting. Ik citeer de staatssecretaris weer: "Uitgaande van die 10,5 miljard — laten wij ons daar dan toe beperken — zou je het tarief per belastingschijf met 2,8% kunnen verminderen". Je ziet overigens ook aan de grafiek dat met name de mensen met inkomens waarover ik het heb, aan die verschuiving naar de lagere inkomens hebben meebetaald, fors meebetaald. Dan heb ik het nog helemaal niet over allerlei sluipende maatregelen, terwijl die eigenlijk de kern van mijn kritiek vormen op het huidige stelsel. Wij hebben namelijk een marginale druk van 56%, maar in sommige gevallen, bijvoorbeeld bij een inkomen van €32.000, dus een inkomen tussen de €20.000 en de €35.000, heb je een marginale druk van 140%. Dat betekent dus dat je €0,40 inlevert als je één euro meer verdient. Dat is niet transparant. Het is zo ondoorzichtig geworden! Je had ook kunnen zeggen: had voor die hoge inkomens gewoon dat tarief verhoogd naar 56%, dan had je gewoon laten zien wat je deed. Door het draaien aan al die knoppen in die machinekamer heeft het stelsel eigenlijk zijn einde wel bereikt. Ik moet de lijsttrekker van de PvdA, die als minister van Sociale Zaken hier oerdegelijk links beleid heeft gevoerd, complimenten maken. Helaas is hij vandaag niet aanwezig.
Het CDA vindt dat de lasten niet eerlijk verdeeld zijn. Hardwerkend Nederland en ook de ouderen boven de 50 jaar, werkende en niet-werkende, hebben hiervoor een forse prijs betaald. Dankzij een van de antwoorden van de staatssecretaris hebben we nu heel helder inzicht gekregen in de discussie over de marginale druk, waar collega Schalk en anderen in dit huis het meerdere malen over gehad hebben, zowel vorig jaar als dit jaar bij de Algemene Politieke Beschouwingen. Je ziet dat ook in dat kader niet meer is uit te leggen dat bijvoorbeeld een moeder die als zzp'er begint en een kind heeft dat jonger is dan 12 jaar evenals een partner met een hoger inkomen, bij een modaal inkomen van €36.000 €67 aan belasting betaalt, terwijl de alleenstaande die ook €36.000 verdient, maar geen kinderen heeft, €8.099 betaalt.
De verschillen zijn te groot geworden tussen de verschillende inkomensgroepen. Daar komt bij dat een deel van die gerichte fiscale instrumenten, zoals de arbeidskorting en de algemene inkomensafhankelijke combinatiekorting, aan hun doel voorbijschieten. Die kortingen worden voor een deel namelijk niet meer verzilverd. Mensen hebben te weinig inkomen om iets aan die korting, waar maar liefst 3,7 miljard mee gemoeid is, te hebben, en daar was die nu juist voor bedoeld!
Vandaag komen we in dit debat ongetwijfeld terug op de gehele discussie rondom de marginale druk. We hebben kennis kunnen nemen van de brief van minister Asscher, maar ik wacht eerst de analyse van de staatssecretaris af. Is de staatssecretaris het eigenlijk ook niet met het CDA eens dat, hoe het volgende kabinet ook wordt samengesteld, er schoon schip gemaakt moet worden in de machinekamer met die ratjetoe aan instrumenten? In ons stelsel van inkomstenbelasting moet het draagkrachtbeginsel weer echt leidend zijn. Inkomensafhankelijkheid en maxima van kortingen moeten worden herzien. Er moeten minder schijven en minder tarieven komen. Keuzevrijheid is belangrijk, zodat iedere burger weer meer dan 50% overhoudt van iedere euro die hij meer verdient. Wat ons betreft kan en moet het eenvoudiger, rechtvaardiger en eerlijker.
De heer Backer i (D66):
Dat zijn prachtige woorden. Wie kan daar tegen zijn? Ik zal er straks zelf ook wat over zeggen. Dat gaat in de richting van die noodzakelijke hervorming, maar ik maak toch wel bezwaar tegen de schets van collega Van Rij. Hij voert minister Asscher en een aantal anderen op, maar laten we eerlijk zijn: wij hebben er allemaal bij gezeten. Al onze fracties hebben deel gehad aan de discussies over de heffingskortingen en over pogingen om de koopkracht naar rechtvaardigheid zo te programmeren, dat die goed uit zou komen. Nu zijn er inderdaad rare uitwassen. Ik zeg daar straks ook iets over. Vanochtend las ik in een ochtendblad dat de heer Van Rij het water ineens aan de lippen staat, maar we hebben hier toch allemaal deel aan gehad, inclusief de fractie van de heer Van Rij, in Balkenende IV en daarna in belastingplannen die goedgekeurd zijn? Dat neem ik graag bij deze beoordeling mee. Vindt de heer Van Rij dit ook niet?
De heer Van Rij (CDA):
Dank voor deze vraag, mijnheer Backer. Ik ben ook zeer benieuwd naar uw bijdrage. Ik denk dat we in de analyse wel eens wat dichter bij elkaar kunnen zitten dan uit deze vraag zou blijken. Ik ga terug naar de vraag, een terechte vraag. De CDA-fractie heeft een keer tegen een belastingplan gestemd. Dat was aan het begin van deze kabinetsperiode. Mijn analyse is ook met name gebaseerd op het hardnekkig en consequent doorvragen op juist de periode 2012-2017, wat de heer Van Rooijen heeft gedaan. Vorig jaar stonden wij in dit huis voor de keuze om wel of niet voor de lastenverlichting te stemmen. Uw fractie in de Tweede Kamer heeft toen tegen gestemd en in de Eerste Kamer voor gestemd, na enige concessies. Het CDA heeft toen in de Tweede Kamer voor gestemd en in de Eerste Kamer voor gestemd. Wij vonden dat die 5 miljard het terechte begin was van, naar onze mening, de reparatie van de lastenverzwaring, niet alleen voor de middeninkomens, maar ook voor de modale inkomens. Nu worden wij echter geconfronteerd met, zeg maar, de werking van de inkomensafhankelijkheid van die kortingen. Dan heb ik het nog niet over de toeslagen gehad. Aan de ene kant lopen wij er dus tegenaan dat die kortingen gewoon niet meer aan hun doel voldoen, die verzilveringsproblematiek. Aan de andere kant geven ze heel rare inkomenseffecten. Daarom zeggen wij dat het nu echt het moment is. Het valt samen met het einde van dit kabinet, dus het is een goed moment om het heel grondig te herzien.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
De heer Van Rij eindigde zijn bijdrage met de uitspraak dat het eerlijker, meer naar draagkracht en rechtvaardiger moet ...
De heer Van Rij (CDA):
Ik ben overigens nog niet klaar, hoor.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Excuses, op een of andere manier had ik die indruk. Maar misschien mag ik toch mijn vraag stellen.
De heer Van Rij (CDA):
Dit was nog maar het begin.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het was nog maar het begin: ik vond het al zo kort en krachtig. Ik grijp toch even terug op het begin van het betoog van de heer Van Rij. Dat ging over belastingontwijking en de internationale positie van Nederland daarin. Het verbaast me dat de heer Van Rij zegt dat het eigenlijk wel genoeg is geweest; we hebben genoeg gedaan. Recent hebben we bij een beoordeling van Oxfam Novib gezien dat Nederland als derde op de lijst van belastingparadijzen staat. Het verbaast me dat het CDA blijkbaar niet bereid is om verder te gaan en te kijken of de wijze waarop het Nederlandse fiscale klimaat voor multinationals in elkaar zit, wel zo eerlijk is. Daar wil ik graag een reactie op van de heer Van Rij.
De heer Van Rij (CDA):
Daar ga ik graag op in. Kennelijk ben ik niet duidelijk genoeg geweest, althans niet voor mevrouw Vos, maar ik heb betoogd dat wij het en-enbeleid van het kabinet van harte onderschrijven. Over de belastingontwijking zijn afspraken gemaakt in OESO-verband. Dat is een topprestatie. De kunst is nu dat die afspraken worden omgezet in wetgeving. Ik heb de bewindslieden van Financiën een compliment gegeven voor het feit dat ze dit voortvarend hebben opgepakt onder het Nederlandse voorzitterschap: een level playing field binnen de EU. Dat is overigens nog niet het einde van dat pakket. Helemaal niet, er moet nog veel meer gebeuren. Ik heb gezegd dat er vijftien actiepunten zijn. Ik heb bedoeld te zeggen dat ik het niet juist vind dat de Europese Commissie dit moment aangrijpt om oude plannen van stal te halen, die vijf jaar geleden zijn afgeschoten en helemaal niets met belastingontwijking te maken hebben. Het gaat om een geconsolideerde Europese vennootschapsbelasting die ze onder het mom van belastingontwijking even snel door de nationale parlementen wil jagen. Mevrouw Vos heeft ook het BNC-fiche van de regering gelezen. Dat de regering zegt dat dit een stap te ver gaat, daar ben ik het helemaal mee eens. En ik roep mevrouw Vos daar ook toe op, want ik weet hoe zij in dit debat zit. GroenLinks moet zich daar ook niet door om de tuin laten leiden. Het gaat niet allemaal alleen maar om belastingontwijking. Het Oxfam Novib-rapport heb ik, met alle respect, nog niet gelezen, maar ik had de indruk dat er weer een nietje door een oud rapport is geslagen. Ik zal het met belangstelling lezen. Oxfam Novib heeft een goede, sterk inhoudelijke bijdrage vanuit zijn verantwoordelijkheid als ngo. Mijn punt is dat we een onderscheid moeten blijven maken tussen maatregelen tegen belastingontwijking en dingen die Nederland moet doen voor zijn eigen ondernemers en om in trek te blijven voor buitenlandse investeerders. Laten we er vooral voor zorgen dat het OESO-pakket goed wordt geïmplementeerd.
De heer Köhler (SP):
Sorry dat het even duurde, maar ik moest de woorden van de heer Van Rij nog even goed op me laten inwerken. Hij had het over de heel hoge marginale druk als je de toeslagen en de afbouw van de toeslagen meerekent in het traject van inkomens van €20.000 tot €35.000 en over de heel hoge marginale druk voor mensen met hoge inkomens, van wel 56%. Even daarna zei hij, als ik hem goed verstaan heb, dat het CDA wil dat voor alle inkomensgroepen de marginale druk omlaaggaat tot minder dan 50%. Meent hij dat werkelijk, ook voor de inkomensgroepen van €20.000 tot €35.000? Meent hij werkelijk dat de huidige marginale druk van wel 90% terug moet gaan naar 50%?
De heer Van Rij (CDA):
Dat is een heel goede vraag van de heer Köhler. Dat kan natuurlijk nooit in die categorie waarover hij het heeft, tussen de €20.000 en €35.000. Ik heb het staatje voor mij liggen. Tot €20.000 is de marginale druk 12%, inclusief alle heffingen en toeslagen. Dat loopt op tot 59% bij €45.000. Zeg maar tussen de €20.000 en €30.000 gaat het om 89% en 87%. Je kunt natuurlijk niet in één keer abrupt die marginale druk verlagen. Dat zou ook niet moeten. Ik heb niet gezegd dat wij tegen iedere vorm van inkomensafhankelijkheid zijn. Wij willen echter de zeer scherpe kanten die er nu ingekomen zijn, eruit halen. Dat je van iedere euro die je meer verdient, meer dan €0,50 overhoudt, is met name bedoeld voor de groepen met een modaal inkomen en daarboven.
De CDA-fractie is een fel tegenstander van de nieuwe box 3-regeling die door het kabinet-Rutte/Asscher op 1 januari 2017 wordt ingevoerd. Bezitsvorming staat van oudsher bij de christendemocraten hoog in het vaandel. Wij willen de eigen verantwoordelijkheid en spaarzin van burgers belonen. Het huidige kabinet doet precies het tegenovergestelde. Een spaarder die thans 0,3% op zijn deposito- of bankrekening krijgt, maakt met een inflatie van ongeveer 0,6% een negatief rendement van 0,3%. Vanaf 1 januari 2017 moet daar een kleine 0,9% belasting over betaald worden en houdt hij een negatief rendement over van 1,2%. Hij teert dus in. Je zou ook kunnen zeggen dat hij 300% belasting betaalt over zijn rendement van -0,3%. Dit kun je aan geen burger uitleggen. We hebben het hierbij over 2,3 miljoen belastingplichtigen die een vermogen hebben tussen de €0 en €100.000, die al gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling van €25.000. Twee derde van hen zet het op zo'n bank- of depositorekening. Het gaat dus om een heel grote groep mensen. Het CDA heeft vorig jaar al een pleidooi voor deze groep gehouden. Met dank aan de staatssecretaris voor zijn zorgvuldige en uitvoerige beantwoording, stellen wij het volgende voor. De staatssecretaris zegt dat hij drie alternatieven heeft bedacht voor de huidige box 3-heffing: een vermogensaanwasdeling, een vermogenswinstbelasting en voortzetting van het huidige systeem, maar dan wel met een forfaitair rendement dat veel dichter bij het reële rendement ligt en per vermogenstitel. Hij kiest echter niet. Dat schuift hij door naar het volgende kabinet, terwijl de burgers per 1 januari met die vermaledijde regelingen worden geconfronteerd. Ons voorstel is dat de staatssecretaris alsnog komt met een spoedwetje — daar gaat hij eeuwige roem mee verwerven — waarmee hij tijdelijk repareert wat hij op 1 januari 2017 invoert, in afwachting van het nieuwe kabinet. Dat nieuwe kabinet zal ongetwijfeld moeten gaan kiezen. Dat houdt een verdubbeling van de vrijstelling in, zodat mensen met een partner geen box 3-heffing hoeven te betalen tot €100.000.
De heer Backer (D66):
De heer Van Rij gunt de staatssecretaris eeuwige roem met dit voorstel. Ik heb echter de indruk dat hij zelf op zoek is naar eeuwige roem. Wij hebben vorig jaar die discussie gevoerd. Die is uiteindelijk niet in volle omvang gevoerd, doordat het CDA er in de laatste fase niet aan deelnam in dit huis. Dat is ieders eigen keuze. Wij hebben vorig jaar over het belastingplan gesproken, dat weet de heer Van Rij. We zijn nu een jaar verder. Had het dan niet op de weg van zijn collega's in de Tweede Kamer gelegen om dit onderwerp in te brengen en in het debat te betrekken? Ik zou twee medewerkers nodig hebben om uit te zoeken welke acties collega Omtzigt aan de overkant allemaal onderneemt. Ik heb er toch even naar gekeken, maar dit heb ik er niet bij gevonden. Dat is mijn eerste vraag: had het niet in de reden gelegen om dat daar te doen? Dat is één. Ik kom tot mijn tweede vraag. Uiteindelijk heeft de heer Van Rij met die ellendige regeling van box 3 — het woord is me even ontgaan — ook ingestemd, net zoals meer partijen die daarvan pijn in de buik hadden. Uiteindelijk hebben we gezegd: alles tezamen genomen, stemmen we ermee in. Hoe moet ik dat dan in dit licht zien? Immers, in 2016 is voor 2017 de regeling al opgenomen. Dat weet de heer Van Rij.
De heer Van Rij (CDA):
Laat ik met de laatste vraag beginnen. De heer Backer weet zelf ook dat dit voorstel, dat op 1 januari ingaat, vorig jaar was gekoppeld aan het belastingplan. Dat was ook de aanleiding voor de inmiddels wel beroemde motie-Hoekstra. Toen stonden wij voor een geweldig dilemma. Moesten wij nee zeggen tegen het hele belastingplan omdat we het niet met het box 3-voorstel eens waren? Dat was natuurlijk de truc van deze koppeling. Die koppeling was echter oneigenlijk, omdat die helemaal niet nodig was geweest. Maar dat debat gaan we nu niet herhalen. Met dat dilemma zijn wij als volgt omgegaan: we hebben voor het belastingplan gestemd, maar we hebben aantekening gevraagd dat we tegen box 3 hebben gestemd. Ik kan me dat nog goed herinneren. De heer Van Strien vroeg toen waar ik mee bezig was. Hij begreep er niets van. De voorzitter heeft toen uitgelegd dat dit kan: je kunt voor een voorstel zijn en je kunt aantekening vragen dat je tegen een bepaald onderdeel hebt gestemd. Zo is dat gegaan; dat zijn de feiten. De eerste vraag van de heer Backer begrijp ik eigenlijk niet goed. Wat bedoelt hij met de opmerking: het CDA haakte af? Bedoelt hij dat D66 vorig jaar binnenskamers met de staatssecretaris heeft onderhandeld om een aantal concessies te krijgen waar het CDA niet bij zat? Bedoelt hij dat? Wij hebben immers gewoon aan het debat hier meegedaan.
De heer Backer (D66):
Het gaat nu heel venijnig worden. De heer Van Rij weet heel goed hoe het hier gaat. Er mag gesproken en overlegd worden met de staatssecretaris en dat is ook gebeurd. De heer Van Rij zegt tegen te hebben gestemd en dat te hebben laten aantekenen. Dat is een feit en dus correct. Het is goed dat hij dat zegt. Maar uiteindelijk is er een totaalpakket aangenomen. Wij hebben daar ook verantwoordelijkheid voor genomen. Dat is echter allemaal geschiedenis. We zijn nu een jaar verder. Als dit zo'n belangrijk onderwerp voor het CDA is — zo ken ik het CDA ook — weet de heer Van Rij de wegen wel te bewandelen om dit aan te kaarten. De plek om dat te doen, is de Tweede Kamer. Ik ben er echter niet voor om iedere keer te herhalen wat er vorig jaar is gebeurd. En dat weet hij ook.
De heer Van Rij (CDA):
Fair enough. De CDA-fractie heeft in de eerste schriftelijke inbreng hier zeer nadrukkelijk naar gevraagd en op getamboereerd. Wat de CDA-fractie in de Tweede Kamer niet heeft gedaan — ik denk dat de heer Backer dat punt wil maken — is met een initiatiefwetsvoorstel komen. Maar wat niet is, kan nog komen. De heer Backer heeft echter gelijk dat dit niet is gebeurd tijdens de behandeling van het belastingplan in de Tweede Kamer.
De heer Van de Ven i (VVD):
Ik heb met veel belangstelling geluisterd naar collega Van Rij die sprak over het inkomensbeleid en de daaraan gekoppelde vermaledijde box 3, zoals collega Backer zei. Ik betrek daar even het artikel van vanochtend in een landelijk dagblad bij. Je ziet daarin dezelfde opzet. Volgens de analyse daarin, die ik niet heb kunnen narekenen omdat ik daar de tijd niet voor had — ik weet dus ook niet of die analyse juist is — is er ontzettend veel geleden door de mensen met een inkomen tussen €50.000 en €75.000. We moeten er inderdaad op letten dat we dit goed doen. Er komt nog een studie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar marginale druk. Er wordt een oplossing gepresenteerd in box 3 door boven de eerste vrijstelling van €25.000 een vrijstelling te bieden van nog eens €100.000. Ik heb echter het gevoel dat we, de laatste 100 dagen voor de verkiezingen, over een idee voor gratis geld spreken. Ik begrijp niet helemaal waarom dat element in deze fase van bespreking van het Belastingpakket 2017 wordt meegenomen. Met de heer Backer vraag ik mij af of de heer Omtzigt, als groot vertegenwoordiger van het CDA, in de Tweede Kamer niet degene had moeten zijn die dit idee had moeten lanceren, zeker in deze fase. Is het op dit moment opportuun om na te denken over een ander systeem van een box 3-heffing als de staatssecretaris in zijn brief van 20 september jl. meedeelt dat hij diverse alternatieven gaat beoordelen? Wij zijn ook van mening dat de burger een faire heffing moet hebben in box 3. De staatssecretaris is daarmee bezig. In het voorlopig verslag hebben we ook gevraagd: wat is het tijdpad? Ik vind dat er niet voldoende is ingegaan op de wens die we daarin hebben neergelegd om met een concreet tijdpad te komen, zodat de burger ook duidelijkheid krijgt over het aansluiten bij reële rendementen. Mijn vraag aan de heer Van Rij is: zullen we even wachten op de uitkomsten van de maatregelen die in de brief van 20 september zijn aangekondigd?
De heer Van Rij (CDA):
Ik ben het helemaal met de heer Van de Ven eens dat het wachten is op wat de keuze van dit kabinet is uit de drie varianten. Het duurt alleen wel een beetje lang, want de brief is van 20 september jl. Het zou het CDA een lief ding waard zijn geweest als die keuze eerder was gemaakt. Ik wacht eerst de antwoorden van de staatssecretaris op mijn vragen af. Er is natuurlijk geen spoedwetje nodig als het kabinet voortvarend kiest voor een van de drie varianten. Ik heb kunnen lezen dat daarover uitgebreid is gediscussieerd in de Tweede Kamer. Als wij de regering een zet in de goede richting kunnen geven om dat zo snel mogelijk te regelen, en dat niet over te laten aan een volgend kabinet, zou ons dat een lief ding waard zijn. Maar zolang dat niet is gebeurd, houd ik een pleidooi voor het repareren van de huidige regeling, door de vrijstelling te verhogen van €25.000 naar €50.000 per belastingplichtige. Over de dekking van dit voorstel heb ik nog wel een paar ideeën. Dat is een terecht punt; we kunnen daar geen openeinderegeling van maken. Overigens is het een tijdelijke oplossing. Wat ons betreft zou die maatregel zo kort mogelijk moeten duren omdat wij, net als de heer Van de Ven, een structurele oplossing willen waarbij reëel rendement als uitgangspunt wordt genomen voor de heffing, en niet het vermaledijde systeem dat op 1 januari wordt ingevoerd.
De heer Van de Ven (VVD):
Dus als de staatssecretaris zou kunnen toezeggen dat hij snel komt met een tijdpad, behoeft het spoedwetje van de heer Van Rij geen behandeling?
De heer Van Rij (CDA):
Het gaat niet alleen om het tijdpad, maar ook om de keuze die daarin wordt gemaakt. Ik wacht dus echt even de antwoorden van de staatssecretaris af.
De heer Van Strien i (PVV):
Ik wil toch nog even ingaan op de opmerking van de heer Van Rij over het voor het Belastingplan stemmen vorig jaar. Ik heb daarop toen inderdaad een toelichting gevraagd: ik begrijp dat u tegen box 3 bent, maar u stemt toch voor. Ik heb toen heel goed begrepen dat je ergens tegen kunt zijn en toch voor kunt stemmen. Dat was het stemgedrag van het CDA vorig jaar. Uit de informatie die ik heb gekregen over het voorstel voor box 3, een verhoging van de belastingvrije voet, heb ik begrepen dat de heer Van Rij dat wil compenseren — hij wil dat min of meer budgetneutraal maken — door de belastingvrije voet vervolgens voor hogere inkomens inkomensafhankelijk af te bouwen. Volgens mij is daar een naam voor: nivellering. Klopt dat?
De heer Van Rij (CDA):
Van de les die de heer Van Strien en ik hebben gekregen van de voorzitter vorig jaar, heeft hij de ruwe variant overgehouden en ik de wat meer genuanceerde variant. Maar dat maakt verder niet uit.
De heer Van Strien (PVV):
Wij hebben gewoon tegen gestemd.
De heer Van Rij (CDA):
Bij de heer Van Strien is het voor of tegen. Er zit verder niks tussen. Ik heb geconstateerd dat hij vooral vaak tegen is. Dat maakt niet uit. Mij is die les wel duidelijk geworden. Je kunt aantekening vragen dat je op een onderdeel geacht wordt tegen gestemd te hebben. Ik ga nu naar zijn vraag met betrekking tot een gedeelte van die dekking. Je zou kunnen zeggen: die vrijstelling verdubbel je en daar laat je het bij. Dan gaan we overigens uit van een fictief rendement van 4% in die heel tijdelijke situatie. Je kunt ook zeggen dat je die vrijstelling van 100.000 tot een miljoen laat aflopen naar nul. Dat is het alternatief. Dan komt die categorie beter uit dan in de huidige regeling die 1 januari ingaat, want vanaf 100.000 wordt er gerekend met een forfaitair rendement van 4,6% en boven een miljoen met 5,39%. Daar zit dus geen nivellering in, zoals de heer Van Strien zegt. Die mensen met een vermogen tussen de 100.000 en een miljoen betalen vanaf 1 januari 1,38% en boven een miljoen 1,62%. In het voorstel dat ik doe, is dat dus 1,2%.
De heer Van Strien (PVV):
Ik wil het gewoon goed begrijpen. Voor zover ik het nu begrijp, behelst het voorstel van de heer Van Rij inderdaad een verdere bureaucratisering van dit onderdeel van het belastingsysteem en een verdere nivellering in het belastingsysteem. Dat zijn eigenlijk mijn hoofdconclusies.
De heer Van Rij (CDA):
Ik probeer juist aan te tonen dat er geen sprake is van nivellering. De heer Van Strien heeft het over vermogens boven de 100.000. In de regeling die per 1 januari aanstaande ingaat, moet daarover een forfaitair rendement van 4,6% aangegeven worden. Die mensen gaan 1,38% betalen. Boven een miljoen is het 5,39% en die mensen gaan 1,62% betalen. Als ons voorstel gevolgd wordt, gaat die categorie 1,2% betalen. Dat is beter dan wat het kabinet voorstelt. Beter kan ik het niet uitleggen. Ik ben het met de heer Van Strien eens dat het ingewikkelder wordt. Dat vind ik jammer. Ik zou ook liever willen — dan ga ik terug naar wat de heer Van de Ven gezegd heeft — dat het kabinet gewoon snel kiest uit de drie varianten. Ik wacht op het antwoord van de staatssecretaris daarop.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Ik heb goed geluisterd naar de heer Van Rij. Ik heb ook heel goed het FD van vanochtend gelezen. Het duizelt me nu even. De heer Van Rij noemt allerlei bedragen: 50.000, 100.000. Gaat het nu om het huishoudensniveau of gaat het om het individuele niveau? Dat lijkt me belastingtechnisch nogal belangrijk. Zou de heer Van Rij daarop willen antwoorden? Met mijn tweede punt sluit ik aan bij andere collega's. Waarom wacht de heer Van Rij niet even met dit punt om het in te brengen bij de kabinetsformatie? Naar het zich laat aanzien volgt die op heel korte termijn. Dat is toch de tafel om dit te beslechten? Dan kan het CDA zijn rol volop spelen.
De heer Van Rij (CDA):
Wat dat laatste betreft, denk ik: laat de kiezers eerst spreken. Wij voeren thans, vandaag in dit huis, het debat over het Belastingplan 2017. We spelen hier geen kabinetsformatie. Overigens ben ik zeer verheugd dat de heer Ester een rol voor mijn partij weggelegd ziet aan de onderhandelingstafel. Dat begrijp ik impliciet. Dat zou zomaar eens wederzijds kunnen zijn. Daar gaat het echter helemaal niet over. Het gaat nu over het Belastingpakket 2017. Het gaat nu over een maatregel die 1 januari aanstaande ingaat. Het is mijn goed recht om daarover de mening van het CDA naar voren te brengen. Ik kom terug op de eerste vraag van de heer Ester. Die getallen zijn gebaseerd op de memorie van antwoord, de figuren en tabellen 19 en 21. Die gaan niet over het huishoudinkomen, maar over het inkomen van het individu.
De heer Köhler (SP):
Ik ben zo vrij te constateren dat de heer Van Rij met zijn noodwetsvoorstel niet praat over het Belastingpakket 2017, maar de discussie heropent over het Belastingpakket 2016. Dat staat hem natuurlijk vrij. Ik probeer zijn voorstel te begrijpen. Hij heeft gezegd dat hij de vermogensrendementsheffing op twee manieren wil veranderen, maar allebei de groepen die onder zijn voorstel vallen, gaan erop vooruit. Dat heeft hij betoogd. Is mijn conclusie dan gerechtvaardigd dat de dekking voor zijn voorstel niet compleet is? Het kan toch niet zo zijn dat iedereen die onder de vermogensrendementsheffing valt, erop vooruitgaat, dus minder gaat betalen, en dat de inkomsten voor de overheid gelijk blijven?
De heer Van Rij (CDA):
De staatssecretaris heeft heel helder en duidelijk uitgelegd wat de budgettaire consequenties zijn van ons voorstel. Die heb ik in mijn bijdrage naar voren gebracht. Die wil ik nog wel herhalen. De verdubbeling van die vrijstelling kost 795 miljoen. Zou je die vrijstelling afbouwen, van 100.000 naar een miljoen en boven een miljoen, dan levert dat 135 miljoen op. Dan kost het per saldo dus 660 miljoen. Ik heb ook aangegeven dat wij ideeën hebben over de dekking naar aanleiding van terechte vragen van de heer Van de Ven. Je kunt daar geen carte blanche geven. Om helemaal volledig te zijn voeg ik nog toe dat de staatssecretaris ook nog gezegd heeft dat ons plan ertoe zou leiden dat meer belastingplichtigen recht krijgen op zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget. Dat zou ongeveer 140 miljoen extra kosten. Daarvan zeg ik overigens dat je dat gewoon in de Toeslagenwet kunt regelen. Dat is ook een vraag aan de staatssecretaris. Die verhoogde vrijstelling zou meegenomen kunnen worden in de berekening van de grondslag, zodat die toeslagen er niet bij komen. Het staat allemaal vrij uitgebreid toegelicht in de memorie van antwoord en de nota naar aanleiding van het verslag.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb nog een korte vraag. De heer Van Rij heeft in dit deel van zijn betoog vooral het oog gehad op de kleine spaarders. Hij had het over de verdubbeling van de vrijstelling en die fictieve rendementsheffing. Ik heb zomaar even een casus. Er zijn nogal wat mensen in Nederland die geen pensioen hebben opgebouwd, maar misschien 20 of 40 jaar geleden een huisje hebben gekocht en dat nu verkopen. Dan hebben ze ineens anderhalf of misschien wel twee ton. Dat is tevens hun pensioen. Dat wordt nu ook meegerekend voor die 4%. Zouden we niet ook daarnaar moeten kijken? Zou je niet veel meer moeten kijken naar mensen die daadwerkelijk gaan beleggen? Dit zijn toch geen echte spaargiganten die nog eens even op hun spaargeld, dat ze in feite als een soort pensioen in hun huis hebben gehad, afgerekend moeten worden?
De heer Van Rij (CDA):
Ik kan het niet sterker eens zijn met de heer Schalk. I couldn't agree more. Dit is precies de groep waar wij het over hebben. Dat zijn mensen die 50.000, 60.000, 100.000, 120.000, misschien 200.000 euro op hun bankrekening hebben staan. Ik proef dat ook wel een beetje bij de heer Van de Ven die de regering in zijn pleidooi opriep tot een tijdpad. In de drie varianten van het kabinet, in ieder geval in twee varianten, wordt er veel meer gekozen voor wat mensen echt reëel genieten. Dat zou veel eerlijker zijn. De persoon in het voorbeeld van de heer Schalk, die zijn huis verkocht heeft en misschien een of twee ton op de bankrekening heeft staan en daar 0,3% over krijgt, zal het begrijpen dat hij daarover belasting moet betalen, maar niet dat hij 0,9% moet betalen.
De staatssecretaris heeft serieus werk gemaakt van de uitvoeringstoetsen. Wij juichen dat zeer toe. Als medewetgever moeten wij ons er steeds van vergewissen of fiscale maatregelen in de praktijk wel werken en echt aan hun doel beantwoorden. Hier ligt met name een taak voor de Eerste Kamer. Wij zijn verheugd met de toezegging van de staatssecretaris dat hij een technische briefing wil geven over de uitvoeringstoetsen. Wij zouden dat zeer op prijs stellen. Het is wel belangrijk dat daar goed de tijd voor wordt genomen, inclusief uitleg bij de voorbeelden.
Zelf vinden wij de Wet DBA bij uitstek geschikt om als voorbeeld te nemen. De staatssecretaris kreeg daarvoor van de CDA-fractie in deze Kamer op 2 februari jongstleden het voordeel van de twijfel, omdat hij met name ten aanzien van de uitvoering en de handhaving krachtige uitspraken en toezeggingen deed. Ik noem het tijdpad, het communicatietraject en de implementatie. Daarnaast was onze steun gekoppeld aan een discussie over het rapport van de commissie-Boot. Het zou van kracht getuigen, wanneer de staatssecretaris met de wetenschap van nu de Wet DBA eens objectief langs de lat van zijn eigen uitvoeringstoets legt.
Tegelijkertijd vinden wij dat de medewetgever zeer terughoudend moet zijn met het willekeurig grijpen naar fiscale instrumenten. Om die reden ziet de CDA-fractie niets in het wetsvoorstel tijdelijk verlaagd tarief laadpalen met een zelfstandige aansluiting. Dit is een typisch voorbeeld van fiscaal hobbyisme dat zijn doel ver voorbijschiet. Het CDA is ook voor elektrisch rijden. Om die reden heeft de fractie ook voor maatregelen in de Autobrief II gestemd waarin de aankoop en het gebruik van de elektrische en de plug-in hybrids ruimhartig fiscaal worden gestimuleerd. Deze "postzegel"-maatregel van het wetsvoorstel tijdelijk verlaagd tarief laadpalen met een zelfstandige aansluiting is echt een brug te ver.
De CDA-fractie juicht het gebruik van de internetconsultaties zeer toe. Dat hoort bij een open houding. Het stelt een brede groep van belanghebbenden in de gelegenheid om geheel transparant te reageren op het wetgevingsproces wanneer de voorstellen zich nog in de kraamkamer bevinden. Het gehele proces dat heeft geleid tot het wetsvoorstel uitfasering pensioenen in eigen beheer is als zeer geslaagd aan te duiden. De staatssecretaris heeft zich onvermoeibaar getoond om, nadat hij de probleemstelling scherp op het netvlies had, breed draagvlak op te bouwen voor de gekozen oplossingsrichtingen. Dga'ers kunnen na aanname van de wet gaan rekenen, maar dan wel samen met de partner en/of de gewezen partner. Juist zijn uitgebreide antwoorden op de vragen in de Eerste Kamer hebben veel onduidelijkheid weggenomen. De CDA-fractie is niet onder de indruk van de onderbouwing van de berekeningen van de staatssecretaris dat 36% van de dga'ers gebruik zou maken van de afkoop in 2017. Hij baseert dat op gegevens uit 2009. Die zijn toch niet actueel meer?
Ik kom tot een afronding. Als de voortekenen niet bedriegen, dan zijn de beide regeringspartners op elkaar uitgekeken. Misschien niet persoonlijk, maar wel politiek. Dit komt pijnlijk tot uitdrukking op het fiscale terrein. Te veel is blijven liggen of bewust vooruitgeschoven. Ik zal een niet-limitatieve lijst opsommen:
een eenvoudiger, rechtvaardiger en eerlijker inkomensbelastingstelsel;
de noodzakelijke tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting;
het belasten van reële inkomsten uit sparen en vermogen;
het aanpakken van het btw-gat;
de toekomst van de bedrijfsopvolgingsregeling;
de fiscale positie van de zzp'er;
de al dan niet verruiming van het belastinggebied van gemeenten;
en last but not least een goed functionerende Belastingdienst die opgewassen is tegen de IT-uitdagingen van de toekomst en een aantrekkelijke werkgever blijft.
Het is te hopen dat deze creatieve en flegmatieke staatssecretaris niet uitgeblust is. Met belangstelling kijken wij uit naar de antwoorden van de regering.
De heer Van de Ven i (VVD):
Mevrouw de voorzitter. De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het pakket Belastingplan 2017 en van de antwoorden van de staatssecretaris op hun vragen. Bij de start van mijn bijdrage aan het debat zou ik de staatssecretaris, de heer Wiebes, en zijn ambtenaren mede namens mijn fractie willen bedanken voor het vele werk dat is verricht. Ook dit jaar hebben de heer Wiebes en zijn ambtenaren een grote bijdrage geleverd aan de totstandkoming en begeleiding van het belastingpakket 2017.
De lastenverlichting zoals voorzien in het belastingpakket 2017 is 1,2 miljard euro. De voorgestelde lastenverlichtingen werken breed uit. Nagenoeg iedereen gaat er onder de voorgestelde inkomensmaatregelen financieel op vooruit. Dat is positief. Ik kom hierna nog terug op het inkomensbeleid. De lastenverlichting van 1,2 miljard voor inkomensbeleid in 2017 was een jaar geleden nog niet te voorzien. Zij wordt ook nog eens begeleid door het vooruitzicht op meer banen, financiële meevallers en positieve macro-economische ontwikkelingen voor onze industrie in 2017. De durf van het kabinet om in 2016 een lastenverlichting van 5 miljard te geven, heeft zich uitbetaald voor de burgers in het algemeen en inderdaad — dat mag rustig worden gezegd — voor de werkenden. Werk wordt weer lonend. Dat is het constante beleid van het kabinet-Rutte II en dat beleid vindt de VVD uitstekend.
Het belastingpakket 2017 kent ook maatregelen die positief uitwerken voor het stimuleren van werk in het midden- en kleinbedrijf. Tot die positieve maatregelen behoren eenvoudiger eisen voor het mkb dan voor het grootbedrijf om te kwalificeren voor de fiscaal gunstige innovatiebox. Die minder vergaande eisen heeft het kabinet bevochten op de grote landen Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk in het kader van het debat in OESO-verband over fiscale grondslaguitholling en winstverschuivingen. Collega Van Rij wees daar al op. In het Engels heet het Base Erosion and Profit Shifting of BEPS.
Een andere positieve maatregel is de stimulering van innovatieve start-ups door op initiatief van de start-up-ambassadeur mevrouw Neelie Kroes de zogenoemde gebruikelijkloonregeling vast te stellen op het wettelijk minimumloon; dit op voorwaarde dat de start-up beschikt over een speur- en ontwikkelingsverklaring, de S&O-verklaring. Als positieve stimulans voor het mkb geldt verder de verlenging van de eerste tariefschijf in de vennootschapsbelasting die vanaf 1 januari 2018 wordt verhoogd van €200.000 naar €250.000 en in stapjes tot €350.000 vanaf 2021.
Voor de VVD is sprake van een rustig totaalbeeld van de voorgestelde belastingmaatregelen op inkomensgebied voor 2017. De VVD steunt de maatregelen tegen het agressief ontwijken van belastingheffing en steunt ook de voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen.
Ik zou nog terugkomen op het inkomensbeleid. Ik hecht eraan, vooraf op te merken dat de VVD evenwichtige inkomensverhoudingen van eminent belang vindt voor een rechtvaardig belastingstelsel voor alle burgers, zonder discriminatie naar leeftijd of omstandigheden. Ik kijk dan met name naar het besteedbaar inkomen van de burger na het betalen van belastingen en het ontvangen van toeslagen. Het kabinet heeft er in de afgelopen jaren een speerpunt van gemaakt om de werkenden fiscaal meer tegemoet te komen. Er was sprake van een gerichte beleidskeuze van het kabinet om werk te stimuleren. Daarmee is Nederland sterker uit de zwaarste financiële en economische crisis van de afgelopen decennia gekomen. Het kabinet-Rutte II heeft er bij zijn start voor gekozen om jongeren perspectief te bieden voor hun toekomst. Per vandaag is het inkomen niet langer vanzelfsprekend. Ik denk hierbij aan het pensioendebat dat eigenlijk nog moet starten. Dat debat moet door een nieuw kabinet met kracht worden aangegaan om tot werkelijke keuzes te komen. Met name ook de pensioenen van onze gepensioneerden verdienen daarbij uitdrukkelijk de aandacht. De belangen van jongeren, gepensioneerden en degenen die niet in staat zijn om in hun bestaan te voorzien, hebben en krijgen de aandacht van de VVD. Dat gezegd hebbend, stel ik vast dat 53 van de 94 bladzijden van de memorie van antwoord van de staatssecretaris gaan over inkomensbeleid, met name ten behoeve van ouderen. In de nota naar aanleiding van het verslag betreffen 29 van de 51 bladzijden inkomensbeleid. Meer dan 50% van beide reacties van de staatssecretaris gaan over inkomensbeleid. Ruim 50%, mevrouw de voorzitter, ja ruim meer dan 50% van de tekst gaat over het inkomensbeleid wat betreft de heffing over de laatste euro van het inkomen. Dat is 50-plus! Het gaat er de VVD uiteindelijk om …
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
De heer Van de Ven neemt mij de woorden uit de mond.
De heer Van de Ven (VVD):
Ik ga onverdroten verder. Het gaat er de VVD uiteindelijk om hoeveel de burger ter besteding netto overhoudt in zijn portemonnee. Het scala aan situaties is onbegrensd. Dat blijkt uit het voorlopig verslag en het verslag met de vele en diepgravende vragen over inkomensbeleid. In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer bij het Belastingplan 2017 is ook uitvoerig ingegaan op inkomenseffecten voor veel situaties. Ik neem één voorbeeld uit het traject in de Tweede Kamer om het aandachtspunt van mijn fractie te verduidelijken. Bij een inkomen van €35.000 betaalt een alleenstaande werkende zonder kinderen €8.100 belasting. Een alleenstaande gepensioneerde betaalt €4.800 belasting. Het verschil in te betalen belasting is uiteraard terug te voeren op het feit dat de gepensioneerde geen AOW-premie betaalt. De gepensioneerde van het voorbeeld betaalt per jaar €3.300 minder belasting. De gepensioneerde betaalt, anders gezegd, €275 minder per maand aan belasting dan de werkende.
Dit voordeel van €275 per maand voor de gepensioneerde is niet meegenomen in de discussie zoals die wordt gevoerd. Door een onjuist vertrekpunt te kiezen, namelijk door niet uit te gaan van verschillen in het netto-inkomen in de portemonnee van werkenden en ouderen, maar uitsluitend ontwikkelingen in de koopkracht als uitgangspunt te kiezen voor de toets op een redelijk inkomensbeleid, wordt een onjuist beeld neergezet. Daarmee wordt deze zaal een theater waarin een muis wordt geprojecteerd als een olifant. Het beleid van de VVD is er op gericht dat ouderen een fatsoenlijk inkomen genieten, maar in de gekozen uitgangspunten voor de vragen over inkomensbeleid vindt de VVD-fractie geen grond om te constateren dat ouderen bewust, structureel, en in betekenende mate zijn of worden achtergesteld.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik kom daar in mijn eigen bijdrage uiteraard ook op terug. Ik begrijp niet dat de heer Van de Ven na het Belastingplan van vorig jaar van 5 miljard dat bijna geheel over de werkenden gaat, nu zegt dat de gepensioneerden niet zo moeten zeuren. Zij hebben daar vorig jaar geen enkel deel aan gehad. Ik zal straks op de plaatjes terugkomen. Het is de heer Van de Ven toch wel bekend dat AOW'ers vanaf het moment dat zij AOW ontvangen, geen AOW-premie betalen? Dat moet hierbij worden betrokken. Gepensioneerden hebben 40 jaar AOW-premie betaald zoals de werkenden nu ook AOW-premie betalen. Ouderen betalen uiteraard geen AOW-premie en de heer Van de Ven zou niet via een achterdeur moeten zeggen dat hij dit raar vindt.
De heer Van de Ven (VVD):
Ik dank de heer Van Rooijen voor zijn vraag. Die geeft mij de gelegenheid om er nog eens de aandacht op te vestigen dat je andere uitgangspunten kunt kiezen als je een beeld wilt neerzetten. De uitkomst die wij echt belangrijk vinden, is wat er in de portemonnees van de werkenden en de gepensioneerden zit. Welk netto besteedbaar inkomen blijft uiteindelijk over? Als je aansluit bij het marginale tarief en de laatste euro die je laat belasten tegen een marginaal tarief, dan kijk je met een vergrootglas naar de thematiek waar het echt om gaat. Het gaat echt om de vraag wat je in je portemonnee overhoudt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dat laatste ben ik met de heer Van de Ven eens. Ik wijs hem op tabel 36 in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer. Daaruit blijkt dat de koopkrachtdaling van AOW'ers tussen 2010 en 2017 met een pensioen van €10.000 5% tot 11% is. Tussen 2010 en 2017 zijn gepensioneerden die naast de AOW een pensioen hebben van €20.000 of meer, met een daling van 7% tot 12% geconfronteerd. Dat lijkt mij belangrijker. Ik ben het eens met de opmerking over het marginale tarief, maar dit zijn de harde feiten van de laatste zeven jaar. Ik kom daar straks uitvoerig op terug.
De heer Van de Ven (VVD):
De heer Van Rooijen doet een aanslag op mijn geheugen. Ik meen dat tabel 36 op bladzijde 55 van de memorie van toelichting staat. Daarin staat dat die inkomensachteruitgang met name in 2012 en 2013 heeft plaatsgevonden. Wij praten nu niet over het Belastingplan 2013 respectievelijk het Belastingplan 2014, maar over het Belastingplan 2017. Ik heb de figuren 8, 9, 10 en 11 in de memorie van antwoord tegen het licht gehouden, want de lijntjes zijn allemaal zwart, maar dan zie je dat de lijnen voor de jaren 2016 en 2017 over elkaar liggen. Met andere woorden: ik vind deze discussie tardief; voor niet-juristen: te laat. Ik heb dit standpunt eerder wat diplomatieker verwoord. Die discussie had vier jaar geleden kunnen plaatsvinden bij de behandeling van het Belastingplan 2012 en niet zozeer vandaag.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik heb die plaatjes in kleur. Het is toch niet raar om bij een koopkrachtplaatje van dit kabinet te kijken naar een langere periode, want dat geeft een beter beeld en een beter gemiddelde. Dan doet het er niet helemaal toe welke jaren je kiest. Die vergelijking levert op dat de koopkrachtdaling enorm is, maar daar gaat de heer Van de Ven niet op in. Ik ben het overigens met hem eens dat de gepensioneerden in 2012/2013 een harde klap hebben gekregen. Dat heeft met de beruchte Wet uniformering loonbegrip te maken. Ik kom daar straks op terug.
De heer Van de Ven (VVD):
In neem nota van de opmerking van de heer Van Rooijen. Ik ga nu verder met mijn tekst.
In het kader van evenwichtig inkomensbeleid kunnen verder de toeslagen niet onbehandeld blijven zoals de zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget. Het kabinet heeft naar aanleiding van de motie van de heer Omtzigt in de Tweede Kamer en de motie van collega Schalk in de Eerste Kamer aangekondigd dat er een onderzoek van SZW komt naar de marginale druk. Dat onderzoek zal dus gaan over de heffing over de laatste euro van het inkomen. Belangrijker dan de heffing over de laatste euro die een belastingplichtige ontvangt, vindt de VVD-fractie de hoeveelheid euro's die de burger in zijn portemonnee overhoudt, om te kunnen constateren dat de inkomensverhoudingen en de heffing over het inkomen verantwoord en evenwichtig zijn. De toekenning van toeslagen dient naar het oordeel van de VVD-fractie bij het onderzoek van SZW te worden betrokken. Naar aanleiding van de brief van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 december 2016, van gisteren dus, over de opzet van het onderzoek marginale druk is de VVD van oordeel dat dat onderzoek naast de marginale druk, mede het netto besteedbaar inkomen voor de burger in de diverse scenario's heeft te omvatten.
De VVD blijft voorstander van een sociaal vangnet om medeburgers die niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te laten mee-ademen met de ontwikkelingen van onze welvaart.
De heer Van Rij i (CDA):
Ik heb met belangstelling geluisterd naar dit deel van het betoog van de heer Van de Ven. Als ik goed heb begrepen, zegt hij dat je je niet te veel moet concentreren op de marginale druk en de laatste euro die je verdient, maar dat je vooral moet kijken naar wat je netto overhoudt. De heer Van de Ven kwam met het voorbeeld van een alleenstaande met een modaal inkomen van €36.000 die ruim €8.000 belasting betaalt. Ik heb hetzelfde staatje bekeken. Ik heb een voorbeeld van de andere extreme gegeven: de zzp'er, een moeder met kind onder de 12 jaar en een partner die €67 belasting betaalt. Als de heer Van de Ven zich bij het onderzoek naar die marginale druk ook wil concentreren op die netto-inkomens, is hij het dan met mij eens dat tijdens deze kabinetsperiode mensen, afhankelijk van hun persoonlijke omstandigheden, netto in hun inkomen worden geraakt door een cumulerend effect van het verhogen van maxima van kortingen in het inkomenstraject €20.000 - €35.000 en het inkomensafhankelijk maken van kortingen bovenop het feit dat de toeslagen al inkomensafhankelijk zijn? Ik heb van de heer Schalk begrepen dat de achtergrond van zijn motie is dat het een beetje absurd is dat mensen afhankelijk van hun persoonlijke omstandigheden — al heeft een alleenverdiener daar niet altijd bewust voor gekozen — door een cumulatie van maatregelen met een veel hogere belastingdruk worden geconfronteerd. Wil de VVD daar nu ook iets aan doen of zegt de VVD: nee, dit was prachtig beleid de afgelopen vier jaar, dus voortzetten dit beleid?
De heer Van de Ven (VVD):
In de eerste plaats denk ik dat de heer Van Rij een handreiking doet om mijn standpunt te verduidelijken. Eerst wil ik wat algemeen reageren door te vragen of het CDA betere maatregelen had genomen door meer geld uit te geven, als het in de regering had gezeten. Dat is een retorische vraag. Ik heb daarop geen antwoord nodig. De heer Van Rij vraagt ook wat de VVD gaat doen met de uitkomsten van het onderzoek van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De inzet van de VVD is dat zij kijkt naar de euro's in de portemonnee van de burger, werkenden, gepensioneerden en jongeren om te constateren of iedereen daarbij een rechtvaardig gevoel kan houden en kan zeggen: ja, het gebeurt zo in Nederland, zo zijn mijn inkomsten. Dat onderzoek wachten we af. Het komt eraan. Ik kan daarop niet vooruitlopen. Het is de verantwoordelijkheid van minister Asscher om daarmee te komen. Daarna gaan we inderdaad positie bepalen. Dat lijkt mij alleszins verdedigbaar.
Het traject van €20.000 tot €30.000 dat de heer Van Rij naar aanleiding van de motie-Schalk opbrengt, vormt inderdaad een van de thema's die bij dat onderzoek moeten worden betrokken. De VVD-fractie is namelijk van mening — dit zou de volgende zin in mijn spreektekst zijn — dat je juist toeslagen goed moet afstemmen op belastingheffing. Mijn fractie realiseert zich dat dit een uiterst moeizaam en complex geheel is, waarbij moet worden gekeken naar diverse omstandigheden waarin mensen zitten. Maar, en nu kom ik bij mijn tekst: de VVD-fractie in de Eerste Kamer vraagt zich in de aanloop tot het onderzoek van Sociale Zaken en Werkgelegenheid af waarom circa 75% van de Nederlanders aan het toeslageninfuus moet liggen. Met andere woorden: er moet inderdaad een integraal onderzoek komen naar de heffingen en de toeslagen. Er moet nagegaan worden hoe die uitwerken in al die diverse scenario's die nu zijn neergelegd. Daarbij is het mij niet duidelijk wat de richting is van de honderden vragen van de fractie van 50PLUS. Ik zie daar nog geen herkenbaar patroon in om te kunnen zeggen wat dit te maken heeft met de rechtvaardigheid van ons belastingstelsel en met inkomensbeleid. De heer Van Rij heeft in zijn bijdrage aan dit debat de positie van mensen ingebracht die tussen de €50.000 en €70.000 verdienen. Er zijn ook jongeren. Zij zijn tot dit moment nog even niet aan de orde geweest. Verder zijn er ouderen. Wij willen dus een integrale toetsing hebben. Wij verwachten een prachtig en goed onderbouwd onderzoek van de minister van Sociale Zaken, de heer Asscher. Hij is er vandaag helaas niet, maar dat vind ik helemaal verschoonbaar, gezien zijn persoonlijke omstandigheden. Wij wachten dat onderzoek af. Op basis van de zojuist door mij geformuleerde uitgangspunten gaan wij daarna ons standpunt bepalen.
De heer Van Rij (CDA):
Ik houd het kort. Ik ben blij met dit antwoord. Het bestond uit veel woorden, maar ik maak eruit op dat de heer Van de Ven zegt dat zijn fractie een integrale afweging wil hebben van de heffingskortingen aan de ene kant en de toeslagen en hoe een en ander ingrijpt op individuen en huishoudens aan de andere kant. Hij zegt tegelijkertijd dat hij het rapport afwacht. Het kabinet gaat het nog verrassend druk krijgen. Het moet namelijk voor de verkiezingen ook nog met een rapport over box 3 komen. En Asscher heeft dit rapport, geloof ik, voor 15 maart aanstaande toegezegd. Ik begrijp in ieder geval dat de VVD, net zoals het CDA, van oordeel is dat het huidige instrumentarium op zijn zachtst gezegd stevig herzien moet worden zodra de uitkomsten van het rapport duidelijk zijn.
De heer Van de Ven (VVD):
Nu is het altijd zo dat je nooit je oude schoenen moet weggooien, want dan loop je op blote voeten. Dat is in Nederland niet zo prettig, zeker niet in de winter. Wij wachten dat rapport af. Wij zien anomalieën in de wetgeving in Nederland. Wij zien uitwerkingen die niet zo bedoeld zijn. Wij zouden die afhankelijkheid van toeslagen graag anders willen zien, maar wel met als uitkomst een evenwichtig inkomensbeleid dat breed is en niet gefocust op een bepaalde doelgroep.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik heb een zeer korte vraag. De heer Van de Ven refereerde aan de vragen van onze 50PLUS-fractie. Wij hadden inderdaad meer dan 50% van de vragen, maar daar gaat het nu niet om. Hebben zij hem meer inzicht gegeven in de chaos in de inkomstenbelastingen, de druk in de tarieven en de heffingskortingen of zegt hij: het is allemaal leuk en aardig, maar er moet nu echt huiswerk worden gemaakt?
De heer Van de Ven (VVD):
Ik heb de vragen gelezen. Toen had ik onmiddellijk ontzettend veel meer respect voor de ambtenaren van Financiën. Toen ik de antwoorden op die vragen zag, had ik nog veel meer respect voor de ambtenaren van Financiën. Laten we gewoon de uitkomst van het onderzoek afwachten. Wij denken dat het tijd is voor onderzoek naar de, moet ik zeggen, neergezette inkomensverschillen. Vanuit mijn perspectief had die discussie bij het Belastingpakket 2012-2013 kunnen worden gevoerd.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik sluit mij graag aan bij het respect van de heer Van de Ven voor de ambtenaren van Financiën.
De heer Van de Ven (VVD):
Ik ben klaar met mijn onderdeel inkomensbeleid en ga over tot de andere aspecten van het Pakket Belastingplan 2017. Wij hebben nog een aantal vragen naar aanleiding van de overige wetsvoorstellen. De staatssecretaris constateert naar aanleiding van een vraag van de VVD over de Fiscale vereenvoudigingswet 2017 dat het doortrekken van het afschaffen van de fictieve dienstbetrekking van de commissarissen naar de niet-uitvoerende bestuurders een zaak is die nadere bestudering behoeft. Mag de VVD-fractie van de staatssecretaris vernemen dat de uitkomst van die studie uiterlijk bij de presentatie van het Belastingplan 2018 kan worden verwacht?
De VVD-fractie constateerde met genoegen dat de motie van de oud-collega's Bröcker en Essers, die in december 2012 tijdens de behandeling van het Belastingplan 2013 in de Eerste Kamer werd aangenomen, na een lang traject heeft geleid tot het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer (PEB) dat nu ter behandeling voorligt in dit huis. Gesproken kan worden van een intensief traject van de staatssecretaris en zijn ambtsvoorganger met de Tweede Kamer en met organisaties van belanghebbenden. Voor de goede orde merk ik nog op dat ik tot mijn uittreding uit de maatschap Ernst & Young Belastingadviseurs eind 2010 als partner een pensioen in eigen beheer opbouwde overeenkomstig de standaarden die van tijd tot tijd bij EY gelden voor de maatschapsleden. Zelf heb ik nimmer over pensioenen in eigen beheer aan derden geadviseerd.
Een belangrijk civielrechtelijk aspect van de uitfasering van het pensioen in eigen beheer is de positie van de partner van de directeur-grootaandeelhouder. Omdat de partner onder toepassing van de uitfaseringsmogelijkheden regulier afstand doet van zijn of haar pensioenrechten, zijn belangrijke civielrechtelijke aspecten te beoordelen en in acht te nemen. Daarbij moeten moeilijke keuzes worden gemaakt die wezenlijke civielrechtelijke gevolgen hebben. Dit kan in de onderlinge verhoudingen tussen echtgenoten of partners emotioneel gevoelig liggen. De staatssecretaris verzwaart het traject van de uitfasering van het PEB met de fiscale dreiging van de mogelijke heffing van schenkbelasting. In het voorlopig verslag heeft mijn fractie erop gewezen dat de staatssecretaris heeft verklaard dat het wetstechnisch mogelijk is om in de Successiewet een expliciete bepaling op te nemen dat het PEB niet wordt beschouwd als een schenking aan de partner. De staatssecretaris is geen voorstander van deze vrijstelling, gelet op de precedentswerking die daarvan kan uitgaan, zo stelt hij. De VVD-fractie is echter van oordeel dat een vrijstelling van de schenkbelasting bij afkoop van het PEB geen precedent is maar een incident, net zoals de uitfasering van het PEB zelf ook een incident is.
De hele discussie over het verschuldigd worden van schenkbelasting bij transacties zonder compensatie tussen buiten gemeenschap van goederen gehuwden of partners is overigens gebaseerd op de opportunistische uitleg door de Belastingdienst van oude fiscale jurisprudentie van de Hoge Raad uit 1959 en 1971. Die jurisprudentie bevestigt slechts dat bij een gemeenschap van goederen bij transacties tussen echtgenoten zonder compensatie geen schenking wordt aangenomen. Langslepende en kostbare geschillen met de Belastingdienst dreigen na een gezamenlijk besluit van echtgenoten of partners tot uitfasering in het individuele geval van een PEB over het verschuldigd zijn van schenkbelasting. De dreiging is des te groter, gelet op het standpunt van de staatssecretaris dat, samengevat, luidt dat er bij een passende compensatie van de partner in relatie tot de pensioenregelgeving geen sprake is van een schenking. Dat richtsnoer is te onduidelijk en vormt een uitnodiging voor belastinginspecteurs om "ertegenaan te gaan".
De heer Van Rij (CDA):
Ik heb een vraag aan de heer Van de Ven om een en ander scherp te krijgen, zodat ik hem goed begrijp. Ik heb het dan over de situatie dat een dga voor afstempeling kiest. Dat is de eerste stap, dus de stap van commercieel naar fiscaal. Dan heeft hij de keuze tussen afkoop en omzetten in een oudedagsverplichting. In die afstempeling van commerciële waarde naar fiscale waarde kan een schenkingselement zitten, omdat de partner of de gewezen partner dan iets prijsgeeft. Echter, dat is voorwaardelijk, want dat is afhankelijk van een gebeurtenis. Die gebeurtenis is het overlijden van de dga of echtscheiding. Dat is een onzekere gebeurtenis in de toekomst. Ik heb de antwoorden van de staatssecretaris als volgt begrepen. In situaties van algehele gemeenschap van goederen is het geen probleem en in situaties van huwelijkse voorwaarden met een finaal verrekenbeding ook niet. Alleen in situaties van huwelijkse voorwaarden met bijvoorbeeld een periodiek verrekenbeding waar geen uitvoering aan gegeven is — wat vaak gebeurt in de praktijk — moet bij notariële akte of onderhands een passende compensatie gegeven worden aan de partner. Dat kan natuurlijk alleen maar in kwalitatieve zin, zolang die onzekere gebeurtenis zich niet heeft voorgedaan. Wil de heer Van de Ven voor die laatste situatie in de wet een eenmalige schenkingsvrijstelling geven, terwijl de verantwoordelijkheid om het goed op te schrijven eigenlijk aan de partners is?
De heer Van de Ven (VVD):
Het antwoord is ja, maar ik zal iets uitgebreider antwoorden. Dit is een heel technisch punt dat wordt opgebracht door de heer Van Rij. Zijn analyse is juist. In het arrest van 1959 — nu moet ik helaas ook wat technisch worden — was het uitgangspunt van Financiën, de Belastingdienst en ook de staatssecretaris, dus anders voor de Hoge Raad. Toen ging men ervan uit dat er een schenking was op het moment dat de huwelijkse voorwaarden werden gewijzigd. De analyse die de heer Van Rij kort en bondig geeft, is correct. Het gaat mij er inderdaad om dat je in het civielrechtelijke traject dat partners met elkaar hebben, mag verwachten dat ze niet met een scheef oog naar de Belastingdienst kijken om te bepalen hoe ze de fiscus zo veel mogelijk tekort kunnen doen, als ze met elkaar de pensioenrechten afspreken. Het zal erom gaan dat er sprake is van zakelijke afspraken in een zakelijke relatie. Als je dan ook nog een keer de pensioenregels daarin moet meenemen, ontstaat de discussie die we hier al vaker hebben gevoerd over bijvoorbeeld de Ultimate Forward Rate: moet je die in aanmerking nemen? Moet je de marktrente in aanmerking nemen bij de compensatie? Moet het een negatieve marktrente zijn? Dan zit je in dat civielrechtelijke traject. Ik meen dat het civielrechtelijke traject tussen die partners losstaat van het wetsvoorstel om te komen tot een uitfasering van het pensioen in eigen beheer. De directeur-grootaandeelhouder moet daarop actie ondernemen. Dat wordt gefaciliteerd in de inkomstenbelasting, loonbelasting, premieheffing, revisierente en vennootschapsbelasting. Voor de schenkbelasting wordt echter gezegd: succes op uw route. Je kunt je afvragen of dit een te grote of een te kleine groep is. Dat weet ik niet. Ik heb die gegevens niet beschikbaar. Vanuit een liberaal standpunt vind ik in ieder geval dat het een beetje moet ophouden bij de brievenbus.
De heer Van Rij (CDA):
Heel kort. De heer Van de Ven is het ermee eens dat met de antwoorden van de staatssecretaris in de memorie van antwoord heel veel duidelijkheid is gecreëerd voor de situaties die ik heb beschreven. Het gaat hem dus echt om de situaties waarin sprake is van huwelijkse voorwaarden en dus niet van algehele gemeenschap van goederen of de andere situaties die ik genoemd heb. Het is inherent aan een civielrechtelijke aangelegenheid. Dat ben ik helemaal met de heer Van de Ven eens. Uiteindelijk heb je het over aanspraken en dat zijn juridische rechten. Of die onzekere gebeurtenis zich voordoet, zal van de voorwaarden afhangen. Het is mij geheel duidelijk wat de heer Van de Ven vraagt. Ik wacht met hem de beantwoording van de staatssecretaris af.
De heer Backer i (D66):
Het is inderdaad een beetje technisch. Tot zover ben ik het ermee eens, ook met de samenvatting van collega Van Rij. De overgrote meerderheid van de dga's is een man. Ik focus even op de positie van de vrouw/echtgenote na huwelijkse voorwaarden. Zij neemt maar voor een deel aan dat debat deel. Uiteindelijk zal ze goedkeuring moeten geven. Begrijp ik de inzet als zodanig dat de heer Van de Ven zegt dat bij dat gesprek niet boven de markt moet hangen dat er nog een schenkingsrecht verplicht is? De wet treedt niet in de civielrechtelijke relatie, maar legt er ook op voorhand geen beslag op door de schenking. Is dat de zuivere redenering van de heer Van de Ven?
De heer Van de Ven (VVD):
Ik denk dat de heer Backer heel concreet en heel correct focust op het element van het wetsvoorstel "uitfasering pensioen in eigen beheer". Het is inderdaad juist dat ik het punt zie van de relatie tussen de partners/echtgenoten. Dat traject moet niet bedreigd worden door een additionele heffing van 20% schenkbelasting. Dan gaan we namelijk terug naar een aangeboden tarief van 36%, plus 20%. Dat wordt weliswaar over de helft berekend, maar ik hoor toch weer 56% als tarief. Zo moet je niet uitfaseren. Je moet gewoon een man zijn, sorry, of een vrouw, maar je moet een beslissing durven nemen en zeggen dat je het risico neemt.
Ik ga verder met mijn tekst. Er wordt wel een stukje dubbel gedaan, doordat ik antwoorden heb gegeven op de, overigens goede, vragen van de heer Van Rij en de heer Backer.
De hele discussie over het verschuldigd worden van schenkbelasting bij transacties zonder compensatie tussen buiten gemeenschap van goederen gehuwden/partners is overigens gebaseerd op de opportunistische uitleg door de Belastingdienst van oude fiscale jurisprudentie van de Hoge Raad uit 1959 en 1971. Die jurisprudentie bevestigt slechts dat bij een gemeenschap van goederen bij transacties tussen echtgenoten zonder compensatie geen schenking wordt aangenomen. Langslepende en kostbare geschillen met de Belastingdienst dreigen na een gezamenlijk besluit van echtgenoten/partners tot uitfasering in het individuele geval van een PEB over het verschuldigd zijn van schenkbelasting. De rest van de tekst had ik straks al voorgelezen, dus die ga ik niet meer herhalen.
De staatssecretaris kiest voor duidelijkheid voor de loonheffing, de sociale zekerheidspremies, revisierente en de vennootschapsbelasting, maar de staatssecretaris laat het risico van de schenkbelasting die is terug te voeren op de niet-fiscale, maar civielrechtelijke rechtsverhouding tussen echtgenoten/partners, feitelijk een open kwestie. De VVD-fractie verzoekt de staatssecretaris om te voorzien in een vrijstelling van schenkbelasting ter gelegenheid van de uitfasering van pensioen in eigen beheer. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Kan de heer Van de Ven toelichten wat de consequenties van zijn voorstel zijn voor de overheidsfinanciën?
De heer Van de Ven (VVD):
Ik denk dat ik met mijn vraag aan de staatssecretaris deze vraag meteen meeneem. Ik vraag hem dus wat de financiële consequenties zouden kunnen zijn. Daarnaast merk ik op dat er ook sprake is van een principieel punt. Gelet op het feit dat de heer Van Rij erop heeft gewezen dat het één groep is tussen vele, schat ik in dat de financiële consequenties binnen de gebruikelijke marges vallen.
Ik kom tot een afronding. De leden van de VVD-fractie danken de staatssecretaris en zijn ambtenaren nogmaals voor hun inzet en betrokkenheid bij het pakket Belastingplan 2017. Zij zien de beantwoording van de staatssecretaris op hun vragen met belangstelling tegemoet.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en via hem de ambtenaren van Financiën voor de uitvoerige en zorgvuldige behandeling van de vragen. Na het lezen van de antwoorden in de memorie van antwoord en de nota naar aanleiding van het verslag moest ik denken aan een bekende uitspraak van Johan Cruijff zaliger: je ziet het pas als je het begrijpt. En in mijn woorden: het is niet zoals het lijkt.
De antwoorden op de door onze fractie gestelde vragen bij het Belastingplan 2017, maar ook al de antwoorden op onze vele vragen bij het Belastingplan 2016 hebben duidelijk de chaos in onze inkomstenbelasting in kaart gebracht. De inkomstenbelasting is een politieke speelbal geworden van nevendoeleinden van de belastingheffing. Arbeidsmarktbeleid en inkomensbeleid zijn mede hoofddoeleinden geworden.
De inkomstenbelasting wordt meer en meer een verdeling van groteske heffingskortingen. Dat leidt tot een hoge marginale druk op inkomens tussen €20.000 en €40.000, net boven modaal en ook op de inkomens daarboven: €50.000 en hoger.
Werknemers met een inkomen tot €20.000 betalen bijna geen inkomstenbelasting en AOW-premie: rond de €1.800. Zelfstandigen met een inkomen tot ruim €23.000 betalen helemaal geen belasting en AOW-premie. In antwoord op onze vraag heeft de staatssecretaris aangegeven dat er in de periode 2012-2017 met 10,6 miljard is geschoven door de verhoging van het maximum van de arbeidskorting en de IACK. De heer Van Rij wees daar ook al op. Als dat achterwege was gebleven, zouden de belastingtarieven in box 1 met 2,8% kunnen worden verlaagd. Dat is een forse verkleining van de wig. Daar kunnen gemakkelijk nog enkele miljarden bijkomen door de andere mutaties in de arbeidskorting. Heel globaal kan er sprake zijn geweest van een verschuiving van rond de 15 miljard door het draaien aan alle knoppen. Kan de staatssecretaris een indicatie gegeven van dat totaal?
Op een andere vraag van onze fractie is geantwoord dat het totale budgettaire beslag van de arbeidskorting 18 miljard is, en van de algemene heffingskorting bijna 20 miljard. Totaal is dat 38 miljard met die groteske kortingen, die ik eerder al noemde. Daarmee zouden de tarieven in box 1 met 4,8% respectievelijk 5,25% kunnen worden verlaagd; totaal met 11,4% en met de IACK erbij zelfs met 12%. Wat vindt de staatssecretaris van dit alternatief?
De inkomensgroep van anderhalf tot tweemaal modaal is de dupe van dit geschuif met 15 miljard door aan de vele knoppen van de kortingen te draaien. Kan worden aangegeven wat de gevolgen voor deze middengroep zijn?
De inkomstenbelasting geeft een deerniswekkend beeld. Ik kan tot geen andere conclusie komen — ik zeg dat met spijt — dan dat de Nederlandse inkomstenbelasting doodziek is. Dat komt mede door het door het kabinet gevoerde inkomens- en arbeidsmarktbeleid dat een steeds dominantere rol speelt bij het beleid voor de inkomstenbelasting. Het eind van dat beleid is zeker niet in zicht als ik kijk naar de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen. Sommige partijen pleiten voor de introductie van een zogenaamde werknemersaftrek, die dan naast de arbeidskorting komt. Het kan blijkbaar niet op voor de werkenden. En met belastingheffing naar draagkracht heeft het natuurlijk niets meer te maken.
Ik kom nu op het inkomensbeleid. Ik had dit graag met de minister van Sociale Zaken willen bespreken, maar ik respecteer uiteraard zijn afwezigheid.
De laatste terugblik op het inkomensbeleid was de beleidsdoorlichting van artikel 41 uit 2011. Daarin werd teruggekeken op de jaren 2002-2010. Nu is er de nota Terugblik inkomensbeleid en koopkracht 2012–2017 van november. Daarin vind ik de volgende omschrijving van inkomensbeleid: alleen maatregelen waarbij aan de knoppen van het instrumentarium wordt gedraaid, worden tot inkomensbeleid gerekend. Dat is een mooie formulering. Treffender en duidelijker kan het niet worden gezegd. Wij zien dit debat dan ook als een goede gelegenheid om met de staatssecretaris terug te kijken op het inkomens- en arbeidsmarktbeleid in relatie tot het fiscale beleid van het kabinet-Rutte II; het kabinet dat vier jaar aan die knoppen heeft gedraaid.
De minister geeft een definitie van inkomensbeleid: het omvat het beleid van de fiscaliteit, de sociale zekerheid en de inkomensondersteunende regelingen, waaronder de toeslagen. Het inkomensbeleid is dominant bij het fiscale beleid en het fiscale beleid op zijn beurt is weer het belangrijkste onderdeel van het inkomensbeleid. Hoe duidelijk de dominantie van het inkomensbeleid bij het fiscale beleid is, blijkt wel uit het feit dat elk jaar — ik moet daar nog steeds aan wennen — de memorie van toelichting van het belastingplan begint met het inkomensbeleid en niet met fiscale voorstellen om de overheidsuitgaven te financieren.
Arbeidsmarktbeleid is de andere pijler van het inkomensbeleid, waarbij de politieke mantra "werk moet lonen" is, en waarbij de minister van Werkgelegenheid zeker de eerste viool speelt. Het inkomensbeleid wordt volgens de minister gekenmerkt door een focus op arbeidsmarktprikkels, zijnde een aanbeveling die voortkwam uit de beleidsdoorlichting van 2011. Wij vragen de staatssecretaris om aan te geven wat de uitgangspunten zijn bij het inkomens- en arbeidsmarktbeleid en op welke wijze de samenhang met het fiscale beleid wordt vormgegeven. "Spitsuur" en "levensloopbenadering" zijn bijvoorbeeld termen die ik lees en hoor.
De doelstellingen van het inkomens- en arbeidsmarktbeleid hebben ertoe geleid dat de inkomstenbelasting inmiddels al geruime tijd drie soorten belastingplichtigen kent: werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. De laatste twee groepen worden als niet-werkenden weggezet. Gepensioneerden worden eenvoudigweg een aantal fiscale rechten ontnomen, alsof zij niet bestaan, althans alsof zij er voor het beleid niet toe doen. Met name werkenden en gepensioneerden krijgen een totaal verschillende fiscale behandeling. Deze riekt naar fiscale leeftijdsdiscriminatie. Ik heb dat vorig jaar ook genoemd. Het meest schrijnend is dat ouderen moeten meebetalen aan lastenverzwaringen — ik zou zeggen: dat is niet anders — maar dat zij vaak worden uitgesloten van lastenverlichtingen. Zo was het 5 miljardpakket vooral gericht op het lonender maken van werken. En nu komt het, en ik citeer de minister: "AOW'ers werken over het algemeen niet en hebben als groep dus relatief minder profijt van maatregelen gericht op werkenden". Dat is een zeldzaam fraaie formulering. Alsof het er niet toe doet dat de gepensioneerden 40 jaar hebben gewerkt.
In onze ogen is dit een anti-ouderenkabinet en zijn VVD en PvdA anti- ouderenpartijen die het anti-ouderenbeleid hebben afgesproken en blijven steunen, daarbij gesteund door D66, GroenLinks en de ChristenUnie. Ook deze partijen hebben weinig op met de ouderen. Dat bleek bijvoorbeeld overduidelijk bij het 5 miljardpakket, maar ook bij de pensioenen. Ik herinner mij nog levendig de goedkeuring twee jaar geleden door de senaat van het financieel toetsingskader. Ik noem dat steeds "financiële toekomst kapot" en ik blijf dat ook doen.
In dat verband wil ik terugkomen op het oorspronkelijke regeerakkoord, waarbij een inkomensafhankelijke zorgpremie werd afgesproken aan de kaarttafel met een enorme nivellering via, nota bene, de zorgpremie. Dat werd aangekondigd als: we gaan een inkomensafhankelijke zorgpremie invoeren. Alsof er al niet een hoge inkomensafhankelijke zorgpremie was: bijna 7% over het inkomen tot €55.000. Hoe dom kon je toen zijn. Dit onzalige plan was binnen enkele dagen van tafel, maar er werd een andere vorm van ingrijpende nivellering afgesproken. Het nivelleringsfeest van de PvdA moest immers doorgaan. Die nivellering is er op een groteske manier gekomen, met als dieptepunt de afbouw van de steeds hogere heffingskortingen, en met name van de algemene heffingskorting tot zelfs het niveau nul, zero. Ja, zelfs voor werkenden.
Het is internationaal beschamend en uniek: Nederlandse belastingplichtigen zonder een belastingvrije voet. Elk beschaafd land heeft een belastingvrije voet. Schrap in elk geval maar het woord algemeen. Gaarne krijg ik hierop een uitvoerige reactie van de staatssecretaris.
De coalitiepartijen VVD en PvdA zijn samen verantwoordelijk voor het rampzalige inkomensbeleid en wel speciaal voor ouderen. Achter de façade van het progressief tarief in het algemeen gaat een fiscaal belastingdrukdrama schuil. De nota over het inkomensbeleid van de minister van Sociale Zaken leest als een soort jaaroverzicht van het KNMI: het registreert wat het weer was in de afgelopen tijd. In mijn beeld was het volop zomer voor de werkenden en een gure winter voor de gepensioneerden met tijdelijk enige opklaringen. Wij roepen al een tijd dat het kabinet de ouderen in de kou laat staan. Minister Asscher zei vorige week in de Tweede Kamer dat ervoor is gezorgd dat de minimumuitkeringsgerechtigden en ouderen met een laag inkomen niet door het ijs zijn gezakt. Dat is de minister ten voeten uit: de rest kan door het ijs zakken; de ouderen met een iets hoger inkomen dan minimaal. Dat is het gezicht van de door de leden van de PvdA aangewezen lijsttrekker. Gaarne krijg ik een reactie van de staatssecretaris, als vertegenwoordiger van het kabinet, op deze opvatting van de minister.
De minister voegde eraan toe dat Nederland een relatief evenwichtige inkomensverdeling kent en blijft kennen. Wij vinden het niet evenwichtig als ouderen er in de laatste zeven jaar 7% tot 12% op achteruit zijn gegaan en werkenden er 5% tot 10% op vooruit zijn gegaan. Dat staat in tabel 36 van de memorie van antwoord en in bijlage 2 van de nota van Sociale Zaken. Kan de staatssecretaris uitleggen dat min 7% tot 12% versus plus 5% tot 10% evenwichtig beleid is? Wat is de graadmeter voor het inkomensbeleid van het kabinet?
Het valt op dat het gevoerde beleid in de nota deels wordt beschreven als een natuurverschijnsel: het is zoals het is. Zo wordt ook de extreem lage rente als een natuurverschijnsel beschouwd; als een feitelijk gegeven. Daar zou het kabinet niet over gaan. Maar het ftk is toch een besluit van het kabinet en goedgekeurd door het parlement? Het kabinet kan de ftk-regels zelf versoepelen om de gevolgen van de lage rente en de kortingen de komende jaren in te dammen, maar doet dat niet.
Mijn collega de heer Krol heeft op 18 november in de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel ingediend onder nummer 34606 — u moet het echt onthouden — waarbij een bodem van 2% wordt gelegd in de rekenrente voor de verplichtingen van de pensioenfondsen — nou komt het — zolang de Europese Centrale Bank doorgaat met het monetaire verruimingsbeleid. Door het initiatiefwetsvoorstel worden kortingen voor de komende jaren voorkomen. Dat is van groot belang omdat in 2020 een grote korting van maar liefst 15% dreigt als de dekkingsgraad vijf jaar 90% zou blijven. Dat is namelijk 15% beneden de vereiste 105%. Voor werkenden is er een loonstijging en een belastingverlaging. Voor gepensioneerden is er geen indexatie, dus geen stijging van inkomen, maar ook geen belastingverlaging. Er zijn hooguit al of niet tijdelijke koopkrachtreparaties à la merci van het kabinet. Zo ontstaat als vanzelfsprekend een tweedeling in het beleid waarbij gepensioneerden geen recht hebben op fiscale gelijke behandeling en derhalve als tweederangsburgers worden behandeld. Iedere kritiek wordt weggewuifd met de framing van rijke ouderen. Dat is een vorm van ouderenbashing. Ik kom daar uiteraard nog op terug.
Inkomensbeleid en werkgelegenheidsbeleid worden te pas en te onpas in de nota genoemd om de grotere beleidspakketten toe te lichten, zoals de Wet uniformering loonbegrip, het 6-miljardpakket in 2014 en het 5-miljardpakket van 2016. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze operaties is dat de ouderen de grote verliezers zijn. Dat komt doordat het kabinet het echt niet nodig vindt om met deze groep van 3 miljoen mensen zorgvuldig en met respect om te gaan. Ze worden weggezet als niet-werkenden. Daarbij wordt vergeten dat gepensioneerden mensen zijn die hard hebben gewerkt om Nederland op te bouwen na de oorlog. Sociaaleconomisch hebben zij geen functie meer en zijn zij louter een boekhoudkundige kostenpost. Het bewijs is dat lastenverzwaringen voor iedereen zijn, dus ook voor de ouderen, maar lastenverlichtingen meestal alleen of bijna alleen voor de werkenden zijn. Ik wijs op het 6-miljardpakket in 2014 met de hogere btw voor iedereen en op het vijfmiljardpakket dat vooral voor de werkenden was.
Wij hebben een totaal ander beeld van de koopkrachtontwikkeling, zoals uit de feiten en cijfers blijkt. De cumulatieve koopkracht in de periode 2010-2017 is voor ouderen met AOW en een pensioen van €10.000 gedaald met gemiddeld 5% en voor ouderen met een pensioen van €20.000 of hoger zelfs met 7% tot 10%. Werkenden gaan er cumulatief op vooruit met 7%. Wat vindt de staatssecretaris van deze cijfers? Ik hoor gaarne een antwoord.
De heer Van de Ven i (VVD):
In mijn bijdrage heb ik verwezen naar een voorbeeld in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarin werd een bepaald inkomen genoemd. Het was een vraag van het CDA. De heer Van Rij wees er ook al op. Het ging over de alleenstaande werkende en de alleenstaande oudere. De alleenstaande oudere had een netto voordeel van €275 besteedbaar inkomen per maand. Mijn vraag aan de heer Van Rooijen is of die oudere, die weduwe, niet liever met haar kleinkinderen naar de jeugdmatinee gaat en vervolgens een pannenkoek gaat eten in de pannenkoekenboerderij dan zich zorgen te maken over de laatste mediane euro die belastbaar is tegen het marginale tarief.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik vind het een heel ingewikkelde vraag, waar ik liever in tweede termijn op terugkom. Het brengt mij niet af van het pad dat ik nu wil behandelen. Daar wilde ik graag mee doorgaan door de staatssecretaris te vragen of hij op die feiten uit tabel 36 in de memorie van antwoord wil ingaan. Dat is eerder aan de orde geweest.
De heer Van Rij i (CDA):
Ik wil de heer Van Rooijen wel even helpen. Volgens mij wil de heer Van de Ven gewoon weten of die alleenstaande weduwe nog die pannenkoek kan betalen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dat zullen we vragen aan de staatssecretaris. Ik kan nog steeds niet goed met de vraag uit de voeten. Dat zal wellicht aan mij liggen.
Uit de door ons gevraagde cijfers van het CBS over de periode 2000-2015 — dat is weer een andere, langere periode — blijkt de volgende koopkrachtontwikkeling bij gelijkblijvende inkomensbron. De koopkracht van gepensioneerden is sinds het jaar 2000 stabiel. Dat klopt. Die van werkenden is — nou komt het — met 30% gestegen. Zelfs arbeidsongeschikten en uitkeringsgerechtigden doen het beter dan gepensioneerden in die periode. Binnen de groep gepensioneerden doen zij die een aardig aanvullend pensioen hebben, tot ongeveer modaal, het nog weer veel slechter. Zij gaan er sinds 2000 10% op achteruit. De werkenden gingen er 30% op vooruit en de gepensioneerden met een aanvullend pensioen van €20.000 gaan er 12 % op achteruit. Dat is een verschil van 42 %. In 2016 en 2017 is dat verschil nog groter geworden. Is dat evenwichtig?
In antwoord op onze vraag over dit overzicht van het CBS over de periode 2000-2015 wordt opgemerkt dat dit overzicht minder geschikt is om een oordeel te geven over de evenwichtigheid van het inkomensbeleid. Zo wordt een overzicht van het CBS dat het kabinet niet welgevallig is, neergesabeld. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris daar vandaag van vindt.
De staatssecretaris antwoordt op onze vraag of hij het CBS wil vragen om informatie te verzamelen over de koopkrachtontwikkeling tussen 2000 tot 2015 van mensen met een aanvullend pensioen van meer dan €20.000 dat hij dat niet gaat vragen aan het CBS. Ik citeer weer: "het kabinet acht een dergelijk verzoek om methodologische redenen niet wenselijk en daardoor niet kansrijk". De helft van de AOW'ers — nou komt het — heeft een aanvullend pensioen van €10.000 of minder, waardoor de groep met een aanvullend pensioen van meer dan €20.000 beperkt is. We hebben dat eerder gezegd en werden dan uitgelachen. Het is opvallend dat het ministerie van Sociale Zaken in elk geval wel een berekening heeft gemaakt van de koopkrachtontwikkeling over de periode 2010-2017 waaruit blijkt dat zij wel in staat zijn, berekeningen te maken van de koopkracht van AOW'ers met een aanvullend pensioen tussen de €20.000 en €60.000. Ik verwijs naar tabel 36 in de memorie van antwoord. Ik doe dus nogmaals het verzoek aan de staatssecretaris om dat aan het CBS te vragen. Het onderzoek is volgens mij wel degelijk mogelijk, want het ministerie van Sociale Zaken kon het voor een wat kortere periode ook uitrekenen.
Hoezo is er sprake van rijke ouderen? De framing is definitief doorgeprikt. De helft van de ouderen heeft een pensioen van minder dan €10.000. Ik zal dat toelichten. Uit de antwoorden bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken blijkt dat slechts een zesde van de gepensioneerden meer dan €1.500 bruto pensioen per maand heeft. En het financiële vermogen exclusief eigen woning ligt voor de meeste huishoudens van ouderen rond €23.000. De helft zit eronder en de helft erboven.
De minister constateert zelf over de effecten van het inkomensbeleid dat zowel met als zonder het inkomensbeleid van het kabinet-Rutte de werkenden en uitkeringsgerechtigden erop vooruit zijn gegaan. Voor respectievelijk 95% en 71% van deze groepen is de koopkracht verbeterd. De koopkracht voor gepensioneerden daarentegen is zowel met als zonder beleid gedaald. Voor 55% van de gepensioneerden is de koopkracht verslechterd. Ik verwijs naar tabel 3 en figuur 12.
Ik heb tot slot nog enkele vragen over het wetsvoorstel. Wij sluiten ons aan bij de vraag van het CDA over de verzilveringsproblematiek met betrekking tot de heffingskortingen die al een omvang heeft bereikt van 3,7 miljard. Voor de ouderenkorting gaat het om 400 miljoen. Wij vinden dat de ouderen recht hebben en houden op deze 400 miljoen. Ik hoor graag een antwoord van de staatssecretaris. Dat is ook een bruggetje naar het abrupt vervallen van de ouderenkorting. Bij geen enkele heffingskorting komt dit voor. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen ben ik er uitvoerig op ingegaan. Onze fractie had toen al aangekondigd vast te houden aan een oplossing voor dit schrijnende probleem. Ineens ben je €1.221 euro kwijt als je inkomen met een paar euro stijgt boven de grens van €36.057. Dat is een linkse nivellering over de rug van gepensioneerden met een pensioen van €25.000 dat al zeven jaar niet geïndexeerd is en ook de komende tien jaar niet geïndexeerd zal worden.
De heer Köhler i (SP):
Hoorde ik de heer Van Rij nu zeggen dat dat een linkse nivellering was?
De voorzitter:
Dit is de heer Van Rooijen.
De heer Köhler (SP):
Excuus, ik bedoel de heer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
De huidige regeling is dat je ineens €1.221 aan ouderenkorting kwijt bent als een paar euro meer pensioen hebt dan de grens. Dat is een enorme straf als je bijvoorbeeld door indexatie een paar euro aan pensioen erbij krijgt. Op dit moment is het een vrij theoretisch verhaal, vrees ik, maar het zou ook om een kleine lijfrente kunnen gaan
De heer Köhler (SP):
Ik ken het probleem. Om dat tegen te gaan heeft de heer Krol in de Tweede Kamer een motie ingediend die de steun heeft gekregen van de linkse partijen, ook van mijn partij. Daarom viel ik een beetje over de woorden "linkse nivellering".
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik waardeer de aanvulling van mijnheer namens de SP.
De voorzitter:
De heer Köhler.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, de heer Köhler. Ik stond even na te denken. Hij had het over die motie, maar er is ook een amendement ingediend door de heer Krol waar de meeste partijen tegen waren. Dat is dan ook verworpen. Ik bedoelde in dit geval met "links" dat het kabinet op dit punt een links beleid voert. PvdA en VVD vinden het doodnormaal dat een modale gepensioneerde die over de grens van €36.000 gaat €1.221 moet inleveren. Dat is een marginale druk van vele honderden procenten. De heer Van Rij had het ook over dergelijke vormen van een astronomische marginale druk. Deze haalt zeker het Guinness Book of Records
De heer Köhler (SP):
De SP-fractie in de Tweede Kamer heeft ook voor dat amendement gestemd. Ik wijs de heer Van Rij erop dat dit amendement meer steun van linkerzijde dan van rechterzijde heeft gekregen.
De voorzitter:
Het is nog steeds mijnheer Van Rooijen.
De heer Köhler (SP):
Sorry, mijnheer Van Rooijen. Waarom het beleid van het kabinet op dit punt als linkse nivellering moet worden getypeerd, ontgaat mij helemaal.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik denk dat ik duidelijk ben geweest. Het is goed dat de heer Köhler een toevoeging heeft gegeven. Het was mij uiteraard niet ontgaan dat de SP het amendement wel heeft gesteund. Het is maar hoe je je aangesproken voelt. Ik bedoelde het linkse kabinet. Het kabinet heeft vorig jaar en dit jaar geweigerd om iets te doen aan de noodzaak van een geleidelijke afbouw van de ouderenkorting.
De voorzitter:
Mijnheer Backer, ik zag mijnheer Van Rij eerder naar de interruptiemicrofoon gaan.
De heer Backer i (D66):
Heeft dat met de begripsverwarring te maken?
De voorzitter:
Nee, nee, de heer Van Rij staat in de coulissen en de heer Van Rooijen staat achter het spreekgestoelte. De vraagsteller van zojuist was mijnheer Köhler. Het woord is aan de heer Backer.
De heer Backer (D66):
Voorzitter. Ik schik mij uiteraard naar uw leiding. Ik zie dat de heer Van Rooijen zich al behoorlijk warmloopt voor zijn toekomstige rol. Mijn vraag gaat over het volgende. Er is allerlei onrecht. In de tabellen zie je heel rare sprongen. Zou het niet zo kunnen zijn dat er geen bewust nivelleringsonrecht in die stappen zit? Het kan ook voor een deel het gevolg zijn van de systematiek van de heffingskortingen waarmee de heer Van Rooijen zijn betoog is begonnen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Het is goed dat de heer Backer het systeem van heffingskortingen noemt. Dat maakt het mij gemakkelijker om mijn punt duidelijk te maken. Bij alle kortingen, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting vindt een geleidelijke afbouw vanaf een hoog niveau plaats. Alleen bij de ouderenkorting heeft men daar niets mee te maken. Het is zoals het is en dat wordt niet veranderd. Het doet er niet toe dat het onrechtvaardig is. De ouderen zijn toch rijk genoeg. Men laat gewoon de valbijl van €1.221 vallen als je €1 meer krijgt. Als je door een aftrekbare gift €1 minder inkomen hebt dan de grens — let wel staatssecretaris: een aftrekbare gift! — dan krijg je voor de ene euro extra aan giften €1.221 cadeau. Ook dat is natuurlijk een anomalie.
De voorzitter:
Dan is nu het woord aan de heer Van Rij.
De heer Van Rij (CDA):
Hier staat de echte mijnheer Van Rij. Het is een beetje "wie van de drie". Ik beschouw het gezien het leeftijdsverschil maar als een groot compliment voor de heer Van Rooijen dat hij stelselmatig als de heer Van Rij wordt aangeduid. Ik moet mij daar wat meer zorgen over maken.
De voorzitter:
Uw haar is witter dan dat van de heer Van Rooijen.
De heer Van Rij (CDA):
Dank u wel. Dat was mij nog niet opgevallen. Dat gaan we straks even vergelijken. Het CDA is ook gevoelig voor de zeer abrupte afbouw van de ouderenkorting. Als ik mij niet vergis, maakte de heer Van Rooijen het bruggetje toen hij het over de verzilveringsproblematiek had. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat 400 miljoen van de ouderenkorting niet verzilverd kan worden. Vervolgens is daar ook nog het antwoord op gekomen dat wij dat verschmerzt hebben evenals het andere deel van die 3,7 miljard. Begrijp ik goed dat de heer Van Rooijen die afbouw niet zo abrupt wil laten plaatsvinden maar in een wat langer traject? De vraag is dan: tot welk inkomen? Natuurlijk kan je daar die 400 miljoen niet een-op-een voor inzetten omdat die al verschmerzt is, maar je kunt het wel zien als een soort rechtvaardiging. Je moet dit echter wel op de een of andere manier zien te dekken. Ik ben het met de heer Backer eens dat wij ons nu wel heel erg op de ouderenkorting concentreren. In mijn inbreng heb ik betoogd dat al die kortingen inkomensafhankelijk gemaakt zijn. Dat is de systematiek.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
In het vervolg van mijn betoog zal ik de vraag van de heer Van Rij beantwoorden. Hij zal het met mij eens zijn dat anders dan bij de andere kortingen hier geen afbouw plaatsvindt. Dat heeft weinig te maken met de systematiek als geheel. Dit is de uitzondering op de regel dat er altijd een geleidelijke afbouw is.
Onze fractie vraagt met klem om een geleidelijke afbouw van de ouderenkorting tot €55.000. Dat kost ruim 240 miljoen. Kan het kabinet de toezegging doen deze afbouw op te nemen in het Belastingplan 2018? Graag een antwoord. Wij overwegen in tweede termijn hierover een motie in te dienen, afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris.
Mevrouw Sent i (PvdA):
De vraag van de heer Van Rij waar de dekking vandaan komt, is nog niet beantwoord. Welke financiering staat de heer Van Rooijen voor ogen voor zijn voorstel?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Daar hebt u gelijk in. De heer Van Rij gaf impliciet zelf al het antwoord. Ik sluit mij daarbij aan. De heer Van Rij gaf overigens geen volledig antwoord en dat doe ik nu ook niet. Ik heb erop gewezen dat er bij de ouderenkorting een verzilveringsprobleem is van 400 miljoen. 700.000 ouderen krijgen niet de ouderenkorting waar zij eigenlijk recht op hebben omdat ze een heel laag inkomen hebben. Het moet nog maar weer eens gezegd worden. De afbouw van de ouderenkorting moet volgend jaar gefinancierd worden. Volgend jaar komt er een nieuw Belastingplan met een nieuwe dekking. Wij vinden het een moreel recht van ouderen om de 400 miljoen als gevolg van het niet verzilveren van de ouderenkorting in te brengen als dekking voor volgend jaar.
Onze fractie vraagt tevens om de inkomensgrens van €36.057 te verhogen tot €40.000 euro. Dat is een heel ander voorstel. Dat kost nog eens 160 mln. Daarmede is de verzilveringsruimte van 400 miljoen ingevuld. Graag een antwoord.
Wij hebben eerder gevraagd naar de budgettaire gevolgen van een rendement van 1% tot spaarsaldi van €100.000 in box 3. Daar was een groot bedrag mee gemoeid. Ik dacht iets van 900 miljoen. Wij vragen de staatssecretaris of hij kan aangeven wat de gevolgen zijn als daaraan een maximumvermogen van tussen de €100.000 en €150.000 wordt toegevoegd met een geleidelijke afbouw. Voor de eerste ton aan spaargeld op een bankrekening wordt gerekend met een rendement van 1% in plaats van het forfaitaire rendement. Om te voorkomen dat dit ook geldt voor mensen die daarnaast nog veel meer vermogen hebben, wordt het maximum voor de afbouw op €150.000 gesteld met een geleidelijke afbouw.
Wij wachten de beantwoording van de staatssecretaris met grote belangstelling af. Ik kom in tweede termijn terug op het arrest van de Hoge Raad over de btw-heffing voor pensioenfondsen. Dat is een zeer apart en zorgelijk arrest.
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. Allereerst mijn waardering voor de medewerkers van het ministerie van Financiën die hier te gast waren voor een briefing. Ik zal het niet meer hebben over de beantwoording van de vragen van de heer Van Rooijen, want daar heb ik natuurlijk ook van meegeprofiteerd.
Het is ondoenlijk om in de toegemeten tijd alle voorstellen te bespreken. Ik heb daarom een selectie gemaakt. Ik maak een aantal algemene opmerkingen aan het begin.
Het kabinet is erin geslaagd om een meerderheid in de Tweede Kamer achter zijn voorstellen te krijgen. Dat is wel eens anders geweest. Wij hebben in 2016 een aantal keuzes moeten maken, ook in deze Kamer. Ik noem onder andere de aanpassing van de ouderenkorting en het ontzien van kleine spaarders in box 3. Wij staan natuurlijk voor die keuzes.
In het Belastingpakket 2017 is een aantal nieuwe keuzes gemaakt. Er is sprake van een koopkrachtreparatie, zowel incidenteel als structureel. Daarnaast ligt het accent minder dan in 2016 op werkgelegenheidsbevordering. Wij zullen die keuzes op hun eigen merites beoordelen. De nota naar aanleiding van het verslag die wij dit weekend ontvingen — wij werken tot de laatste minuut aan dit debat — toont helder en getalsmatig aan welke keuzes zijn gemaakt voor 2017. Die worden natuurlijk niet door iedereen onderschreven.
Als ik naar het pakket kijk, dan stel ik vast dat er een aantal onlogische ingrepen is gedaan in de arbeidskorting 2017 die negatieve gevolgen hebben voor de werkgelegenheid. Verder zitten er merkwaardige sprongen in onder andere de marginale belastingdruk; dit is al uitvoerig aan de orde geweest. Het regiem van box 3 is onbevredigend. Wij hebben daar aan het begin van deze bijeenkomst al een debatje over gevoerd. Dit zou een tussenstap zijn, maar het lijkt erop dat deze spagaat van 2017 langer moet worden volgehouden, namelijk tot 2020. Er zijn drie varianten, A, B en C, maar daar wordt gezien de brief van 20 september nu niets mee gedaan. De heer Van Rij heeft al een noodsignaal afgegeven dat naar mijn mening geen effect kan hebben op deze behandeling.
Last but not least noem ik de uitvoeringsproblematiek van de Wet DBA die de bodem onder het verdienmodel van veel zzp'ers heeft weggeslagen in gevallen waar dat niet gerechtvaardigd is. De heer Rinnooy Kan heeft hierover uitvoerig gesproken tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. Bovendien is dit ook in de Tweede Kamer besproken. Ik zal dit daarom nu niet doen.
Het kwam al een paar keer langs dat in de tabellen in de memorie van antwoord en de nota naar aanleiding van het verslag rare stappen in de marginale druk te zien zijn bij inkomens tussen €20.000 tot €25.000. Later zie je dit bij de inkomens tussen €25.000 en €35.000. En dan zijn er nog niet eens overzichten van de cumulatie van IB en box 3. Dit is gevolg van het feit dat bij de fundamentele stelselherziening in 2001 — de heer Van Rooijen zal zich dit nog herinneren — het tarievenstelsel bij de Wet inkomstenbelasting weliswaar intact is gebleven, maar daarnaast zijn er allerlei faciliteiten geïntroduceerd, zoals de heffingskortingen. Daardoor zijn er per saldo tariefstructuren voor allerlei groepen in de samenleving gecreëerd. De effecten daarvan zijn soms ondoorzichtig. Soms zijn ze wel doorzichtig, maar het is toch wel een soort bellenbord geworden.
De fractie van D66 is dit alles overziende, teleurgesteld over het voorliggende pakket. Dit geldt niet zozeer wat erin staat als wel wat er niet in staat, namelijk de aanzet tot een fundamentele en dringende herziening. Dit is vanochtend al door een aantal collega's opgebracht. Het is goed dat hierover toch een breed gedragen gevoel bestaat.
De staatssecretaris laat zich niet uit het veld slaan. Hij schrijft in een brief dat het kabinet hiertoe niet toe in staat is, maar die brief dateert al weer van 2014. Dat is ongelooflijk jammer, maar ook zorgelijk, want daarmee is het jarenlang vooruitgeschoven. Daardoor komt in dit debat een aantal zaken aan de orde die eigenlijk op langere termijn moeten worden besproken. Ik verwijs naar de veranderende economie en de veranderingen in de samenleving. De veranderde manier van leven en werken en de grotere participatie van ouderen zouden een rol kunnen spelen in het fiscale onderscheid tussen een werknemer in loondienst, de directeur-groot aandeelhouder en de zelfstandige. Dit zou eigenlijk op een andere wijze fundamenteel moeten worden bezien. Dit lossen wij nu niet op, maar ik hoor graag een aantal gedachten van de staatssecretaris hierover.
De positie van zzp'ers en flexwerkers — hun aantal is na de introductie van de Wwz toegenomen — illustreert dat wij daar echt iets aan moeten doen. Ik herhaal met instemming de slotzin van het overzichtsartikel in het onafhankelijke Maandblad voor Belasting Beschouwingen van oktober 2016, waarin professor van Arendonk stelt: "Ik hoop dat volgend voorjaar na het regeerakkoord van een nieuw kabinet goed nieuws te melden is."
Vergeef mij de beeldspraak, maar met dit belastingplan worden eigenlijk bloembakken en bloembakjes verplaatst in een tuin die wanordelijk is en overwoekerd dreigt te worden. Het is een tuin die een speelplaats is geworden voor allerlei hapsnap ingrepen. Wij moeten ons ieder jaar weer disciplineren, want de verleiding is groot. Er dient zich altijd wel weer een koopkrachtonrecht aan. De moraal is dat discipline een belangrijk uitgangspunt is voor belastingheffing, want dit is een van de meest wezenlijke taken van de Staat. De mening van de burger over en het vertrouwen in de politiek wordt daardoor vanzelfsprekend ook beïnvloed. Ik zal niet zoals de heer Van Rooijen overtoepen en het stelsel doodziek noemen, maar er kan natuurlijk wel het nodige worden verbeterd. Als wij het zo karakteriseren, helpen wij de belastingmoraal niet.
Uit de gedragseconomie is bekend dat voor de individuele belastingmoraal de betekenis en de verwachtingen van wat anderen doen, het nalaten of handelen, belasting ontwijken of belastingconstructies, invloed hebben op wat naar het oordeel van de belastingbetaler moreel juist is. Schijnconstructies waardoor geen belasting of premies worden afgedragen, nationaal of internationaal, zijn dus slecht voor de belastingmoraal. Daarbij valt het kleine onrecht met het oog op de jaarwisseling in het niet, namelijk dat het onderscheid tussen de accijnzen op mousserende en licht mousserende wijnen per 1 januari wordt opgeheven. Dat is al in 2013 besloten.
De fundamentele herziening is belangrijk, niet voor de specialisten, maar voor de geloofwaardigheid en daarmee voor de belastingmoraal op de langere termijn. De leden van mijn fractie staan bekend als optimisten. Wij wanhopen niet, dat hebben wij met de staatssecretaris gemeen. Als ik het zo beluister, is er voor die vereenvoudiging toch echt meer draagvlak, maar dat moet zich alleen nog concretiseren. Daarbij kan een verschuiving naar lokale belastingen aan de orde komen, want dat is de afdronk van het Belastingplan 2016.
Mevrouw Sent i (PvdA):
De heer Backer spreekt over inzichten van de gedragseconomie en over de ideeën over het lokaal belastinggebied. Nu blijkt juist uit onderzoek in gedragseconomie dat lokale belastingen als bovenmatig onrechtvaardig worden ervaren. Er bestaat een scheef beeld van wat men aan lokale belastingen betaalt. Hoe kijkt de heer Backer aan tegen deze inzichten? Hoe denkt hij over het onderzoek waaruit blijkt dat lokale belastingen met name als onrechtvaardig worden ervaren?
De heer Backer (D66):
Ik heb het onderzoek niet paraat, maar ik herinner mij ervan dat de perceptie is dat er meer lokale lasten zijn dan er werkelijk worden geheven. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat het lokale belastingregiem vrij beperkt is. Ik doel dan op de afvalstoffenheffing en dergelijke. Ik kan mij voorstellen dat de ergernis zich daarop concentreert. Ik verwacht dat de perceptie beter zal zijn als de burger van de lokale overheid een breder pakket met een overzicht krijgt waaruit blijkt wat hij heeft bijgedragen We praten over een toekomstige herziening. Volgens mij heeft deze gedachte ook meegespeeld bij de discussie van de commissie die dit heeft onderzocht voor de VNG, dus de brede commissie. Dit onderdeel moet natuurlijk worden meegenomen in de uiteindelijke herziening.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik heb een korte vraag aan de heer Backer. Denkt hij dat de ouderen binnen de gemeenten ook zo blij zouden zijn met wat hij omschreef, zodra vaststaat, althans volgens de plannen tot nu toe, dat de meeropbrengst bij de gemeenten kan leiden tot een lagere betaling door het Rijk aan de gemeenten, waardoor het Rijk de ruimte krijgt om een paar miljard belastingverlaging door te voeren, maar, en nu komt 'ie, uitsluitend op de belasting op arbeid? Ouderen moeten dus op gemeentelijk niveau meer belasting gaan betalen, maar krijgen op rijksniveau, zoals steeds, geen belastingverlagingen.
De heer Backer (D66):
De heer Van Rooijen constateert al onrecht voordat het is ontstaan. Er is een rapport over. Dat moet nog worden uitgevoerd. Dit wordt natuurlijk een zeer brede discussie waarop meerdere partijen van meerdere kanten invloed zullen hebben. Daaruit moet natuurlijk een evenwichtig pakket komen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Als ik uit deze opmerking van de heer Backer mag opmaken dat het nog wat vroeg is en dat het evenwichtig moet zijn, ben ik blij met deze aanvulling, maar regeren is vooruitzien, ook nu al naar volgend jaar en daarna. Zoals de stukken, de adviezen en de brief van het kabinet er nu liggen, zou die ruimte gebruikt worden voor de belastingverlaging op arbeid, zij het dat in de bijlage van het Planbureau ook op een andere variant gewezen is die ons meer aanspreekt.
De heer Backer (D66):
Het is niet aan mij om bij de behandeling van het Belastingplan 2017 over varianten te spreken die in de toekomst aan de orde komen.
De heer Köhler i (SP):
De heer Backer spreekt nog eens namens D66 de wens uit om de gemeentelijke belastingen te verhogen, ik neem aan in ruil voor verlaging van de landelijke belastingen. Nu is in het rapport van de staatssecretaris, waarnaar hij verwijst, gekozen voor een variant waarbij voor iedere ingezetene een gelijke personenbelasting wordt ingevoerd. Mevrouw Sent vroeg net al naar het psychologische effect van dat soort voorstellen. Weet de heer Backer hoe het indertijd de Engelse regering onder premier Thatcher is vergaan, toen zij met een dergelijk voorstel in Engeland, de poll tax geheten, de gemeenten inging? Zou hij kunnen reflecteren op het psychologische effect dat toen optrad?
De heer Backer (D66):
Dank voor deze vraag. Zij ligt wel in de lijn van wat collega Van Rooijen aangaf, namelijk dat we moeten onderzoeken wat de mogelijke problemen en obstakels zouden zijn. Hij legt mij ook meteen de woorden in de mond dat ik de lokale belastingen wil verhogen. Ik heb het over een herziening van het stelsel. Als er meerdere belastingen komen, zou je kunnen zeggen dat het verhogen is, maar het doel is wel dat er uiteindelijk een evenwichtig pakket uitkomt, evenwichtig voor iedereen. De heer Van Rooijen heeft al gewaarschuwd dat er groepen bij zijn die daar zeer op zullen letten.
Ik heb de wens geuit dat we hier breed over gaan spreken. Dat is ook de uitkomst van de discussie die we hier vorig jaar hebben gevoerd. Hier wordt die verder natuurlijk niet beslecht. Wij zijn dus de laatsten in de trein om dit te doen. Ik kan hierop niet meer dan een voorschot geven. Gedetailleerder vind ik ook niet dat ik daarop zou behoren in te gaan.
Ik zie de staatssecretaris luisteren naar dit debat. Nu kwam ik net aan het onderdeel schouderklopjes toe. Die ontvangt hij dezer dagen erg weinig. Daar heeft hij het ook wel naar gemaakt. Ik denk aan de DBA-wetgeving en aan de reorganisatie van de Belastingdienst. Toch zouden we hem tekort doen, want er zijn ook verdiensten. Zo heeft hij het aangedurfd om de top 20 van complex uitvoerbare regelingen te agenderen. Het resultaat daarvan is beperkt, maar…
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Heel kort, voorzitter. De staatssecretaris heeft de reorganisatie van de Belastingdienst wel aangepakt!
De heer Backer (D66):
Zeker, zeker. Ik ga daar straks ook nog op in. Dat onderwerp heb ik nog niet afgesloten. In de Fiscale vereenvoudigingswet is daarover een aantal voorstellen opgenomen, een allegaartje, een mager totaal, maar toch: er is in de tuin gewied. Er is onder andere een onderdeel in opgenomen over de stroomlijning van de rechtsbescherming van de burger bij fiscale toeslagen en Ontvanger. Dat lijkt een detail, maar voor veel mensen is het natuurlijk toch belangrijk in het dagelijks leven. Dat biedt verbetering. Ik heb er een paar vragen over gesteld. Ik had er namelijk enige zorgen over, maar ik maak uit de beantwoording op dat er rekening is gehouden met de complexiteit en de uitvoering. Ik krijg van de staatssecretaris wel graag de toezegging dat hij deze Kamer op de hoogte houdt en ons tijdig, dus voor de datum van de inwerkingtreding, bericht over de status quo. Ik begrijp, maar wil dit even toetsen bij hem, dat de datum niet kan liggen voor de aansluiting van de Belastingdienst op het Beslagregregister, dit vanwege de belastingvrije voet. Dan heb ik het natuurlijk met name over de verrekeningsmogelijkheid die ontstaat tussen toeslagen en belastingschulden van de ontvanger.
Tenslotte, maar dan is mijn mandje met complimenten leeg: tijdens het voorzitterschap van de Europese Raad is onder voorzitterschap van de staatssecretaris wel degelijk belangrijke vooruitgang geboekt in de EU-variant van de "base erosion and profit shifting", dus de belastingontwijking, simpel samengevat. Die kwam eerder ter sprake. In dat kader stelt de fractie van D66 met tevredenheid vast dat, hoewel een bescheiden begin, de EU-richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking met nr. 2016/1164 onder het Nederlandse voorzitterschap tot stand kwam en laat zien dat de Europese Unie een taak heeft en die ook begint te nemen, eindelijk. In dat opzicht is dat echt wel een klein mijlpaaltje of misschien wel een echte mijlpaal. De procedures die de Europese Commissie gestart is tegen Ierland en Apple, tegen Luxemburg en Amazon en tegen Nederland en Starbucks inzake staatssteun, tonen aan dat de enige manier om effectief een race to the bottom in fiscale douceurtjes tussen lidstaten te bestrijden via de Europese Unie loopt. In hoogste instantie kan het Hof van Justitie daarover dan ook recht spreken en rechtseenheid creëren. Ondanks politieke partijen als de PVV en de SP, die het tegendeel beweren, ligt de toekomst van Nederland toch echt bij meer Europa in plaats van minder. Dat geldt ook op het terrein van de directe belastingen. Nationale vennootschapsstelsels… Laat ik even de zin afmaken, voorzitter.
De voorzitter:
Mijnheer Köhler!
De heer Backer (D66):
Ik wilde het nog erger maken voor de heer Köhler.
De voorzitter:
Laat de heer Köhler nu maar zijn vraag stellen.
De heer Köhler (SP):
Ik denk dat er bij de heer Backer een misverstand leeft over de opstelling van de SP, waar hij ons verweet dat wij daar anders over denken. Wij denken helemaal niet anders over het aannemen van de EU-richtlijn waarnaar hij verwees. Wij denken zeker niet anders over de initiatieven van de Europese Commissie om de belastingontwijking in Nederland te bestrijden door die staatssteun te noemen. In allebei de gevallen zijn wij voor de activiteiten van de Europese Unie.
De heer Backer (D66):
Deze aanvulling is verheugend. Ik wilde het citaat eigenlijk afmaken, omdat het verwees naar de woorden van professor Meussen van de Radboud Universiteit. Hij zei een verregaande vorm van harmonisatie op termijn onontkoombaar te achten en: "men moge dat betreuren maar dat is nu eenmaal het gevolg van de mondiale economie". Die uitspraak van hem wilde ik citeren. Hij begon met twee partijen en heeft, naar nu blijkt, de SP daar ten onrechte bij betrokken. Ik vind het winst om dat vandaag vast te stellen. Dank voor de interruptie. Ik verneem wel graag de appreciatie van het kabinet van dat citaat met de correctie van collega Köhler.
Ik kom even terug op de bloembakken. Het kabinet is eerst zo onverstandig geweest om in de fiscale maatregelen ook de aftrek rijksmonumenten en scholing op te nemen. Het pakket is aan de Tweede Kamer aangeboden. Ik heb het verslag van het Wetgevingsoverleg gelezen, waarin minister Bussemaker en de staatssecretaris dit samen met de commissie van Financiën besproken hebben. Ik denk dat de staatssecretaris of het kabinet, de minister van OCW een heel slechte dag in dit huis bespaard heeft door zo verstandig te zijn om het voorstel aan te houden. Als het aan de fractie van D66 ligt, komt het ook tot afstel. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat de status is en wat de laatste inzichten zijn.
Ik ga nu over op een aantal capita selecta. Het eerste is pensioen in eigen beheer. Het onderwerp is al even aan de orde geweest. Bij een dga wordt vaak gedacht aan iemand uit de Quote 500, maar het gaat eigenlijk natuurlijk om de ruggengraat van het mkb. Laten we ons even verplaatsen in de ondernemer met vijf of tien werknemers die bezig is met het laatste kwartaal, de jaarresultaten moet realiseren en al zijn HR-zaken moet doen. Hij krijgt tegen de kerst ook nog eens een brief van de advocaat van zijn ex-echtgenote over de pensioenaanspraken. College Van de Ven sprak er al over: dat is een heel complex terrein. De ondernemer kan het niet overzien en zijn adviseur ook niet. We hebben er met deze Kamer zelf op aangedrongen dat we er iets aan zouden doen. Is het een reële keuze die de dga wordt voorgelegd? In de nota schrijft de staatssecretaris dat hij denkt dat 36% van de afkoopregeling gebruik kan maken. Voor meer dan de helft geldt dat echter niet, omdat zij respectievelijk geen liquide middelen hebben, geen overeenstemming kunnen krijgen met hun ex-partner, of de afkoopregeling niet aantrekkelijk vinden. Er is dus eigenlijk al op die kortingsrouting voorgesorteerd. Ik proef in de regeling geen enkele empathie voor het beeld dat ik geschetst heb. Je zou de regeling zo moeten maken dat de kans zo groot mogelijk is dat er een zo reëel mogelijke keuze wordt voorgelegd. Het is uiteindelijk geen niemendalletje. Het gaat om 31 miljard aan fiscale waarde, begrijp ik uit de stukken. Er is jarenlang niets mee gebeurd en nu moet het ineens heel snel. Ik begrijp wel dat het niet lang moet lopen, maar er ligt een enorme druk bij degenen om wie het gaat en in het bijzonder bij de echtgenotes. Het lijkt in een dergelijke opzet de "default", de meest voor de hand liggende keuze, maar dat is waarschijnlijk niet de beste.
Als de afkoopregeling wordt uitgevoerd en de inkomstenbelasting wordt geheven, zit er dan ook nog een belasting in box 3? Ik denk dat ik mij vergis, maar ik hoor het graag. De fractie van D66 zou het kabinet graag in overweging geven om in elk geval als tegemoetkoming, afgezien van het punt dat de heer Van de Ven opbracht, de termijn van de afkoopregeling met een tweede jaar uit te breiden. Ik zie mevrouw Sent zich afvragen hoe het met de dekking zit. Het zijn natuurlijk geschatte belastinginkomsten die ten laste gaan van het EMU-saldo. Dat ziet er wel goed uit. Het is anders dan het lastenkader. Het is geld dat de rijksontvanger nooit heeft gekregen.
Tot slot: de Belastingdienst. De heer Van Rooijen sprak mij er net al op aan. Ik heb dit onderwerp tijdens de behandeling van het Belastingplan 2016 aangekaart. We zouden een mondeling overleg met de staatssecretaris hebben over de Belastingdienst. Dat overleg is niet doorgegaan om allerlei redenen. Er zijn drie kernvragen die we willen bespreken. Wat is er misgegaan dat het paradepaard van de publieke diensten zo in het slop is geraakt en wat kunnen we ervan leren? Is de Belastingdienst nu en in de toekomst op zijn taken voorbereid en wat is een realistische investeringsagenda? Houden de politieke besluitvorming en de wetgeving gelijke tred en waar zitten actuele knelpunten en knelpunten op middellange termijn? Ik houd de staatssecretaris aan zijn toezegging om met ons een gesprek te voeren. Ik weet dat hij deze zal nakomen. Het zal waarschijnlijk wel het eerste kwartaal van 2017 worden.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag omdat de heer Backer de woorden "tot slot" gebruikte. Ik meende dus dat hij bijna aan het einde van zijn betoog was. Laat ik maar gewoon inbrengen wat ik nog als vraag had. Aan het begin van zijn betoog sprak de heer Backer over inkomensplaatjes die soms merkwaardige sprongen lieten zien. Ik zat vol verlangen te luisteren tot hij ging uitleggen wat hij daarmee bedoelde, maar het is daarbij gebleven. Ik heb een motie ingediend tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen over die vreemde sprongen. Die motie is toen niet gesteund door de fractie van D66. Dat is haar goed recht, maar ik ben benieuwd naar de appreciatie van het onderzoek dat inmiddels is aangekondigd naar aanleiding van de motie.
De heer Backer (D66):
Ik heb de onderzoeksopzet gelezen. Die is ons net voor dit debat toegezonden. Ik denk dat het een heel degelijke opzet is. Ik verwacht niet dat de heer Schalk van mij vraagt om daarop vooruit te lopen. De conclusies moeten immers nog getrokken worden. Misschien haakt dat antwoord aan bij zijn eerste zin over de rare sprongen. Ik ben bewust niet op alle punten ingegaan, die voor een deel al door andere sprekers zijn belicht, omdat ik denk dat we ze niet met een aantal correcties gaan oplossen. We moeten ze oplossen door een veel grotere discussie te voeren over wat rechtvaardig is, wat nog beloont naar prestatie, wat voldoende rekening houdt met individualiteit en met gezamenlijke huishoudens, en leeftijd. Al die zaken moeten aan de orde komen. Er is nog iets. We zien dat nu bij twee belastingplannen achter elkaar gebeuren. We zijn allemaal bezig met belangrijke, maar incidentele ingrepen.
De heer Schalk (SGP):
Ik denk dat ik een heel eind van het betoog van de heer Backer kan volgen. We moeten zeker spreken over stelselherzieningen en dergelijke. Ik vind het wel van belang dat hij aangeeft dat hij de onderzoeksopzet zoals die nu voorligt, met belangstelling tegemoetziet. Blijkbaar zijn er onderdelen die niet meer rechtvaardig ogen. Laat ik het voorzichtig formuleren.
De heer Backer (D66):
Dat zal de uitkomst van het onderzoek aantonen of niet. Er was een aanleiding voor het onderzoek en we zullen het zien. Ik zei tot slot, maar ik heb nog een paar dingen op te merken. Ik had het over de Belastingdienst. Ik las dat 60 fte's bezig zijn met de beoordeling van de modelovereenkomsten voor de DBA. Ik verneem graag van de staatssecretaris of dat vaste banen, flexwerkers of zzp'ers zijn. Zijn er ook werknemers bij die eerst van de vertrekregeling gebruik hebben gemaakt en daarna zijn ingehuurd, of is het reguliere staf?
Ik sprak over belastingmoraal. Als er iets, anders dan wat anderen doen, desastreus is voor de moraal, is dat de eigen ervaring met de Belastingdienst. Dat geldt niet alleen voor mensen met minder digitale vaardigheden, maar ook voor de burger die een telefonische vraag stelt en terechtkomt in de complexiteit van de aanslagen en toeslagen. De Ombudsman en de Consumentenbond hebben hierover gerapporteerd. Ik verneem graag van de staatssecretaris welke acties daarop zijn gevolgd.
Tot slot: bijna afrondend. Wat weet de voorzitter van het VVD-verkiezingsprogramma meer over de digitale aangifte dan wij? In zijn nieuwe programma wordt gepleit voor de terugkeer van de blauwe envelop. Weet hij iets wat wij niet weten over de uitvoering van de digitale aangifte? In dat geval zou ik dat graag weten. Wat is de visie van het kabinet op dit voorstel?
Afrondend, na de capita selecta en het gehele pakket overziend: we kunnen het tuinpad nog wel vinden, maar met gewoon onderhoud komen we er niet.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.48 uur tot 13.37 uur geschorst.