Dit voorstel wijzigt een aantal wetten en bevat maatregelen waarover in het pensioenakkoord (TK 32.043, nr. 457) afspraken zijn gemaakt om meer maatwerk mogelijk te maken in het arbeidsvoorwaardelijk pensioen.
Mensen krijgen meer keuzevrijheid bij de aanwending van hun pensioen, door mogelijk te maken dat zij een beperkt deel van het pensioenvermogen kunnen opnemen als een bedrag ineens.
Om mensen meer keuzemogelijkheden te bieden om eerder te kunnen stoppen met werken wordt tijdelijk de mogelijkheid gefaciliteerd om in sectoren en ondernemingen uittredingsregelingen te financieren waarmee werknemers de mogelijkheid krijgen om drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen met werken. Dit wordt gedaan door een versoepeling van de pseudo-eindheffing op regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-heffing). Daarnaast is afgesproken dat er meer fiscale ruimte wordt geboden om verlof op te sparen, mede om vervroegd uittreden mogelijk te maken.
Het voorstel (EK, A) is op 17 november 2020 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 12 januari 2021 zonder stemming aangenomen.
De tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel op 12 januari 2021 ingediende motie-Oomen-Ruijten (CDA) c.s. over het keuzerecht voor een bedrag ineens (35.555, H) is op 19 januari 2021 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. VVD, Fractie-Otten, OSF, D66 en PVV stemden tegen.
Op 30 juni 2022 is het voorstel Wet herziening bedrag ineens (36.154) ingediend bij de Tweede Kamer. Mede naar aanleiding van de motie-Oomen-Ruijten c.s. is tijdens de behandeling van het onderhavige voorstel ten aanzien van het onderdeel bedrag ineens in de Eerste Kamer toegezegd de beoogde inwerkingtredingsdatum (1 januari 2022) met één jaar op te schuiven naar 1 januari 2023. Om pensioenuitvoerders de benodigde voorbereidingstijd te geven en deelnemers tijdig te kunnen informeren, wordt in het herzieningsvoorstel daarom voorgesteld om het onderdeel bedrag ineens, inclusief de onderhavige herziening, op 1 juli 2023 in werking te laten treden. Daarnaast voorziet het voorstel ook in een oplossing voor de uitvoeringstechnische bezwaren van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen, waarbij de complexiteit voor de uitvoering en de uitvoeringskosten verminderen en tegelijkertijd de begrijpelijkheid voor de deelnemer verbetert.
De Eerste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) levert op 15 oktober 2024 inbreng voor schriftelijk overleg naar aanleiding van de brief van de minister van SZW over uitstel van de inwerkingtredingsdatum van het keuzerecht bedrag ineens (EK 36.154 / 35.555, B met bijlage).
ingediend
2 september 2020titel
Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit kan worden bepaald dat artikel V, onderdelen A en D, van deze wet terugwerkt tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip. Bij toepassing van de tweede zin is het in artikel V, onderdeel D, opgenomen artikel 32ba, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing op de datum van inwerkingtreding.
Er zijn geen documenten gevonden.