Parlementair jaar 2018/2019, 13e vergadering
Aanvang: 11.15 uur
Sluiting: 19.38 uur
Status: gecorrigeerd
Voorzitter: Broekers-Knol
Tegenwoordig zijn 73 leden, te weten:
Aardema, Andriessen, Van Apeldoorn, Atsma, Baay-Timmerman, Backer, Van Bijsterveld, Bikker, Binnema, Brinkman, Broekers-Knol, Bruijn, De Bruijn-Wezeman, Dercksen, Peter van Dijk, Diederik van Dijk, Don, Duthler, Ester, Faber-van de Klashorst, Fiers, Flierman, Ganzevoort, Gerkens, Van Hattem, Ten Hoeve, Huijbregts-Schiedon, Jorritsma-Lebbink, Van Kappen, Niek Jan van Kesteren, Ton van Kesteren, Klip-Martin, Knapen, Knip, Koffeman, Köhler, Kok, Kox, Kuiper, Van Leeuwen, Lintmeijer, Lokin-Sassen, Martens, Meijer, Nagel, Nooren, Oomen-Ruijten, Overbeek, Pijlman, Postema, Prast, Reuten, Van Rij, Rinnooy Kan, Rombouts, Schaap, Schalk, Schaper, Schnabel, Schouwenaar, Sent, Sini, Van der Sluijs, Stienen, Van Strien, Strik, Van de Ven, Verheijen, Vink, Vlietstra, De Vries-Leggedoor, Wever en Wezel,
en de heer Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mevrouw Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de heer Snel, staatssecretaris van Financiën, en de heer Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering, want gisteravond hebben wij geschorst.
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:
Van Zandbrink en Engels, wegens ziekte.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019 (35000-VI).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van wetsvoorstel 35000-VI, Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019, en wel het onderdeel Immigratie en Asiel. Ik heet de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Hattem.
De heer Van Hattem i (PVV):
Voorzitter. Bij de beleidsprioriteiten spreekt deze begroting over migratie die, ik citeer, "goed aansluit op de draagkracht en behoefte van de Nederlandse samenleving". Als we dat als uitgangspunt nemen, zijn er heel wat vragen en opmerkingen te maken bij het migratie- en asielbeleid dat dit kabinet-Rutte III uitvoert. Want wat is de draagkracht van de Nederlandse samenleving? Waar kijkt de staatssecretaris dan naar? Hoe stelt hij deze vast? Wordt onze burgers iets gevraagd? Is dat de financiële draagkracht, oftewel de miljarden aan belastinggeld die de Nederlandse belastingbetaler voor het in stand houden van de massa-immigratie en haar effecten jaarlijks mag ophoesten? Zijn dat de Nederlandse woningzoekenden, die jarenlang op wachtlijsten moeten staan omdat statushouders in veel gemeenten nog steeds voorrang krijgen voor sociale huurwoningen, terwijl dat niet meer wettelijk verplicht is, en sowieso een zware wissel trekken op het woningaanbod?
Is die draagkracht ook voor de sociale veiligheid, de overlast, criminaliteit en intimidatie in en rond azc's, zoals onlangs nog de massale vechtpartij in het Azc Overloon, met messen en knuppels, waar ook onze politiemensen werden aangevallen? Of de massale overlast voor winkeliers en omwonenden rond de azc's in Ter Apel en Budel? Bij dat azc in Budel wordt nu de Azc-school ondergebracht bij een reguliere basisschool in het dorpje Maarheeze, waardoor minder lokalen en voorzieningen beschikbaar zijn voor de eigen leerlingen uit het dorp en een op de drie leerlingen van de school van het azc afkomstig zal zijn. Veel ouders zijn hier op zijn zachtst gezegd absoluut niet blij mee. Is dat ook de draagkracht die de staatssecretaris zich voorstelt? Graag een reactie daarop.
En natuurlijk nog de islamisering die de massa-immigratie met zich meebrengt, niet alleen in de grote steden maar ook in de kernen op het platteland. In dorpen en stadjes als Eersel, Heesch of Zaltbommel wordt bijvoorbeeld het straatbeeld in steeds grotere mate bepaald door hoofddoeken en lange islamitische gewaden. Veel Somaliërs en Syriërs die zich niet aan ons land aanpassen maar de islam opdringen aan ons land. Hoort die islamisering ook bij de draagkracht van de staatssecretaris?
De islamisering die via de asielinstroom Nederland bereikt, is een acuut gevaar voor ons land. Vorig jaar werd een Syrische IS-strijder herkend bij een debat in het Amsterdamse debatcentrum De Balie. Hij was in 2014 met een gestolen en door de Islamitische Staat verstrekt blanco paspoort naar Nederland gekomen. Hier in Nederland kreeg hij als asielzoeker een verblijfsvergunning. Ondanks dat hij in Syrië actief was bij de islamitische terreurgroep Jabhat al-Nusra werd hij in Nederland niet opgepakt. Pas ruim een jaar later, eind oktober jongstleden, is hij aangehouden op verdenking van terrorisme. Twee weken geleden werd in het Brabantse dorp Bergeijk ook zijn broer aangehouden vanwege verdenking van deelname aan terroristische activiteiten bij Jabhat al-Nusra, verder van witwassen en van ondergronds bankieren. Deze Syriër beschikte over een sociale huurwoning in dit dorp en had een eigen broodjeszaak in Eindhoven, die waarschijnlijk een dekmantel was voor zijn witwaspraktijken.
Ook werd afgelopen week bekend dat twee Syrische asielzoekers uit Oosterhout en Bergen op Zoom zijn veroordeeld voor terreuractiviteiten bij eveneens Jabhat al-Nusra. Deze terroristische neven kwamen in 2015 Nederland binnen en kregen hier een verblijfsvergunning en een woning. Daarnaast smokkelden ze nog een vriend vanuit Griekenland naar Nederland en werd in hun Oosterhoutse woning een hennepplantage aangetroffen.
Wat wordt hier met het asielbeleid van het kabinet-Rutte allemaal binnengehaald? Is het draagkracht om islamitische terroristen van verblijfsvergunningen en onze sociale voorzieningen en huurwoningen te voorzien, terwijl ze zich hier ondertussen bezighouden met mensensmokkel en criminaliteit? Kan de staatssecretaris uitleggen hoe zulke criminele islamitische terroristen zó comfortabel konden worden opgevangen? Hoeveel van zulke gevallen zitten er mogelijk nog meer in onze steden en dorpjes, en wat gaat het kabinet daaraan doen? Graag een reactie van de staatssecretaris.
En wat doen al die Syriërs hier überhaupt nog? Zoals in eerdere debatten aangegeven, keren reeds vele gevluchte Syriërs vanuit andere landen terug naar hun eigen land en haalt Nederland ze ondertussen nog steeds binnen en voorziet deze groep straks, na een periode van vijf jaar, van een permanente verblijfsvergunning. Dan gaan ze dus nooit meer weg. De ambtsberichten over de veiligheidssituatie in Syrië waar deze staatssecretaris zijn terugkeerbeleid op baseert, zijn politiek gekleurd.
Zo gebruikt het laatste ambtsbericht van afgelopen juni onder andere het Middle East Eye als bron, op pagina 50 van het ambtsbericht. Dit is een organisatie die gefinancierd wordt door Qatar en banden heeft met de Moslimbroederschap en Hamas. Moet op basis van zulke islamitisch-activistische bronnen de draagkracht worden gevraagd aan Nederland om de grote groepen Syriërs niet terug te sturen? Graag een reactie van de staatssecretaris op alle genoemde punten over draagkracht.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
De heer Van Hattem baseert zich kennelijk op één bron uit de ambtsberichten. Ik heb dat niet gecheckt. Ik weet alleen dat ambtsberichten gebaseerd zijn op tal van rapporten van gezaghebbende instituties, dus nooit op basis van één rapport van één specifieke belangenorganisatie. Dus ik wacht inderdaad graag het antwoord af van de staatssecretaris. Maar ik vraag me af waar de heer Van Hattem zich dan op baseert als hij zegt dat Syrië weer een veilig land is voor Syriërs. We weten nog steeds dat de oorlogssituatie niet voorbij is, dat alles kapot is in het land en dat eigenlijk alle Europese landen nog steeds mensen bescherming geven. Daar is Nederland helemaal niet alleen in. Dus ik vraag me af op welke objectieve informatie de heer Van Hattem zich dan baseert.
De heer Van Hattem (PVV):
Allereerst over die bron, dat überhaupt zo'n bron wordt gebruikt hier in een ambtsbericht is eigenlijk al te schandelijk voor woorden. Dat een ministerie zich daarop durft te baseren, is de wereld op zijn kop.
Dan over de grote groepen Syriërs, ja, vanuit Libanon en andere omliggende landen zijn er al hele grote groepen van duizenden Syriërs die gewoon terug kunnen keren naar het eigen land. Waarom dan niet de Syriërs die hier in Nederland zitten, straks hier meer dan vijf jaar zitten en een permanente verblijfsvergunning krijgen? Die stap moeten we gewoon kunnen zetten, als al blijkt dat terugkeer daar mogelijk is.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Enerzijds is het natuurlijk zo dat Syriërs niet meer terecht kunnen in Libanon of Jordanië, omdat die landen over- en overvol zitten, dus zij hebben juist hun grenzen ook gesloten. En inderdaad, als daar mensen weer terug de grens overgaan, dan is dat omdat daar geen enkele mogelijkheid meer is van opvang. Dat zegt nog niet dat ze daadwerkelijk duurzaam terug kunnen keren naar Syrië en zeker niet als dat met miljoenen zou gaan, als heel Europa óók mensen zou terugsturen naar Syrië. Dus daarom vraag ik nogmaals naar de objectieve informatie die de heer Van Hattem dan zou hebben, waaruit blijkt dat alle Syriërs op dit moment duurzaam terug kunnen keren en daar ook daadwerkelijk de zorg en de mogelijkheid hebben die ze nodig hebben om daar een bestaan op te bouwen.
De heer Van Hattem (PVV):
In datzelfde ambtsbericht wordt ook melding gemaakt dat die terugkeer plaatsvindt. Als dat voor een deel plaatsvindt, maak ik die inschatting op een andere manier. GroenLinks wil blijkbaar ál het mogelijke doen om die Syriërs hier te houden, om nog meer asielzoekers binnen te laten. Dat begrijp ik vanuit het standpunt van GroenLinks, maar wij als PVV zeggen gewoon duidelijk: als er duizenden Syriërs vanuit Libanon en andere landen, Turkije onder andere, terug kunnen keren naar Syrië, dan moet Nederland ook die stap zetten en hier geen Syriërs meer binnenlaten, en de Syriërs die hier zitten terug laten keren.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik constateer dat de PVV-fractie zich kennelijk alleen baseert op berichten over een aantal mensen die zijn teruggekeerd vanuit Libanon en Jordanië, maar ik hoor dat er helemaal geen objectieve informatie onder ligt op basis waarvan blijkt dat wij mensen kunnen gaan terugsturen naar Syrië en dat ze daarbij verder geen gevaar lopen en de kans krijgen om een bestaan op te bouwen.
De heer Van Hattem (PVV):
Grote delen van Syrië zijn overduidelijk veilig genoeg. Daarom keren ze ook terug. Dat wordt gemeld in rapporten van de UNHCR, van de IOM et cetera, dus daar is wel degelijk sprake van. Zodra dat gebeurt, moeten wij ook de stap durven zetten om die Syriërs terug te laten keren naar hun land om ze dat land zelf weer te laten opbouwen. Anders wordt het daar nooit goed genoeg. Zoals ik al aangaf: wat doen die Syriërs hier dan nog?
Voorzitter. Het andere punt dat deze begroting noemt over migratie, is "de behoefte van de Nederlandse samenleving". Ook hierover de vraag hoe de staatssecretaris deze behoefte vaststelt. Op basis waarvan? En wordt onze burgers iets gevraagd? Van dat laatste is duidelijk geen sprake. Dit kabinet bekrachtigde immers, ondanks de grote maatschappelijke weerstand, in Marrakesh het VN-migratiepact, om daarmee nog meer massa-immigratie te faciliteren. De Nederlandse burgers hebben duidelijk geen behoefte aan dit zelfvernietigingspact, maar dit kabinet drukt het middels een betekenisloos inlegvelletje toch door.
Dit kabinet vraagt ook niet of de Nederlandse samenleving behoefte heeft om onze grenzen te sluiten voor nog meer massa-immigratie, maar reguleert de massa-immigratie en de asielinstroom als een constante bron van omvolking. De kengetallen in deze begroting zijn duidelijk. Op de langere termijn vertoont de asielinstroom geen dalende lijn, maar een constante van ruim 21.000 per jaar. Uiteindelijk zullen de realisatiecijfers weer fors hoger liggen, zoals ook afgelopen jaar bleek. En dankzij het met deze begroting uitgebreide bed-bad-broodarrangement zullen asieleisers niet of nauwelijks nog ons land verlaten.
Gisteren maakte het ministerie nog bekend, 21,5 miljoen extra in de asielreserve te storten als dekking voor een hogere asielinstroom in de komende jaren. Met de bepalingen uit het Marrakesh-pact op zak kan de gesubsidieerde asieladvocatuur ook verblijfs- en sociale rechten nog sterker afdwingen, en dat zullen zij ook doen. Ook de kengetallen voor de naturalisatieverzoeken blijven constant op 23.000 per jaar. Elk jaar qua inwoneraantal een provinciestad erbij. Een gereguleerde, stelselmatige vervanging van de Nederlandse bevolking door migranten uit met name islamitische landen in het Midden-Oosten en Afrika. Is dat "de behoefte van de Nederlandse samenleving", vraag ik onze staatssecretaris.
Verder stelt de begroting dat dit kabinet het VN-Vluchtelingenverdrag bij de tijd wil brengen, zodat het verdrag een — ik citeer — "duurzaam juridisch kader biedt voor het internationaal asielbeleid van de toekomst". De vraag aan de staatssecretaris is hoe deze passage moet worden uitgelegd. Allereerst het "internationaal asielbeleid van de toekomst". Betekent dit dat het zwaartepunt van beleid niet langer bij ons nationale beleid zal liggen, maar dat een internationaal asielbeleid leidend zal zijn? Is dat waar de Global Compacts de basis voor moeten leggen? En hoe verhoudt dat "duurzaam juridisch kader" zich dan met het door dit kabinet veronderstelde niet-bindende juridische karakter van die Global Compact? Wordt dit middels het toekomstige internationale asielbeleid alsnog met juridische gevolgen aan ons land opgedrongen? Kan de staatssecretaris aangeven wie dat internationale asielbeleid concreet zou moeten gaan bepalen, uitvoeren en controleren in zijn toekomstbeeld? Graag een reactie.
Hoe verhoudt dat "bij de tijd brengen" van het VN-Vluchtelingenverdrag zich met het Global Compact on Refugees, het GCR, wat juist stelselmatig bouwt op het huidige verdrag? Is het niet heel tegenstrijdig om dan toch dat GCR te steunen, terwijl het onderliggende verdrag niet meer bij de tijd is? Hoe kan de tekst van het GCR in lijn zijn met de doelstellingen van het regeerakkoord, zoals wordt aangegeven in de kabinetsbrief hierover, als dit verdrag niet meer bij de tijd is? Daarnaast stelt deze brief dat het juridische kader van het GCR gevormd wordt door het in het EU-acquis verankerde VN-Vluchtelingenverdrag. Betekent dat niet gewoon dat uiteindelijk via de EU alle bepalingen uit het GCR toch aan Nederland zullen worden opgelegd, omdat het GCR wordt doorvertaald in het EU-acquis? Kan de staatssecretaris aangeven wat de juridische gevolgen kunnen zijn voor Nederland?
Deze begroting stelt dat het kabinet wetgeving zo wil aanpassen dat deze meer in lijn komt met Europese wetgeving. Hetzelfde geldt daarmee ook voor het Global Compact for Migration, het GCM. Bij het besluit van de Europese Raad van 21 maart 2018 onder nummer COM(2018) 168 is een machtiging verstrekt aan de Europese Commissie om het GCM op het gebied van het immigratiebeleid goed te keuren namens de Unie. Via de Unie wordt Nederland er als lidstaat dus ook aan verbonden. Daaraan hebben in ieder geval 27 lidstaten zich verbonden. Kan de staatssecretaris gelet hierop aangeven op welke wijze via het EU-acquis juridische gevolgen kunnen ontstaan voor Nederland voortkomend uit de EU-bekrachtiging van het GCM? Volgens de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer over het GCM zijn de in het GCM genoemde beleidsopties facultatief, maar kan de EU overgaan op het invoeren van deze beleidsopties en Nederland daar via het EU-acquis alsnog aan verbinden? Kan de staatssecretaris hier uitsluitsel over geven?
Ook via het GCM zelf lijken deze beleidsopties minder facultatief dan dit kabinet doet voortkomen. De paragraaf over implementation is immers zeer uitgesproken. Zo stelt artikel 41 letterlijk, en ik citeer: "We commit to fulfil the objectives and commitments outlined in the Global Compact", om vervolgens te spreken over "taking effective steps" om dit te bewerkstelligen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhoudt met het door hem veronderstelde facultatieve karakter? En hoe denkt hij dat deze passage zal worden uitgelegd door rechters, die zich, in de woorden van dit kabinet, "kunnen laten inspireren door het pact"? Graag een reactie.
Kan de staatssecretaris tevens uitleggen hoe het zit met de implementatie zoals bedoeld in datzelfde artikel 41? Ik citeer nogmaals: "We will implement the Global Compact". Dat klinkt niet erg facultatief, evenmin als de bepaling "the Global Compact is to be implemented in a matter that is consistent with all rights and obligations under international law". Is dat zonder enig juridisch gevolg? En kan de staatssecretaris dan ook verklaren wat de overige bepalingen over implementatie in deze paragraaf voor ons land zullen betekenen, direct of via het EU-acquis? Zowel in artikel 44 als in artikel 46 wordt zelfs gesproken over een tweejaarlijkse controle op de implementatie. Graag een reactie.
In dat kader ook de vraag hoe de staatssecretaris de beantwoording van de Duitse kanselier Merkel in de Bondsdag interpreteert. Zij stelt dat als de VN-resolutie met twee derde van alle landen wordt aangenomen, deze geldig is voor álle lidstaten. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre dit klopt en wat daar de gevolgen van kunnen zijn?
Naar aanleiding van de gisteravond binnengekomen antwoordbrief van de staatssecretaris hebben wij nog een aantal vragen en opmerkingen. De staatssecretaris beweert dat er geen concrete rechten uit het GCM kunnen worden gedistilleerd en geen bestaande rechten of verplichtingen verdiept. Tegelijkertijd erkent de staatssecretaris dat rechters zich kunnen laten inspireren door het GCM. Dat is tegenstrijdig. Kan de staatssecretaris nader duiden waar die inspiratie van rechters betrekking op kán hebben, als hij zo overtuigd is dat er geen rechten of verplichtingen uit het GCM voortvloeien? Graag een reactie.
Ook stelt de staatssecretaris dat de resolutie bij de VN niet juridisch bindend is. Kan de staatssecretaris aangeven wat de standpuntverklaring dan nog inhoudelijk toevoegt? Of is de staatssecretaris soms niet volledig overtuigt dat de resolutie niet juridisch bindend kán zijn? Hij stelt immers ook dat een potentiële juridische doorwerking wellicht wel mogelijk zou kunnen zijn bij een unaniem aangenomen resolutie. Kan de staatssecretaris uitleggen waar dat verschil in zit? Waarop baseert de staatssecretaris dat een rechter toetst of een resolutie al dan niet unaniem is aangenomen? Nederland verbindt zich immers aan de resolutie door een eventuele instemming. Is de resolutie daarmee niet zelf bindend voor de landen die haar wel steunen? Kan de staatssecretaris concreet aangeven welke vorm van potentiële juridische doorwerking dat kan zijn?
Kan de staatssecretaris ook uitsluitsel geven of de uitvoering van de resolutie volstrekt, maar dan ook echt volstrekt vrijblijvend is? Kan de staatssecretaris uitsluiten dat er gevolgen kunnen zitten aan het niet-uitvoeren van de Global Compact? Kan de staatssecretaris bevestigen dat hij geen enkele beleidsoptie uit het GCM actief gaat uitvoeren omdat dit volgens zijn redenering al onderdeel zou zijn van het Nederlandse beleid? Graag een reactie op al deze punten.
Over het voorstel van de Europese Commissie van 21 maart 2018 geeft de staatssecretaris aan dat 27 lidstaten wel een gedeeld standpunt hebben ingenomen. Kan de staatssecretaris nader duiden welke gevolgen hieraan verbonden zijn? Kan de staatssecretaris exact aangeven wat de rol en betrokkenheid is van de EU bij de totstandkoming, implementatie en uitvoering van de Global Compact en hoe dit zich verhoudt tot het EU-acquis? Graag een reactie. Kan de staatssecretaris een volledig overzicht geven van alle internationale netwerken van maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven en andere niet-statelijke actoren en wat concreet hun input is geweest bij het GCM-proces? Dit mag ook schriftelijk.
Volgens een brief van de VN aan Zwitserland en Finland zoals beschreven in De Standaard van 8 december jongstleden creëert aanwezigheid in Marrakesh nog geen verplichtingen ten aanzien van het pact. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Het pact moet immers nog per resolutie bekrachtigd worden door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 19 december, morgen. Er is dus nog een weg terug. Daarom dient de PVV-fractie twee moties in om de regering op te roepen de Nederlandse vertegenwoordiging bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op te dragen het GCM en het GCR niet te steunen.
Verder heeft Brazilië al aangegeven na 1 januari, als hun nieuwe regering is aangetreden, alsnog uit het pact te stappen. Ook in België wordt de discussie gevoerd om na de verkiezingen alsnog uit het pact te stappen en dit onderdeel te laten zijn van de regeringsonderhandelingen. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre dit voor Nederland mogelijk is en of daarmee ook deelname aan het pact via het EU-acquis kan worden opgezegd? Is de staatssecretaris bereid ook alsnog uit het pact te stappen als bijvoorbeeld blijkt dat er wel juridische gevolgen ontstaan. Graag een reactie.
Voorzitter. Laat één ding duidelijk zijn. We moeten absoluut niet deelnemen aan dit Marrakesh-zelfvernietigingspact. Tot zover mijn eerste termijn. Ik dien nu de moties in.
De voorzitter:
Door de leden Van Hattem, Aardema, Peter van Dijk, Faber-van de Klashorst, Ton van Kesteren, Kok, Van der Sluijs en Van Strien wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat op 19 december 2018 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te New York een resolutie voorligt ter bekrachtiging van het Global Compact on Migration;
roept de regering op de Nederlandse vertegenwoordiging bij de AVVN op te dragen niet in te stemmen met deze resolutie,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter G (35000-VI).
De voorzitter:
Door de leden Van Hattem, Aardema, Peter van Dijk, Faber-van de Klashorst, Niek Jan van Kesteren, Van der Sluijs en Van Strien wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat op 19 december 2018 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te New York een resolutie voorligt ter bekrachtiging van het Global Compact on Refugees,
roept de regering op de Nederlandse vertegenwoordiging bij de AVVN op te dragen niet in te stemmen met deze resolutie,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter H (35000-VI).
Dank u wel meneer Van Hattem. Ik geef het woord aan de heer Overbeek.
De heer Overbeek i (SP):
Voorzitter. In de jaren negentig steeg de migratie, wereldwijd en naar Europa, naar grote hoogte. Het einde van de Koude Oorlog, het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, de voortdurende oorlog in de Hoorn van Afrika, het taliban-regime in Afghanistan, de oorlogen in Joegoslavië, de crisis van vele staten in sub-Sahara Afrika, het Midden-Oosten en Zuid- en Midden-Amerika: al deze crises leidden tot grote stromen vluchtelingen en arbeidsmigranten, ook richting West-Europa.
Voor vluchtelingen bestond en bestaat een redelijk robuust internationaal juridisch regime, de Vluchtelingenconventie van Genève. Daarnaast was in de jaren negentig de reactie van de westerse landen er vooral een van bestrijding van illegale migratie door geheime internationale afspraken te maken: het zogenaamde Boedapest-proces in Europa en het vergelijkbare Puebla-proces in Amerika. Voor reguliere arbeidsmigratie was de neiging, geheel conform de neoliberale tijdgeest van de jaren negentig om de regulering daarvan vooral aan de markt over te laten, onder de hoede van de Wereldhandelsorganisatie GATS, het General Agreement on Trade in Services.
Rond het jaar 2000 schreef ik een aantal artikelen over de internationale migratie- en vluchtelingencrisis, waarin ik mij tegen deze beide trends keerde: tegen het ondemocratische karakter van de geheime intergouvernementele deals en tegen het neoliberale marktdenken over arbeidsmigratie. Ik constateerde dat mondiale migratie het best zou kunnen worden gereguleerd door dit op het niveau van de Verenigde Naties te brengen via een algemene raamovereenkomst waarin fundamentele principes zouden worden vastgelegd, die vervolgens in regionale verdragen tot concrete invulling zouden kunnen komen. Want migratie vindt toch in overwegende mate in regionale contexten plaats. Het VN-kader zou het voordeel bieden dat alle landen daarin op basis van gelijkwaardigheid vertegenwoordigd zijn.
Het een week geleden gesloten pact van Marrakesh heeft veel trekken van de raamovereenkomst zoals ik die indertijd voor ogen had. Dat is dus goed nieuws. Veel zal echter afhangen van de vraag hoe de concrete invulling wordt vormgegeven. Zet de regering primair in op bilaterale afspraken of ziet de regering ook mogelijkheden om bij voorbeeld afspraken tussen de Europese Unie en andere regionale organisaties zoals de Afrikaanse Unie te maken, zo vraag ik de staatssecretaris?
In de Tweede Kamer heeft de regering betoogd dat Nederland eigenlijk al voldoet aan alle doelstellingen in het pact en dat het pact vooral dienstig zal zijn om herkomstlanden van irreguliere migranten te kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Als dat de insteek van de regering zal zijn, dan voorspel ik weinig resultaat. Dergelijke onderhandelingen zullen alleen een resultaat opleveren als er voor beide partijen serieus iets te halen is. En aan Nederlandse kant is echt nog wel het een en ander te verbeteren.
Ik neem een voorbeeld bij de kop. In de Tweede Kamer is de staatssecretaris bijvoorbeeld gevraagd naar de vijfde doelstelling van het compact, waarin wordt gesproken over "enhancing legal pathways for migration". De vertaling hiervan is een probleem. Ik maak ervan "verbetering van de wettelijke mogelijkheden voor migratie"; iets dat ook in de eerder door de regering gepresenteerde integrale migratieagenda wordt aangestipt. De staatssecretaris stelde toen dat Nederland al een goed systeem van tewerkstellingsvergunningen heeft voor werknemers van buiten de EU.
Wel, op die uitspraak valt naar de mening van onze fractie het nodige af te dingen. Het belangrijkste bezwaar is dat zo'n tewerkstellingsvergunning door de werkgever wordt aangevraagd en jaarlijks moet worden vernieuwd. Pas na vijf jaar kan de werknemer een werkvergunning voor onbepaalde tijd krijgen en is hij of zij vrij om van werkgever te veranderen. De werknemer is daarom gedurende vijf jaar volledig afhankelijk van zijn of haar werkgever. Dat gaat vaak goed, er zijn gelukkig ontzettend veel fatsoenlijke en goedwillende werkgevers. Maar het gaat in een aantal gevallen ook fout. Werknemers worden gedwongen om zelf de kosten van een verlengingsprocedure te betalen. Ze krijgen gedurende de looptijd van hun traject geen tijdige verlenging waardoor ze gedwongen worden enige tijd illegaal door te werken. Werknemers die nominaal het betreffende cao-loon ontvangen worden gedwongen een deel daarvan aan de werkgever af te staan, zogenaamd om een lening af te lossen die ze nooit hebben afgesloten. En ze worden in hun laatste jaar ontslagen en vervangen door een volgend slachtoffer. Graag vernemen wij de visie van de staatssecretaris hierop. Herkent hij deze problemen?
De desbetreffende werknemers beheersen de Nederlandse taal vaak onvoldoende om de documenten die ze krijgen voorgelegd of de correspondentie die ze van het UWV ontvangen goed te begrijpen. Vaak hebben ze ook geen idee hoe ze zich tegen het misbruik door de werkgever zouden kunnen verweren, bang als ze zijn dan hun werk te verliezen en het land te moeten verlaten. Kan de staatssecretaris de Kamer informeren over de maatregelen die de regering heeft genomen om dit misbruik tegen te gaan? Welke opties zijn er om het bestaande systeem zo te hervormen dat werknemers niet langer aan de luimen van kwaadwillende werkgevers zijn overgeleverd? Waar kunnen werknemers terecht als ze met dit soort misbruik te maken hebben?
Wij realiseren ons dat dit een zaak is die vooral ook het ministerie van Sociale Zaken aangaat en dat een omvattend antwoord nu wellicht niet mogelijk is. Daarom vraagt de SP-fractie via de staatssecretaris aan het kabinet om over de onderhavige problematiek voor 1 maart 2019 een brief aan de Kamer te doen toekomen, die in dit huis in een gecombineerde vergadering van de commissies Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Immigratie en Asiel / JBZ-Raad besproken kan worden.
Een volgend punt van zorg betreft het door de staatssecretaris gevoerde beleid ten aanzien van minderjarigen die betrokken zijn bij asielverlenings- en uitzettingsprocedures. Onlangs publiceerde een aantal onderzoekers van de Universiteit Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam een nota over de schade voor de fysieke, emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen die wordt veroorzaakt door de dreiging van uitzetting na een langdurig verblijf in Nederland. Heeft de staatsecretaris kennisgenomen van deze nota? Is de staatssecretaris met ons van mening dat de bevindingen in deze nota reden tot zorg zijn?
Deze nota roept bij ons de gedachte op dat de behandeling van deze minderjarigen op gespannen voet staat met de Nederlandse verplichtingen onder het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Artikel 3, lid 1, van dat verdrag luidt als volgt: "Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging." In het Global Compact on Migration, het Marrakesh-pact, wordt dit principe overgenomen onder verwijzing naar het internationaal gangbare begrip "best interests of the child"; wellicht te vertalen als "het meest in het belang van het kind".
Voor de leden van de SP-fractie leidt dit alles tot de volgende vragen aan de staatssecretaris. Hoe worden door het ministerie en de IND in deze zaken de belangen van die kinderen gedefinieerd, met andere woorden wat is in dit geval "het meest in het belang van het kind"? Hoe wordt in deze zaken dit uitgangspunt veiliggesteld? Deels heeft de staatssecretaris deze vragen beantwoord in de brief die wij gisteravond ontvingen, maar als gevolg van de tijdsdruk bleven ook vele vragen onbeantwoord. Kan de staatssecretaris toezeggen dat deze Kamer die antwoorden alsnog krijgt, als het even kan rond de tijd dat de Kamer terugkeert van reces? Is het asielrecht, zo vraag ik vervolgens, niet een te beperkt kader om de belangen van het kind volledig tot hun recht te kunnen laten komen? Klopt onze indruk dat de kwestie van de kinderrechten ook op andere beleidsterreinen een rol speelt? In welke mate vindt er binnen de regering afstemming plaats tussen de departementen die op enigerlei manier te maken hebben met de naleving van het IVRK? Ik denk daarbij naast het ministerie van Justitie en Veiligheid op de terreinen van familierecht en asielrecht, met name ook aan het ministerie van VWS wat betreft de jeugdzorg. Hoe wordt door de regering de onzes inziens noodzakelijke regiefunctie met betrekking tot naleving van het IVRK ingevuld?
Voorzitter, mijn fractie is benieuwd naar de antwoorden en overweegt om na het kerstreces de vaste commissies voor VWS en voor I&A voor te stellen om over deze problematiek een aantal deskundigen te horen.
Dan wil ik nog een heel concreet en urgent punt aan de orde stellen. Meer dan 16.000 vluchtelingen gaan op het ogenblik op de Griekse eilanden hun vierde winter tegemoet. Zij bevinden zich in een uitzichtloze situatie. De EU-lidstaten zijn al hun beloften nog steeds niet nagekomen. In een petitie —gisteren was de stand 44.000 handtekeningen — wordt de Nederlandse regering opgeroepen om het voorbeeld van Portugal te volgen en in afwachting van een meer definitieve oplossing 1.000 vluchtelingen naar Nederland te halen om hier hun asielverzoek te behandelen.
Twee vragen aan de staatssecretaris: wil de staatssecretaris toezeggen om in navolging van Portugal 1.000 vluchtelingen van de Griekse eilanden naar Nederland te halen en wil de staatssecretaris toezeggen om in Europees verband een nieuw initiatief te nemen ter oplossing van dit heel specifieke en voor heel Europa beschamende probleem, en daarover binnen twee maanden aan de Kamer verslag uit te brengen?
De heer Van Hattem i (PVV):
Hoor ik de SP nu pleiten om nog meer asielzoekers, gelukszoekers naar Nederland te halen — terwijl Nederlandse gezinnen al ongelofelijk moeilijk kunnen rondkomen en al met heel veel kosten en lasten worden geconfronteerd — en de wachtlijsten voor huurwoningen nog langer te maken? Pleit de SP daar nu weer voor?
De heer Overbeek (SP):
De SP constateert dat de Nederlandse regering in Europees verband verplichtingen is aangegaan om een bestaande noodsituatie op de Griekse eilanden op te lossen. Die beloften met betrekking tot het oplossen van de noodsituatie worden tot nu toe niet nagekomen. Het enige waar de SP voor pleit is: eer maakt schuld, we moeten alsnog die belofte nakomen. Die 16.000 mensen die op de Griekse eilanden onder mensonterende omstandigheden hun vierde winter ingaan, hebben het recht om op een fatsoenlijke manier uit die ellende gehaald te worden. Dat is het standpunt van de SP.
De heer Van Hattem (PVV):
Dus ik kan concluderen dat de SP zegt: we willen zeker 1.000 extra asieleisers naar Nederland halen ...
De heer Overbeek (SP):
Hij noemt het asieleisers en u noemt het gelukszoekers, ik noem het vluchtelingen. Ze zitten al vier jaar lang te wachten totdat de Europese Unie haar woorden waarmaakt en de mensen aan een serieuze asielprocedure onderwerpt om te kijken of ze inderdaad voor een status in aanmerking komen. Dat is waar ik voor pleit. En u kunt daar ...
De voorzitter:
Meneer Overbeek, graag via de voorzitter. En ik wou de heer Van Hattem graag ook uit laten spreken. Maar maakt u uw zin maar even af.
De heer Overbeek (SP):
Dan wacht ik even tot de heer Van Hattem klaar is met spreken, want anders ben ik de draad van mijn betoog kwijt.
De voorzitter:
Hij was nog niet klaar met spreken.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik moet toch concluderen dat personen die illegaal vanuit Turkije naar Griekenland zijn overgestoken om asiel af te dwingen, te eisen in de Europese Unie, terwijl ze in Turkije al in een veilig land waren, van de SP, van de Socialistische Partij, naar Nederland moeten worden gehaald, terwijl genoeg Nederlandse gezinnen al in grote ellende zitten en jarenlang op wachtlijsten moeten staan. En dan moeten er dus nog aan 1.000 van zulke asieleisers extra sociale huurwoningen worden toegewezen! Dat is waar de SP voor pleit. U laat uw eigen Nederlandse mensen, eigen mensen die op wachtlijsten staan voor sociale huurwoningen, letterlijk in de kou staan. Dat is wat de SP hier doet.
De heer Overbeek (SP):
Ik constateer dat de heer Van Hattem een debat dat we hier de afgelopen tijd al een paar keer gevoerd hebben, probeert te herhalen. Ik stel een heel beperkt maar schrijnend punt aan de orde. Verplichtingen die wij als Nederland en als Europese Unie zijn aangegaan, worden niet nagekomen. Mensen zitten in de modder op de Griekse eilanden. Ze zijn niet illegaal overgestoken, ze zijn overgestoken op zoek naar bescherming. Op die bescherming hebben ze ook recht van de Europese Unie. Over de kwestie van het tekort aan sociale huurwoningen hebben we vaak genoeg gedebatteerd. Als u zegt "wij vinden dat alle maatregelen moeten worden getroffen om de voorraad sociale huurwoningen te vergroten in dit land", vindt u ons aan uw zijde. Maar waar we niet aan mee willen doen is de ene groep huurwoningzoekers opzetten tegen de andere groep woningzoekers. Dat is een lijn die de SP niet wil volgen.
Voorzitter, ik zet mijn betoog voort. Het mondiale probleem van de irreguliere en reguliere migratie is complex, ook in de context van de relatie tussen Europa en Afrika. In het licht van de enorme inkomenskloof — nu is dat één op elf en die kloof groeit nog steeds — en in het licht van de enorme demografische kloof met bevolkingskrimp of stagnatie in Europa en zeer snelle bevolkingsgroei in Afrika zal de migratiedruk de komende decennia zeer hoog blijven. Of wij dat nou leuk vinden of niet, of wij daarvoor onze ogen willen sluiten of niet, de realiteit gebiedt ons in te zien dat dit grote maatschappelijke probleem bestaat en voorlopig zal blijven bestaan. Serieus en effectief aanpakken van de grondoorzaken — armoede, maatschappelijke ontwrichting, gewapende conflicten — is noodzakelijk, maar is tegelijk een zaak van lange adem. De migratiedruk zal aanvankelijk alleen maar verder toenemen. Alle onderzoek over ontwikkelingsprocessen laat zien dat in eerste instantie een succesvolle ontwikkeling tot grotere mobiliteit en grotere migratiebeweging leidt.
Ondertussen heeft Europa de mogelijkheden voor legale migratie anders dan via asiel vrijwel geheel afgesloten. Dit heeft allerlei consequenties. Aspirant-migranten melden zich aan als asielzoeker — we hebben de heer Van Hattem hierover gehoord — ook als ze volgens de normen van het VN-Vluchtelingenverdrag geen recht hebben op asiel, waardoor het asielsysteem hopeloos verstopt raakt. Na afwijzing blijven de meeste van deze mensen in Europa achter, waar ze als illegale arbeidsmigrant aan de slag gaan. Uiteraard zijn schattingen van deze aantallen buitengewoon onbetrouwbaar en moeilijk te maken, maar een ruwe schatting laat zien dat er ten minste 2 tot 4 miljoen mensen in Europa verkeren die in deze categorie vallen. De mensensmokkelaars profiteren hier enorm van, en elk nieuw obstakel zal vooral de prijs omhoogstuwen en migranten nog meer blootstellen aan diverse vormen van moderne schuldslavernij. Autoriteiten in Noord-Afrika en de Sahel zijn veelal zelf betrokken bij deze smokkelindustrie of doen tegen betaling een oogje dicht. Regeringen in sub-Sahara Afrika hebben ook belang bij het voortbestaan van de illegale migratie. Het zorgt voor deviezeninkomsten dankzij het geld dat migranten naar hun familie sturen, en een sociale veiligheidsklep, omdat de sterkste en meest initiatiefrijke jonge mannen vertrekken. Daarom werken de regeringen veelal ook niet mee aan terugkeer van illegale migranten, afgewezen asielzoekers en anderen die geen geldige verblijfsstatus hebben.
Het Marrakeshpact biedt wellicht mogelijkheden om met regeringen in sub-Sahara Afrika afspraken te maken die deze vicieuze cirkel kunnen doorbreken. Zoals ik eerder zei geloof ik niet dat dit zal lukken als het overleg eenrichtingsverkeer is. Die lijn proef ik toch in alle beantwoording van de staatssecretaris, ook in de brief die we gisteravond kregen. De betreffende regeringen zullen geen reden hebben om de bestaande situatie wezenlijk te veranderen tenzij Europa ook echt wat te bieden heeft dat verder gaat dan het huidige beleid, dat toch vooral neerkomt op het tegengaan van niet-reguliere migratie. Kan de staatssecretaris ons meenemen in zijn gedachten hierover? Welke kant moet het volgens hem op hiermee?
Voorzitter, ik rond af. Migratie is van alle tijden. Als dat niet zo was zaten we met z'n allen nog altijd op een kluitje ergens in Oost-Afrika. Maar we leven tegenwoordig in een wereld van natiestaten, die gekenmerkt worden door enorme verschillen in termen van welvaart en bevolkingsdynamiek. De migratieprocessen die zich ongetwijfeld ook in de toekomst zullen voordoen zullen dus vaak pijn doen. Het is hoopgevend dat het in VN-verband is gelukt om vrijwel alle landen op één lijn te brengen bij het tekenen van het Marrakeshpact, maar de praktijk zal moeten uitwijzen of die belofte waargemaakt wordt. Welke invulling gaan regeringen hieraan geven?
Voorzitter, de leden van de SP-fractie kijken met gepaste spanning uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Overbeek. Ik geef het woord aan mevrouw Strik.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik voer hier ook mede het woord namens de PvdA-fractie.
Voorzitter. De donkere dagen voor kerst vormen een goede achtergrond voor een bespreking van het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van mensen die op zoek zijn naar bescherming. Maar er zijn ook meer concrete aanleidingen om de begroting aan te grijpen voor een discussie met de staatssecretaris. Ik ga in mijn betoog met name in op twee onderwerpen: de aangekondigde inperking van de rechtsbijstand in de algemene asielprocedure en de Venezolaanse burgers die een veilig heenkomen zoeken in de landen van ons Koninkrijk.
Op 16 november stuurde de staatssecretaris de Tweede Kamer een brief over de stand van zaken in het kader van het Programma Flexibilisering Asielketen. Hoewel deze brief ten aanzien van het voornemen om de rechtsbijstand aan asielzoekers in te perken verwijst naar een wetswijziging, heeft mijn fractie vernomen dat dit uitsluitend via een AMvB zal worden geregeld. Mijn eerste vraag is ook of dat juist is. Voor ons vormt het gebruik van de snelle en lichte procedure voor zo'n ingrijpende maatregel aanleiding om op dit moment met de staatssecretaris van gedachten te wisselen over de redenen en mogelijke effecten van dit voorstel. De basis van de voorgenomen maatregel om de rechtsbijstand voor een deel af te schaffen vinden we in het coalitieakkoord. Ik citeer: "Rechtsbijstand wordt in lijn met de EU-regelgeving na een voornemen tot afwijzing van een asielaanvraag verstrekt, mede ter ontlasting van de justitiële keten. Hierdoor komt capaciteit bij de IND vrij die elders wordt ingezet."
Voorzitter. Nederland kent een in Europees verband ongekend korte asielprocedure, die in beginsel in acht werkdagen tot een beslissing over een asielverzoek leidt. Dat is ultrakort voor juridisch complexe zaken — ook een term die de staatssecretaris gebruikt voor asielverzoeken — waarin een asielzoeker centraal staat die net is gearriveerd in Nederland, hier geen netwerk heeft, de taal en cultuur niet kent en vaak vanuit de ervaringen in eigen land een zeker wantrouwen jegens de overheid en trauma's met zich meedraagt. Al met al niet een ideale communicatiebasis voor een procedure van ruim een week. Misschien nog belangrijker is dat de asielzoeker niet weet welke informatie voor de IND het meest relevant is voor het nemen van een beslissing.
Om al deze redenen slaagde de IND er tot 2010 bij slechts een klein percentage in om een beslissing te nemen in de aanmeldcentrumprocedure, die destijds bestond uit vier werkdagen. In dat jaar besloot de regering om de tijdsduur van de AC-procedure te verdubbelen, met als uitgangspunt dat een eerste beslissing in de regel voortaan binnen acht dagen zou worden genomen. Om zo'n snelle procedure haalbaar en bovendien zorgvuldiger te maken, werd besloten om de advocatuur ruimer in te zetten, ook voorafgaand aan de procedure. Daarom verleent de advocatuur op dit moment in drie fases rechtsbijstand. De eerste fase bestaat uit de voorbereiding op de procedure, waarbij de advocaat ook al identificeert of de asielzoeker wel geschikt is voor de AA en of nadere documentatie of onderzoek nodig is. De tweede fase vormt de nabespreking van de verslagen van de gehoren, waarbij een advocaat eraan bijdraagt dat belangrijke leemten worden opgevuld en mogelijke inconsistenties worden opgehelderd. Op basis daarvan neemt de IND een conceptbeslissing in de vorm van een zogeheten voornemen. De derde fase voor de advocatuur bestaat uit het opstellen van een zienswijze, waarin men met argumenten reageert op dat voornemen. Deze fase is cruciaal, omdat ze de bezwaarfase vervangt die in het overige bestuursrecht wel wordt toegepast.
Volgens het coalitieakkoord gaat de regering ervan uit dat het afschaffen van de eerste twee fasen de justitiële keten zal ontlasten en dat het ten goede komt aan de IND-capaciteit. Deze summiere motivatie vraagt om een uitleg. Wordt hiermee op de ontlasting van de advocatuur gedoeld, of ook op die van de IND? En waarop baseert de coalitie deze aanname? De advocatuur zal minder kunnen bijdragen aan het benodigde kwaliteitsniveau van de beslissing over het verzoek, en de inzet, die pas begint bij het voornemen, kan niet de voorgaande fases compenseren, want de basis waarop de beslissing genomen is, valt hier niet meer aan te vullen of te corrigeren. Dat stadium is dan voorbij. Bovendien krijgt een advocaat in de derde fase zeer waarschijnlijk niet méér tijd tot zijn beschikking. Anders wordt de achtdagenprocedure immers niet meer gehaald. Een relevante zienswijze vergt een uitgebreid gesprek met de asielzoeker en het doornemen van de verslagen van de gehoren. De advocatuur zou in de derde fase dus veel meer tijd moeten investeren zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Dat zou ik geen ontlasting willen noemen.
Het is niet ondenkbaar dat ook de IND zelf veel meer tijd kwijt zal zijn aan nadere uitleg aan de asielzoeker, of dat hij te veel kennis veronderstelt bij de asielzoeker en daardoor fouten maakt. Ook gaat het coalitieakkoord er kennelijk van uit dat de afschaffing geen enkele negatieve consequentie heeft voor het vervolgtraject, en die heeft het wel, niet alleen naar mijn verwachting, maar naar die van veel actoren in de keten. De inzet van de rechtsbijstand was immers terecht gebaseerd op het inzicht dat deze leidt tot een betere kwaliteit van de beslissing, wat het aantal beroepsprocedures kan beperken. Als dat voordeel wegvalt, zullen IND en rechterlijke macht veel meer capaciteit kwijt zijn aan de beroepsprocedures, en ook aan rechtsbijstand en tolken. Ook zal een asielprocedure die gebaseerd is op onvolledige informatie vaker gevolgd worden door een herhaald asielverzoek. Kan de staatssecretaris daarom nader toelichten op basis van welke aannames wordt uitgegaan van meer IND-capaciteit die vrijkomt als op de rechtsbijstand in de asielprocedure wordt bezuinigd? Is het hiervoor niet van groot belang dat hij daartoe eerst een x-aantal uitvoeringstoetsen uitvoert voordat een dergelijke ingrijpende maatregel wordt ingevoerd? Is het juist dat deze behoefte aan nader onderzoek vooraf ook leeft binnen de IND-keten zelf? Is het juist dat geen enkele ketenpartner voorstander is van deze afspraak in het coalitieakkoord?
In de evaluatie van de nieuwe AA-procedure die het WODC in 2014 heeft uitgevoerd — voor de transparantie: ik heb daar destijds aan meegewerkt — bevestigen veel ketenpartners in interviews dat die eerste twee fasen van de rechtsbijstand de procedure daadwerkelijk zorgvuldiger hebben gemaakt. Hoe gaat de staatssecretaris waarborgen dat de zorgvuldigheid niet wordt aangetast bij het afschaffen ervan?
Voorzitter. Het coalitieakkoord verwijst ook naar de Europese wetgeving. Het kabinet wil daarmee in de pas lopen, maar is dat een doel op zichzelf? Feit is dat de Nederlandse procedure nog steeds sneller is dan elders. Hoe sneller een beslissing wordt genomen die standhoudt voor de rechter, hoe minder opvangkosten er hoeven te worden gemaakt. Wil het kabinet echt deze win-winsituatie voor zowel de asielzoeker als de capaciteit van de regering, opgeven ten faveure van Europese harmonisatie? Tot nu toe heeft Nederland zijn rechtsbijstandsmodel actief gepromoot binnen de EU als onlosmakelijk onderdeel van de snelle asielprocedure. Dat is succesvol gebleken in Zwitserland. Dat is weliswaar geen EU-lidstaat, maar toch een land in Europa. Daar is het model een-op-een overgenomen. De rechtsbijstand was voor hen geen vanzelfsprekendheid, maar de onmisbaarheid ervan werd onderkend en het is dus ook overgenomen. Groot was dan ook de verbazing toen ik het afgelopen jaar aan Zwitserse experts vertelde over het politieke besluit om nu juist dit onderdeel in Nederland te gaan afschaffen. Zij voelden zich een beetje bekocht.
Het Nederlandse AA-model vormt dus een geliefd exportproduct en voor veel meer lidstaten geldt inmiddels dat zij in een vroegtijdig stadium rechtshulp inschakelen om een snelle en zorgvuldige procedure te bewerkstelligen. Het klopt dat de richtlijn er niet toe verplicht, maar in het voorstel van de Commissie voor de procedureverordening gaf zij daartoe wel een aanzet. Nederland heeft de Commissie hierbij echter niet ondersteund. Het is nogal makkelijk om je dan vervolgens te verschuilen achter EU-wetgeving alsof je er zelf helemaal buiten staat. Feit blijft dat lidstaten ook na de aanneming van de procedureverordening de mogelijkheid behouden om rechtsbijstand in een vroeg stadium van de asielprocedure in te zetten. Met zo'n ultrakorte procedure als wij hebben, is daar ook alle reden toe.
Voorzitter. Dan nog maar eens een keer: waarom niet eerst een ex-ante-uitvoeringstoets ter voorkoming van onnodige schade en wellicht juist ter voorkoming van meer verlies aan capaciteit en snelheid? De IND worstelt nu al hevig met tekorten. De wachttijd voordat asielaanvragen in behandeling worden genomen, bedraagt nu al 43 weken en het afgelopen jaar is al meer dan 1 miljoen euro aan dwangsommen uitbetaald vanwege niet-tijdig beslissen. Duizenden claims moeten nog worden behandeld, dus dat bedrag gaat nog verder oplopen. Als de staatssecretaris de doorlooptijden serieus wil verkorten, is het dan niet spelen met vuur om een politieke afspraak onverwijld te gaan uitvoeren terwijl de ketenpartners wijzen op de mogelijke averechtse effecten?
De staatssecretaris heeft de commissie-Van Zwol ingesteld om aanbevelingen te doen over de inrichting en duur van verblijfsrechtelijke procedures, ook herhaalde procedures. Moeten wij haar conclusies niet afwachten voordat wij rigoureus gaan snijden in de rechtsbijstand? De commissie zou ook een onderzoek naar de effecten van dit kabinetsvoornemen kunnen verrichten binnen dat bredere kader van die doorlooptijden. Het zou dus kunnen worden meegegeven aan de commissie-Van Zwol. Daarmee verkrijgen wij tenminste een onderbouwde en integrale benadering en het debat over het asielbeleid heeft juist zo'n behoefte aan die rationele benadering en minder aan een politiek gemotiveerde dadendrang. Dus graag een reactie. Is de staatssecretaris bereid tot zo'n integrale aanpak?
Voorzitter. Dan de Venezolaanse vluchtelingen. Onze fracties, de fracties van GroenLinks en de PvdA, vragen graag aandacht voor de Venezolaanse burgers die bescherming zoeken in het Koninkrijk. Al ruim drie miljoen mensen hebben Venezuela verlaten omdat er nauwelijks meer aan voedsel en medische zorg is te komen in dat land. UNHCR verzoekt daarom ontvangstlanden om op dit moment niemand meer terug te sturen naar dat land. Een land als Colombia vangt al een derde van hen genereus op en een klein aantal van die drie miljoen bereikt ook Aruba en Curaçao.
De rapporten van mensenrechtenorganisaties zijn alarmerend over de behandeling die zij daar krijgen. Vaak is er geen toegang tot een asielprocedure alleen al bijvoorbeeld doordat ze dit niet meteen bij aankomst hebben gemeld. Ze worden wel automatisch in detentie genomen in mensonwaardige omstandigheden. Dit geldt ook voor kwetsbare asielzoekers en ook voor minderjarige asielzoekers, ook als ze onbegeleid zijn. Weet de staatssecretaris dit en erkent hij dit? Ook het Committee against Torture veroordeelt in zijn concluding observations over Nederland van deze maand deze praktijken scherp. Het noemt het "appaling living conditions", de mensen zijn "subjected to ill treatment" en geven aan dat zij geen zorgvuldige procedure krijgen. Een scherpe veroordeling dus met tal van concrete aanbevelingen om de situatie substantieel te verbeteren. Het comité richt zich tot de state party en dat betekent dat, doordat de Koninkrijksregering wordt aangesproken, ook Nederland hierbij wordt aangesproken.
Het is duidelijk dat Curaçao en Aruba de nodige voorzieningen en procedures niet aanbieden. Waarschijnlijk ontbreekt hen daartoe ook de benodigde capaciteit en kennis. Uiteraard wordt dan ook naar het grootste land van het Koninkrijk gekeken en dan valt op dat Nederland tot nu toe alleen heeft bemiddeld bij de terugkeer naar Venezuela en geld beschikbaar stelt voor nog meer detentiecapaciteit. Dat is niet bepaald het eerste waar mijn fractie aan denkt als het gaat om die bevindingen in die rapportages en de aanbevelingen van het Committee against Torture; daar gaat het juist om migranten ondersteuning, een fatsoenlijke opvang en een zorgvuldige asielprocedure te bieden. Automatische detentie van asielzoekers is in strijd met artikel 5 EVRM, laat staan in deze gebrekkige omstandigheden.
Waarom biedt Nederland nu niet meer ondersteuning voor opvangcentra en voor statusdeterminatie? Dat zou kunnen door het beschikbaar stellen van een combinatie van budget en inhoudelijke kennis. Erkent de staatssecretaris dat artikel 43 van het Statuut een waarborgfunctie bevat voor de naleving van mensenrechtenverdragen? Erkent hij dat hier in elk geval het EVRM, maar ook het antifolterverdrag in het geding zijn? Leeft er wel een gevoel van urgentie bij de regering als het gaat om deze nood overzee en de verantwoordelijkheid die Nederland hierbij heeft? Zou de regering kunnen ingaan op de aanbeveling van het CAT? Gaat zij daar op korte termijn uitvoering aan geven? Zou de staatssecretaris daarbij ook kunnen ingaan op de herhaalde aanbeveling van het CAT om het optioneel protocol van het CAT ook geldigheid te laten hebben op het grondgebied van het hele Koninkrijk zodat de omstandigheden overzee kunnen worden onderworpen aan onafhankelijk toezicht? Graag een reactie.
Tot slot, voorzitter. Mijn fractie sluit zich graag aan bij het pleidooi van de heer Overbeek om de situatie van de vluchtelingen op de Griekse eilanden aanzienlijk te verbeteren en dan echt op korte termijn. De situatie waarin de vluchtelingen zich bevinden en waarin zij compleet vastzitten, is natuurlijk het gevolg van de EU-Turkijedeal. Een aantal van de vluchtelingen heeft tevergeefs aangeklopt bij het Hof van Justitie, omdat het Hof zei dat dit een aangelegenheid van de regeringsleiders en Turkije is. Dat roept bij mijn fractie wel de vraag op hoe het dan zit met de verantwoordelijkheid van onder andere Nederland dat deze verklaring ook heeft medeondertekend. Vanuit die zorg wacht ik met veel belangstelling op het antwoord van de staatssecretaris.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan de heer Diederik van Dijk.
De heer Diederik van Dijk i (SGP):
Voorzitter. Ik heb een overzichtelijke bijdrage. Ik wil me graag focussen op het traject, het bestuurlijke en politieke proces, rond het pact van Marrakesh. Het pact van Marrakesh is een zompig verdrag. Je loopt er zomaar in vast en je kunt er moeilijk mee uit de voeten voor een evenwichtig en rechtvaardig migratiebeleid. Heel kort: de schaduwzijden van migratie worden onvoldoende belicht, het pact is overmatig gericht op het onderstrepen van de rechten van migranten, en de inzet om ervoor te zorgen dat staten de verplichting nakomen om hun onderdanen daadwerkelijk terug te nemen, is te mager. Ik verwijs voor het overige naar de inbreng van mijn SGP-collega’s in de Tweede Kamer voor een nadere uitleg van onze politieke opvattingen over dit pact.
Gedane zaken nemen geen keer. De regering heeft het pact inmiddels onderschreven, al leek het er even op dat de PVV nog een geitenpaadje had ontdekt. Wij horen straks wel de reactie van de staatssecretaris daarop.
Ik denk wel dat er een aantal lessen zijn te trekken uit het gelopen traject en dat juist de Eerste Kamer daar ook de vinger bij zou moeten leggen. Het zal onbetwist zijn dat aan internationale verklaringen en afspraken hoge eisen mogen worden gesteld wat betreft rechten en verplichtingen van deelnemende landen.
Over die rechten en verplichtingen mag geen ruis kunnen ontstaan, zeker niet op precaire terreinen zoals asiel en migratie, temeer omdat van internationale verklaringen onmiskenbaar een normerende werking uitgaat in het internationale recht. Deze ruis is echter in royale en in ergerlijke mate ontstaan. Elk land lijkt inmiddels zijn eigen interpretatie aan het pact te geven. Ik refereer ook even aan de recente woorden van mevrouw Merkel. Hoe waardeert de staatssecretaris die uitlatingen?
Bovendien bevordert deze ontstane ruis de verkoop van gele hesjes.
Voorzitter. Het publieke en politieke debat inzake het migratiepact van Marrakesh heeft een dieperliggende discussie blootgelegd over de doorwerking van verscheidene soorten internationaalrechtelijke rechtsbronnen en internationale afspraken, waaronder verdragen, pacten, gewoonterecht en besluiten van internationale organisaties, binnen onze nationale rechtsorde.
Deze discussie moet beslecht worden en dat vergt ook enig leiderschap van ons kabinet. De doorwerking van internationale afspraken in onze rechtsorde is immers geen bijzaak, maar uiterst wezenlijk! Hoe gaat het kabinet dit aanpakken en ook helderheid scheppen voor de toekomst?
Daarnaast zijn ook over de informatie-uitwisseling en afstemming tussen de betrokken departementen onderling, en tussen de betrokken departementen en ons parlement, de nodige vragen gerezen. Bijvoorbeeld in het licht van de aanvankelijke betrokkenheid van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de uiteindelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die we nu in ons midden mogen hebben. Dit moet anders en beter. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij dat wil bevorderen.
En is het niet denkbaar dat een denktank — we hebben er nogal wat — ons daarbij zou kunnen helpen? Zou het niet wijs zijn om bijvoorbeeld de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) te vragen om een advies waarin deze aangeeft hoe die verschillende internationaalrechtelijke rechtsbronnen en internationale afspraken hun doorwerking hebben in de nationale rechtsorde, en hoe de afstemming tussen betrokken departementen en het parlement inzake de totstandkoming, ratificatie en implementatie van internationaalrechtelijke rechtsbronnen en internationale afspraken optimaal kan worden vormgegeven? Is de staatssecretaris bereid om dit mee te nemen naar het kabinet?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de beraadslaging en schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken in afwachting van de minister van Economische Zaken en Klimaat.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor het jaar 2019) (35004).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35004, Vaststelling tarieven 2019 voor opslag duurzame energie. Ik heet de minister van Economische Zaken en Klimaat van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Aardema.
De heer Aardema i (PVV):
Voorzitter. Net als eind vorig jaar sta ik hier weer namens heel veel Nederlanders die straks weer fors extra moeten betalen voor hun energierekening. Wederom moet op de laatste vergaderdag van het jaar het verhoogde ODE-tarief er nog even worden doorgejast. De duimschroeven worden per jaar strakker aangedraaid.
Naast energiebelasting en btw betalen afnemers ODE, oftewel opslag duurzame energie. Het gaat over belastingheffing op energie om de subsidiepot voor duurzame energie te kunnen vullen, beter gezegd windmolentaks. De financiële opbrengst uit de ODE wordt gebruikt voor de subsidiëring van duurzame energie, onrendabele duurzame energie welteverstaan. Daarom moet er subsidie bij, tientallen miljarden in de komende jaren. In dit geval is subsidiëren een ander woord voor: de burger uitknijpen voor deze peperdure hobby. De minister heeft in zijn memorie van antwoord op onze vragen ook gewoon toegegeven dat de Nederlandse bijdrage verwaarloosbaar is, maar het gaat om het idee. We zijn verplichtingen aangegaan. Het moet. We moeten het goede voorbeeld geven, enzovoort.
Volgend jaar gaat het gemiddeld huishouden zo'n €68 extra toeslag betalen voor duurzame energie, bovenop de €90 van vorig jaar. En daar blijft het niet bij. De windmolentaks, deze ODE, zal steeds verder oplopen, naar honderden euro's per gezin over enkele jaren. De energierekening gaat volgend jaar met ongeveer €360 gemiddeld omhoog. En daar zijn de resultaten van de Poolse top nog niet in verrekend. Want als je afspreekt dat voor alle landen dezelfde regels gaan gelden maar dat rijke landen de arme zullen helpen, dan komt de rekening daarvan ook bij ons.
Binnenkort komen de voorstellen van de klimaattafels. Ook daar zullen pittige prijskaartjes aan hangen. Het moet betaald worden door de burgers en ondernemers van dit land.
Voorzitter. Met de komende stijging van het ODE-tarief zijn weer de burgers de klos. Ook mensen met een minimumloon, AOW of klein, niet-geïndexeerd pensioentje moeten gewoon meebetalen, of ze kunnen of niet. Heeft de minister enig zicht op de gevolgen van de stijgende energierekening? Kan de minister zich voorstellen dat velen dit gewoon niet kunnen opbrengen? Hoeveel mensen krijgen hierdoor betalingsachterstanden? Op dit moment hebben al meer dan 150.000 mensen een betalingsachterstand. Dat zal verschillende oorzaken hebben, maar de belangrijkste is toch wel dat de energiekosten de pan uit rijzen. Heeft minister hier een beeld van en wat gaat hij hieraan doen? Hoever wil deze minister de energierekening nog laten oplopen? Tot veel burgers kennelijk letterlijk in de kou of in het donker zitten?
Uit de beantwoording op onze schriftelijke vragen blijkt ook duidelijk dat dit kabinet gewoon doorgaat met de verhoging van ODE omdat ze daarmee de subsidiepot willen blijven vullen. Koste wat het kost wil men doorgaan met deze miljardenslurpende onzin, terwijl de doelen niet bereikt worden, ondanks dat het mondiaal maar een druppel op een gloeiende plaat is. Wie denkt dat de mens het klimaat kan beïnvloeden lijdt aan een ernstige vorm van grootheidswaanzin. Dit kabinet wil, ondanks de zeer geringe bijdrage, gewoon doorzetten. Wat er in de rest van de wereld ook gebeurt, wij blijven het beste jongetje van de klas, of beter gezegd gekke Henkie. Met dit kabinet staat ons nog heel wat te wachten: nog meer windmolens, nog meer geld kwijt om dit te betalen, nog meer geld kwijt aan biomassa, terwijl iedereen weet dat dit meer CO2 uitstoot dan kolen.
Vorig jaar heb ik opgemerkt dat de lastenverhouding tussen de burger en het bedrijfsleven helemaal scheef lag. Ondanks uw dappere pogingen om het bedrijfsleven te dwingen zijn uitstoot te beperken, betalen ze per saldo veel minder voor energie. Bovendien zal de rekening toch bij de burger komen te liggen. De Partij voor de Vrijheid wil dat het kabinet stopt met deze klimaatwaanzin. De subsidie naar nul betekent ook de ODE naar nul. Het klimaat gaat zijn eigen gang. Daar moeten wij niet miljarden tegenaan smijten om onze kleinkinderen later te laten concluderen dat het niets geholpen heeft, dat ze voor niets in de kou hebben gezeten, dat we geen geld meer hadden voor fatsoenlijke zorg en onderwijs.
Ik dien dan ook namens onze fractie een motie in om het ODE-tarief naar nul terug te brengen.
De voorzitter:
Door de leden Aardema, Dercksen, Peter van Dijk, Faber-van de Klashorst, Van Hattem, Ton van Kesteren, Kok, Van der Sluijs en Van Strien wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat dit wetsvoorstel samenhangt met het totaalpakket aan klimaatmaatregelen zoals besproken aan de klimaattafels, de uitwerking van de Klimaatwet en aansluitende wetten en regelingen, en een forse financiële bijdrage vraagt van de Nederlandse samenleving;
verzoekt de regering om bij het vaststellen van de tarieven ODE voor 2019 en verdere jaren, dit tarief terug te brengen naar nul euro,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter E (35004).
Dank u wel, meneer Aardema. Ik geef het woord aan mevrouw Fiers.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Dank u, voorzitter. Vandaag voer ik het woord mede namens de fracties van de SP en GroenLinks. Dit voorstel gaat over de energierekening van 2019, die inmiddels bij veel mensen op de deurmat is gevallen en waar veel mensen ook van geschrokken zijn. Een deel van die rekening gaat over de zogenaamde opslag duurzame energie, de ODE-opslag. Het gaat vandaag over die bijdrage aan de stimulering van duurzame energie. Die bijdrage gaat, als het aan het kabinet ligt, fors omhoog. Misschien is het goed om even mijn verbazing uit te spreken over het feit dat hier bijvoorbeeld de collega's van het CDA en de ChristenUnie het woord niet voeren, gezien al het geweld dat we daarover de afgelopen dagen gehoord hebben van hun voormannen.
De fracties van de PvdA, SP en GroenLinks willen het debat in de Tweede Kamer hier niet overdoen. We concentreren ons daarom in deze Kamer op twee zaken die passen bij onze rol en onze taak: allereerst rechtvaardigheid en daarna effectiviteit. Ik begin met een rechtvaardige verdeling tussen de lusten en de lasten. De bijdrage aan de stimulering van duurzame energie wordt in dit voorstel voor 50% opgebracht door de Nederlandse huishoudens en voor 50% door bedrijven. Dat klinkt heel eerlijk, fiftyfifty, maar dat is het niet. Want 80% van de uitstoot van CO2 wordt veroorzaakt door bedrijven en maar 20% door de huishoudens. Die verdeling 50-50 staat dus bij lange na niet in verhouding tot de daadwerkelijke uitstoot.
Sterker nog: hoe meer je vervuilt, hoe minder je betaalt per m3 of per eenheid. Volgens de berekeningen van de accountant Ernest & Young betalen huishoudens de komende jaren 2,8 miljard meer aan energiebelastingen dan het bedrag aan schade dat ze veroorzaken. Bedrijven betalen juist 1,8 miljard euro minder dan het bedrag dat zij aan schade veroorzaken. De vervuiler betaalt dus niet, terwijl dat wat ons betreft toch het uitgangspunt zou moeten zijn. Dat is echt onrechtvaardig, oordelen de fracties van de Partij van de Arbeid, SP en GroenLinks. Wij zijn benieuwd of de minister het met dat oordeel eens is. Zo nee, waarom niet?
Bovendien ... Ik zie daar iemand naar de interruptiemicrofoon lopen.
De voorzitter:
En ik ga daarover. Meneer Aardema.
De heer Aardema i (PVV):
Ik hoor mevrouw Fiers spreken over het onevenwicht tussen het bedrijfsleven en de burger, maar kunt u mij uitleggen wie er dan uiteindelijk toch de rekening gepresenteerd krijgt als ook het bedrijfsleven meer moet gaan betalen? Volgens mij is het toch zo dat dat door wordt berekend aan de burger, aan de consument.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Als ik mijn betoog mag voortzetten, kom ik daar zo even op terug. Is dat een goed plan? Ja?
De voorzitter:
Vroeg u dat via de voorzitter?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Ja, uiteraard.
De voorzitter:
Dat begrijp ik. Gaat u verder.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Bovendien hebben juist bedrijven het meest baat als het opgebrachte geld wordt verdeeld. Van alle subsidies uit het ODE-potje gaat driekwart naar het bedrijfsleven, dus hoe minder je bijdraagt, hoe meer je krijgt. Het voorliggend voorstel is dus eigenlijk dubbel onrechtvaardig. Wij zijn benieuwd of de minister deze conclusie deelt.
De grote vraag is dan natuurlijk hoe die verhouding er precies moet uitzien. Het antwoord op deze vraag is complex — ik zie de minister ook al knikken — want er komen op dit moment veel veranderingen op ons af en er zijn veel factoren die daar een rol in spelen. De minister is in die zin niet te benijden. In de kabinetsappreciatie van de hoofdlijnen van het klimaatakkoord is aangekondigd dat het kabinet een verkenning zal starten naar de financiering van de SDE-subsidie met aandacht voor de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Dat is heel mooi. De vraag aan de minister is waarom hij, terwijl hij eigenlijk nog aan het kijken is naar wat de beste verhouding zou zijn, in 2019 al wel tarieven in de bestaande onrechtvaardige verdeling ophoogt. Is het dan niet beter om te wachten tot de verkenning klaar is? Of beter nog: waarom niet nu al overgaan tot een meer rechtvaardige verdeling van die lasten? Niet tot achter de komma uitgewerkt, want we begrijpen dat dat in deze fase lastig is, maar alvast gewoon in de goede richting bijsturen.
De Nederlandsche Bank heeft geconstateerd dat er ruimte is voor meer heffing op de industrie, omdat ze minder betalen voor energie en uitstoot dan concurrenten in hun buurlanden. Het Centraal Planbureau had dat ook al geconstateerd in de Macro Economische Verkenningen. Dus nogmaals de vraag aan de minister: waarom niet gewoon in deze fase al een klein beetje bijsturen? Waarom zo voorzichtig richting het bedrijfsleven? De huishoudens krijgen die onrechtvaardige rekening ook gewoon gepresenteerd, dus waarom niet wat zorgvuldiger met hun belangen omspringen?
Vervolgens wil ik namens de PvdA, SP en GroenLinks ingaan op de effectiviteit van deze maatregel. De logica achter dit voorstel is dat huishoudens door deze beprijzing in actie gaan komen, bijvoorbeeld door isolerende maatregelen te nemen of te investeren in zonnepanelen, om zo de tariefsverhoging of de hoge lasten ongedaan te maken. Ook dat klinkt logisch, maar dat is voor een deel van die huishoudens niet te doen. Dat geldt voor twee categorieën, namelijk de huurders en de mensen zonder investeringsmogelijkheden.
Allereerst de huurders. Bijna acht op de tien huurders geven aan dat hun huis slecht geïsoleerd is en dat zij last hebben van kou en tocht. Nog eens vier op de tien huurders geven aan, slechts enkel glas te hebben in de woning. Reden genoeg dus, zou je zeggen, om energiebesparende maatregelen te nemen. Maar de huurders zijn hiervoor afhankelijk van het moment dat de verhuurders, veelal woningbouwcorporaties, in actie komen. En u hoort mij niet zeggen dat de huurders per definitie slechter af zijn dan de huizenbezitters, maar zij bepalen niet zelf het moment wanneer die investeringen worden gedaan. Het is maar de vraag, gezien de enorme opgave die bij de corporaties ligt, wanneer je als individuele huurder aan de beurt bent. De huurders zien dus wel de rekening stijgen, maar bepalen niet wanneer er actie komt. Hier is de voorgestelde prijsverhoging dus niet effectief.
En dan de tweede categorie huishoudens waarvoor de achterliggende redenering niet opgaat, de mensen die geen geld hebben om het huis energiezuiniger te maken. Deze mensen gaan de komende jaren de hogere energierekening wel voelen, maar hebben niet de financiële middelen om in actie te komen. Ik hoor graag van de minister of hij dit voorstel hierop getoetst heeft. Zo ja, dan ben ik benieuwd naar zijn conclusie. Zo nee, dan ben ik benieuwd waarom hij dat niet gedaan heeft.
Tot slot draagt het principe van de vervuiler betaalt bij aan de innovatie-impuls voor het bedrijfsleven. Dit is voor een deel het antwoord op de interruptie van zojuist. Op het moment dat je het bedrijfsleven meer gaat belasten, zou dat kunnen bijdragen aan innovatie waardoor niet per definitie de rekening een-op-een wordt doorgeleid. Ik ben benieuwd naar de visie van de minister daarop.
Dit brengt mij tot slot op de effecten op de betaalbaarheid. Er zijn in Nederland al heel veel huishoudens die moeite hebben om de energierekening te betalen. Volgens het Nibud heeft 10% van de huishoudens in Nederland een te hoge energierekening ten opzichte van het inkomen. Ze hebben moeite met het betalen van de energierekening. Daarvoor hebben we sinds kort in Nederland een nieuw begrip: energiearmoede.
Met dit voorstel wil het kabinet de energierekening van huishoudens verhogen. Volgens de Vereniging Eigen Huis gaan huiseigenaren in 2019 gemiddeld €150 meer aan energiebelasting betalen. De minister stelt in het debat in de Tweede Kamer dat het veel minder is. Hij heeft het over een bruto stijging van €108. Wat het ook is, de energierekening gaat omhoog.
Het zeer recente rapport van het Planbureau voor de leefomgeving is hierbij relevant. Daar wordt namelijk om de betaalbaarheid van de energierekening beter te kunnen begrijpen onderscheid gemaakt tussen de energiequote en het betaalrisico. In de analyse komen zij tot verschillende vormen van financiële kwetsbaarheid bij de betaalbaarheid van wonen en energie. Zij komen tot de conclusie dat ruim 500.000 huishoudens na betaling van de huur of de hypotheek en de energielasten te weinig bestedingsruimte overhouden om te voorzien in een minimaal noodzakelijk levensonderhoud. Daarom de volgende vragen aan de minister. Verwacht hij op basis van dit rapport van het PBL een toename van de betalingsachterstanden bij de energierekening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt hij dit probleem op te lossen? Waarom ook niet hier, net als bij de effecten voor het bedrijfsleven, eerst goed uitzoeken wat die effecten zijn?
Ik rond af. Samengevat menen de fracties van de Partij van de Arbeid, de SP en GroenLinks dat er wel erg voorzichtig wordt geopereerd waar het gaat om de mogelijke negatieve effecten voor het bedrijfsleven. Ondertussen krijgen de huishoudens zonder pardon de rekening gepresenteerd. Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister op onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. O, mevrouw Fiers u moet nog even terug naar het spreekgestoelte want er is nog een vraag van de heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Ik stel vast dat mevrouw Fiers zich met ons zorgen maakt over de stijgende rekening. Waardoor komt dat? Door de ODE. Hoe kan het dan dat de Partij van de Arbeid zelf met de instelling van de ODE heeft ingestemd?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Wij zijn niet per definitie tegen de ODE. Wij vinden dat de rekening daarvan op een rechtvaardige manier verdeeld moet worden. Ons pleidooi hier is om ervoor te zorgen dat de rekening rechtvaardiger verdeeld wordt. In die zin hebben wij een ander standpunt.
De heer Aardema (PVV):
Ik vraag mij nog steeds af of het wel rechtvaardig is om de burger op deze manier uit te knijpen.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Volgens mij delen wij die zorg. Ook wij stellen dat de rekening die op dit moment bij de huishoudens komt, onevenredig hoog is.
De voorzitter:
Nogmaals, dank u wel, mevrouw Fiers. Ik geef het woord aan de heer Pijlman.
De heer Pijlman i (D66):
Dank u wel voorzitter. De Wet opslag duurzame energie is in 2013 ingevoerd door het kabinet-Rutte/Asscher. Het vult de kas voor de SDE+-regeling waaruit wij initiatieven voor duurzame energie kunnen betalen. Hoe noodzakelijk dat is, blijkt wel uit de behaalde resultaten tot dusver. Die zijn nog steeds weinig indrukwekkend. Op het gebied van duurzame energie loopt Nederland hopeloos achter. Om de doelstellingen voor 2030 te halen moet er nog buitengewoon veel gebeuren.
De regering wil de tarieven van ODE voor 2019 verhogen. Dat lijkt logisch in het licht van de noodzakelijke investeringen, maar tegelijkertijd zien wij oplopende reserveringen voor dit doel. SDE+ raakt zijn gelden niet kwijt. Kan de minister ons inzicht geven, globaal, in de verplichtingen die inmiddels zijn aangegaan en van de reserveringen voor investeringen van projecten die het komend jaar van start zullen gaan? We zullen tempo moeten maken.
Toen deze regeling in 2013 van start ging, is een kostenverdeling afgesproken die nog steeds van kracht is. Ongeveer 50% van de kosten wordt betaald door de burgers en 50% door de bedrijven. Het is de afweging tussen lastenverzwaring voor het bedrijfsleven en behoud van koopkracht voor de huishoudens. Het vorige kabinet mag dit zo bepaald hebben, maar de vraag is of dit systeem nog houdbaar is. Wij menen dat het stelsel herzien dient te worden
De vervuiler betaalt, is en blijft voor de D66-fractie het meest voor de hand liggende uitgangspunt voor de energietransitie. In het ODE-systeem betalen huishoudens relatief veel meer CO2-belasting dan bedrijven. Het kabinet heeft veel oog voor de concurrentiepositie van de energiebedrijven en de industrie, maar in alle landen om ons heen gaat het om dezelfde problematiek. Welke stappen onderneemt het kabinet in Europa op dit gebied om de maatregelen op elkaar af te stemmen? Laat het helder zijn dat de energietransitie voor een ieder inzichtelijk, transparant en eerlijk dient te zijn.
Het is goed om in dat verband het systeem van ODE tegen het licht te houden en het huidige systeem af te wegen in het totaal van maatregelen die het kabinet volgend jaar moet nemen om de doelstellingen van de energietransitie te halen en de kosten eerlijk te verdelen. Is ODE niet aan herziening toe, vragen wij het kabinet? Wij menen dat dit zo is. Zeker in het licht van de — naar wij hopen — uitkomsten van de klimaattafels zal het hele systeem tegen het licht moeten worden gehouden.
Voor ons is het erg belangrijk dat de communicatie naar de burgers over de kosten van de energietransitie glashelder zijn. Het moet voor een ieder inzichtelijk zijn hoe de lasten worden verdeeld zodat miscommunicatie wordt voorkomen.
Lage inkomens worden voor de extra kosten van ODE gecompenseerd in de koopkrachtvoorstellen van het kabinet die vandaag hier ook voorliggen, maar voor de gemiddelde Nederlanders is een en ander weinig inzichtelijk. Dat moet anders. Zet daarbij ook nieuwe communicatieve middelen in! Het kabinet en de politiek staan voor de opgave, juist bij de energietransitie, duidelijk te maken dat de lastenverdeling eerlijk en rechtvaardig wordt en de lasten niet bij de zwakste inkomensgroepen terechtkomen.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Ik hoor de collega zeggen dat er behoefte is aan een eerlijke verdeling van de lasten. Daar ben ik blij om. Dat was ook mijn punt in mijn inbreng. Ik zoek even naar wat volgens u het goede moment is om daar actie op te ondernemen. Er ligt nu een wetsvoorstel voor dat voortbouwt op die onrechtvaardige verdeling. Is dit niet een goed moment om te zeggen: ho, stop, tot hier en niet verder?
De heer Pijlman (D66):
Ja, ik heb u dat net horen zeggen. Wat u hier zegt is overigens weer wat anders dan de PvdA-fractie in de Tweede Kamer heeft gezegd. Ik hoop dat we rond 21 december de opbrengst van de klimaattafels krijgen. Misschien kan de minister daar iets meer over zeggen. Daar zal een omvangrijk pakket uit moeten komen. Ik vind dat we dit tegen het licht moeten houden en ook moeten toetsen aan de uitgangspunten van een eerlijke inkomensverdeling en lastenverdeling. Dat lijkt mij het moment om het hele systeem tegen het licht te houden en de afwegingen te maken. Anders zijn we hapsnap bezig, en dat is onverstandig.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Ik ben ook niet voor hapsnap, maar soms helpt het wel om een duidelijke eerste stap in de goede richting te zetten. Hoor ik u nu zeggen: we wachten op het totaalpakket en dan pas gaan we die stap zetten? Zegt u: dit laten we maar even voorbijgaan, jammer voor iedereen die nu die hoge rekening krijgt?
De heer Pijlman (D66):
Nee, dat is natuurlijk totaal niet wat ik heb gezegd. U hebt ook gehoord van mij dat de lage inkomens in het totaal aan belasting- en inkomensmaatregelen die het kabinet heeft genomen, worden gecompenseerd, ook voor deze stijging. Zo hoort het ook, maar ik ben het met u eens dat het totaal aan maatregelen die op de lage inkomens afkomen anders moet. Dan moet je een totaalplaatje maken, dan moet je de lasten eerlijk verdelen. Ik ben het met u eens dat het bedrijfsleven nu ook aan de beurt is.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Tot slot nog een vraag. Ik hoor u zeggen dat er aan het einde van de week een akkoord komt en dat dan het totaal afgewogen moet worden. Ik ga er even van uit dat het geen jaar gaat duren voordat dat totaal is afgewogen. Is het dan voor u een optie om hier in de Kamer een signaal af te geven aan het kabinet met als strekking: als u volgend jaar terugkomt met deze verdeling van de lasten voor de energierekening, vinden wij dat die in ieder geval zo bijgestuurd moet zijn dat er minder lasten zijn voor de huishoudens en meer voor het bedrijfsleven? Zou u ervoor in zijn om zo'n signaal af te geven?
De heer Pijlman (D66):
Als u goed geluisterd hebt, hebt u mij dat al horen zeggen.
Voorzitter. Bij de energietransitie — ik herhaal het nog maar eens — is voor de D66-fractie het uitgangspunt dat die nooit mag leiden tot een extra tweedeling in de samenleving en dat de industrie zal moeten betalen voor de CO2-uitstoot. Dat geeft ook de prikkels om met innovatieve maatregelen te komen die de CO2-uitstoot drastisch verlagen. Dat kan ons overigens ook internationaal op dit gebied weer een voorsprong bezorgen die werkgelegenheid oplevert. Ook willen we dat de sociale huurwoningen als eerste duurzaam worden gemaakt. Die bewoners mogen profiteren van de transitie en de lagere kosten als gevolg daarvan. We zullen de energietransitiemaatregelen aan die doelstellingen toetsen.
Voorzitter, we zien met belangstelling de antwoorden van de minister tegemoet. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pijlman. Is er nog iemand van de Kamer die een bijdrage wil leveren? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor de lunchpauze tot halftwee.
De vergadering wordt van 12.51 uur tot 13.30 uur geschorst.
Aan de orde is de herdenking van de heer Van Beek.
De voorzitter:
Aan de orde is herdenking van de heer Van Beek. Ik verzoek de leden te gaan staan.
Op 26 augustus jongstleden overleed op 58-jarige leeftijd Martin van Beek, senator voor de Partij voor de Vrijheid. Hij was lid van de Eerste Kamer van 2 oktober 2012 tot 9 juni 2015 en van 28 maart 2017 — met twee tussenpozen wegens ziekte — tot aan zijn overlijden afgelopen zomer.
Marinus Jan van Beek werd op 1 april 1960 geboren in Ridderkerk. Zijn vader was leraar en zijn moeder huisvrouw. Na de lagere school ging de heer Van Beek eerst naar de mavo en aansluitend naar de havo. Na zijn eindexamen volgde hij de kaderopleiding zorg. In dat verband was hij ziekenverzorger in een psychiatrisch ziekenhuis in Den Haag. Hij werd aansluitend unithoofd geriatrische patiënten.
Van 1981 tot 1987 werkte de heer Van Beek als safety & security officer bij een Brits-Nederlandse multinational. Als assistent-secretaris bij een landelijke belangenbehartiger van bedrijven die zich met mobiliteit bezighouden, deed hij vier jaar ervaring op met lobby en bestuurlijke verhoudingen.
In 1991 was hij als manager verkooporganisatie betrokken bij de introductie van een mountainbikemerk in de Benelux. Vervolgens werd hij voor SRAM, een Amerikaanse fabrikant van fietsonderdelen, salesmanager Europa. Na vier jaar werd hij general manager Europa voor SRAM. Dat zou hij blijven tot 2008.
Hierna startte hij een carrière als zelfstandig ondernemer en trainer. Ook verrichtte hij bij Humanitas vrijwilligerswerk in de schuldhulpverlening en begeleidde en coachte hij jonge ondernemers. Intussen was de heer Van Beek begonnen aan een MBA-opleiding, die hij in 2009 afrondde, nadat hij eerder enkele jaren arbeids- en organisatiepsychologie had gestudeerd. In 2010 keerde de heer Van Beek weer terug in de zorg — waar hij ruim 30 jaar eerder zijn werkende leven begon — als eigenaar van C.K. Medical, een onderneming voor medische producten. Hij was tevens actief als adviseur in commerciële bedrijfsontwikkeling en als consultant interim-management in de zorg.
In 2011 werd de heer Van Beek actief voor de PVV. Hij maakte zich zorgen over de islamisering van Nederland, de grote rol van de Europese Unie en de toekomst van zijn kinderen en kleinkinderen. Op 2 oktober 2012 werd hij voor de PVV lid van de Eerste Kamer. Hij werd lid van de commissies voor Financiën, voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Economische Zaken.
Toen hij in 2017 opnieuw lid werd van de Eerste Kamer, nam hij zitting in de commissies voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, voor Europese Zaken en voor Financiën.
De zorgen die de heer Van Beek zich maakte over de invloed van de Europese Unie op Nederland bleken ook uit zijn maidenspeech. Hij sprak op 19 maart 2013 tijdens de behandeling van de Crisis- en herstelwet onder andere over de Europese crisis. Volgens de heer Van Beek was het "vooral crisis in Europa door steeds meer Europa".
Als voorvechter van een sterke positie van het mkb pleitte de heer Van Beek tijdens debatten meermalen vóór bedrijfslastenverlichting en tégen oneerlijke concurrentie van buitenlandse bedrijven door Europese subsidies.
In zijn vrije tijd was de heer Van Beek een actief fietser en hardloper. Volgens zijn fractievoorzitter, mevrouw Faber, kon hij daarbij soms erg onstuimig zijn en heeft hij de nodige smakken gemaakt. Mevrouw Faber karakteriseert hem als "een heel vriendelijke, behulpzame en aardige collega, die bescheiden en in stilte zijn werk in de Eerste Kamer deed". Zelf zei de heer Van Beek dat hij "niet zelf in de schijnwerpers hoeft te staan om voldoening uit het werk te halen".
In zijn maatschappelijke en politieke leven was de heer Van Beek, in zijn eigen woorden, "een harde werker die voor zijn mening stond". Hij geloofde in de kracht van mensen en dat het ieders verantwoording is naar eigen kunnen zelf vorm te geven aan het leven.
Moge ons respect voor zijn persoon en zijn verdiensten voor de samenleving en de Nederlandse parlementaire democratie tot steun zijn voor zijn vrouw, kinderen, verdere familie en vrienden.
Ik geef nu het woord aan de vicepremier, minister Ollongren, die namens de regering het woord zal voeren.
Minister Ollongren i:
Op 9 september 2014 werden op deze plek de slachtoffers herdacht die vielen bij de ramp met de MH17. In het bijzonder werd senator Willem Witteveen herdacht. Direct daarna begon een debat over de programmatische aanpak van stikstof, waarbij ook Martin van Beek het woord voerde. Hij zei toen: "Na de emotionele herdenking van onder anderen collega Witteveen valt het ook mij zwaar om over te gaan tot de orde van de dag, maar dat zullen we, in ieders belang, toch moeten doen." Door een droevige speling van het lot krijgen deze woorden vandaag opnieuw actualiteitswaarde. Want vandaag herdenken we senator Martin van Beek, die afgelopen zomer omkwam door een noodlottig ongeval.
Hij was geen man van grote woorden of lange oraties, geen politicus die iedere week de krant haalde. Het liefst opereerde hij op de achtergrond. Zijn kracht was dat hij vanuit verschillende perspectieven naar onderwerpen kon kijken. Zijn bijdragen aan het debat in deze Kamer waren steeds inhoudelijk en zeer goed voorbereid. Hij zocht die verdieping ook, getuige het feit dat hij nog in 2009 een MBA afrondde, zijn tweede academische studie.
Tegelijkertijd verloochende hij ook zijn achtergrond in het bedrijfsleven niet, de laatste jaren als zelfstandig ondernemer en daarvoor lange tijd als manager van een grote fabrikant in fietsonderdelen. Die persoonlijke achtergrond klonk bijvoorbeeld door in zijn bijdrage in het debat in dit huis over de opheffing van de toen nog bestaande publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties in december 2014. Hij pleitte in dat debat vol vuur voor vrij ondernemerschap zonder nieuwe verplichtingen of gedwongen afdrachten.
Daarnaast kende de heer Van Beek de zorg van binnenuit. Hij was academisch geschoold psycholoog, hij was gedurende de eerste jaren van zijn werkzame leven ziekenverzorger en leidinggevende in de geriatrische zorg, en in een latere fase werkte hij als zelfstandig consultant opnieuw in de zorgsector. Zo stond hij met beide benen in de samenleving, die hij als volksvertegenwoordiger uit volle overtuiging diende.
Mevrouw de voorzitter. Als iemand zo plotseling en menselijkerwijs veel te vroeg uit het leven wordt weggerukt, komt het verlies extra hard aan. Uw Kamer heeft in Martin van Beek een gewaardeerd lid verloren, een man die in dit huis bekendstond als bescheiden, vriendelijk en rustig. Maar bovenal was Martin van Beek echtgenoot en vader van drie kinderen. Door zijn gezin zal hij het meest worden gemist. Namens de regering wens ik zijn vrouw, de kinderen en andere nabestaanden veel kracht toe bij het verwerken van dit grote verlies.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank de vicepremier en verzoek eenieder om een moment stilte in acht te nemen.
(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)
De voorzitter:
Dank u.
Ik dank de vicepremier voor haar aanwezigheid en schors de vergadering voor een kort moment.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Ingekomen is een beschikking van de Voorzitters van de Eerste Kamer en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal houdende aanwijzing van de heer L. van Raan tot plaatsvervangend vertegenwoordiger bij de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad in plaats van mevrouw M.L. Thieme.
De Kamer heeft diverse voornemens tot het sluiten, vaststellen, wijzigen of verlengen van verdragen, protocollen en overeenkomsten ontvangen. Ik stel vast dat voor de volgende voornemens de termijnen zijn verstreken en dat er wat deze Kamer betreft aan uitdrukkelijke goedkeuring van deze voornemens geen behoefte bestaat: 35076, A; 35081-(R2111), A; 35082-(R2112), A.
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (wijzigingen naar aanleiding van evaluatie, nascholing beroepschauffeurs, bestuursrechtelijke handhaving en enkele verbeteringen) (34182);
het wetsvoorstel Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) (PbEU 2016, L 354) (34934);
het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2018 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (34960-B);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering (34989);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet primair onderwijs BES in verband met herijking van de bekostiging van basisscholen in Caribisch Nederland (34980);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2019 (35000-I);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van de Staten-Generaal (IIA) voor het jaar 2019 (35000-IIA);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad (IIB) voor het jaar 2019 (35000-IIB);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2019 (35000-III);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2019 (35000-IV);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2019 (35000-V);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019 (35000-VII);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019 (35000-VIII);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2019 (35000-IX);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2019 (35000-X);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2019 (35000-XII);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2019 (35000-XIII);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019 (35000-XV);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2019 (35000-XVI);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2019 (35000-A);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2019 (35000-B);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2019 (35000-C);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds (J) voor het jaar 2019 (35000-J);
het wetsvoorstel Wijziging van de Instellingswet W.R.R. in verband met een nadere regeling met betrekking tot de wederbenoeming van de voorzitter van de W.R.R. (35037);
het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2018 (Vierde incidentele suppletoire begroting inzake wederopbouw Bovenwindse Eilanden) (35064).
Deze wetsvoorstellen worden zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De leden van de fracties van de PvdD, de SP en de PVV wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) (PbEU 2016, L 354) (34934) te hebben kunnen verenigen.
De leden van de fractie van de PVV wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2019 (35000-V) te hebben kunnen verenigen.
De leden van de fractie van de PVV wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2019 (35000-XIII) te hebben kunnen verenigen.
De heer Koffeman zou graag een korte verklaring afleggen over een aantal wetten, namelijk de begrotingswetten die als hamerstuk op de agenda staan. Ik geef hem daartoe nu de gelegenheid.
De heer Koffeman i (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Het internationale klimaatpanel van de Verenigde Naties waarschuwt dat alle beloften die regeringen tot dusver deden ten aanzien van het klimaat, optellen tot een opwarming van de aarde met 3°C, zo ook de voorliggende begrotingsstaten, terwijl 1,5°C het maximum is dat we zonder kleerscheuren zouden kunnen opvangen. De 15-jarige scholiere Greta Thunberg heeft deze week bij de Verenigde Naties gepleit voor een radicale koerswijziging en politieke klimaatverandering. Wij delen haar zorgen. Voor ons betekent dit dat we aantekening vragen bij alle voorliggende begrotingsstaten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koffeman.
Stemming Wijziging Wet basisregistratie personen
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is (34882).
De voorzitter:
Dan zijn nu aan de orde de stemmingen. Ik heet de staatssecretaris van Financiën, die namens de regering bij de stemmingen aanwezig is, van harte welkom in de Eerste Kamer. Mij is gebleken dat alle leden de presentielijst hebben getekend.
We stemmen eerst over het wetsvoorstel 34882, Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is.
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.
Meneer Schalk, ga uw gang.
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Dit is een wetsvoorstel waarover alleen met ingehouden adem kan worden gesproken, omdat het over zo'n teer onderwerp als het kostbare leven gaat. Het is wel zo belangrijk dat mijn fractie de aanvaarding van dit wetsvoorstel niet zonder meer zou willen afdoen bij hamerslag, vandaar dat er stemming is gevraagd. Deze stemverklaring is dan ook alleen bedoeld om aan alle betrokkenen duidelijk te maken dat de fractie van de SGP hoopt dat dit wetsvoorstel ouders helpt bij de verwerking van het verlies van hun kind.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Mevrouw Duthler.
Mevrouw Duthler i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Mijn fractie wenst ook uitdrukkelijk uit te spreken dat zij het wetsvoorstel meer dan van harte steunt. Het wetsvoorstel dat de registratie van niet-levend geboren kinderen wettelijk regelt, voorziet in een belangrijke, emotionele behoefte, niet alleen ten aanzien van de erkenning van het kind dat er was, maar ook in de emotionele verwerking van zo'n ingrijpende gebeurtenis.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Duthler. Aangezien er geen andere stemverklaringen hoeven te worden afgelegd, gaan wij over tot stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat dit wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.
Stemming Begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2019
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019 (35000-XIV).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, 50PLUS, de OSF, de SP, D66 en de PVV voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van de PvdD ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming motie Begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2019
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019,
te weten:
de motie-Koffeman c.s. over het terugbrengen van de wildlijst van vrij bejaagbare dieren tot nul (35000-XIV, letter D).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Koffeman.
De heer Koffeman i (PvdD):
Voorzitter. Ik wil deze motie graag aanhouden en dus een klein uitstel van executie vragen.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Koffeman stel ik voor zijn motie (35000-XIV, letter D) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Stemming Belastingplan 2019
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019) (35026).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
Dan de stemming over het wetsvoorstel 35026, Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten, oftewel het Belastingplan 2018. Of nee, het Belastingplan 2019. Ik dacht: ik doe het uit m'n hoofd. Maar dat werkt dan ook weer niet. Ik zie dat we het druk krijgen, want veel leden wensen een stemverklaring af te leggen.
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.
We krijgen het druk!
Meneer Ester.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Voorzitter, doen we alles in één keer?
De voorzitter:
Dat lijkt mij erg efficiënt, ja. Doet u dat maar.
De heer Ester (ChristenUnie):
Eerst de moties en dan het plan of eerst de wetsvoorstellen en dan de moties?
De voorzitter:
Eerst de wetsvoorstellen en dan de moties.
De heer Ester (ChristenUnie):
Goed, dank u wel.
Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie steunt de negen wetsvoorstellen die tezamen het eerste echte belastingplan van dit kabinet vormen. De koopkracht gaat voor nagenoeg alle bevolkingsgroepen omhoog, het bedrijfsleven krijgt meer ruimte en de stevige bestrijding van belastingontwijking is een trendbreuk. Arbeid wordt goedkoper, consumptie wordt reëel beprijsd en het milieu wordt serieus genomen. Dat is een heldere fiscale koers, die onze instemming heeft.
Dan de moties. De eerste motie-Sent steunen wij niet. Er is inmiddels genoeg bekend over de werking van het btw-instrument.
De tweede motie-Sent steunen wij graag. Het is een creatieve invulling van het WRR-advies over doenlijkheid van beleid.
De eerste motie-van Leeuwen over zwaardere belasting van dierlijke producten steunen wij niet. De uitvoering ervan is uitermate gecompliceerd en bijna ondoenlijk, eigenlijk. Een termijn van drie maanden is dan ook niet reëel.
De motie-Binnema over compensatie voor klimaatmaatregelen, de tweede motie van mevrouw Van Leeuwen over elektrische auto's én de aangehouden motie-Strik over een evenredige lastenverdeling van klimaatmaatregelen hebben ons begrip. Toch onthouden we onze steun, aangezien de moties ingrijpen in de discussie zoals die nu, zelfs vandaag, aan de klimaattafels plaatsvindt en die vervolgens de input vormt voor het debat tussen allereerst het kabinet en de Tweede Kamer. Wij zijn als Eerste Kamer nu simpelweg niet aan zet.
We begrijpen ook de zorgen die ten grondslag liggen aan de motie-Köhler over de positie van woningcorporaties. Maar omdat de motie gebukt gaat onder nogal wat suggestieve redeneringen stemmen wij tegen.
De motie-Bruijn, ten slotte, zal mijn fractie steunen. Ze biedt eigenaars van rijksmonumenten de nodige zekerheid in het subsidietraject rond het onderhoud van hun cultureel erfgoed.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ester. Zoals de leden hebben kunnen merken, zijn alle belastingwetten en alle wetten die hier in dat kader behandeld zijn en alle moties daarover inmiddels in één verklaring meegenomen door de heer Ester. Degenen die dat ook willen doen, nodig ik daartoe van harte uit, want het is heel vervelend om almaar heen en weer te lopen. U kunt het hele pakket in één keer in een stemverklaring verwerken. Mevrouw Van Leeuwen.
Mevrouw Van Leeuwen i (PvdD):
Ik wil alleen even een motie aanhouden, voordat iedereen daarop reageert. Dat is de motie op letter D. Dit in afwachting van de uitkomst van de klimaattafels. De motie gaat over de youngtimerregeling.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Van Leeuwen stel ik voor haar motie (35029, letter D) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Mevrouw Van Leeuwen (PvdD):
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Van Strien, u wilde ook een stemverklaring afleggen? Komt u maar.
De heer Van Strien i (PVV):
Voorzitter. Wij hebben alleen een stemverklaring bij de motie van de heer Binnema. Mijn fractie denkt daarbij aan een pyromaan die aanbiedt om mee te helpen met bluswerkzaamheden. Dat vinden wij een gevaarlijke zaak. Daarom zullen wij tegen die motie stemmen.
De voorzitter:
Dat is de motie 35029 onder letter C.
Ik kijk nog even naar rechts. Meneer Van de Ven.
De heer Van de Ven i (VVD):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Mijn fractie heeft een stemverklaring bij de motie 35026 onder letter I. Dat betreft de enige motie in het kader van het Belastingpakket waarover wij een stemverklaring hebben. Hoewel mijn fractie van oordeel is dat de motie van mevrouw Sent over de invoering van een doenvermogentoets voor de belastingverplichtingen van de burger sympathiek overkomt, meent mijn fractie dat het kader van de toets op de uitvoeringstoets die deze Kamer eerder dit jaar goedkeurde, voldoende ruimte biedt. Naar het oordeel van de VVD-fractie betreft de motie een verbijzondering en daarmee een duplicatie van de toets op de uitvoeringstoets. Mijn fractie zal daarom tegen deze motie stemmen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van de Ven. Dit was een stemverklaring over de motie 35026 onder de letter I, de motie-Sent over een separate doenvermogentoets voor toekomstige pakketten Belastingplan.
Ik ga aan deze kant de rij gewoon af. Mevrouw Sent.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin bij het Belastingplan 2019. Mijn fractie heeft lang geaarzeld bij de stemming daarover. Want een tegenstem heeft potentieel zeer grote gevolgen. Maar een Belastingplan waarin het regent aan gemiste kansen, waardoor de kwetsbaren er het minst op vooruitgaan, kunnen wij echt niet steunen. De doenbaarheid van het pakket Belastingplan voor burgers baart ons grote zorgen. Naar onze mening krijgt dit onvoldoende aandacht van de regering. Wij vinden het laakbaar dat miljarden aan publiek geld worden uitgegeven zonder een fundamentele belastinghervorming. De onderbouwing van de btw-plannen met zeer verouderde gegevens achten wij uiterst onzorgvuldig. Het gebrek aan bereidheid van de regering om dit uit te zoeken is in onze ogen stuitend. Wij zullen daarom tegen het Belastingplan 2019 stemmen.
Dan kom ik bij de Wet bedrijfsleven. Voor een goed vestigingsklimaat is het belangrijk dat in een land goede scholen zijn, goede gezondheidszorg en dat het veilig is op straat. Maar van de beloofde investeringen van het kabinet in de publieke sector is 3,7 miljard op de plank blijven liggen. Maar bedrijven hebben hun 4 miljard via de lagere winstbelasting straks wel binnen. Deze zak geld voor het bedrijfsleven, terwijl burgers er structureel €2 per jaar op vooruitgaan, kunnen wij niet steunen. Daarom zullen wij tegen de Wet bedrijfsleven stemmen.
De voorzitter:
Het gaat om wetsvoorstel 35028, om precies te zijn.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ja.
Wetsvoorstel 35029 over fiscale vergroeningsmaatregelen kan op onze steun rekenen, maar wij blijven graag benadrukken dat burgers en bedrijven het gevoel moeten krijgen dat de rekening van de klimaattransitie eerlijk verdeeld wordt.
Dan kom ik bij 35030. De belastingontwijkingsmaatregelen uit dit pakket kunnen op de warme steun van de PvdA rekenen. Tegelijkertijd baart het ons zorgen dat de investeringsruimte van woningcorporaties voor nieuwbouw en verduurzaming van sociale huurwoningen afneemt. Wij zijn blij dat de regering hiervoor aandacht heeft, maar we zijn er niet gerust op dat mitigerende maatregelen zullen worden genomen. Daarom stemmen wij voor de motie-Köhler c.s.
Als laatste de Fiscale maatregel Rijksmonumenten, 34556. De fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden wordt vervangen door een subsidieregeling. De schriftelijke behandeling in deze Kamer heeft meer duidelijkheid verschaft en de minister heeft toezeggingen gedaan die de rechtszekerheid verder versterken. Dat is ook het beoogde doel van de motie-Bruijn c.s. Daarom zullen wij voor het wetsvoorstel en voor de moties stemmen.
Dan kom ik nog op een paar afzonderlijke moties, te beginnen met de motie-Ester (35026, G). Deze motie kan op onze steun rekenen, want vrijwilligers spelen een onmisbare rol in onze samenleving. Wij achten de indexering uiterst billijk. Budgettair is het prima op te vangen.
De motie-Van Leeuwen (35026, J) kan ook op onze steun rekenen, want deze vraagt om een onderzoek naar de mogelijkheden om klimaat- en gezondheidsdoelen dichterbij te brengen.
Over de motie-Binnema c.s. (35029, C) het volgende. Juist omdat wij zorgen hebben dat burgers onevenredig zwaar zullen worden belast door de klimaatmaatregelen zullen wij voor deze motie stemmen, alsmede voor de motie-Strik, die nu in stemming wordt gebracht.
Daarmee heb ik mijn stemverklaring afgerond.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sent. Meneer Van Rij.
De heer Van Rij i (CDA):
Voorzitter, dank u wel. De CDA-fractie zal een stemverklaring afleggen over het wetsontwerp Fiscale maatregelen Rijksmonumenten (34556). We hadden vier voorwaarden gesteld om goedkeuring aan deze wet te geven. Aan drie van de vier voorwaarden heeft de minister voldaan. Ten aanzien van de belangrijke toezegging inzake de positie van aandeelhouders, certificaathouders van fiscaal transparante landgoed-nv's en -bv's en de gerechtigden tot een afgezonderd particulier vermogen heeft de minister nog een brief aan deze Kamer gestuurd, waarvoor dank. Ook zij hebben toegang tot de subsidiefaciliteit voor de particuliere eigenaren van rijksmonumenten. In de uitvoering moeten nog enkele punten op de i worden gezet. Dat is de minister bekend. Ten slotte heeft de minister een duidelijke toezegging gedaan inzake het overgangsrecht. Dat laatste zal op korte termijn juridisch nog uitgewerkt moet worden waar het de nadeelcompensatie betreft. Ook dat zal nog in een brief aan deze Kamer nader worden vastgelegd. De CDA-fractie zal voor het wetsontwerp stemmen en ook de motie-Bruijn steunen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rij. Meneer Binnema.
De heer Binnema i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil in de stemverklaring bij twee specifieke wetsvoorstellen stilstaan en daarna kort iets zeggen over de moties. Het eerste betreft, met dank overigens aan de staatssecretaris voor het uitgebreide debat dat we vorige week gevoerd hebben, onze blijvende twijfels over de koopkrachteffecten, de verhoging van het lage tarief in de btw en met name ook de keuze voor twee belastingschijven, die ons ertoe nopen om tegen het Belastingplan 2019 te stemmen.
Iets vergelijkbaars geldt qua onderbouwing en de beoogde effecten van de maatregelen voor de verlaging van de winstbelasting ofwel de vennootschapsbelasting, zoals die in de Wet bedrijfsleven opgenomen is. Dat is voor ons reden om ook tegen dit voorstel te stemmen.
Wij zullen voor de overige voorstellen die hier liggen stemmen.
Wij zullen ook voor alle moties stemmen die op dit moment ter tafel liggen. Dit vanuit de gedachte dat wanneer de wereld in brand staat en er echt iets aan het klimaat te doen is — en wij niet de veroorzakers zijn en ook niet als pyromanen te boek mogen komen te staan — het van belang is alles te doen om de klimaatverandering tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de lasten tussen burgers en bedrijfsleven ook eerlijk worden verdeeld. Alle moties die daaraan bijdragen hebben onze hartelijke steun.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Binnema. Meneer Köhler.
De heer Köhler i (SP):
Voorzitter. De fractie van de SP zal tegen het Belastingplan 2019 stemmen, omdat de belastingverlaging vooral ten bate van de hoge inkomens is en de btw-verhoging vooral ten laste van de mensen met lage inkomens komt.
Mijn fractie zal tegen de Wet bedrijfsleven stemmen, omdat we de miljardenverlaging van de winstbelasting afwijzen.
We zullen ook tegen de fiscale vergroeningsmaatregelen stemmen, omdat de hogere energiebelasting in deze vorm vooral ten koste gaat van huishoudens met lage inkomens.
De overige wetten, behalve die over de kansspelbelasting, zal mijn fractie steunen.
Ter compensatie van al onze tegenstemmen zal de SP-fractie voor alle moties stemmen. Ze verwoorden ons inziens allemaal verbeteringen van het overheidsbeleid.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Köhler. Ik geef het woord aan de heer Nagel.
De heer Nagel i (50PLUS):
Voorzitter. Het Belastingplan 2019 heeft ook de afgelopen dagen grote twijfels gewekt over de door de regering in het vooruitzicht gestelde koopkrachtverbetering voor 96% van de bevolking, met een gemiddelde van 1,5%. De berichten over de steeds sterker stijgende energiekosten, de verhoging van tal van uitgavenposten, zoals de zorgpremie en de huren, en de 50% stijgende btw op de eerste levensbehoeften, gevoegd bij het feit dat bij eerdere prognoses over koopkrachtverbeteringen deze in de praktijk niet bewaarheid werden, doen bij velen de oprechte twijfel ontstaan of niet een vette worst wordt voorgehouden die niets anders is dan een bruin gekleurde zeepbel. Voeg daarbij dat de pensioenen zeer onvoldoende gecompenseerd worden voor de grote achterstand, volgens het Nibud tot 15%, die de laatste tien jaar voor de gepensioneerden is ontstaan, of sterker nog, door de absurde en kunstmatig laag gehouden rekenrente zelfs bedreigd worden met nieuwe kortingen, dan zal het duidelijk zijn dat 50PLUS tegen het Belastingplan 2019 zal stemmen.
Onoverkomelijke bezwaren heeft 50PLUS ook tegen de wet die bedoeld is om de belastingontwijking van internationale ondernemingen tegen te gaan, maar die in de praktijk juist een binnenlandse bedrijfstak zonder winstoogmerk gaat treffen. De lastenontwikkeling voor de woningcoöperaties heeft onaanvaardbare gevolgen voor zowel de nieuwbouw als de verduurzaming van bestaande woningen. Een verlaging van de verhuurderheffing zou effectiever en beter op zijn plaats zijn. Nu zijn we in vergelijking met het buitenland roomser dan het Vaticaan, worden investeerders weggejaagd en nemen de wachtlijsten verder toe. 50PLUS stemt daarom tegen en wijst als medeondertekenaar van de motie-Köhler de weg naar hoe het wel zou moeten gaan.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nagel. Meneer Ten Hoeve.
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. De Wet bedrijfsleven (35028) is bedoeld als stimulans voor het vestigingsklimaat. Die bedoeling lijkt mij niet nodig voor het vestigingsklimaat. Het lijkt bovendien een factor te zijn in de race naar de bodem, zoals die al enige tijd gaande is in Europa en daarbuiten. Dat zou niet moeten en het lijkt bovendien wat ongepast na de historie die Nederland heeft om het bedrijven wel erg gemakkelijk te maken. Dat wordt nu voor een deel opgeheven, maar de compensatie door verlaging van de lasten voor het bedrijfsleven, lijkt een ongelukkige combinatie.
Dan wat de moties betreft. Van de kant van GroenLinks zijn twee moties ingediend — door de heer Binnema en mevrouw Strik — die beide de bedoeling hebben de lasten van klimaatregelen eerlijk te verdelen. De eerste, de motie van de heer Binnema, is wat concreter en daar zal ik tegen stemmen. Maar ik zal voor de wat algemener geformuleerde motie van mevrouw Strik stemmen.
De motie op letter J van mevrouw Van Leeuwen (35026) over het belasten van dierlijke producten lijkt mij wat te veel te suggereren dat in de btw-differentiatie mogelijkheden gezocht moeten worden om producten te stimuleren dan wel af te remmen. Dat lijkt mij niet een juiste weg. De btw dient zo overzichtelijk mogelijk te zijn. Dat is een heel ander uitgangspunt. Op zichzelf ben ik beslist niet tegen het belasten van dierlijke producten, maar ik zou dat dan liever zoeken in de algemene maatregelen ten opzichte van de landbouwsector. Die vinden hun plaats in het kader van de algemene klimaatmaatregelen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ten Hoeve. Meneer Backer.
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. De fractie van D66 zal alle negen wetsvoorstellen steunen die nu ter stemming voorliggen. We hebben dat uitvoerig toegelicht in het debat; ik ga dat in de stemverklaring niet nog eens herhalen.
Staat u mij toe dat ik mij verder beperk tot de moties die wij zullen steunen, en bij implicatie de andere dus niet: de motie op letter G van de heer Ester over de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding (35026) en de motie op letter I van mevrouw Sent (35026), waarbij ik de aantekening maak dat, zoals collega Van de Ven al aanstipte, het al wel deel uitmaakt van de uitvoeringstoets; daar is het een verbijzondering van. Maar het is niet verkeerd om dat toch nog eens te onderstrepen. Ik zeg er wel bij dat toen ik naar de stemverklaring van mevrouw Sent luisterde, ik me even heb moeten vermannen om mijn stemverklaring toch te handhaven, omdat het begrip constructieve oppositie nog niet geheel is geland. De derde motie die wij steunen is de motie op letter F (34556) van collega Bruijn die wij hebben medeondertekend. Dat was het.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Backer. Ik kijk nog even rond. Tot zover de stemverklaringen.
Dan gaan we nu eerst stemmen over wetsvoorstel 35026, Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten, Belastingplan 2019. We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, de OSF en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de SP en de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemmingen moties Belastingplan 2019
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019),
te weten:
de motie-Ester c.s. over het jaarlijks indexeren van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding (35026, letter G);
de motie-Sent c.s. over de gevolgen van de verhoging van de btw voor verschillende inkomensgroepen (35026, letter H);
de motie-Sent c.s. over een separate doenvermogentoets voor toekomstige pakketten Belastingplan (35026, letter I);
de motie-Van Leeuwen c.s. over onderzoek naar de mogelijkheden en effecten van een zwaardere belasting van dierlijke producten (35026, letter J).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen over alle bij de behandeling van dit wetsvoorstel ingediende moties bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Ester c.s. (35026, letter G).
De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.
In stemming komt de motie-Sent c.s. (35026, letter H).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF en de SP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, D66 en de PVV ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Sent c.s. (35026, letter I).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de ChristenUnie, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de VVD, het CDA en de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Van Leeuwen c.s. (35026, letter J).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS en de SP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, de OSF, D66 en de PVV ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemming Overige fiscale maatregelen 2019
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2019) (35027).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de OSF, de SP, D66 en de PVV voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD en 50PLUS ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming Wet bedrijfsleven 2019
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bedrijfsleven 2019) (35028).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019) (35029).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de OSF en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, 50PLUS, de SP en de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming motie Fiscale vergroeningsmaatregelen
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019),
te weten:
de motie-Binnema c.s. over compensatie van de lastenverzwaring die de vermindering van de korting op de energiebelasting veroorzaakt (35029, letter C).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Binnema c.s. (35029, letter C).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS en de SP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, de OSF, D66 en de PVV ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemming motie Algemene Politieke Beschouwingen
Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen,
te weten:
de motie-Strik c.s. over evenredige lastenverdeling bij de klimaatmaatregelen (35000, letter E).
(Zie vergadering van 30 oktober 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Strik c.s. (35000, letter E).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF en de SP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, D66 en de PVV ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemming Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelbelasting voor landgebonden weddenschappen op de sport (Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen) (35031).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de OSF en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, 50PLUS, de SP en de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel) (35032).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming Wet modernisering kleineondernemersregeling
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling) (35033).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking) (35030).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming motie Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij het debat over Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking),
te weten:
de motie-Köhler c.s. over de investeringsruimte voor woningcorporaties (35030, letter F).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Köhler c.s. (35030, letter F).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de ChristenUnie, de VVD, het CDA en D66 ertegen, zodat zij is verworpen.
De motie is met één stem verschil verworpen. Dat is altijd spannend. Dan moet ik altijd nog een keer extra kijken.
Stemming Wet fiscale maatregel rijksmonumenten
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (Wet fiscale maatregel rijksmonumenten) (34556).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming motie Wet fiscale maatregel rijksmonumenten
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (Wet fiscale maatregel rijksmonumenten),
te weten:
de motie-Bruijn c.s. over zekerheid vooraf over subsidie bij ingrepen van meer dan €70.000 (34556, letter F).
(Zie vergadering van 11 december 2018.)
De voorzitter:
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Bruijn c.s. (34556, letter F).
De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.
Ik dank de staatssecretaris van Financiën voor zijn aanwezigheid bij deze stemmingen. Ik schors de vergadering kort in afwachting van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019 (35000-VI).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortgang van de behandeling van het wetsvoorstel 35000-VI, Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019, het onderdeel Immigratie en Asiel.Ik verwelkom wederom de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef hem graag het woord.
Staatssecretaris Harbers i:
Mevrouw de voorzitter, dank u wel. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik wil in de beantwoording de onderwerpen langslopen die door de verschillende leden aan de orde zijn gesteld, waarbij ik het onderwerp van het Global Compact for Migration, kortweg het migratiecompact, tot het laatst bewaar omdat daarover door meerdere leden vragen zijn gesteld. Dan kan ik die in samenhang beantwoorden.
Voorzitter. In die volgorde begin ik met de vraag van de heer Van Hattem. Hij vroeg naar de begrippen "draagvlak", "draagkracht" en "behoefte" zoals die in de beleidsagenda en in de begroting zijn opgenomen als het gaat om de vormgeving van het migratiebeleid. Vooropstaat dat Nederland zich houdt aan de internationale verplichtingen waaraan het zich verbonden weet. Het is een terechte vraag hoe dan rekening wordt gehouden met het draagvlak in en de draagkracht van de Nederlandse samenleving. Het kabinet geeft dat laatste vorm door een brede inzet die ook is beschreven in de integrale migratieagenda die naar beide Kamers is gezonden. Er wordt daarin ingezet op het aanpakken van de oorzaken van migratie en het versterken van bescherming in de regio. Binnen de EU strijdt Nederland voor meer solidariteit en minder secundaire migratiestromen. Via een EU- en kabinetsbrede inzet wordt ingezet op een betere terugkeersamenwerking met herkomstlanden. Die brede inzet is ook gericht op het behoud van draagvlak.
Dichter bij huis denk ik dat het laten zien dat we in staat zijn het opvang- en toelatingsbeleid goed te vorm geven een belangrijke manier is om draagvlak te behouden en te bevorderen. Ik stel vast dat de IND op dit moment grotendeels binnen de wettelijke beslistermijn kan oordelen. Dat vind ik daar een maatstaf voor. Mijn streven is om de doorlooptijd nog verder te bekorten. Voor mensen die op oneigenlijke gronden asiel vragen, bijvoorbeeld omdat ze afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst en geen asielmotief hebben, zijn de doorlooptijden al zeer kort. Voor mensen die echt bescherming tegen vervolging nodig hebben, is er volop draagvlak in Nederland. Uit onderzoek eerder dit jaar bleek dat ongeveer 80% van de bevolking bescherming aan echte vluchtelingen van belang vindt. Uit het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers nog steeds in staat is om gemeenten te vinden die bereid zijn een asielzoekerscentrum te huisvesten blijkt dat draagvlak wat mij betreft ook. Maar op dat draagvlak moeten we wel zuinig zijn. Daarom is het bijvoorbeeld belangrijk dat gemeenten ruimte hebben om de automatische voorrang van statushouders bij huisvesting te vervangen door andere wegen om de huisvestingstaakstelling te waarborgen. Het staat gemeenten vrij om alternatieven aan te wijzen voor de beschikbare sociale huurwoningen zoals het neerzetten van tijdelijke woningen, het transformeren van leegstaand vastgoed, of het splitsen van woningen in onzelfstandige wooneenheden die vervolgens worden toegewezen aan alleenstaanden.
De heer Van Hattem i (PVV):
De staatssecretaris spreekt over draagvlak bij gemeenten, maar gemeenten zijn vaak uitvoerende organen, die bijvoorbeeld taakstellingen krijgen opgelegd vanuit het Rijk en weer gecontroleerd worden door de provincie, dus heel veel draagvlak is er niet te meten bij die gemeenten. Bovendien wordt de burgers niks gevraagd. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het draagvlak onder de burgers? Want dat mis ik in zijn verhaal. Ten tweede zegt hij dat we proberen om de stromen aan te pakken en de doorlooptijden te verkorten. Feit is dat er op dit moment weer azc's heropend worden. Het azc in Den Helder wordt heropend. Het azc Azelo in Borne wordt heropend. We zien dus juist het tegenovergestelde: er worden weer meer azc's gehuisvest en de immigratie loopt weer op. Hoe verhoudt zich dat met elkaar?
Staatssecretaris Harbers:
De eerste vraag gaat over het draagvlak onder burgers en de rol van gemeenten daarbij. Ik heb een ander beeld dan de heer Van Hattem. Dat is in de eerste plaats op basis van onderzoek. Ik noemde dat net al. Wij hebben dat niet zelf onderzocht. Het gaat dan gewoon om een brede peiling onder de bevolking en het beeld dat daaruit naar voren komt is door de jaren heen constant. Vier op de vijf Nederlanders zeggen daarin: ja, wij hebben de bereidheid om mensen die daadwerkelijk op de vlucht zijn voor oorlog, geweld of persoonlijke vervolging hier bescherming te bieden. Maar ik stel ook vast dat er heel veel gemeenten zijn die meewerken aan de huisvesting van asielzoekerscentra. Drie jaar geleden tijdens de migratiecrisis heeft dat hier en daar gekneld, maar zij komen nu uit zichzelf met ideeën om dat gestroomd te laten verlopen — we werken daarbij samen in de landelijke regietafel — en zij bieden op dit moment ook ruimte voor het heropenen van asielzoekerscentra die nodig zijn dan wel voor het inzetten van de flexibele capaciteit. Ik heb dus een ander beeld van het draagvlak.
Het klopt dat de reservecapaciteit van het COA recent aangesproken moest worden. Dat heeft niet te maken met een in absolute aantallen hogere instroom in Nederland. Die is niet hoger dan in 2017. Het heeft wel te maken met het feit dat de samenstelling van de instroom verandert. Drie, vier jaar geleden waren het in overwegende mate Syriërs. Aangezien er in Syrië een oorlogssituatie was, kregen mensen vrij snel een asielvergunning als ze konden aantonen dat ze uit Syrië kwamen. Op dit moment is de instroom veel gediversificeerder. Dat betekent dus ook dat er meer en langduriger onderzoek nodig is omdat mensen niet automatisch in aanmerking komen voor asiel, maar misschien op grond van hun persoonlijke omstandigheden wel.
Tot slot is de bezetting van de asielzoekerscentra groter omdat de doorstroming naar gemeenten inderdaad stokt. Maar zoals ik net al aangaf, hoeven gemeenten dat niet op te lossen met een voorrangsregeling. Er staan ook alternatieven voor hen open om aan de huisvesting van statushouders tegemoet te komen.
De heer Van Hattem (PVV):
De staatssecretaris spreekt over onderzoek waaruit blijkt dat er draagvlak zou zijn voor het opvangen van echte vluchtelingen. Tegelijkertijd zegt hij dat iedereen die uit Syrië kwam hier een verblijfsstatus kreeg. Ik noemde de voorbeelden van de islamitische jihadstrijders van Jabhat al-Nusra. Die hebben dus ook gewoon allemaal een verblijfsvergunning gekregen van dit kabinet-Rutte. Zijn dat voor deze staatssecretaris ook echte vluchtelingen? Blijkbaar wel, want namens dit kabinet hebben ze een verblijfsvergunning gekregen. Ziet hij daar dan ook draagvlak voor?
Staatssecretaris Harbers:
Nee, hier worden weer iets te snel conclusies getrokken. Bij iedere asielaanvraag, zo ook bij asielaanvragen van Syriërs, wordt gescreend op overwegingen die kunnen maken dat een asielaanvraag niet wordt ingewilligd. Terroristische motieven betekent per definitie dat een aanvraag niet wordt ingewilligd. Dat er sprake is van die motieven blijkt overigens niet altijd meteen bij het indienen van de asielaanvraag, maar om die reden wordt er ook nog met terugwerkende kracht onderzoek gedaan. Op ieder moment dat er signalen komen, maar ook groepsgewijs wordt de groep nog tegen het licht gehouden om te kijken of we later nog meer bewijs kunnen vinden dat maakt dat een asielvergunning dan wordt ingetrokken. Het is vanzelfsprekend dat de voorbeelden die de heer Van Hattem noemt geen recht geven op asiel in Nederland. Om die reden zijn vergunningen ook ingetrokken.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Dit is natuurlijk wel essentieel. U zegt dat de vergunningen zijn ingetrokken, maar het is eigenlijk maar de vraag of dat is gebeurd, want er zijn voorbeelden van tientallen Syriërs die hiernaartoe zijn gekomen met blanco paspoorten, vervalste paspoorten die door IS zijn verstrekt, en daar werd geen enkel probleem van gemaakt, als ik het NRC van het afgelopen jaar mag geloven. Daarin werd geen risico gezien voor de Nederlandse samenleving. Zijn van deze mensen collectief de vergunningen ingetrokken? Ziet u deze mensen als echte vluchtelingen en ziet u daarvoor draagvlak in de Nederlandse samenleving? Want daar zit gewoon een groot probleem. Door IS verstrekte valse paspoorten liggen eraan ten grondslag dat deze Syriërs in dit land verblijven en hier woningen en een verblijfsstatus hebben gekregen.
Staatssecretaris Harbers:
In zijn algemeenheid vind ik een dergelijke casus inderdaad geen recht geven op een asielvergunning in Nederland. Om die reden worden ook voortdurend signalen onderzocht. In het specifieke geval van door IS verstrekte paspoorten is later gebleken dat een bepaalde tranche aan paspoorten mogelijk uit IS-kring kwam en zijn er later alsnog maatregelen genomen en is onderzocht of mensen op een dergelijk paspoort Nederland binnen waren gekomen. Dus op ieder moment dat er bewijs opduikt, ook naderhand nog, wordt daar onderzoek naar gedaan.
Voorzitter. Het andere onderdeel van de vraag van de heer Van Hattem was de behoefte aan migratie. Ik zou daarvoor kunnen verwijzen naar de beleidsonderdelen zoals de kennismigrantenregeling, waarmee invulling wordt gegeven aan de behoefte van de Nederlandse samenleving en ook de bijdrage die migratie kan leveren aan de Nederlandse economie. De inzet van het kabinet is gericht op het verder wegnemen van drempels voor kennismigranten om naar Nederland te komen, waarbij vooral wordt gekeken naar startende bedrijven die nog echt in de opstartfase zitten en nog niet in staat zijn om de salarissen aan kennismigranten te betalen om te voldoen aan de voorwaarden van de kennismigratieregeling. Het lukt Nederland om steeds aantrekkelijker te worden voor kennis en talent en daarmee is er ook sprake van een dito bijdrage aan de economie. De afgelopen jaren zijn er steeds meer talentvolle mensen naar Nederland gekomen: internationale studenten, kennismigranten en innovatieve ondernemers. Het beleid komt daarmee tegemoet aan de behoefte aan hoogopgeleid personeel. Naast kennismigratie is er natuurlijk de reguliere arbeidsmigratie. Daarvoor moet dan wel een behoefte erkend zijn bij het bedrijfsleven en moet er bovendien geen prioriteit genietend aanbod van arbeidskrachten in Nederland zijn. Dus er zijn wel regels omheen.
Zonder verder in te gaan op allerlei individuele zaken die de heer Van Hattem naar voren bracht, is er alle aandacht voor openbare orde en nationale veiligheid. We hebben het daar net al over gehad. Voortdurend wordt de instroom gescreend en wordt het maximale gedaan om eventuele risico's op dit punt tot een minimum te beperken.
Voorzitter. De heer Van Hattem vroeg ook specifiek naar Syrië en het ambtsbericht. We hebben de goede gewoonte in Nederland om niet als politiek, maar juist op basis van objectieve informatie onderzoek te laten doen naar de omstandigheden in diverse landen van herkomst, die vervolgens uitgangspunt zijn bij het asielbeleid in Nederland. Zo is dat ook bij Syrië. Met grote regelmaat wordt het ambtsbericht over Syrië herzien. We hebben dit jaar een thematisch ambtsbericht gehad over veiligheid. Komend jaar staat er ook een nieuw ambtsbericht op de planning, waarbij nader onderzocht wordt of terugkeer mogelijk is. Want ja, wij horen ook berichten dat Syriërs uit buurlanden van Syrië af en toe terug zouden gaan. Maar om de vraag te kunnen beantwoorden of Syrië veilig is en of terugkeer daarnaartoe mogelijk is, baseren we ons liever op een breed onderzoek. Ik stel vast dat op dit moment geen enkel EU-land Syrië tot veilig heeft verklaard, maar ook komend jaar wordt daar weer nader onderzoek naar gedaan. Primair is natuurlijk de hoop dat vroeg of laat de situatie in Syrië zo verandert, ten goede, dat ook terugkeer weer mogelijk is. Maar tot op heden stellen wij vast dat dit niet het geval is.
De heer Van Hattem vroeg tot slot naar het gebruik van een naar zijn oordeel onjuiste bron, een islamitische bron, bij het opstellen van het ambtsbericht. Uiteindelijk is dit de verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waaronder het ambtsbericht tot stand is gekomen. Dat zou daar inhoudelijk op kunnen reageren, maar eigenlijk voel ik meer behoefte om me aan te sluiten bij mevrouw Strik, die daarop inging in een interruptie, namelijk dat een ambtsbericht wordt opgesteld op basis van een zeer groot aantal bronnen. Eén enkele bron heeft nooit een doorslaggevende rol in een ambtsbericht. We kijken daarbij ook goed rond naar wat bijvoorbeeld de UNHCR en de IOM van een land vinden en wat de ons omringende landen op EU-niveau van een land vinden. We baseren ons op tal van internationale bronnen, dus één bron is nooit doorslaggevend. Overigens noemde de heer Van Hattem de UNHCR en de IOM. Die vinden beide op dit moment Syrië te onveilig om veilig verklaard te worden en dat terugkeer niet aan de orde is.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik heb één voorbeeld genoemd van bronnen die worden gebruikt bij het opmaken van het ambtsbericht, maar ik kan nog tal van andere bronnen noemen. Alleen deze bron vond ik wel zo typerend voor hoe islamitisch activisme het ambtsbericht beïnvloedt. Om een ander voorbeeld te geven: de VN-Mensenrechtencommissie wordt ook als bron aangevoerd. Zoals bekend wordt deze VN-Mensenrechtencommissie al jarenlang bevolkt door de grootst mogelijke schurkenstaten, die zelf aan de lopende band mensenrechtenschendingen plegen. Maar die commissie wordt gewoon als bron opgevoerd voor dit ambtsbericht. Dus hoe kan de staatssecretaris volhouden dat een dergelijk ambtsbericht politiek niet gekleurd is, zoals door de premier is voorgehouden bij de APB?
Staatssecretaris Harbers:
Als ik nou het gevoel zou hebben dat dit politiek gekleurd is en geen recht doet aan de werkelijkheid ... Wij zien en horen het nieuws uit Syrië iedere dag. Begin dit jaar leek er even een opleving: misschien zou het zich ten goede keren. De rest van het jaar hebben we daar bitter weinig van gezien. Als je dat ambtsbericht leest, vraag je je af of het wel spoort met de werkelijkheid. De werkelijkheid in Syrië is dat het daar volstrekt onveilig is. Ik hoop ontzettend, in de eerste plaats voor de bevolking van Syrië zelf, dat dit de komende jaren verandert, maar dat is nu niet aan de orde. In dat opzicht wijkt de inhoud van het ambtsbericht al niet af van het beeld en de perceptie die we elders in de wereld daarvan hebben. Dan gaan we vervolgens ook nog altijd te rade bij internationale organisaties, bij ons omringende landen, bij de EU. Ook zijn er waarnemingen ter plekke. Dat alles bij elkaar maakt de inhoud van het ambtsbericht. Ik denk dat we daar een hele goede en hoogstaande traditie in hebben in Nederland. In dat opzicht ben ik het dus ook niet eens met het beeld dat de heer Van Hattem hiervan geeft.
De heer Van Hattem (PVV):
Het is gewoon een feit dat tienduizenden Syriërs al zelfstandig zijn teruggekeerd naar Syrië. Voor hen is het blijkbaar wel veilig genoeg. Ondanks wat er in het ambtsbericht staat, valt dat niet te ontkennen. Dit wordt overigens ook in het ambtsbericht zelf aangegeven. Maar om een ander voorbeeld te geven: ik las zojuist dat de Deense regering heeft besloten om Somalië tot een grotendeels veilig land te verklaren, waardoor ook Somaliërs vanuit Denemarken kunnen worden teruggestuurd. Is de staatssecretaris bereid om net zoals de Deense regering ook die stap te zetten? Kunnen we daar ook een actie op verwachten? Want wat voor Denemarken kan, moet voor Nederland ook kunnen.
Staatssecretaris Harbers:
Wij laten voor alle landen waaruit we een grote instroom hebben met regelmaat ambtsberichten maken. Ik weet uit mijn hoofd niet wat de planning is van wanneer er weer een nieuw ambtsbericht komt voor Somalië, maar periodiek staan ook ambtsberichten over Somalië op de agenda. Op dit moment geldt het beleid uit het vorige ambtsbericht. Overigens wordt in een individueel geval altijd verder gekeken — het is nooit statisch. Het ambtsbericht kan van enige tijd geleden zijn. Op grond van de individuele situatie kan er altijd een andere beoordeling worden gemaakt. Daarbij kijken we ook weer naar wat er internationaal gebeurt. Ik moet op dit moment het antwoord schuldig blijven wat de planning is van wanneer Somalië opnieuw op de agenda staat, maar ik weet in ieder geval dat dit met enige regelmaat gebeurt. Dan zou dat tot een ander oordeel kunnen leiden. Maar eerst de inhoud van het ambtsbericht.
Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen van de heer Overbeek. Hij had in de eerste plaats een aantal vragen over buitenlandse arbeidsmigranten, die in de eerste vijf jaar zeer afhankelijk zouden zijn van hun werkgever, wat misbruik in de hand zou werken. Er wordt in Nederland op grond van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning afgegeven aan de werkgever om een arbeidsmigrant arbeid voor hem, dus niet voor een andere werkgever, te laten verrichten. Nu heb ik geen concrete signalen dat dit heeft geleid tot misbruik van arbeidsmigranten, maar ik ben wel zeer benieuwd. Als de heer Overbeek deze signalen wel heeft, neem ik die vanzelfsprekend zeer serieus. We hebben geprobeerd in de schorsing contact te leggen met het ministerie van SZW om te horen of het daar een beeld bij heeft, maar dat is in de korte tijd van de schorsing niet gelukt. Het gaat ook primair om regelgeving en derhalve de bevoegdheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wat ik de heer Overbeek in ieder geval wil toezeggen is om de vragen door te geleiden naar de minister van SZW met de vraag of hij hier meer inhoudelijk een reactie op zou willen geven. Ik zal daarbij ook de door de heer Overbeek gewenste datum van 1 maart aangeven. Ik kan dat natuurlijk vanaf deze plaats niet voor mijn collega-bewindspersoon bepalen, maar ik ga daar wel mijn uiterste best voor doen. Met die resultaten in de hand en met die reactie naar uw Kamer zal ik ook zelf nog kijken of dat gevolgen zou moeten hebben voor de inrichting van onze tewerkstellingsvergunningen.
Een ander aspect dat de heer Overbeek aan de orde stelde, was het belang van het kind in de Nederlandse procedure. In zijn algemeenheid houdt het Nederlandse vreemdelingenbeleid rekening met de positie van minderjarigen, zowel in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Daarmee wordt in ieder geval al recht gedaan aan het Kinderrechtenverdrag. In zowel de asielprocedure als de reguliere toelatingsprocedure heeft het belang van het kind een duidelijke plaats en komt dat tot uitdrukking in verschillende beleidskaders en in de wijze waarop procedures zijn ingericht waarbij kinderen betrokken zijn. Het belang van het kind wordt ook nadrukkelijk betrokken bij de belangenafweging in het licht van artikel 8 van het EVRM. Dat wil evenwel niet zeggen dat dit belang in de toelatingsprocedure dan ook altijd de doorslag behoeft te geven ten aanzien van het verlenen van verblijf. Uit het Kinderrechtenverdrag volgt namelijk dat het belang van het kind niet het enige belang is, maar een voornaam belang, naast andere maatschappelijke belangen.
Er dient dus ook een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen. In die zin is ook niet één definitie te geven van het "belang van het kind", zoals gevraagd door de heer Overbeek. Ook dat zal per geval beoordeeld moeten worden en het kan ook situationeel bepaald zijn. Rekening houden met het belang van het kind in de opvang kan bijvoorbeeld iets anders vergen dan rekening houden met het belang van het kind in een terugkeerprocedure, maar in beide situaties wordt hier rekening mee gehouden. Waar bijvoorbeeld het belang van het kind de grenzen van het departement overstijgt, vindt daarover interdepartementaal overleg plaats. Voorbeelden zijn het overleg over de jeugdzorg tussen VWS en Justitie en Veiligheid en het overleg over het onderwijs in azc's tussen het ministerie van OCW en mijn ministerie.
De heer Overbeek i (SP):
Ik hoor de staatssecretaris zeggen — en dat is, denk ik, volstrekt logisch en juist — dat het kinderbelang nooit het enige belang kan zijn dat in het geding is en dat dat moet worden afgewogen tegen andere belangen. Waar ik nieuwsgierig naar ben, is of hij een inschatting zou kunnen geven van het percentage van die gevallen. Dus hoe vaak komt het voor dat de balans uiteindelijk doorslaat naar de belangen van het kind, en niet naar de andere belangen die daartegenover staan, dus de maatschappelijke belangen die hij in zijn brief aanvoert? Is dat in de helft van de gevallen, is dat in 10% van de gevallen, is dat in 0,5% van de gevallen? Wat moet ik me daarbij voorstellen? Wanneer slaat die afweging wel door naar het laten prevaleren van de belangen van het kind?
Staatssecretaris Harbers:
Ik begrijp de vraag van de heer Overbeek. Ik kom sinds mijn aantreden heel veel vragen om cijfers tegen. Wij registreren dit niet. Wij houden in de statistieken niet precies bij op grond van welk asielmotief uiteindelijk een asielvraag wordt ingewilligd, juist ook omdat heel veel inwilligingen situationeel bepaald zijn en het in veel gevallen ook gewoon niet om één reden gaat, maar er een samenspel van omstandigheden aan de hand kan zijn. Om die reden is een vraag naar percentages, denk ik, niet te beantwoorden, juist ook omdat de asielprocedure altijd individueel wordt vormgegeven en op basis daarvan tot een individueel besluit leidt en mensen, als zij het daar niet mee eens zijn, ook in beroep of in hoger beroep kunnen gaan. Mijn indruk is dat we, zoals ik net aangaf, op tal van manieren hebben geborgd dat het belang van het kind meeweegt en dat daarvan in de praktijk veelvuldig gebruik wordt gemaakt.
De heer Overbeek (SP):
Ik begrijp dat er geen harde gegevens voorhanden zijn. Ik zal in tweede termijn nog even terugkomen op de implicaties die daar volgens mij aan verbonden zouden kunnen worden.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
De staatssecretaris zegt: het wordt meegewogen, samen met andere belangen. Ik vraag me dan toch het volgende een beetje af. In artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag, maar ook in artikel 24 van het Handvest — en dat is natuurlijk bijna allemaal EU-recht geworden — staat heel letterlijk: de belangen van het kind vormen de eerste overweging bij alle handelingen van een lidstaat. De vraag is dan toch hoe dat zich verhoudt tot die andere belangen. Wat is dan volgens de staatssecretaris de betekenis van "vormen de eerste overweging"? Het kan best zijn dat er ook andere belangen in het geding zijn, maar dit is volgens mij sterker dan dat het "ook een belang is dat meeweegt".
Staatssecretaris Harbers:
Nee, het is een belang dat zeer nadrukkelijk meeweegt. Hier is in het verleden veel over gedebatteerd, en er is jurisprudentie over. In het Kinderrechtenverdrag staat dat de belangen van het kind — en ik moet dit even in het Engels doen — "a" primary concern zijn, en niet "the" primary concern. Dat wil zeggen: het is een zeer zwaarwegend belang, maar niet het enige belang, en het wordt dus ook in de context van de rest van de situatie bezien. Daarbij telt het belang van het kind zwaar, maar is het niet altijd doorslaggevend. Zo is het in het Kinderrrechtenverdrag bedoeld, en zo is het ook in rechterlijke uitspraken in Nederland verder uitgelegd.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Nog even voor de duidelijkheid, want ook het Hof van Justitie noemt steeds het hogere belang van het kind. Is de staatssecretaris het wel met mij eens dat dat belang van het kind het meest zwaarwegende belang is dat uiteindelijk een rol bij die beslissingen moet spelen?
Staatssecretaris Harbers:
Het is een zwaarwegend belang, maar niet het doorslaggevende belang. In Nederland is dat op tal van wijzen in de procedure geborgd, door amv's apart te horen, door het volledig op het kind te enten, door zo nodig ook nog in andere asielprocedures apart aandacht te besteden aan de positie van kinderen. Dit is dus op tal van wijzen geborgd, en vervolgens ook nog door de wijze waarop we bijvoorbeeld in de opvang rekening met hen houden. Maar het is geen absoluut en doorslaggevend belang, en zo is het ook nooit bedoeld.
De heer Overbeek vroeg ook nog naar de recente nota van een aantal hoogleraren over de schade die aan minderjarige asielzoekers zou worden veroorzaakt door de dreiging van uitzetting. Dat rapport bevestigt voor mij eens temeer dat een langdurig verblijf in Nederland zonder bestendig verblijfsrecht in alle opzichten een voor iedereen onwenselijke situatie is. Precies om die reden, en ook omdat het in kaart brengen daarvan in zijn grote samenhang een vraagstuk is dat velen bezighoudt, heb ik de onafhankelijke commissie onder leiding van de heer Van Zwol ingesteld, die onderzoek gaat doen naar alle aspecten die eraan bijdragen dat vreemdelingen ondanks een afwijzing van de toelatingsaanvraag en de daaruit voortvloeiende vertrekplicht vaak langdurig in Nederland verblijven. Ik heb met de commissie afgesproken dat deze komend jaar, in de eerste helft van juni, tot een eindrapport en een samenhangend stel aanbevelingen komt. Ik denk dat we straks met dat rapport in de hand kunnen kijken of we hierin doorbraken kunnen bereiken.
In aanvulling daarop wijs ik erop dat het uitgangspunt van het kabinet, en niet alleen van dit kabinet maar al sinds jaar en dag, is dat wanneer een vreemdeling geen recht meer heeft op verblijf in Nederland, hij Nederland dient te verlaten. Bij terugkeer naar het land van herkomst zullen afgewezen vreemdelingen en hun kinderen zich over het algemeen weer moeten inpassen in en aanpassen aan de samenleving van het land van herkomst. Voor een deel van hen brengt dat beperkingen mee in de mate waarin zij zich, in vergelijking met de Nederlandse situatie, bij terugkeer kunnen ontwikkelen en ontplooien. Dat zal altijd aan de hand zijn. Die beperkingen kunnen ingrijpend zijn, maar vormen op zichzelf echt onvoldoende grond om een verblijfsvergunning te verlenen.
De heer Overbeek (SP):
Ik hoor de staatssecretaris eigenlijk de zaak omdraaien. Hij zegt: dat rapport is voor mij de bevestiging dat we van dat langdurige verblijf af moeten, en wij richten de procedures zo veel mogelijk daarop in. Daar kan ik tot op zekere hoogte in meegaan. Feit is wel dat een groot aantal kinderen zich in Nederland bevinden, vaak hier geboren en in ieder geval hier getogen, die eigenlijk weinig of geen boodschap hebben aan alle overwegingen die de staatssecretaris hieraan vastknoopt. Die kinderen zijn niet gevlucht, die hebben geen asiel aangevraagd, die zijn volledig afhankelijk van hun ouders in deze positie, maar na zo veel jaar bouwen zij ook een eigen rechtspositie op. De rechten van het kind volgens het Kinderrechtenverdrag zijn niet afgeleid van de juridische status of de positie van de ouders, maar die zijn eigenstandig omschreven. Naarmate die kinderen langer in Nederland zijn, versterkt dat hun eigenstandige rechtspositie.
Ik ben dus niet tevreden met de redenering die de staatssecretaris hier op tafel legt. Des te beter als het zou lukken om die procedures in te korten en veel sneller tot verantwoorde beslissingen te komen, maar voor een grote groep is dit in de realiteit nu niet het geval. En als ik een beetje realistisch ben, vermoed ik dat er in de toekomst altijd een categorie zal blijven waarvoor dat niet geldt. De kinderen bouwen zelfstandig rechten op. Dat zie ik veel te weinig terug in de benaderingswijze van de staatssecretaris. Dat vind ik jammer.
Staatssecretaris Harbers:
Om het even samen te vatten: de heer Overbeek zegt dat het een feit is dat kinderen die hier langdurig zijn, wortelen. Dat zou dan eigenstandige rechten van het kind opleveren. Dat door langdurig verblijf in meer of mindere mate worteling plaatsvindt, is in het verleden en overigens ook weer in beroep en in hoger beroep bij de rechter nooit een eigenstandige grond geweest om anders te oordelen over de wenselijkheid van het verblijf van de kinderen en hun ouders. Ik zie in dit rapport ook aanleiding om te zeggen: als die hoogleraren vinden dat dit grote schade oplevert voor het kind, dan is het evenzeer een aansporing voor de ouders om hun verantwoordelijkheid te nemen en niet eindeloos te blijven persisteren in verblijf in Nederland, wat zonder perspectief is. Het is namelijk zo dat zeker een uitzetting, de dreiging van een uitzetting, vrij makkelijk te voorkomen is. Die is namelijk te voorkomen door je te wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek dan wel de IOM en een traject in te gaan van vrijwillige terugkeer, inclusief overigens alle terugkeerondersteuning en re-integratiemogelijkheden die daarbij horen. Ik begrijp ook wel dat er mensen zijn die die keuze niet maken, maar dat zou in ieder geval het meest probate middel zijn om aan die dreiging van uitzetting een einde te maken. Want vrijwillige terugkeer is naar ieder land in de wereld mogelijk.
De voorzitter:
Kort nog, meneer Overbeek, tot slot.
De heer Overbeek (SP):
Dank u, voorzitter. Heel kort. Ik constateer dat de staatssecretaris eigenlijk bevestigt wat ik zeg. Hij zegt opnieuw dat de positie van die kinderen niet zo hoeft te zijn, omdat de ouders allerlei keuzes hebben. Hij zegt ook, als hij spreekt over het rapport van professor Scherder et cetera: iedereen heeft als hij na enige tijd weer terug moet naar zijn vaderland wel even aanpassingsmoeilijkheden, maar dat is nou eenmaal niet anders. Ik geloof toch echt dat het rapport op basis van veel empirisch onderzoek duidelijk maakt dat het voor kinderen in de leeftijdsgroep van 6 tot 12 jaar veel schadelijker is dan voor de volwassenen waar de staatssecretaris het over heeft. Ik denk dus dat we hierover nog niet uitgesproken zijn.
Staatssecretaris Harbers:
Ik vermoed ook dat we het niet helemaal eens worden. Ik wil in aanvulling daarop nog iets zeggen. Het gaat over een zwaarwegend belang van het kind. Maar dat wordt wel heel eendimensionaal, ook aan hand van het rapport, uitgelegd als een recht op verblijf. Het belang van het kind hoeft niet altijd te leiden tot verblijf. Het kan bijvoorbeeld ook leiden tot extra opvangvoorzieningen. Het kan ook leiden tot bijzondere voogdijaspecten. Het kan ook leiden tot extra waarborgen bij terugkeer, waar overigens het Nederlandse stelsel ook ruimhartig in voorziet. In de verblijfsprocedures betekent het dat het kind niet enkel een afgeleid verblijfsrecht kan krijgen van ouders, maar ook nog een eigenstandig recht. Maar uiteindelijk kan dat alles ertoe leiden dat de beslissing alsnog is dat er geen verblijfsrecht is in Nederland. Op dat moment is in ieder geval schade te voorkomen door ouders die dan kiezen voor vrijwillige terugkeer, waardoor in ieder geval de dreiging van een uitzetting of detentie niet aan de orde is.
De voorzitter:
Héél, héél mini-, mini-, minikort, meneer Overbeek.
De heer Overbeek (SP):
Dank u, voorzitter. Ik heb één zin. Ik hoor de staatssecretaris weer een of twee keer in zijn betoog spreken over terugkeer. We praten hier over kinderen voor wie het begrip "terugkeer" absoluut geen betekenis heeft.
Staatssecretaris Harbers:
Nee, maar voor wie er ook geen verblijfsrecht in Nederland is vastgesteld. Ik kan het niet mooier maken.
Voorzitter. Een andere schrijnende situatie is de situatie op de Griekse eilanden. Dan moet ik, denk ik, maar even met het begin beginnen. De vraag van de heer Overbeek ging over het voorbeeld nemen aan Portugal met betrekking tot het herplaatsen van 1.000 mensen uit Griekenland in Portugal. Mijn antwoord begint eigenlijk langs de lijn van de vraag: wat is nou een duurzame wijze waarop wij de situatie daar kunnen verbeteren? Dan moeten we in ieder geval naar de essentie van de afspraken tussen de EU en Turkije. Die veronderstellen een snelle asielprocedure op de Griekse eilanden op grond waarvan voor de meeste mensen zal worden vastgesteld — dat is ongeveer de samenstelling van de instroom — dat er geen asielverblijfsvergunning in Europa in zit. Langs die lijn gaan mensen dan terug naar Turkije. Om het businessmodel van de mensensmokkelaars de pas af te snijden, wordt in hun plaats iemand anders die in de opvang in Turkije zit, hervestigd in Europa. Daarin zit een snelle afdoening van asielprocedures op de Griekse eilanden of in Griekenland. Dat is al meteen het grootste knelpunt. Daar slaagde Griekenland afgelopen jaren niet in. Men heeft in het voorjaar van dit jaar de asielwetgeving aangepast en zegt dat het nu stap voor stap iets versnelt, maar we weten dat de achterstanden enorm zijn en dat die met name ook zitten in de fase van beroep.
De duurzame oplossing is vervolgens niet om migranten die op de eilanden verblijven naar het vasteland van Griekenland te brengen. Ik ben zelf in het voorjaar op Samos geweest. Ik ga deze winter overigens nog een keer terug naar Griekenland. Ik kom daar zo meteen verder op. Wat doen we dan wel om de Griekse overheid aan te spreken? Ik heb daar ook zelf vastgesteld dat op het moment dat je mensen uit de opvang op de eilanden haalt en overbrengt naar het vasteland — wat overigens ook nog in royale mate gebeurt, want iedereen die als kwetsbaar wordt aangemerkt, wordt overgebracht naar een opvang op het vasteland — dat vervolgens een vrijkomende plek op de eilanden oplevert. Er zit ook daar nog een informatienetwerk tussen mensen die op de eilanden verblijven en de mensensmokkelaars in Turkije. Ze kunnen er gewoon de klok op gelijkzetten: op het moment dat er uit een opvang op een eiland mensen zijn overgebracht naar het vasteland, zetten de boten na een, twee, drie dagen koers naar dat eiland. En zo houdt men permanent druk op die eilanden. Daar zit de oplossing dus niet.
De oplossing zit wel in iets wat de Europese Unie in de afgelopen jaren al ruimhartig heeft gedaan: zorgen dat Griekenland daar meer bijstand in krijgt. Er is sinds 2014 ruim 1,8 miljard euro aan hulpgeld ter beschikking gesteld aan de Griekse autoriteiten voor opvangvoorzieningen en voor verbeteringen in de asielprocedure. Men slaagde er onvoldoende in om dat geld tot besteding te brengen. Dat is de eerste kwestie waarbij vervolgens Nederland te hulp is geschoten. Vanuit de IND is er een wat wij "uitputtingsexpert" noemen, gestationeerd in Griekenland, die de Griekse autoriteiten helpt met het tot besteding laten komen van de Europese gelden. Verder stelt Nederland, net als veel andere landen in Europa, doorlopend experts beschikbaar via EASO, het Europees asielagentschap, via Frontex en bilateraal. Op dit moment is qua aantal EASO-experts Nederland de tweede na Duitsland. 15% van de medewerkers op de Griekse eilanden komt uit Nederland. We hebben overigens ook momenten gehad dat het een kwart van de medewerkers was. Nederland levert dus in overvloedige mate en — dat is wel het precies het probleem — ook veel meer dan veel andere Europese lidstaten.
Dat is wel het pleidooi dat ik voortdurend houd. Dat heb ik ook dit najaar nog twee keer gedaan bij mijn collega's in de JBZ-Raad. Kijk hoe bijzonder het is wat daar gebeurt. Dat is tenminste een afspraak met een derde land. Je kunt er van alles van vinden, maar met heel veel landen in Afrika moeten we die afspraken nog gaan maken. Dus laten we er in de Europese Unie voor zorgen dat in ieder geval deze afspraak goed nagekomen kan worden. Ik doe dus voortdurend een beroep op collega's in andere lidstaten om ook in dezelfde mate experts ter beschikking te stellen.
Maar vervolgens ligt de echte oplossing van het probleem wel bij de Griekse regering, die dus personeel krijgt uit andere lidstaten, die overvloedig geld krijgt daarvoor, maar die nog wel steeds nalaat om dat adequaat te organiseren. Ook recent, in de JBZ-Raad van twee weken geleden, heb ik zowel de Europees Commissaris als mijn Griekse ambtsgenoot daarop aangesproken. Zij hebben mij verzekerd dat ze nog deze maand weer een aantal overleggen gepland hebben staan om toch met vereende krachten te kijken hoe in ieder geval de opvangomstandigheden met de winter in aantocht — eigenlijk waren die omstandigheden in de afgelopen maand al slecht — met Europese steun zouden kunnen worden verbeterd.
Maar om het in de context te plaatsen: Griekenland heeft op dit moment een behoorlijk overzichtelijke instroom. Als er 30.000 mensen per jaar binnenkomen; dat aantal komt ook in Nederland binnen. Wij hebben alleen veel meer mensen bij de IND en het COA werken dan in Griekenland. Men gaat er in Griekenland ook nog van uit dat statushouders eigenlijk maar een plek elders in Europa moeten vinden, maar Griekenland had vorig jaar 7.000 inwilligingen op een asielvergunning. Dat is een aantal dat je gelet op de omvang van een land als Griekenland, met een bevolking van 10 miljoen mensen, zou moeten kunnen hervestigen, net als alle andere landen in Europa doen. Daar spreek ik de Griekse collega wel voortdurend op aan. Er is wat dat betreft veel werk aan de winkel om te zorgen dat ze hun eigen organisatie ook verbeteren.
De voorzitter:
Eén interruptie, mijnheer Overbeek.
De heer Overbeek (SP):
Dank, voorzitter. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat wij hier niet over de Turkijedeal moeten discussiëren, dus dat zal ik niet doen. Ik ben ook erkentelijk voor alle inspanningen die de Nederlandse regering en de staatssecretaris zelf kennelijk in het Europese aanwenden om in deze situatie verbetering aan te brengen. Ik constateer wel dat de staatssecretaris uiteindelijk de zwartepiet steeds weer bij de Griekse regering legt. Griekenland heeft de Turkijedeal niet gesloten. Dat heeft de Europese Unie gedaan. Ik wijs erop, en in die zin beschouw ik mijn opmerkingen dan maar als steun voor zijn inspanningen in Brussel, dat het de Europese Unie is die verplicht is om voor deze mensen, die tussen wal en schip terecht zijn gekomen en op die eilanden vastzitten, een fatsoenlijke oplossing te vinden, op zo kort mogelijke termijn.
Staatssecretaris Harbers:
Daarover zijn wij het niet oneens. Daar zijn al mijn inspanningen op gericht. De EU-Turkijeverklaring is overigens wel met medeweten van Griekenland afgesproken. Er zijn ook in overvloedige mate financiële middelen voor Griekenland ter beschikking gesteld. In dat opzicht verplicht het wel. Nederland heeft een buitengewoon groot commitment aan deze verklaring en ook aan de steun voor Griekenland, in het bijzonder omdat die tot stand is gekomen tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU. Maar op dat gebied levert Nederland ook volop. De werkelijkheid is wel — en dat blijf ik hier ook aangeven — dat ik me daarin hoe langer hoe meer een soort roepende in de woestijn voel. Sinds het afsluiten van de EU-Turkijeverklaring gaat de aandacht van veel collega's in Europa meer en meer uit naar bijvoorbeeld de situatie in Italië en/of de westelijk-mediterrane route naar Spanje. In dat opzicht neemt de aandacht voor Griekenland af. Dat is precies de reden dat ik het voortdurend op de agenda houd en voortdurend de collega's erop aanspreek om niet alleen in aantallen maar ook kwalitatief bij te blijven dragen met mensen die de asielprocedures daar doen uitvoeren. Dat is toch een verschil dat Nederland beter doet dan de andere landen. Onze experts van de IND blijven gemiddeld langer op de eilanden, waardoor ze ook meer ervaring en expertise opdoen en overdragen, en komen gemiddeld vaker terug. Ze kiezen er bijvoorbeeld na een jaar weer voor om alsnog een paar maanden daar aan het werk te gaan. Daarin wijkt onze inspanning substantieel af van wat een aantal andere EU-lidstaten doen, die misschien dan wel mensen beschikbaar stellen, maar voor een dusdanig kort aantal weken dat ze alweer naar huis gaan tegen de tijd dat ze zijn ingewerkt. Ik blijf ermee bezig. Volgens mij waren we het daar ook niet oneens over.
Dan de vraag of wij, net als Portugal, nog een aantal mensen hier in Nederland kunnen uitnodigen. Die vraag kreeg ik ook recent in de Tweede Kamer. Ik heb die ontkennend beantwoord. De reden daarvoor is dat wij op dit moment nog steeds te maken hebben, waar de instroom in een aantal andere landen, ook in Zuid-Europa, behoorlijk is afgenomen, met het feit dat de instroom in Nederland nog altijd op hetzelfde niveau is als in 2017 en 2016, na het afsluiten van de EU-Turkijeverklaring. Dat is het probleem van secundaire migratie in Europa. Ongeveer de helft van de instroom in Nederland is niet in enig ander Europees-Unieland geregistreerd. Dat veronderstelt dus toch dat men zonder registratie zes, zeven grenzen over land heeft kunnen oversteken. Dat is geen uniek Nederlands probleem. Voor België, Duitsland, en Scandinavië geldt precies hetzelfde. In de bespreking in Europa willen wij ook erkenning van dat probleem. Portugal zegt nu: we gaan 1.000 mensen herplaatsen uit Griekenland. Ik vind het fantastisch dat Portugal dat doet en daarmee ook een bijdrage levert, want de instroom in Portugal in de eerste helft van dit jaar was een twintigste van de instroom in Nederland. Misschien is 1.000 voor Portugal nog veel te weinig. In termen van solidariteit in Europa had men misschien echter wel meer kunnen doen, maar het is niet aan Nederland om te zeggen: boven op de herplaatsingsafspraken gaan wij nog meer herplaatsen.
De heer Van Hattem (PVV):
De staatssecretaris zegt dat de instroom vanaf 2016 eigenlijk niet is afgenomen, omdat we te maken hebben met die secundaire stroom van mensen die door zes, zeven veilige landen hiernaartoe zijn gekomen. Ziet hij personen die zogezegd op de vlucht zouden zijn voor hun veiligheid, zes, zeven veilige landen passeren en dan naar Nederland komen om zich in onze welvaartsstaat te vestigen, als personen die hier bescherming zoeken, of zijn dat puur en alleen gelukzoekers die hier dan toch bescherming krijgen? Is dat wat de staatssecretaris biedt aan degenen die al die veilige landen hebben gepasseerd? Moeten wij niet gewoon over onze eigen grenzen gaan om ons land te beschermen tegen dergelijke stromen van gelukzoekers?
Staatssecretaris Harbers:
Dat zijn veel vragen. We hebben die ook al in een voorjaar bij een debat behandeld. Ter nuancering: in absolute aantallen verandert de samenstelling, want in 2016 waren het vooral veel eerste aanvragen. De laatste jaren gaat het om veel nareizigers. Het inwilligingspercentage verandert ook. Waar het in 2015, 2016 veel aanvragen van Syriërs waren die vaak ingewilligd werden, is het inwilligingspercentage nu lager, want de instroom is veel diverser. Het simpele antwoord is: mensen die ingewilligd worden, zijn blijkbaar mensen die bescherming nodig hebben. Het wordt altijd individueel beoordeeld. Voor mensen die niet ingewilligd worden, geldt dat niet. Er zitten inderdaad veel mensen tussen die niet ingewilligd worden en die geen bescherming nodig hebben.
Het is een groot probleem in Europa dat men zes, zeven grenzen heeft kunnen oversteken. Precies daar is de inzet op gericht bij de hervorming van het Europees asielstelsel. Ik vraag er voortdurend aandacht voor dat het in de buitenwereld zo lijkt alsof drie landen in Europa het grootste probleem hebben, Italië, Griekenland en Spanje, met een hoge instroom van over de Middellandse Zee, maar dat dit inmiddels geen recht meer doet aan de werkelijkheid. Het grootste probleem zit in Noordwest-Europa, de Benelux, Duitsland en de Scandinavische landen, waar men te maken heeft met de secundaire instroom die het gevolg is van het feit dat aan de buitengrenzen, vaak in Zuid- of Oost-Europa onvoldoende wordt geregistreerd. Dat probleem ben ik voortdurend aan het agenderen. Een herziening van het Europese asielsysteem zal ook daar een oplossing voor moeten bieden.
De heer Van Hattem (PVV):
Blijkbaar hebben al die maatregelen, ook op Europees niveau, totaal geen effect. Die discussie hebben we niet voor niets ook in februari gevoerd en die moeten we blijven voeren. Zo lang personen die hierheen komen toch bescherming krijgen — er wordt gezegd dat ze die verdienen, terwijl ze al die veilige landen zijn gepasseerd — bereiken we hier helemaal niets. Wanneer zegt de staatssecretaris een keer: genoeg is genoeg, wij gaan die bescherming hier niet meer bieden? Wanneer gaat hij de Dublinakkoorden feitelijk handhaven?
Staatssecretaris Harbers:
De Dublinakkoorden worden gehandhaafd. Ze bieden onder de huidige Dublinverordening echter niet altijd een uitkomst, bijvoorbeeld omdat vingerafdrukken slechts achttien maanden worden bewaard. Als er gevallen daarna komen, kunnen we niets meer met de huidige Dublinverordening. Dat is de reden waarom die verordening moet worden herzien.
De vraag daarachter heeft betrekking op het sluiten van de grenzen, maar daar wil ik niet toe overgaan, om twee redenen. De eerste is dat het grote schade zou toebrengen aan met name Nederland. Wij leven van handel, export en het buitenland. Ik ben in Rotterdam havenwethouder geweest. Ik weet wat voor een klap dat zou zijn voor bijvoorbeeld de Nederlandse logistiek. De tweede reden is dat ik op dit moment zie dat bij een aantal grenzen in Europa inderdaad grenscontroles plaatsvinden en grenzen worden gehandhaafd. We zien dat bijvoorbeeld bij de open landen, Oostenrijk, Duitsland, Slovenië en Oostenrijk. Het effect is echter dat dit jaar nog steeds 200.000 mensen Duitsland binnenkomen. Degenen die in de rij staan voor de grens zijn forenzen, toeristen, dagjesmensen en vrachtwagenchauffeurs. We moeten dus niet de illusie hebben dat we de grenzen in die zin voor 100% kunnen waarborgen. Sterker nog, een land als Hongarije gaat er prat op dat het hekken bouwt bij de grenzen, maar is op dit moment ook verantwoordelijk voor een grote secundaire instroom in Europa, want zelfs grenzen met hekken bieden geen soelaas om ervoor te zorgen dat mensen de grens niet passeren.
De voorzitter:
Tot slot heel kort, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
De staatssecretaris gooit het nu weer op het verhaal van de handel en de controles aan de grens die tot opstoppingen leiden en dergelijke, maar grenzen sluiten is niet hetzelfde als grenscontrole. Het gaat ook om het bepalen van wie je wel of niet toelaat in je land. Zolang Nederland, deze staatssecretaris, dit kabinet-Rutte, bepaalt dat al deze groepen hier bescherming genieten, heb je ook open grenzen. Een stap om grenzen te sluiten is ook zeggen: deze vreemdelingen zij hier gewoon niet meer welkom. Als zij al die grenzen gepasseerd zijn, zijn ze niet op zoek naar veiligheid, maar naar onze welvaart. Wanneer is het kabinet-Rutte nou bereid om die stap te zetten? Want u onderkent het probleem dat het voornamelijk landen in Noordwest-Europa zijn die asielmigratie aantrekken. Wanneer durft u nu eens de stap te zetten in plaats van eindeloos de grenzen voor die personen open te houden?
Staatssecretaris Harbers:
Ik plaats dit betoog naast de kritiek die ik veelvuldig krijg van anderen, dat Nederland veel te streng is in de asielprocedures en dat mensen onterecht worden afgewezen. Overal, op iedere asielaanvraag, wordt individueel beoordeeld. Het inwilligingspercentage is lager dan 50% op dit moment. Dat betekent dat we van iedereen een individuele beoordeling maken en dat bescherming alleen aan de orde is op het moment dat je die bescherming ook daadwerkelijk nodig hebt. Voor veel van de mensen waar we het over hebben, biedt het uiteindelijk geen ook geen soelaas om naar Nederland te komen, want op het moment dat ze geen vluchtmotief en geen asielrelaas hebben, zit een asielvergunning in Nederland er niet in.
Ik ga over naar de vragen die mevrouw Strik heeft gesteld naar aanleiding van het voornemen in het regeerakkoord om de rechtsbijstand te beperken vanaf de fase van het tot uitvoering brengen van een voornemen tot afwijzing. In de eerste plaats wou ik maar eens procedureel beginnen. De eerste vraag van mevrouw Strik was namelijk of het een AMvB is in plaats van een wetswijziging. Dat klopt. De maatregel zal worden uitgevoerd door een aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand. Dat is een algemene maatregel van bestuur. Daarvoor geldt, gelet op artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand, wel een voorhangprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbesluit binnenkort zal worden toegezonden aan de Eerste en de Tweede Kamer. Beide Kamers zullen dus nog in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren. Ook wordt het ontwerpbesluit in de Staatscourant geplaatst, zodat eenieder de gelegenheid heeft om daarop te reageren. In die zin heb ik ook de vragen van mevrouw Strik verstaan. Dat zijn vragen die natuurlijk een rol spelen bij het ontwerpen van het ontwerpbesluit, waarop in latere instantie nog gelegenheid is te reageren.
Ik zou het daarbij kunnen laten, maar misschien is het ter voorbereiding op dat debat wel handig dat ik kort inga op een aantal van de door mevrouw Strik gestelde vragen, die voor een deel natuurlijk ook nog wel inspiratie vormen bij het verder vormgeven van het voorgestelde besluit, om in ieder geval iets aan context en inkleuring te kunnen doen. Maar goed, er volgt nog een definitief conceptvoorstel. Dat wordt nog voorgehangen bij beide Kamers. In die context moet het volgende worden gezien.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik ben heel blij dat de staatssecretaris toch even inhoudelijk op het punt ingaat, omdat het ook als voornemen al vrij duidelijk in het coalitieakkoord is neergezet. Even nog een praktisch vraagje: begrijp ik goed dat het een zogenaamde lichte voorhangprocedure is, die vier weken duurt en tegelijkertijd voor het veld en de Staten-Generaal geldt, en dat die niet kan worden gestuit door ons? Stel dat wij er vragen over hebben, blijft het dan toch gewoon bij die vierwekentermijn?
Staatssecretaris Harbers:
Er wordt heel hard nee geschud, dus het antwoord is nee. Maar ik zal het in tweede termijn nog even preciezer uitleggen.
Eerst maar even over het doel van de maatregel. Dat is niet een verbetering of verlichting van de advocatuur. Wat ons betreft is het een uitvloeisel en logisch gevolg van het feit dat een van de andere uitgangspunten in het regeerakkoord is dat we juist ook alles rond asielprocedures in Europa verder willen harmoniseren. Dat is natuurlijk ook het grotere doel bij de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielsysteem. Vooruitlopend daarop is het doel om te regelen dat het nationale recht niet verder gaat dan waartoe het Europese recht verplicht. Meer in de pas lopen met Europese regelgeving en de uitvoeringpraktijk, in onze buurlanden in dit deel van Europa, waar we ons ook op hebben laten inspireren, is daarmee het belangrijkste doel van deze maatregel.
Mevrouw Strik vroeg of bij de vormgeving daarvan dan niet eerst een uitvoeringstoets moest worden gedaan bij de IND. Nu is het zo dat de IND vanzelfsprekend een verkenning uitvoert naar de gevolgen van deze maatregelen op het proces en gevolgen voor de capaciteit. Dat wordt betrokken bij de uitwerking van deze maatregel en vervolgens ook nog bij de feitelijke implementatie, die vanzelfsprekend in nauwe afstemming met de IND zal worden vormgegeven.
In het regeerakkoord wordt daarbij gehint op besparingen. Dat is op dit moment ook een onderwerp van onderzoek. Aan de ene kant levert het straks een besparing op op de hoeveelheid gesubsidieerde rechtsbijstand. Een deel daarvan is natuurlijk ook weer nodig voor de stappen die nu door de rechtsbijstand worden begeleid. Het werk verdwijnt niet, dus dat zal door anderen, in casu de IND, gedaan moeten worden. Te zijner tijd krijgt u daar natuurlijk bij het voorstel nadere informatie over. Het beeld dat ketenpartners deze maatregel niet zouden willen, herken ik niet, want wij zijn met de hele keten bezig om deze maatregel ook voor te bereiden.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Even één ding over het processuele aspect. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat de concept-AMvB binnen afzienbare termijn zal worden gepubliceerd. Tegelijkertijd zegt de staatssecretaris: natuurlijk wordt nader onderzoek gedaan naar wat de gevolgen daarvan zijn. Mijn punt is: zou de volgorde niet andersom moeten, namelijk dat je eerst moet onderzoeken wat de effecten zullen zijn, om aan de hand daarvan te beoordelen of het überhaupt wel wenselijk is om deze richting uit te gaan? Ik heb in mijn eerste termijn aangeven dat het een optionele bepaling blijft in de richtlijn. Het is dus niet per se een doel op zichzelf in verband met Europese wetgeving. Maar het kan ons heel veel kosten, namelijk de zorgvuldigheid van een procedure en misschien nog een zwaardere belasting van de IND. Misschien kan de staatssecretaris er toch op ingaan of je dat niet eerst in kaart moet brengen.
Ik schrik een beetje van zijn opmerking dat misschien de IND de rol van de advocaten wel gaan overnemen. Dat is natuurlijk een beetje heel erg gek: een advocaat heeft natuurlijk een heel andere rol in zo'n procedure dan de IND. De IND moet beoordelen, maar die kan niet tegelijkertijd die rol vervullen door met de asielzoeker vooraf te gaan doornemen wat de relevantie is et cetera. Dat past niet in onze rechtsstaat, zeg maar.
Staatssecretaris Harbers:
Vanzelfsprekend brengt de IND in kaart wat de gevolgen zijn van deze maatregelen, maar dat heb ik ook aangegeven. Ik heb het dan over het proces en over de gevolgen. Dat is klaar op het moment dat het conceptvoorstel wordt gepubliceerd. Dat is nu nog niet klaar, dus in die zin begreep ik de vraag van mevrouw Strik zo, dat er van tevoren al een uitvoeringstoets moet zijn. Nou, er wordt op dit moment natuurlijk een verkenning uitgevoerd naar die gevolgen. Ik kom zo meteen nog op waarborgen et cetera. Daar vroeg mevrouw Strik ook naar: wat heeft het nu concreet voor gevolg voor de stappen die nu door de rechtsbijstand worden begeleid? Vanzelfsprekend is het zo dat een asielzoeker ook in toekomst goed moet worden voorbereid op de asielprocedure. Op dit moment voorziet Vluchtelingenwerk Nederland voor een deel daarin. Dat zal zo blijven. Ook de IND krijgt daarin een duidelijke taak. Dat brengt ons overigens ook in lijn met hoe dat in veel van onze buurlanden geregeld is. Er is dus geen reden om te veronderstellen dat voor het voeren van een zorgvuldige asielprocedure de vereiste informatie niet via die wegen of via andere wegen bij de asielzoeker kan komen.
Een ander gevolg waar mevrouw Strik op wees, betrof de vraag: wat zou dat vervolgens voor betekenis hebben voor de rechtspraak? Daar hebben we wel in beeld dat een heel hoog percentage van de afwijzingen in beroep gaat. Voor 2010, toen deze praktijk werd ingevoerd, en na 2010 ook. Uit mijn hoofd is dat ongeveer 90%. Ik denk in die zin dat er getalsmatig al amper meer gevolg zou kunnen zijn, want het percentage dat in beroep gaat, is heel hoog. Dat neem ik de mensen ook niet kwalijk, want het is natuurlijk wel een soort laatste kans die ze hebben na een afwijzing.
Hoe waarborgen we dat de zorgvuldigheid niet wordt aangetast? Geborgd blijft dat asielzoekers bij wie de IND voornemens is om de aanvraag af te wijzen, een advocaat toegewezen zal krijgen. Asielzoekers zullen, net als nu, bij aanvang van de procedure steeds worden voorzien van alle benodigde juridische en procedurele informatie. Verder zullen ze ook in de toekomst geholpen worden bij het opstellen van correcties en aanvullingen bij het nader gehoor. En in het geval de aanvraag wordt afgewezen, kan die afwijzende beslissing vanzelfsprekend altijd worden voorgelegd aan de rechter, en dat dan dus ook inclusief de rechtsbijstand. Ik ben van mening dat dit voldoende waarborgen biedt.
En het is dus ook niet zo dat het een win-winsituatie is die we echt op moeten gaan geven ten faveure van EU-harmonisatie. Dat herken ik niet. Nogmaals, het komt ook voort uit juist het streven van het kabinet naar harmonisatie op Europees niveau, waar we ons in de EU ook voor inspannen. Hierbij bieden we dezelfde waarborgen die ook in alle ons omringende landen worden geboden en die voor mijn gevoel ook echt een buitengewoon goede positie van de asielzoeker bewerkstelligen. In dat opzicht verwacht ik geen andere of negatieve consequenties voor de doorlooptijden, en raakt het in dat opzicht dus ook niet aan de taakopdracht van de commissie-Van Zwol. Immers, zowel nu als na het doorvoeren van deze maatregel zal er wat het kabinet betreft altijd sprake zijn van een zorgvuldige asielprocedure. Ik heb dus ook geen reden om aan te nemen dat aanbevelingen waartoe de commissie-Van Zwol zal komen, deze maatregel in de weg zullen staan.
Dat over de rechtsbijstand. Maar zoals gezegd: ik hoop op korte termijn het conceptvoorstel en conceptbesluit klaar te hebben en de voorhangprocedure te kunnen starten. Op de precieze procedure kom ik in de tweede termijn nog terug.
Voordat ik aan het Global Compact for Migration begin, moet ik nog ingaan op de vraag van mevrouw Strik naar de positie van Venezolanen op Aruba en Curaçao. Over onder andere het migratiebeleid en vreemdelingendetentie bestaat intensief contact tussen het Nederlands kabinet en de autoriteiten op Curaçao en Aruba. De betrokkenheid van Nederland bij de aanpak van de situatie die is ontstaan als gevolg van de Venezolaanse crisis is echter ook aan staatsrechtelijke grenzen gebonden, zeg ik daarbij. Immers, zowel Aruba als Curaçao is een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Migratiebeleid én vreemdelingendetentie zijn binnen de rechtsorde van het Koninkrijk aangelegenheden van de afzonderlijke landen. Dat betekent dus dat Curaçao en Aruba zelf verantwoordelijk zijn voor het voeren van adequaat migratie- en detentiebeleid. Desalniettemin, waar gevraagd en mogelijk biedt Nederland hulp en bijstand.
Die ondersteuning is op verzoek van met name Curaçao al op diverse terreinen tot stand gekomen. Curaçao is zelf verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de fundamentele rechten en vrijheden van mensen, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur op grond van artikel 43 van het Statuut. Waar nodig en gevraagd levert Nederland bijstand, omdat we samen deel uitmaken van één Koninkrijk. Het inzetten van de waarborgfunctie is echter niet aan de orde, want dat betreft echt een ultimum remedium. Dus alleen wanneer er sprake van een zodanig en structureel disfunctioneren van een of meerdere overheidsorganen van Curaçao, waarbij er sprake is van een ontoelaatbare toestand, er geen herstel mogelijk blijkt te zijn van de vermeende misstanden en alle mogelijke eerdere maatregelen niet of onvoldoende resultaat hebben opgeleverd, pas dan kan mogelijk de inzet van die waarborgfunctie aan de orde zijn.
Dat geldt overigens ook voor de aanbevelingen van het door mevrouw Strik genoemde CAT. Ik heb zelf pas eergisteren kennisgenomen van de aanbevelingen van het CAT. Het kabinet moet over een aantal van die aanbevelingen komend jaar nog informatie verstrekken. Het is nu aan het kabinet. We zullen ons eerst daarop beraden.
Mevrouw Strik vroeg ook naar de zorgvuldigheidstoets op Curaçao. Het migratiebeleid is nauw verbonden met het terrein van mensenrechten. Met betrekking tot het migratiebeleid van Curaçao is van belang dat Curaçao gehouden is de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM na te komen. Op grond van artikel 3 van het EVRM mogen de autoriteiten van Curaçao migranten niet uitzetten indien de uitzetting een reëel risico op foltering, onmenselijke of inhumane behandeling met zich meebrengt. Of hiervan sprake is, zal per geval moeten worden bekeken. In dit verband maakt het niet uit of de migrant Curaçao illegaal of legaal is ingereisd, of daar al enige tijd, al dan niet illegaal, verblijft. De bestaande artikel 3-procedure moet mogelijk worden aangepast, zeg ik tegen mevrouw Strik, omdat op basis van informatie van de Curaçaose autoriteiten een persoon die al enige tijd op Curaçao verblijft, volgens de huidige procedure op grond van artikel 3 van het EVRM op dit moment geen beroep kan doen op die procedure. Om die onduidelijkheid weg te nemen, worden momenteel door het ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken gevoerd met Curaçao over de inrichting van de betreffende procedures.
Nu is het zo dat Nederland financiële middelen beschikbaar heeft gesteld voor de verbetering van vreemdelingendetentie. Mevrouw Strik vroeg: was dat nou wel het eerste wat we moesten doen? Nederland doet gelukkig ook meer. Begin juni hebben diverse Nederlandse diensten en departementen, waaronder de IND, een werkbezoek gebracht aan Curaçao, gericht op de doorontwikkeling van het migratiebeleid aldaar en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de minister van Justitie van Curaçao hebben experts van de IND en het ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit richtte zich met namen op het begin van de gesprekken over het optimaliseren van de artikel 3 EVRM-aanvraagprocedure. In vervolg daarop is er in november een delegatie van Curaçao in Nederland te gast geweest bij bijvoorbeeld de IND. Daar heeft men kennisgenomen van de verschillende vreemdelingenketenprocessen in Nederland. Iets vergelijkbaars geldt overigens voor Aruba, waarmee inmiddels ook zo'n stroom van kennisuitwisseling op gang is gekomen.
In die zin voelen we ons dus zeer verbonden en doen we juist ook meer dan alleen het bieden van financiële bijstand voor vreemdelingendetentie. Het is er juist zeer op gericht om kennis, expertise en kennis over de processen en procedures te leveren. Maar dat alles wel onder de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao, die ook zelf moet aangeven op welke terreinen zij hulp en bijstand van Nederland nodig heeft.
Voorzitter, ik kom nu bij de vele vragen die zijn gesteld naar aanleiding van het Global Compact for Migration.
De voorzitter:
Staatssecretaris, hoe lang denkt u nog nodig te hebben?
Staatssecretaris Harbers:
Zou het in vijf minuten kunnen? Ik vermoed dat er zo veel vragen zijn gesteld, dat ik tien minuten nodig heb.
De voorzitter:
Probeert u dat. Graag.
Staatssecretaris Harbers:
Ja. Ik heb hierover een brief gestuurd naar de Tweede Kamer, en bij mijn weten is er ook een afschrift naar de Eerste Kamer gestuurd. In die brief staat het kabinetsstandpunt over dat Global Compact. Ik zal niet alles herhalen wat daarin staat over het doel, waar het wat Nederland betreft goed is, en hoe wij het zien als diplomatiek instrument om juist ook dat heel moeizame gesprek met derde landen aan de hand van deze uitgangspunten misschien weer een slag verder te brengen. Als ik dat niet allemaal hoef te herhalen, scheelt dat weer in de spreektijd. Het is echter wel van belang om hier nogmaals vast te stellen dat in de tekst van dat Global Compact — laat ik het kortweg maar GCM noemen — nadrukkelijk wordt vastgesteld dat het niet juridisch bindend is. Daar is ook expliciet naar gevraagd. Verder is van belang dat die tekst vervolgens ook de soevereiniteit van staten bevestigt, inclusief het soevereine recht om grenzen te beheren, om een eigen toelatingsbeleid te voeren en om onderscheid te maken tussen reguliere en irreguliere migranten op basis van eigen wetgeving.
Vervolgens heeft het kabinet gekeken wat er nou verder in al die doelstellingen staat. En we hebben vastgesteld dat niets daarvan niet ook in andere, daadwerkelijk bindende documenten staat. Denk aan het EVRM, denk aan de EU-regelgeving, denk aan andere internationale verdragen. Dat is ook niet vreemd, want de praktijk in Europa, en dus ook in Nederland is bij het opstellen van dat pact veelvuldig al referentiepunt gebruikt.
We hebben vervolgens wel erkend dat dat document als inspiratie kan worden ingebracht in juridische procedures. Dat kunnen wij immers niet verhinderen. De heer Van Hattem vroeg daar ook naar. We erkennen dat dat kan, maar ik kan natuurlijk niet voorspellen waar dat gebeurt. Maar we hebben ons wel beraden op de vraag: wat zou dat dan in de praktijk daadwerkelijk betekenen? Aan de ene kant hebben we vastgesteld dat er niets in dat pact staat dat verder gaat dan geldende EU- en internationale verplichtingen. Het bevat ook geen concreet juridisch afdwingbare normen. Om misverstanden in de toekomst te voorkomen en de mogelijkheid van zo'n afwijkende interpretatie te neutraliseren, hebben we gezegd dat we met een aantal Europese landen een standpuntverklaring zullen afleggen en uitbrengen naar aanleiding van de stemming in de Algemene Vergadering in New York.
De heer Van Hattem ging vervolgens in op een onderdeel van de tekst dat van alles zegt over de implementatie van het pact. Dat valt al onder de omstandigheden die ik zojuist noemde, dus dat het niet juridisch bindend is en dat het de soevereiniteit van lidstaten niet aantast. Je kunt het wel zien als instrument van diplomatie, dus voor het voeren van gesprekken tussen landen. Maar het is natuurlijk ook voor andere landen niet juridisch verplichtend. Ik bedoel: ik zou van alles willen van met name landen in Afrika, gaande van de mate waarin zij hun eigen onderdanen gaan terugnemen tot het hen voorzien van adequate identiteitsdocumenten. Maar ook voor hen is dit niet bindend. Wel is dit misschien weer een stap om dat gesprek te gaan voeren. Het is namelijk voor het eerst dat ze wel voor een tekst gestemd hebben waarin dat als uitgangspunt voor goed migratiebeleid staat.
Vervolgens is aan de orde de implementatie. Ik heb eerder gezegd, omdat de heer Overbeek hier ook naar vroeg, dat Nederland hier geen huiswerk aan heeft. De 23 doelstellingen worden namelijk al volledig waargemaakt in het Nederlandse reguliere migratiebeleid. Zo'n implementatieconferentie die dan iedere twee jaar wordt gehouden, kan natuurlijk wel een heel goed instrument zijn om inspiratie te bieden aan andere landen. Dat is tegelijkertijd wat een land als Nederland, dat veel van dit soort zaken al sinds jaar en dag goed geregeld heeft, wel kan bieden. Nederland kan expertise leveren zodra landen zeggen: we willen de komende periode ons eigen migratiebeleid inderdaad beter vormgeven, we willen het beter regelen voor onze eigen onderdanen en we willen voorkomen dat delen van onze bevolking zich gedwongen zien om in een bootje te stappen, met alle kans op verdrinking en andere wegen van illegale migratie van dien. Dat zou zomaar een overweging kunnen zijn voor landen in Afrika. En dat is bijvoorbeeld een van de dingen waar wij als Nederland wel hulp en bijstand aan zouden willen verlenen. Tegelijkertijd is dit ook onderwerp van beleid van collega-minister Kaag.
Het is alleen niet zo, noch op Nederlands niveau, noch op EU-niveau, dat iemand ons kan dwingen om doelstellingen te verwezenlijken of om te putten uit de vrijblijvende beleidsopties. Wij zijn gebonden aan wat vastligt in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Daar zijn we zelf bij. Daar zit de regering aan tafel en daar heb ik debat over met de beide Kamers. Het is niet zo dat de EU gehouden is om iets te implementeren van dit pact, sterker: de EU is niet eens partij hierbij. Dit is een resolutie van de Verenigde Naties, lidstaten van de Verenigde Naties stemmen hierover. Het feit dat een deel van de EU-landen dit compact niet ondersteunt, betekent per definitie al dat dit niet iets is waar de EU straks allerlei implementatie aan gaat verbinden. Het is iets wat onderdeel is van de standpunten van de VN op het moment dat het is aangenomen in New York. Lidstaten zouden zich erdoor kunnen laten inspireren bij het vormgeven van deugdelijk migratiebeleid.
De voorzitter:
Eén interruptie, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Dank u, voorzitter. Kan de staatssecretaris uitsluiten dat de Europese Unie op wat voor een manier dan ook dit migratiepact in haar beleid gaat implementeren en via wat voor een EU-beleid dan ook gaat opleggen aan Nederland? Kan de staatssecretaris dat uitsluiten? Hij zegt dat het niet-bindend is. Daarom vraag ik nogmaals: is het pact geheel, maar dan ook echt geheel vrijblijvend, los van iedere mogelijke, hieruit voortvloeiende verplichting?
Staatssecretaris Harbers:
Als ik zeg dat het juridisch niet bindend is, is het in de bewoordingen van de heer Van Hattem vrijblijvend. Als hij bedoelt "vrijblijvend" in de zin dat we geen wensen van andere landen hebben en dat we geen wens hebben om gesprekken te voeren met derde landen, dan is het niet vrijblijvend. We willen juist gesprekken voeren over al die aspecten die verankerd zijn in de Nederlandse migratieagenda: dat we grondoorzaken willen aanpakken, de businessmodellen van de mensensmokkelaars willen aanpakken, we juist een grote irreguliere stroom naar Europa willen tegengaan en vinden dat de wereld beter af is als ieder land een normaal, regulier migratiebeleid heeft. Heel veel andere landen dan de EU-lidstaten hebben dat niet. Daar ligt natuurlijk wel de ambitie van het Nederlandse kabinet.
Kan ik uitsluiten dat de EU daar ooit iets mee doet? Ik kan niet uitsluiten dat de EU een voorstel doet op dat niveau. Wel kan ik aangeven dat Nederland als lid van de EU aan tafel zit in de EU. Het verplicht tot niets. Wij zijn op grond van onze voorstem met standpuntverklaring in de Algemene Vergadering van de VN niet gehouden tot het ergens nemen van bindende maatregelen.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, ik heb gezegd: één interruptie. U heeft nog een tweede termijn. We moeten echt even voortmaken.
Staatssecretaris Harbers:
De heer Van Hattem sprak ook over dat document nr. 168 van de EU met een machtiging. Voor de duidelijkheid wil ik hier nogmaals vaststellen dat dat een voorstel van de Europese Commissie is geweest. Dat is nooit meer in bespreking, laat staan in stemming gekomen, gegeven het feit dat Hongarije zich op dat moment al had teruggetrokken uit de bespreking over het GCM. Die machtiging is dus nooit verleend aan de Europese Commissie.
De heer Overbeek vroeg of het compact daarmee voor de regering met name een mogelijkheid is om afspraken te maken tussen bijvoorbeeld landen in de Europese Unie en de Afrikaanse Unie. Ik heb net gezegd dat die niet op Unieniveau worden gemaakt, maar vooral tussen landen. We hebben in de Europese Unie natuurlijk wel de gezamenlijke ambitie om tot betere afspraken met derde landen, met name in Afrika, te komen. En daar zit een grote ambitie van dit kabinet. Ik hoop dus op dat gesprek, met name doordat Afrikaanse landen dit pact ook ondersteunen, maar dat zal echt niet van de ene op de andere dag gaan; dat zal nog jaren in beslag nemen. We kunnen het daarmee wel tot een beter vervolg laten leiden dan in de afgelopen jaren gebeurde.
Met name met de vraag over die vicieuze cirkel van migratie uit sub-Sahara Afrika en of landen in Europa bereid zijn om iets te bieden, doelt de heer Overbeek op mogelijkheden tot legale migratie. Daar wordt in de migratieagenda inderdaad op gehint. Nu is het evenwel zo dat na publicatie van de integrale migratieagenda de Tweede Kamer bij meerderheid in een motie heeft uitgesproken dat men van die gedachte nog niet zo gecharmeerd is, om het zo maar te zeggen. Ik heb in het debat met de Tweede Kamer aangegeven dat ik desalniettemin blijf onderzoeken of dat mogelijkheden biedt tot een significante verbetering van de terugkeer naar die landen. Het is misschien raadzaam om toch nog eens het debat te hervatten over de vraag of het toch niet wijs is om bepaalde mogelijkheden van legale migratie te bieden. Het hoeft echt niet gelijk te gaan om werkvergunningen, het kan ook gaan om studievergunningen of zoiets dergelijks.
Het klopt: als wij vanuit Europa betere afspraken met derde landen willen ter beteugeling van irreguliere migratie, moeten we ons er altijd van bewust zijn dat die landen daar geen ja op hoeven te zeggen en dat het een goed gesprek vergt om te kijken hoe we dat dan vlot trekken. Het kabinet heeft in de migratieagenda daartoe ook al het principe van "less for less" en "more for more" als uitgangspunt neergezet. De hulp en bijstand, zoals net genoemd, kan natuurlijk ook op tal van andere gebieden geboden worden, bijvoorbeeld in de vorm van expertise bij het vormgeven van een migratiebeleid. Sommige landen in Noord-Afrika die vroeger een transitland waren, worden namelijk steeds meer een bestemmingsland nu migranten daar stranden. Ook op dat gebied kunnen zij bijstand gebruiken, net zoals zij bijstand kunnen gebruiken bij het repatriëren van mensen naar hun landen van herkomst.
De heer Van Hattem vroeg of ik kon bevestigen dat ik niets uit het GCM ga uitvoeren. Ik heb net al aangegeven dat dit het kabinet tot niets verplicht qua uitvoering. Maar onze eigen ambities liggen wel vervat in de integrale migratieagenda, die we vanzelfsprekend wel uitvoeren. Dat is ook het antwoord op een vraag van de heer Overbeek daarover. Met die ambities willen we natuurlijk wel aan de slag. We hopen dat we met de vastgestelde uitgangspunten dat gesprek wat verder kunnen krijgen.
Er werd gevraagd naar uitspraken van bondskanselier Merkel. In de media is er sprake van dat zij zou hebben benadrukt dat het compact wél verbindend zou zijn. Dit refereert aan een debat in de Bondsdag. Het verslag daarvan hebben we opgezocht. Zij heeft aangegeven dat het in dit geval gaat om de principes van internationale samenwerking. De soevereiniteit van lidstaten staat voorop. Zij heeft daarbij gezegd dat het "rechtlich nicht bindend" is. In het Nederlands: het is juridisch niet verbindend. Tijdens de conferentie in Marrakesh van vorige week heeft zij dat expliciet herhaald. Ik neem de berichtgeving waar, maar ik heb het anders uit haar mond gehoord. Los daarvan staat in het pact zelf dat het niet juridisch verbindend is.
Dan werd nog gevraagd in hoeverre het opzeggen van het pact mogelijk is, waarbij werd gerefereerd aan de voorgenomen koerswijziging van Brazilië.
De voorzitter:
Een interruptie van meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik heb het fragment uit de Duitse Bondsdag ook bekeken. Daar hoorde ik Merkel heel duidelijk zeggen dat, als een VN-resolutie met twee derde van de stemmen wordt aangenomen, dat wel bindend is voor alle lidstaten. Kan de staatssecretaris heel duidelijk aangeven hoe die verklaring van toch een van de belangrijkste regeringsleiders van Europa moet worden uitgelegd en wat dat voor gevolgen kan hebben, ook voor Nederland?
Staatssecretaris Harbers:
Ze heeft aangegeven hoe de werkwijze van de Algemene Vergadering van de VN is. Als daar gestemd wordt over in dit geval een resolutie over het Global Compact, is die aangenomen op het moment dat twee derde van de lidstaten daarvoor stemt. Dat is vergelijkbaar met de werkwijze in uw Kamer, bij een motie: als die motie bij meerderheid wordt aangenomen, is het daarmee een aangenomen motie. Daarmee behoort ze, precies zoals in het kabinetsstandpunt staat, tot de uitgangspunten en principes van de Verenigde Naties. Maar die in zichzelf verbinden de lidstaten juridisch niet.
Dat is ook gelijk het antwoord op de vraag over de positie van Brazilië. Want daar gebeurt wel iets opmerkelijks: de stemming is morgen, maar Brazilië zegt zich daar volgend jaar uit terug te trekken. Ik vergelijk dat dan maar wederom met een parlement dat een motie heeft aangenomen. Volgens mij kun je dan niet drie maanden later zeggen: wij trekken ons met terugwerkende kracht terug uit die motie of iets dergelijks. Tegelijkertijd laat deze werkwijze al zien dat het ook echt geen verdrag is. Bij een verdrag is ratificatie aan de orde, maar hier niet. Dus het is wat het is: het is een set uitgangspunten en principes hoe je ordentelijk migratiebeleid vorm kunt geven, inclusief de mogelijkheid om verschil te kunnen maken tussen reguliere en irreguliere migranten wat de bestrijding van irreguliere migratie en het gesprek daarover in de wereld, wat hoognodig is, misschien een stapje vooruit brengt.
De voorzitter:
Lukt het u om rond een uur of vier klaar te zijn?
Staatssecretaris Harbers:
Ja. Tot slot zijn er nog vragen gesteld over het andere compact, het Global Compact on Refugees. Ik kom overigens aan het slot nog bij de vragen van de heer Van Dijk. Ik doe mijn best in twee minuten. Dit aspect heeft mevrouw Kaag vanuit het kabinet behandeld, juist vanwege het feit dat dat pact iets probeert te regelen wat wij in Nederland en Europa heel graag en in toenemende mate willen, namelijk opvang in de regio. Eigenlijk stelt het vast: vluchtelingen hebben twee dingen nodig, namelijk bescherming en een dak boven hun hoofd. Beide regelen we hier in Nederland en in Europa. We hebben een asielprocedure en we hebben opvang. Maar in tal van andere regio's in de wereld gebeurt dat onvoldoende. Dat andere pact is dus eigenlijk een soort handleiding hoe je dat beter vorm zou kunnen geven. In die zin is het zeer welkom en wordt het overigens ook breed ondersteund. Hier hebben slechts twee VN-lidstaten niet aan meegedaan. Dat pact gaat uit van het VN-Vluchtelingenverdrag zoals het is.
Zeg niet dat het VN-Vluchtelingenverdrag nooit gewijzigd zou kunnen worden. Het kabinet heeft aangekondigd om in 2019 onafhankelijk onderzoek in te stellen naar wat er voor nodig is om dat verdrag bijdetijds te maken en daarmee als het ware een juridisch kader te kunnen bieden voor het internationaal asielbeleid in de toekomst. Dat is bedoeld zoals het ook in de afgelopen jaren was: het VN-Vluchtelingenverdrag schetst al sinds 1951 het kader hoe landen ook internationaal aanspreekbaar zijn op het bieden van bescherming aan vluchtelingen. Dat is daar bedoeld met het internationale beleid. Het is niet zo dat wij ergens voorstellen het internationale beleid door iemand namens ons opnieuw vorm te laten geven. Bovendien: we beginnen slechts bij een onderzoek.
Overigens is dat andere pact ook niet juridisch bindend. Maar daarvan vind ik de waarde misschien wel nog groter, namelijk dat landen die ook opvang in de regio moeten bieden zich voor het eerst daarvoor uitspreken. Laat ik meteen maar gezegd hebben dat in veel landen in de regio — denk aan de buurlanden van Syrië — miljoenen vluchtelingen worden opgevangen, veel meer dan in Europa.
Tot slot: de heer Van Dijk gaf een soort nabeschouwing op het tot stand komen van het migratiepact, het GCM. Hij trok dat breder naar de vraag inzake internationale verdragen. Ik heb net vastgesteld dat juist deze compacts geen internationale verdragen zijn. Ze hebben in die zin dezelfde status als de vele honderden resoluties die jaarlijks in de Algemene Vergadering van de VN worden aangenomen en waar het kabinet, met in de eerste plaats de minister van Buitenlandse Zaken, de Kamers periodiek over informeert.
De specifieke vragen die de heer Van Dijk stelt gaan eigenlijk wat verder dan alleen mijn portefeuille. Ze betreffen ook de constitutionele orde, dus ten minste de collega's van de ministeries van BZK en Buitenlandse Zaken. In dat kader zou overigens een adviesaanvraag aan de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken meer voor de hand liggen dan de AIV, gelet op de juridische insteek van de vragen. Maar ik wil daarnaast wel zeggen dat het ook een beetje uitgaat van de veronderstelling dat er wel heel veel ruis zou zijn ontstaan over de informatievoorziening over deze twee VN-compacts, bijvoorbeeld door een wijziging van de verantwoordelijkheden tussen Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid. Die observatie deel ik niet. Want zoals te doen gebruikelijk zijn soms de minister van Buitenlandse Zaken en soms de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerstverantwoordelijke voor datgene wat in de VN gebeurt. Zij zijn volledig verantwoordelijk voor de coördinatie, maar betrekken daar vanwege de thema's in voorkomende gevallen hun collega's bij. Zo is vanaf het aannemen van de Verklaring van New York in 2016 altijd sprake geweest van een samenwerking tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Die beiden bestuurlijk en daarachter hun ambtenaren hebben nauw samengewerkt bij de totstandkoming van de inbreng voor dit pact.
Daarnaast zijn beide Kamers daarover op vele momenten geïnformeerd. In schriftelijke en mondelinge overleggen is daarnaar gevraagd. Ik stelde bijvoorbeeld in maart dit jaar dat in de migratieagenda de beste en kortste samenvatting van dit migratiepact staat. In ongeveer tien regels worden precies al die elementen opgesomd die ik net uitvoerig heb aangegeven: niet-juridische bindend, soevereiniteit et cetera. In die zin kan het geen verrassing zijn geweest. We hebben in de discussies in de afgelopen maanden iedere keer geprobeerd om duidelijk te zijn over wat het allemaal niet is, waarbij er zoveel verhalen de ronde deden over wat het wel zou zijn maar feitelijk niet is.
De heer Diederik van Dijk i (SGP):
Dank u, staatssecretaris, voor ...
De voorzitter:
Een interruptie graag.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
...uw uitvoerige toelichting. Nog even over de doorwerking van dit pact en de strekking van mijn opmerkingen daarover: de staatssecretaris heeft een- en andermaal beklemtoond dat het pact zelf stelt dat er geen sprake is van juridische verplichtingen, dat er niets afdwingbaar is et cetera. Maar die notie stond inderdaad vanaf het uur nul al in het pact. Desalniettemin is er niet alleen in Nederland, maar ook in een heel aantal andere Europese landen — waar het er zelfs toe heeft geleid dat ze hun handtekening niet hebben verbonden aan dit pact — ruis ontstaan over de doorwerking, eigenlijk tot op de dag van vandaag. Is dat, juist op zo'n precair terrein als asiel en migratie, niet iets wat we voor de toekomst met enig gezag moeten zien te voorkomen?
Staatssecretaris Harbers:
Dat het beter is om geen ruis te hebben, ben ik zeer met de heer Van Dijk eens. Maar ik vind het lastig om in de overwegingen te treden van landen die het uiteindelijk niet ondersteunen. Wel stel ik iedere keer vast dat de redenen die ik daarvoor in het internationale verkeer hoor, niet hun grond vinden in de tekst van het pact zelf en ook niet in hoe wij als kabinet hebben gekeken naar eventuele juridische implicaties van dat pact. Wij hebben in de EU wel van meet af aan, toen de tekst werd vastgesteld, gesproken over het al dan niet gezamenlijk doen uitgaan van een standpuntverklaring. Maar halverwege steunde Oostenrijk het helemaal niet meer. Dat gaf mij wel te denken, aangezien Oostenrijk namens de 27 resterende EU-lidstaten de inbreng verzorgde. Ik kan het ook niet altijd rijmen met datgene wat daadwerkelijk in het pact staat, daar waar Oostenrijk in juli aan de andere 26 landen rapporteerde dat het gelukt was, dat de hele inzet op een goede wijze in het pact zit en dat het juridisch niet bindend is. Dat soort ruis kan ik nooit helemaal voorkomen, want die vindt zijn grond niet in de tekst.
Voorzitter. Ik meen daarmee alle vragen beantwoord te hebben. Dank voor het woord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Van Hattem.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank u, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Allereerst, de staatssecretaris blijft benadrukken dat de global compacts niet juridisch bindend zijn. Maar als over het pact van Marrakesh in België zelfs de regering valt, denkt de staatssecretaris het dan hier met een bezweringsformule op een inlegvelletje af te kunnen doen? Als zo veel landen besluiten om het pact niet te steunen, om eruit te stappen of overwegen om er alsnog uit te stappen, zien al die landen het dan daadwerkelijk zo anders dan deze staatssecretaris? Is er dan echt geen sprake van enig juridisch effect op het internationaal gewoonterecht? Want dat is wel wat met VN-resoluties aan kaders kan worden meegegeven.
Dan kom ik bij een aantal concrete vragen. Kan de staatssecretaris aangeven wat de betekenis is van de inbreng van de 27 EU-lidstaten die tot nu toe heeft plaatsgevonden? Zitten daar nog wel gevolgen, effecten of mogelijke doorwerkingen aan? En als het wordt omgezet in EU-beleid, als het op wat voor manier dan ook onderdeel kan gaan uitmaken van het EU-acquis, kan de EU dan per gekwalificeerde meerderheid maatregelen die voortkomen uit dit pact, opleggen aan de lidstaten? Daar wil ik toch wel duidelijkheid over hebben van de staatssecretaris.
Dan heb ik nog een aantal vragen die niet of niet volledig zijn beantwoord. De staatssecretaris had het in zijn begroting onder andere over het internationaal asielbeleid van de toekomst. Ik heb om een toelichting gevraagd op hoe dat zich verhoudt tot het nationale asielbeleid en hoe dat zich verhoudt tot de global compacts. Als het een internationaal asielbeleid is, door wie wordt dat dan vastgesteld en uitgeoefend?
Dan de bepaling over taking effective steps, zoals die heel nadrukkelijk in het GCM is opgenomen. De uitleg van de staatssecretaris dat daar geen gevolg aan kan zitten, vind ik niet erg overtuigend klinken. Volgens mij is de staatssecretaris daar zelf ook nog steeds niet echt van overtuigd, want waarom zou hij anders een standpuntverklaring laten afleggen? Hij zegt: het is een set uitgangspunten en principes. Uitgangspunten en principes kunnen, zoals de staatssecretaris zelf ook heeft aangegeven, de rechterlijke macht gaan inspireren. Een uitgangspunt is wel een heel sterk kader. Welke kaderversterkende rol kan dit pact dan toch nog gaan opleveren?
Dan heb ik nog gevraagd naar een unaniem aangenomen resolutie die wél potentieel juridische doorwerking kan hebben, wat de staatssecretaris in zijn brief ook als mogelijkheid aangaf. Kan hij verduidelijken of een rechter gaat toetsen of er sprake is van een unaniem aangenomen resolutie? Ik ben wel benieuwd in hoeverre dat dan effect kan hebben.
Ik heb gevraagd naar een volledig overzicht van de internationale netwerken, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en dergelijk, die hun input hebben geleverd. Kan de staatssecretaris daarvan, eventueel schriftelijk, een overzicht bieden?
Dan heb ik nog gevraagd naar de brief van de VN aan Zwitserland en Finland over de status van de bekrachtiging van het Marrakeshpact en wat daarvan de betekenis is.
Dan heb ik nog een punt. We krijgen nu al mailtjes binnen met protestacties tegen uitzettingen van minderjarige asielzoekers. Daarin wordt door de asielactivisten gesteld dat, als vanaf morgen het Marrakeshpact via de VN-resolutie in werking treedt, de staatssecretaris nu nog vlug asielzoekers wil uitzetten. Er wordt dus nu al een beroep gedaan op het Marrakeshpact. Ziet de staatssecretaris in deze ontwikkeling niet een voorbode van hoe dit zich verder gaat ontwikkelen? Kortom, we moeten dat Marrakeshpact echt niet aannemen. De PVV roept daarom nogmaals op om af te zien van dit verschrikkelijke zelfvernietigingspact. Daarom zou ik ook nog een oordeel willen van de staatssecretaris over de beide ingediende moties.
Tot slot. Ik heb een vraag gesteld over de azc-school bij het azc Cranendonck. Die school wordt volledig overgeplaatst naar de dorpsschool van Maarheeze. Ouders in dat dorp maken zich zeer grote zorgen. De hele samenstelling van de hele school wordt op z'n kop gezet. Kan de staatssecretaris aangeven of dat nou de bedoeling is van zijn asielbeleid en hoe zich dat verhoudt tot het draagvlak in de samenleving waarmee hij schermt? Want op die manier is hij de samenleving helemaal aan het verzieken met zijn asielbeleid. Dat kan onze samenleving absoluut niet verdragen. Wij krijgen daar graag een reactie op.
Tot zover in tweede termijn, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem. Ik geef het woord aan de heer Overbeek.
De heer Overbeek i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal proberen om in een zo kort mogelijk bestek een viertal punten aan te stippen. Eerst even algemeen over Global Compact on Migration. Als je de discussie volgt zoals die in Nederland heeft plaatsgevonden, dan zou je al gauw de indruk kunnen krijgen dat het compact alleen over Nederland en de Nederlandse problemen gaat. Maar laat ik hier even gezegd hebben dat de meeste migratie zich voltrekt buiten de Nederlandse grenzen. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat dit compact mogelijk een goed platform biedt om op het niveau van de Verenigde Naties over allerlei aspecten van migratie te spreken. Niettemin vind ik nog steeds, ook als ik naar de woorden van de staatssecretaris luister, dat de benadering van de Nederlandse regering tamelijk eenzijdig is. Het meest sprekend was toen de staatssecretaris kwam te spreken over het vluchtelingencompact en zei: dit pact probeert iets te regelen wat wij in Europa heel graag willen. Dat is precies de benadering die de regering kiest. Maar ik hoorde in de discussie met de staatssecretaris ook heel voorzichtige tekenen van voortschrijdend inzicht. Er zal misschien toch ook meer moeten worden gekeken naar een wederkerige invulling en implementatie van dat compact. We hebben de hoop dus nog niet opgegeven; dit wordt een doorlopende discussie.
Mijn tweede punt is de kwestie van de tewerkstellingsvergunningen. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging om contact op te nemen met de collega's van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij zijn dan ook in gespannen afwachting van een brief waarin op dit probleem wordt ingegaan. De staatssecretaris vroeg mij ook om informatie door te spelen. Het probleem is natuurlijk dat die informatie erg anekdotisch is. Daar schieten we dus niet echt wat mee op. Uit de aard der zaak, zoals ook bleek in de discussie over bijvoorbeeld gedwongen prostitutie, is er heel weinig systematische informatie beschikbaar. Op dat punt kom ik zo nog terug.
Dan het punt van de kindrechten. Kindrechten zijn ook mensenrechten. Ik sluit me aan, en zo kunnen we ons bij elkaar blijven aansluiten, bij de woorden van mevrouw Strik dat er naar onze interpretatie toch wel hogere eisen worden gesteld aan het gewicht dat aan het recht van het kind moet worden toegekend. Mijn vraag, waar de staatssecretaris inderhaast geen antwoord op heeft kunnen geven, is in hoeverre hij het ook met mij eens is dat de kwestie van de kindrechten ook op andere beleidsterreinen speelt. Ik heb gevraagd naar de manier waarop in het kabinet de regiefunctie ten aanzien van die kindrechten en het bewaken daarvan over de grenzen van verschillende beleidsterreinen heen wordt ingevuld. Daar zou ik de staatssecretaris graag in tweede termijn nog over horen spreken.
We spreken steeds over irreguliere arbeid of illegale arbeidsmigranten. Ook dat is een onderwerp waar we eigenlijk heel weinig informatie over hebben. Er zijn heel voorzichtige schattingen, en serieus onderzoek is volgens mij betrekkelijk lang geleden gedaan. Over veel van de onderwerpen die wij bespreken, is er een gebrek aan informatie. Daarom is het misschien een idee om het WODC eens aan het werk te zetten om een actueel onderzoek te doen naar de aantallen reguliere en irreguliere arbeidsmigranten in Nederland van buiten de Europese Economische Zone. Waar komen ze vandaan? Hoelang zijn ze hier? Wat voor werk doen ze? Welke problemen spelen daar? Dit lijkt me goed om te weten waar we het over hebben en om beleid te kunnen maken op basis van feiten.
Ik denk dat ik het hierbij zal laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Overbeek. Ik geef het woord aan mevrouw Strik.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn zorgvuldige beantwoording. Natuurlijk heb ik de behoefte om op beide punten nog kort in te gaan.
Mijn punt is dat met het afschaffen van de rechtsbijstand straks een beproefde maatregel verdwijnt, waarvan steeds is gebleken dat hij de zorgvuldigheid ten goede komt en dat de snelheid daarmee ook gewaarborgd kan blijven, zonder dat we voldoende in kaart hebben gebracht wat daarvan de effecten zullen zijn. De staatssecretaris zegt: de IND kijkt nu wel een beetje wat dat zo ongeveer gaat betekenen voor hen. Maar eigenlijk wordt die concept-AMvB al uitgewerkt en gaat hij de consultatieronde in. Dan kunnen wij misschien nog wat vragen stellen, maar het besluit is dan al genomen. Dat roept bij ons toch nog wel heel veel vragen op, zeker als de staatssecretaris zegt: anderen zullen het overnemen. VluchtelingenWerk heeft natuurlijk een heel andere rol en kan alleen maar in zijn algemeenheid informatie verstrekken. De IND zie ik echt niet in de positie de rol te vervullen die de advocaten nu vervullen. Dat is gewoon strijdig met de rol die zij hebben bij het beoordelen van het asielverzoek achteraf.
Uiteindelijk gaat het dus ten koste van de kwaliteit van de zienswijze die de advocaat in die derde fase kan indienen, omdat hij dan pas geconfronteerd wordt met de voorgeschiedenis van de asielzoeker. Hij kan dan geen aanvullingen en correcties meer aanbrengen, want het stadium is dan voorbij dat hij leemtes en inconsistenties kan aanvullen. Let wel: dan heeft de advocaat nog steeds maar twee of drie uur om zo'n zienswijze te schrijven. Feitelijk heeft het de vorm van een bezwaarschrift, dus dat kan niet dezelfde kwaliteit behouden als nu, omdat het dan al de derde fase is die aan de advocaat is toebedeeld. Dat baart onze fractie, en die van de Partij van de Arbeid, dus grote zorgen.
Wat het punt betreft van het in de pas lopen met de EU wijs ik er toch nog maar op dat het nog steeds mogelijk blijft voor ons om dit te doen, al doen andere landen dat niet. Nog belangrijker in dit verband is dat geen enkel land zo'n ultrasnelle procedure heeft als Nederland. Daar staat dit tegenover. Dat is precies het punt dat de Nederlandse regering tot nu toe altijd als onlosmakelijke voorwaarde aan die snelle procedure heeft gekoppeld. Vanwege al die zorgen willen wij graag een motie indienen, die juist verzoekt om eerst die ex-ante-uitvoeringstoets uit te voeren, niet alleen bij de IND maar ook om te zien wat de gevolgen zijn voor de rechterlijke macht en in hoeverre hij de zorgvuldigheid kan blijven waarborgen. Ook verzoeken wij om de uitkomst van die ex-antetoets goed te analyseren, om te beoordelen of we wel op die weg moeten doorgaan. Met andere woorden: bezint eer ge begint.
De voorzitter:
Door de leden Strik, Overbeek, Stienen, Nooren, Bikker, Nagel, Koffeman en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ontlasting van de justitiële keten en capaciteitsverbetering de gestelde doelen zijn bij het kabinetsvoornemen om rechtsbijstand tot dag vijf van de asielprocedure niet meer ter beschikking te stellen;
verzoekt om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de AMvB een ex-ante-uitvoeringstoets uit te voeren bij zowel de immigratiedienst als de rechterlijke macht om vast te stellen of voornoemde doelen daadwerkelijk worden gediend met de voorgenomen afbouw van rechtsbijstand zonder aantasting van de zorgvuldigheid;
verzoekt de regering om de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze uitvoeringstoets, voorzien van een conclusie over de wenselijkheid om al dan niet over te gaan tot de afschaffing van de eerste twee fasen van rechtsbijstand,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter I (35000-VI).
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel.
Dan de Venezolaanse vluchtelingen op Curaçao en Aruba. Ik ben heel blij om te horen wat de staatssecretaris allemaal al onderneemt om die bijstand te verlenen aan deze landen van het Koninkrijk. Tegelijkertijd zegt de staatssecretaris: de waarborgfunctie vanuit artikel 43 van het Statuut is nog niet aan de orde, want dan moet het echt een onhoudbare situatie zijn en niet meer te herstellen. De vraag is of we inmiddels niet allang bij dat punt zijn aanbeland. De rapporten, die laten zien dat de situatie onacceptabel is, zijn al van begin dit jaar. We zien dus al heel lang met lede ogen aan hoe slecht de situatie daar is. Dan gaat die waarborgfunctie wel degelijk op, omdat die duidelijk maakt dat ook Nederland als een van de landen van het Koninkrijk medeverantwoordelijkheid draagt voor het naleven van de mensenrechten.
De vraag is dus of we niet allang in die situatie zitten. De staatssecretaris zegt dat je wel een verzoek nodig hebt. Curaçao heeft al wel verzoeken ingediend. Het is de vraag hoe precies zich dat verzoek moet richten op de verschillende vormen van bijstand. Al wordt er gevraagd om geld te geven voor bijvoorbeeld meer detentie, dan nog kan ik me voorstellen dat dat een handvat biedt voor de regering om in actief overleg te treden en te zeggen: wij willen u inderdaad graag helpen, maar wij denken dat bijvoorbeeld de opvangsituatie verbeterd zou moeten worden; wij willen u in de asielprocedure en op andere manieren bijstand kunnen verlenen. We hebben ons hier vorige week uitgebreid laten informeren door deskundigen, en die gaven aan dat het Statuut, met name de artikelen 36 en 39, daar voldoende handvatten voor biedt. Het gaat natuurlijk niet alleen om detentieomstandigheden, juist omdat de automatische detentie van asielzoekers überhaupt niet rechtmatig is. Opvangcentra zijn dus echt heel hard nodig.
Van belang blijft dus dat Nederland medeverantwoordelijk is voor de naleving van die mensenrechten. Wij willen graag geïnformeerd worden over de reactie van de regering op de concluding observations hierover van het CAT-comité. Misschien dat de staatssecretaris straks ook nog de vraag kan beantwoorden wat we gaan doen met hun aanbeveling om het OPCAT, dus het individueel klachtenrecht, en het onafhankelijk toezicht ook op het Caribisch deel van Nederland te kunnen laten plaatsvinden.
De staatssecretaris heeft dus al aangegeven bijstand te verlenen, maar wij willen daar heel graag ook namens andere fracties middels een motie nog nader de urgentie over uitspreken. Wij doen een dringend verzoek aan de staatssecretaris om samen met andere bewindslieden hierover actief het overleg aan te gaan met de landen van het Koninkrijk.
De voorzitter:
Door de leden Strik, Lintmeijer, Ten Hoeve, Nooren, Overbeek, Reuten, Koffeman en Nagel wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende:
dat de ontwrichting van economie en samenleving in het buurland Venezuela leidt tot een toenemend aantal vluchtelingen in de landen binnen het Koninkrijk;
dat de individuele Caribische landen binnen het Koninkrijk geen of weinig kaders en middelen hebben voor een humane opvang en procedures, zoals verschillende mensenrechtenverdragen waaronder het EVRM voorschrijven;
dat het EVRM van toepassing is op het gehele grondgebied van het Koninkrijk;
dat Nederland, mede gelet op de waarborgfunctie van het Koninkrijksstatuut, als grootste land binnen het Koninkrijk een belangrijke verantwoordelijkheid draagt voor de toepassing van het EVRM;
constaterende:
dat organisaties als het VN-Comité tegen Foltering, Amnesty International, de Ombudsman de noodklok luiden over de wijze waarop vluchtelingen, in strijd met het EVRM en het VN-Verdrag tegen Foltering in de betreffende landen worden belemmerd in hun toegang tot asielprocedures en in automatische detentie worden geplaatst onder vaak erbarmelijke omstandigheden;
dat het Koninkrijksstatuut de mogelijkheid biedt om hulp en bijstand aan de landen binnen het Koninkrijk te verlenen;
verzoekt de ministers van Justitie en voor BuHa-OS en de staatssecretarissen voor Asiel en van Koninkrijkszaken om in overleg met de Caribische landen in het Koninkrijk te komen tot adequate bijstand om te waarborgen dat asielzoekers humaan kunnen worden opgevangen en een zorgvuldige en passende procedure kunnen doorlopen opdat strijdigheid met de mensenrechten te allen tijde wordt voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter J (35000-VI).
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Tot slot hebben wij kort gesproken over de situatie in Griekenland. De staatssecretaris zegt dat we al best veel doen: we bieden steun aan Griekenland, maar Griekenland moet ook zelf de zaken op orde hebben. Daar heb ik wel enig begrip voor. Tegelijkertijd zit Griekenland ook in de situatie dat het land in verband met de EU-Turkijedeal asielverzoeken daar moet beoordelen op grond van het "veilige derde landen"-concept. Mijn vraag is: is dat niet ook een obstakel waardoor het daar vastloopt? Misschien kan de staatssecretaris daar iets over zeggen.
We zitten nu voor de derde winter op rij toch ook weer met het prangende probleem dat het koud is, en dat mensen nog steeds in tentjes worden opgevangen. Wat kan daar vanuit humanitair oogpunt aan worden gedaan, even los van mogelijke relocatieplannen? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de vluchtelingen die zich wel in de Europese Unie bevinden, een humanere opvang tegemoet gaan zien?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan meneer Van Dijk.
De heer Diederik van Dijk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank in het bijzonder ook de staatssecretaris voor zijn uitvoerige beantwoording, met een rust die bewonderenswaardig is op dit onrustige dossier.
Naast deze vriendelijke beginwoorden heb ik ook wat kritische kanttekeningen. Ik vind de staatssecretaris te laconiek als het gaat om de mogelijke ongewenste doorwerking van het pact van Marrakesh in onze nationale rechtsorde. Ik vind het ook een blijvend teken aan de wand dat nogal wat landen, waaronder EU-landen, het pact niet hebben ondertekend; niet omdat ze het te vrijblijvend vonden maar omdat ze vreesden voor consequenties die ze gewoon niet willen. Ik vind dergelijke ruis rond de doorwerking van zo'n pact erg onbevredigend, zeker bij dit soort precaire thema's. Ik vind ook dat we dat soort ruis voor de toekomst zo veel mogelijk moeten voorkomen, en daarom dien ik de volgende motie in.
De voorzitter:
Door de leden Diederik van Dijk en Schalk wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het publieke debat inzake het migratiepact van Marrakesh een dieperliggende discussie heeft blootgelegd over de doorwerking van verscheidene soorten internationaalrechtelijke rechtsbronnen en internationale afspraken (waaronder verdragen, pacten, gewoonterecht en besluiten van internationale organisaties) binnen de nationale rechtsorde;
verzoekt de regering om de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken, CAVV, te vragen om een advies waarin deze aangeeft hoe de verschillende internationaalrechtelijke rechtsbronnen en internationale afspraken hun precieze doorwerking hebben in de nationale rechtsorde, en hoe de afstemming tussen betrokken departementen en het parlement inzake de totstandkoming, ratificatie en implementatie van internationaalrechtelijke rechtsbronnen en internationale afspraken optimaal kan worden vormgegeven, en de Kamer daarover nader te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter K (35000-VI).
Er ontbreken nog drie handtekeningen. Ik kijk even rond. Ik zie dat nummer 4 steunt, nummer 5 steunt en nummer 6 steunt. Er is dus voldoende ondersteuning.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik kijk nu even naar de staatssecretaris. Bent u in de gelegenheid om direct te antwoorden?
Staatssecretaris Harbers i:
Een paar minuten, alstublieft.
De voorzitter:
Vijf minuten? Dan schors ik de vergadering tot 16.35 uur.
De vergadering wordt van 16.29 uur tot 16.35 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Harbers i:
Voorzitter, dank u wel. Er resteerden nog twee vragen uit de eerste termijn. Een nieuw ambtsbericht voor Somalië is eind maart 2019 voorzien. Mevrouw Strik had nog gevraagd naar de procedure rond de voorhang, de voorhang light. Het klopt dat drie vierde van die vier weken buiten een reces moet vallen. De minimumtermijn voor de internetconsultatie is vier weken. Die loopt tegelijk met de voorhang. Voor de plaatsing in de Staatscourant geldt een termijn van vier weken. De vraag of het dan niet meer kan worden gestuit, wilde ik als volgt beantwoorden. Als u of de Tweede Kamer mij verzoekt om geen onomkeerbare stappen te zetten voordat over het conceptbesluit met mij van gedachten is gewisseld, dan ligt het zeer voor de hand dat ik daaraan tegemoetkom. Dat was wat ik wilde zeggen over de procedure.
Ik wilde de overige vragen maar even snel proberen te beantwoorden in de volgorde waarin ze zijn gesteld. De heer Van Hattem vroeg: als zo veel landen het niet steunen, is er dan echt geen effect? Ik ben daar uitvoerig op ingegaan in de eerste termijn, maar voor ons verandert het niets aan het standpunt dat het kabinet daarover heeft, gegeven ook alles wat over juridische non-verbindendheid in het compact zelf staat.
De heer Van Hattem vroeg mij ook wat de betekenis is van de inbreng van de 27 EU-lidstaten. Ik meen dat hij daarmee doelt op de inbreng die de EU-lidstaten hebben geleverd bij de totstandkoming van het pact. Dat is niet meer en minder dan dat we in de loop van dat proces, eerst vanuit de EU en later met de resterende 27 lidstaten, hebben bepaald wat voor ons goed zou zijn als het in dat pact zou staan, waaronder dus ook het feit dat het juridisch niet-verbindend is en heel veel elementen die geënt zijn op migratiebeleid zoals we dat in Europa ook in het GEAS hebben vormgegeven. Dat is de inbreng geweest. Die is naar tevredenheid van degene die de inbreng verzorgde, namelijk lidstaat Oostenrijk, in het pact gekomen. Vervolgens stopt ook de bemoeienis van de EU of de 27 EU-lidstaten. Daarna is het aan ieder land als lid van de VN om zich uit te spreken over de bijbehorende resolutie.
Hij vroeg: als het wordt omgezet in EU-beleid, kan dat dan per gekwalificeerde meerderheid worden opgelegd? Het is een soort als-danredenering. Als de EU zou besluiten om elementen van het pact in voorstellen voor het gemeenschappelijk Europees asielsysteem op te nemen, dan is het gemeenschappelijk Europees asielsysteem iets waarover per gekwalificeerde meerderheid wordt beslist. Maar ik probeer even voor te zijn dat daaraan de conclusie wordt verbonden van "zie je wel, de EU gaat dat global compact dus invoeren". Dat lijkt me niet. Denk alleen al aan het aantal EU-landen dat niet voor het compact zal stemmen. Maar uiteindelijk is dat een kwestie, zoals alles bij asiel- en migratiebeleid, waarover we in de EU met een gekwalificeerde meerderheid beslissen en waarbij lidstaten aan tafel zitten en zich daarvoor ook tot hun parlement verstaan.
Ik meen dat ik wel ben ingegaan op het internationaal asielbeleid van de toekomst zoals dat in de tekst in het regeerakkoord bedoeld is. Als je er zo over spreekt, is er namelijk ook internationaal asielbeleid van het verleden. Het wordt immers al sinds de jaren vijftig geënt op het VN-Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Als je naar de toekomst kijkt, dan denk ik dat het reëel is om te veronderstellen dat asielbeleid ook in de toekomst niet louter nationaal zal worden bepaald, maar bijvoorbeeld ook voor een groot deel op Europees niveau, gegeven het feit dat we een Schengenzone hebben. Dat laat onverlet dat we daar als lidstaat Nederland natuurlijk wel wat van vinden en dat het wat ons betreft dus niet per se geïnspireerd hoeft te zijn op de uitgangspunten in het compact, al is het maar omdat het compact en alle 23 doelstellingen daarvan al onderdeel van het Nederlandse beleid zijn, zoals ik in de eerste termijn al heb betoogd.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, kort. Eén interruptie, want ik zit nauw in de tijd en ik hoop dat de staatssecretaris om 17.00 uur klaar is.
De heer Van Hattem i (PVV):
De staatssecretaris sluit het niet uit dat het global compact het internationale asielbeleid mede vorm kan gaan geven. Het kan ook nog eens per gekwalificeerde meerderheid via de EU worden opgelegd, zoals net werd geschetst. We moeten dus wel degelijk de vrees hebben dat Nederland geconfronteerd gaat worden met de uitwerking van dit global compact. Kan de staatssecretaris dan nog volhouden dat dit op geen enkele manier dwingend aan Nederland kan worden opgelegd? Want er zijn wel degelijk wegen waarlangs dit kan gebeuren. Daarmee is het dus geen vrijblijvend stelsel.
Staatssecretaris Harbers:
Ik hintte daar net in mijn antwoord al op. Ik was al een beetje bang voor deze omgekeerde redenering. Laat ik dan maar in alle scherpte zeggen: nee, daar leidt het pact niet toe. Het enige wat kan gebeuren, is dat de Europese Commissie of het voorzitterschap van de Europese Unie voorstellen voorlegt aan de lidstaten en dan laat ik maar in het midden waarop die geïnspireerd zijn. Ik acht het gegeven de discussie in veel EU-lidstaten voor de korte termijn niet reëel dat dat geïnspireerd zal zijn op het global compact, althans ik acht het niet reëel dat daar in meerderheid of in gekwalificeerde meerderheid toe wordt besloten. De bepaling "taking effective steps" waar de heer Van Hattem naar vroeg is volledig in de context die ik in de eerste termijn heb geschetst. De lidstaten die met die 23 doelstellingen aan de slag willen — wat Nederland dus niet hoeft omdat wij eraan voldoen; dat houd ik staande — zouden zich daartoe kunnen inspireren en zouden daarmee aan de slag kunnen, maar het is binnen de context van de algemene principes van juridische niet-verbindendheid en de soevereiniteit van lidstaten om hun eigen migratiebeleid vorm te geven.
In de brief die ik gisteren aan uw Kamer zond, staat een zin over wat het zou doen op het moment dat een resolutie in de VN unaniem is aangenomen. Die zin is naar zijn aard al speculatief van karakter. Het blijft ook een beetje gissen wat de uitwerking dan precies zou kunnen zijn, zoals al een beetje in die zin besloten is. Tegelijkertijd stel ik vast dat daar van meet af aan al geen sprake van was bij dit global compact.
Ik zeg toe om uw Kamer een volledig overzicht te verstrekken van wat de inbreng is geweest vanuit de verschillende netwerken en organisaties. De brief die de VN op hun verzoek aan Finland en Zwitserland heeft gestuurd, is procedureel van aard. Die zegt eigenlijk hoe het nadat de concepttekst in Marrakesh is vastgesteld, verdergaat richting een stemming in de VN. Die brief bevestigt eens te meer de zaken die ik in eerste termijn heb gezegd, namelijk dat het aan lidstaten zelf is om te bepalen of en hoe ze met de implementatie van het pact aan de gang gaan en dat het niet-verbindend is. Het is dus eigenlijk een soort extra garantie, gratis erbij. Dat is dus ook het antwoord op mensen die zeggen dat vanaf morgen uitzettingen niet meer zouden mogen. Dat lezen wij dus niet in het pact. Dat staat er niet in. Dus dat is misschien wishful thinking, maar het is niet de realiteit.
Als ik het goed begrijp, gaat het bij de school in Maarheeze over de keuze van het lokale schoolbestuur om voor een aantal asielkinderen het onderwijs te organiseren in een soort dependance van een bestaande school in plaats van in een aparte school op het terrein van het asielzoekerscentrum zelf. Die keuze zou het schoolbestuur zowel op grond van efficiency- als kwaliteitsoverwegingen hebben gemaakt. Het lijkt me niet aan mij om daarin te treden, maar het klinkt niet onverstandig op het moment dat je anders twee te kleine scholen zou hebben. Het is overigens een keuze die aan het schoolbestuur op basis van de lokale omstandigheden is en die op vele plekken in Nederland voorkomt. Op de ene plek wordt het apart georganiseerd op het asielzoekerscentrum als daar voldoende kinderen zijn. Op andere plekken worden kinderen gewoon op een lokale basisschool of middelbare school ondergebracht.
De voorzitter:
Kort, meneer Van Hattem. U heeft nog één interruptie.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik krijg vanuit het Brabantse nogal wat reacties op wat daar gebeurt. Er zijn echt wel zorgen bij die ouders. Het is ook niet zo dat die school anders niet kan voortbestaan. Het gaat over een scholenkoepel. Het is geen lokaal schoolbestuur dat daartoe besloten heeft. Bij die koepel liggen de efficiencyoverwegingen en niet bij de school zelf. Er dreigt nu gewoon een tekort aan lokalen en dergelijke te ontstaan ten koste van de eigen leerlingen. U zegt straks dat u over het azc-onderwijs met het ministerie van OCW overlegt. Is de staatssecretaris dan ook bereid om stappen te zetten om te voorkomen dat dit ten koste van het onderwijs in het dorp Maarheeze gaat? Kan hij voorkomen dat het onderwijs daar in de knel komt omdat er zo nodig een azc-school aan de school moet worden toegevoegd?
Staatssecretaris Harbers:
Ook in deze vraag zitten veel aannames die volgens mij niet automatisch waar zijn. Ik denk dat het aan ieder schoolbestuur is om goed onderwijs te verzorgen voor ieder kind dat daar recht op heeft. Mocht dat niet het geval zijn, dan is er ook nog een onderwijsinspectie die daar toezicht op houdt. Nogmaals, we kennen beide modellen in verschillende delen van Nederland. In het ene asielzoekerscentrum wordt het ter plekke georganiseerd en op een andere plek wordt het georganiseerd in een van de lokale onderwijsinstellingen. Beide lopen goed. Ik vind het vooral een zaak voor hoe dit lokaal geregeld is. Ik denk niet dat het meteen dienstig is als we dit vanuit Den Haag indringend gaan meeregelen.
Laat ik meteen de vraag van de heer Overbeek meenemen. Hij vroeg, weliswaar met een andere insteek, hoe er interdepartementaal afstemming plaatsvindt rondom de belangen van het kind. Per thema wordt gekeken welk ministerie daarin de leiding heeft. Waar het interdepartementaal is, weten we elkaar echt wel te vinden. Van departementoverstijgende vraagstukken waarin het belang van het kind essentieel is, durf ik echt wel te beweren dat er tussen de betrokken ministeries voldoende afstemming plaatsvindt omdat ieder departement dat dit aangaat zich daar zeer van bewust is.
De heer Overbeek vond de benadering van migratie vanuit Europa toch nog eenzijdig. Ik stel maar gewoon vast dat wij, in tegenstelling tot veel andere landen in de wereld, aan alle doelstellingen voldoen. Maar we willen landen die ook die weg op willen toch heel graag helpen. Dat vind ik ook een grote inspanning.
In het kader van het vluchtelingenpact zei ik dat opvang in de regio iets is wat we heel graag willen. De heer Overbeek draaide dat om en vroeg: wat moeten wij dan nog zelf doen? Ik stel in de eerste plaats maar vast dat we datgene wat in het pact staat sinds jaar en dag geregeld hebben. Wij hoeven ons daar niet voor te schamen. Wij doen vervolgens wel heel veel om de opvang in de regio mogelijk te maken, met name financieel in voorzieningen ter plekke. Dat is ook het type samenwerking dat daar beoogd wordt.
Dan waar het gaat om SZW. De heer Overbeek stelde dat de informatie veelal anekdotisch is. Ik denk dat we hier niet meteen het debat over moeten voeren, maar ik sta open voor signalen. De Inspectie SZW staat er overigens ook open voor. Zij wordt verder versterkt, ook financieel, om signalen van arbeidsuitbuiting eerder te kunnen oppakken en onderzoeken.
De heer Overbeek heeft ook gevraagd of hier niet een keer wat onderzoek naar gedaan moet worden door bijvoorbeeld het WODC. Ik zou heel even een pas op de plaats willen maken door eerst even de reactie af te wachten van de minister van SZW op de vragen van de heer Overbeek. Als er dan nog vragen blijven, zou daar eerst met de minister van SZW over van gedachten gewisseld kunnen worden. Maar dan zouden we misschien ook nog wat beter kunnen uitlijnen waar de behoefte aan onderzoek is of nog resteert of welke onderzoeksvraag er dan ligt. Ik zou nu nog niet gelijk daartoe willen overgaan. Dat lijkt me nu nog niet aan de orde, maar het zou heel goed zo kunnen zijn dat als eenmaal die brief er ligt, we dat alsnog verder kunnen invullen.
Dan de vragen van mevrouw Strik. Ik ben al uitvoerig ingegaan op wat ons voor ogen staat met het aanpassen van de rechtsbijstand. Ik stel aan de hand van de opmerkingen van mevrouw Strik in tweede termijn vast dat we het daar nog niet geheel over eens zijn. Misschien zou ik het daar omwille van de tijd bij kunnen laten. We komen nog te spreken over het voorstel in voorhang. Ik zal ook straks een reactie geven op de motie. Datzelfde zal ik dadelijk bij de motie doen waar het gaat om de Venezolaanse vluchtelingen, omdat alle elementen uit het betoog van mevrouw Strik ook in de motie een plek vinden.
Het CAT-comité zelf biedt een ruime termijn voor de reactie op de aanbevelingen. Vanzelfsprekend zal het kabinet daarop reageren. Ik zeg toe dat wij uw Kamer daarover zullen informeren. Daarbij geldt nog steeds dat bij de aanbevelingen die betrekking hebben op de overzeese delen van het Koninkrijk het ook weer primair die landen zelf zijn die als eerste aan zet zijn. Die mogelijkheid zou ik ze in ieder geval willen bieden, zoals we de taken en verantwoordelijkheden verdeeld hebben binnen het Koninkrijk.
Mevrouw Strik vroeg of het een obstakel is wat men als veilig land van herkomst beschouwt als je in Griekenland in procedure gaat. Met name ten aanzien van bijvoorbeeld Syriërs zijn daar bij de EU-Turkijeverklaring ook afspraken over gemaakt. Natuurlijk komen er ook mensen uit andere landen naar Griekenland. Precies daarom is het weer van het eerste belang dat Griekenland zelf, net als alle andere landen in de EU, een goed werkende asielprocedure heeft die dus ook in staat is om bijvoorbeeld een oordeel te geven over iemand uit Afghanistan die instroomt in de procedure in Griekenland. Ook daarbij hebben we dit jaar veel bijstand verleend. Medewerkers van de Griekse asieldienst, ook de nieuwe directeur, zijn veel in Nederland op bezoek geweest om hier kennis op te doen. We hebben hun expertise aangeboden hoe je die asielprocedure vorm moet geven.
De voorzitter:
Eén korte interruptie, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Misschien even ter opheldering: het gaat mij niet om de inhoudelijke behandeling van de asielverzoeken, maar juist om de toepassing van het concept van de veilige derde landen, dat toch de veronderstelling is van de EU-Turkijedeal. Inhoudelijk leidt dat misschien tot problemen. In ieder geval heeft het tot veel procedures geleid, tot aan de Griekse Raad van State. Wellicht leidt het ook tot mogelijke terugkeerproblemen naar Turkije. Dus het gaat niet zozeer over de beoordeling van het herkomstland als wel om de beoordeling van Turkije.
Staatssecretaris Harbers:
Ook dat aspect onderken ik, maar ook dan geldt het andere deel van mijn antwoord in eerste termijn: de aantallen instroom vindt Griekenland misschien hoog, maar deze zijn vergelijkbaar met de instroom in België, Nederland en sommige Scandinavische landen. Daar is het toch weer de eerste verantwoordelijkheid voor Griekenland zelf om een sluitend asielsysteem te hebben, zoals andere landen in Europa ook hebben. Griekenland had dat in geen jaren en is dat de laatste jaren schoorvoetend aan het opzetten.
Dan het andere aspect: wat kan er vanuit humanitair oogpunt worden gedaan? Mijn indringende pleidooi is keer op keer bij zowel de Europese Commissie als mijn Griekse ambtsgenoot om er in ieder geval voor te zorgen dat ook de beschikbare middelen, die voor een deel gewoon nog niet tot besteding zijn gekomen, versneld worden ingezet voor verbeterde opvangomstandigheden. Mij is recent nog een keer verzekerd dat het gesprek loopt. Met name de Europese Commissie heb ik erop aangesproken om daar extra inzet op te plegen. Maar het is eerst aan hen om daar antwoord op te geven.
Aangezien de inbreng van de heer Van Dijk ook zijn weerslag vindt in de motie, wil ik ook die aan de hand van de motie behandelen. Ik moet de moties dan wel even in de goede volgorde leggen.
Ik begin met de twee moties van de heer Van Hattem, die op letters G en H, die allebei voorstellen om het compact voor migratie respectievelijk het compact voor vluchtelingen af te wijzen. Kortheidshalve zou ik deze moties willen ontraden, op grond van het betoog dat ik in de eerste en tweede termijn heb gehouden.
Dan de motie van mevrouw Strik op letter I, die gaat over de rechtsbijstand. Ik heb al aangegeven dat de gevolgen voor de rechterlijke macht mijns inziens beperkt zijn, al is het maar omdat een zeer groot aantal van de mensen die afgewezen worden in beroep ging voor 2010 en ook na 2010. Ik denk dat dit in de toekomst ook niet anders zal zijn. Wij menen de gevolgen voor de IND nu voldoende in kaart te hebben om in ieder geval de stap te zetten naar het in consultatie en in voorhang geven van het besluit. Ook voor het vervolgproces, de evaluatie, menen we voldoende te hebben. Om die reden ontraad ik deze motie.
Dan de motie-Strik op letter J, die gaat over fatsoenlijke opvang en asielprocedures binnen het Koninkrijk. Deze motie vraagt om in overleg te treden met de Caribische landen. Precies dat is wat we dit jaar al gedaan hebben. Juist omdat aan het begin van het jaar de vraag vanuit Curaçao kwam of zij financiering konden krijgen voor detentiecapaciteit, vonden wij dat al niet voldoende en zijn wij al sinds het voorjaar op ons initiatief in overleg met Caribisch Nederland, met name met Aruba en Curaçao, om meer hulp en bijstand te leveren. We hebben aanbiedingen gedaan voor experts van de IND. Die zijn daar geweest. Dat overleg loopt nog. Er zijn delegaties van de landen hier in Nederland geweest. Het hulpverzoek kan ook vormvrij worden ingediend. We zijn ook niet zo strak geweest dat we hebben gezegd dat we alleen zouden ingaan op een precies omschreven hulpvraag. We hebben het allemaal royaal aangeboden, maar wel binnen de verantwoordelijkheidsverdeling die zegt dat de regeringen van Curaçao en Aruba dit uiteindelijk wel moeten willen accepteren. Dat gebeurt gelukkig ook. Het overleg is in volle gang.
Ik weet niet precies wat de gewoonte is in dit huis, maar aan de overkant heb ik geleerd dat ik, als een motie eigenlijk al in uitvoering is en in die zin overbodig, haar dan moet ontraden. Langs die motivatie zou ik deze motie dan ook willen ontraden.
De voorzitter:
Heel kort, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
De staatssecretaris legt de nadruk op het overleg, maar de motie vraagt meer. De motie vraagt om in overleg met de Caribische landen tot een adequate bijstand te komen, om zo te waarborgen dat de mensenrechtenschendingen worden voorkomen. Ik zou juist de nadruk leggen op die adequate bijstand. In dat opzicht is de motie misschien niet helemaal overbodig. Het is een wens, die de staatssecretaris deelt, om te voorkomen dat die mensenrechtenschendingen doorgaan. Misschien kan hij de motie in dat opzicht, en in het kader van de kerstgedachte, toch nog enigszins steunen.
Staatssecretaris Harbers:
Dan heb ik onterecht kortheidshalve de nadruk gelegd op het eerste deel van het dictum. Maar het overleg is natuurlijk helemaal hierop geënt. Het is erop geënt om tot een goede procedure aldaar te komen, en op alle kennis en expertise die de landen daarvoor nodig hebben. Ik heb in mijn eerste termijn ook precies aangegeven dat wij juist op het gebied van de artikel 3-EVRM-procedure al hebben gesignaleerd dat daarin iets moet verbeteren. Daar is dus dat hele overleg op geënt. Ik zou daarom het oordeel dat ik over deze motie heb gegeven, toch als zodanig willen handhaven.
Tot slot de motie van de heer Van Dijk. Ik heb gezien dat daarin het gedeelte dat ik niet herkende, is doorgehaald, en ook die Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken. Tegelijkertijd denk ik nog steeds dat hier een probleem wordt gesignaleerd dat meer ziet op verdragen dan op een pact als dit, dat uiteindelijk een resolutie in de VN is. Om die reden heeft het kabinet niet de eerste voorkeur om dit advies te laten geven. Om die reden ontraad ik deze motie, maar u proeft het al een beetje. Mevrouw Strik had het net over de kerstgedachte. Als deze ontraden motie zou worden aangenomen ...
De voorzitter:
Zou u daar niet wakker van liggen, begrijp ik u goed?
Staatssecretaris Harbers:
Nee, nee. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van dit wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemmingen over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Ik stel voor dat we aan het eind van de vergadering stemmen over het wetsvoorstel, inclusief de moties.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering, in afwachting van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019 (35000-XVII).
De voorzitter:
Wij zijn toegekomen aan de behandeling van het wetsvoorstel 35000-XVII, Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2019.
Ik heet de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Voorzitter. Nadat Nederland eerst is uitgeleverd aan de machtswellustelingen van Brussel, die nu al meer dan 50% van onze wetgeving dicteren, is de Nederlandse politieke elite klaar voor een volgende desastreuze stap. Om de Nederlandse invloed nog kleiner te maken, tilt deze regering het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking naar mondiaal niveau, en rolt zij enthousiast de politieke agenda uit van de Verenigde Naties, de VN, om de zelfbeschikking van het Nederlandse volk totaal te vernietigen.
De burger wordt misleid door zogenaamde "duurzame ontwikkelingsdoelen". Deze staan internationaal bekend als "Sustainable Development Goals", afgekort SDG's. Deze SDG's zouden een beter leven voor iedereen op onze planeet als doel hebben, maar vooral voor hen die achterblijven bij de westerse welvaart. De regering, die haar amor voor de VN niet onder stoelen of banken steekt, omarmt de SDG's dan ook hartstochtelijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Rutte III, minister Kaag, het mandaat heeft gegeven om de VN-agenda uit te rollen. Deze minister was in eerste instantie geen lid van D66, maar zit wel tot de nek in het VN-netwerk. Zij kan de SDG's als geen ander beter inbedden in het beleid van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, hetgeen tot uiting komt in de beleidsnota Investeren in perspectief, dat is doordrenkt met deze SDG's.
De SDG's zouden voor de mondiale elite het gereedschap zijn om de strijd aan te gaan tegen honger, armoede, ongelijkheid, ongeletterdheid et cetera. Ons morele kompas geeft aan dat je daar niet op tegen kan zijn. Zo zijn onder morele druk decennialang miljarden euro's uit onze zakken geklopt. En het resultaat voor de armen der aarde is om te huilen. Ze zijn alleen maar armer geworden. En dit terwijl Oxfam meldt dat elke dag nieuwe bronnen van grondstoffen in Afrika worden ontdekt en ontwikkeld. Als deze gigantische bron van inkomsten in Afrika zou blijven, zouden er tientallen miljarden euro's beschikbaar zijn voor bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen. De African Development Bank meldt dat Afrika de afgelopen 30 jaar 1,4 biljoen dollar heeft verloren aan illegale geldstromen. Waarom is er in de afgelopen 50 jaar dan volgens de Afrikaanse econome Dambisa Moyo 2,3 biljoen dollar aan ontwikkelingshulp gespendeerd, met Afrika als grootste ontvanger? Afrika kan immers over voldoende eigen middelen beschikken. Maar wat moeten we dan met het leger van weldoeners die zich tegoed doen aan de ontwikkelingsindustrie, een industrie die niet alleen big business is maar ook via de achterdeur de linkse agenda uitrolt om vervolgens de rechtsstaat te ondermijnen? En dit alles gefinancierd met bakken belastinggeld. Dit alles is gegoten in een amper te controleren netwerk van ngo's dat elkaars handje ophoudt en vasthoudt. Dit netwerk wil het kapitalistische Westen maar al te graag afbreken. Het droomt van de socialistische heilstaat waar bijna alle mensen gelijk zijn en bijna alle mensen even arm.
Voorzitter. Vandaag de dag staan er aan de grenzen van Europa, de bakermat van de westerse beschaving, miljarden gelukszoekers klaar om als zij niet vertroeteld worden door die malle gutmenschen, Europa te bestormen om haar vervolgens compleet uit te wonen. De geïndoctrineerde Europese bevolking hoeft niet te rekenen op steun van haar eigen nationale regeringen, en helemaal niet van de Europese Unie. Zij spannen graag samen met de VN, die de nationale regeringen graag een handje helpen voor hun gezamenlijke doelen. De VN hebben een duivels plan uitgebroed, het zogenaamde Global Approach to Migration and Mobility. In dit kader vinden een viertal EU-externe dialogen plaats, te weten het Prague Process met Oost-Europa en Centraal-Azië, het Khartoum Process met de Hoorn van Afrika, het Budapest Process met westelijk Azië en het Rabat Process met diverse Afrikaanse landen. Het verdrag van Marrakesh is hier een onderdeel van.
Voorzitter. Laten deze instabiele regio's nu een-op-een overeenkomen met die landen waar de regering de focus op legt voor de ontwikkelingssamenwerking, te weten Noord-Afrika, West-Afrika-Sahel, de Hoorn van Afrika en het Midden-Oosten. Het is geen toeval dat deze regio's vrijwel geheel islamitisch zijn. De kantoren van de VN zitten immers stampvol met islamknuffelaars en antisemieten. Zolang deze regio's islamitisch zijn, is het uitrollen van de SDG's in deze regio's een heilloze opdracht. Alleen al gendergelijkheid! Als vrouwen ergens een minderwaardige positie hebben, dan is dat in de islamitische wereld.
Voorzitter. Terwijl een van de doelen van de VN het handhaven van de internationale vrede en veiligheid is, blijven zij het Palestijnse conflict voeden. Zo is een aparte organisatie opgericht, de UNRWA, die vooral gericht is op meer, meer en nog eens meer zogenaamde Palestijnse vluchtelingen, die door hun eigen Palestijnse bestuur bewust in een uitzichtloze situatie worden gemanoeuvreerd. Zo voedt het Palestijnse bestuur vooral zijn eigen zakken. Zo gaf de Egyptische professor Ahmed Karima van de Al-Azhar Universiteit aan dat Hamas niet minder dan 1.200 miljonairs telt onder zijn leiders en middenkader. Volgens de Palestijnse minister Mohammed Dahlan is er 1,3 miljard dollar verdwenen sinds Abbas aantrad. Abbas, die zelf een geschat vermogen heeft van 100 miljoen dollar.
En de Palestijnen zelf, zij worden gevoed met Jodenhaat om het ultieme doel te bereiken: de vernietiging van de staat Israël, het enige democratische land in het Midden-Oosten. Het succes van dit kleine dappere land wordt Israël en zijn inwoners niet gegund. Zijn bestaan confronteert immers de Arabische wereld met zijn eigen falen, iedere dag weer. Amerikanen hebben juist ontzag voor landen die hun mannetje staan. De Amerikaanse president Trump is dan ook helemaal klaar met de UNRWA en heeft de bijdrage aan deze haatclub gestaakt. Deze haatclub, die wapens opslaat in UNRWA-gebouwen, deze haatclub waarvan een deel van de medewerkers waaronder ook stafmedewerkers, hun Jodenhaat en lofzang op nazi-Duitsland spuien op social media.
Maar voor de minister schijnt dat er niet toe te doen. Zij springt graag in het financiële gat van haar voormalige werkgever UNRWA en verhoogt gewoon de Nederlandse bijdrage voor haar Palestijnse kameraden met 6 miljoen euro extra, boven op het reeds bestaande budget van 13 miljoen. En de minister, die komt ermee weg.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb toch de neiging om het even voor de minister op te nemen, omdat ik het koppelen van een politiek oordeel — en dat mag natuurlijk — over wat er in de wereld gebeurt aan bijna persoonlijk geformuleerde doelen van de minister eigenlijk niet in deze Kamer vind thuishoren.
De voorzitter:
Ik geef u gelijk, meneer Lintmeijer. Ik hoop dus, mevrouw Faber, dat u uw persoonlijke aanvallen iets meer wilt intomen.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil hier toch nog even op reageren. Want het zijn wel feiten die ik noem. Het zijn niet zomaar dingen. Nee, het zijn wel feiten. Dan wil ik graag horen wat er dan niet juist is. Maar dat hoor ik niet.
Goed, voorzitter, ik ga verder. Wat ik al zei: de minister komt ermee weg, met dank aan het anti-Israëlnetwerk dat op volle toeren draait. Uiteraard gesubsidieerd.
De belastingbetaler, afgestompt door gruwelijke beelden van burgeroorlogen en ondervoede kinderen, is steeds minder bereid om nog langer te betalen voor corrupte regeringen die gretig hun zakken vullen met de westerse valuta om vervolgens hun eigen bevolking te laten creperen. Ondertussen draait de indoctrinatie van de klimaatwaanzin op volle toeren en wordt de klimaatvluchteling ten tonele gevoerd om onder morele druk de gutmensch mee te slepen in de klimaat- en migratiewaanzin. Er wordt dan ook binnen ontwikkelingssamenwerking een heus klimaatfonds opgericht. De totale begroting voor dit klimaatgeneuzel loopt in deze begroting op tot bijna 0,5 miljard euro. Alsof de Afrikaanse vrouw, die iedere dag een bikkelharde strijd moet voeren om met haar kinderen te overleven, zich druk maakt over CO2. Zij is niet het slachtoffer van klimaat maar van cultuur.
Voorzitter. Of er al klimaatslachtoffers zijn gevallen, is niet bekend. Dit in tegenstelling tot jihadslachtoffers. Naast dat het aantal jihadslachtoffers met de dag toeneemt, is momenteel het aantal jihadslachtoffers al ruim twee keer zo groot als het totaal aantal slachtoffers van Mao, Stalin en Hitler samen. Het is dan ook onbegrijpelijk dat deze regering de grenzen wagenwijd openzet voor nog meer islam, dus nog meer jihad en nog meer jihadslachtoffers. De pro-islamitische en antisemitische VN gaan er compleet aan voorbij dat het achterblijven van de islamitische wereld vooral wordt veroorzaakt door cultuur. Cultuur die doorspekt is met islam. Islam zet mensen en hun land op achterstand. Islam maakt mensen passief, fatalistisch. Armoede, ongelijkheid, onderontwikkeld zijn, het is allemaal insjallah oftewel de wil van Allah. Zolang deze landen zich niet bevrijden van het juk van de islam, vinden zij nooit de kracht om op het niveau te komen van het Westen. De waarheid is hard. De islam faalt. De islam is niet bij machte om zijn aanhangers een humaan leven te bieden. Het Westen kan dat wel, maar de westerling wordt gedoemd om letterlijk en figuurlijk te bloeden voor zijn of haar eigen succes, door toedoen van zijn eigen politieke elite.
Voorzitter. Ik rond af. Afrika en het Midden-Oosten moeten zelf hun huis op orde brengen. In vele landen zitten ze letterlijk en figuurlijk met hun gat op een schat van grondstoffen waar de eigen bevolking amper van profiteert. Waarom moet de Nederlandse belastingbetaler miljarden euro's ophoesten terwijl volgens de belangenorganisatie ONE Campaign er jaarlijks 1 biljoen dollar verdwijnt in een web van corruptie en schimmige deals inzake natuurlijke hulpbronnen? Terwijl een op de vijf Nederlandse huishoudens moeite heeft om rond te komen, is het totale aantal Afrikaanse dollarmiljonairs vanaf 2000 tot 2014 verdubbeld naar 160.000, samen goed voor 660 miljard dollar. De verwachting is dat dit aantal in 2024 toeneemt met 45%, zo'n 234.000 mensen. Zolang corrupte regimes een bom leggen onder hun eigen samenleving, draagt geen enkele vorm van hulp bij voor de armen der aarde. Het mondiaal uitrollen van de SDG's is een ordinaire overheveling van geld van ontwikkelde landen naar ontwikkelingslanden, waarvan het prijskaartje geschat wordt op 2.500 miljard dollar per jaar. Het enige resultaat is dat de gewone mannen en de gewone vrouwen allemaal even arm en zwak worden. Een heilloze weg! Je maakt immers de zwakken niet sterker door de sterken te verzwakken.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Faber. Ik geef het woord aan de heer Overbeek.
De heer Overbeek i (SP):
Voorzitter. A hard act to follow. Na deze stortvloed van aantijgingen en verdachtmakingen die mevrouw Faber toch op het randje hebben gebracht van de toepassing van artikel 94 van het Reglement van Orde kom ik met een heel ander verhaal, hopelijk met een iets mensvriendelijker beeld als basis daarvoor.
Burkina Faso werd in 2011 door staatssecretaris Knapen — hij is jammer genoeg niet hier, maar wel in het gebouw — geschrapt als ontvanger van Nederlandse ontwikkelingshulp. Toch zou dit Afrikaanse land model kunnen staan voor waar ik het vandaag over wil hebben. Tot in de jaren negentig had het een bloeiende, kleinschalige textielindustrie. Burkinese stoffen waren gewild op alle markten in West-Afrika. Ze konden zelfs concurreren met de stoffen van het roemruchte Nederlandse bedrijf Vlisco uit Helmond, dat zijn geavanceerde batiktechnieken in de negentiende eeuw in Nederlands Oost-Indië had verworven, uiteraard zonder respect voor enig intellectueel eigendom in die tijd.
De Burkinese regering stond op het punt de textielindustrie te moderniseren toen het land werd getroffen door een schuldencrisis. Het IMF meldde zich om de Burkinese regering te helpen, zoals dat heet: in ruil voor financiële steun moest de regering structurele aanpassingen doorvoeren en onder meer de modernisering van de textielindustrie afblazen. Uiteindelijk sloot de belangrijkste fabriek, Faso Fani, in 2001 zijn deuren en werd ruwe katoen het belangrijkste exportproduct van het land: een schoolvoorbeeld van onderontwikkeling. Vlisco had geen concurrent meer over en domineert sindsdien de Afrikaanse markt. Op internet rouleren foto's van de voorganger van de huidige minister, minister Ploumen, op modeshows van Vlisco in Ghana en Nigeria: de minister glimt van trots op dit fraaie Nederlandse exportsucces.
Het IDFA vertoonde hierover in 2015 de fraaie documentaire getiteld La Sirène de Faso Fani, van de Burkinese cineast Michel Zongo. Deze is nog steeds op de IDFA-website te bekijken. Deze kleine geschiedenis illustreert precies waarom de SP-fractie het betreurt dat Ontwikkelingssamenwerking geen zelfstandig ministerie meer is, maar is ondergebracht bij Buitenlandse Handel, dat zelf natuurlijk bij het ministerie van Economische Zaken thuishoort. De minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt zo op pad gestuurd met een intern tegenstrijdige opdracht. Graag hoor ik van de minister hoe zij dit zelf ervaart.
In de memorie van toelichting bij de begroting 2019 worden als algemene doelstellingen van het beleid opgevoerd: verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid, bevorderen van duurzame inclusieve groei wereldwijd en versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland. Evenals andere beleidsstukken is de gehele memorie van toelichting volledig doordesemd met deze laatste doelstelling. De rechtvaardiging lijkt te zijn dat economische liberalisering een win-winsituatie oplevert, dat investeringen door Nederlandse bedrijven goed zijn voor het ontwikkelingsproces en dat internationale vrijhandel positief is voor iedereen.
Maar, zoals we nu weten dat melk niet per se goed is voor elk, zo weten we ook al geruime tijd dat vrijhandel in het algemeen in het voordeel is van het meer ontwikkelde land, en nadelig voor het minder ontwikkelde land. Er is in de geschiedenis van de wereldeconomie geen voorbeeld te geven van een land dat zich op basis van vrijhandel met succes heeft ontwikkeld tot een postindustrieel land; het omgekeerde kennen we overigens wel. Nederland is niet groot geworden door vrijhandel, maar door het monopolie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Engeland werd de werkplaats van de wereld door de Indiase textielindustrie met harde hand te vernietigen. Duitsland en de Verenigde Staten passeerden Engeland eind negentiende eeuw door hun industrie op te bouwen achter hoge tariefmuren. Japan en Zuid-Korea wisten zich vanaf de jaren vijftig succesvol op de wereldmarkt te vestigen door een strategische industriepolitiek, waarin protectie en staatsinterventie centraal stonden. Graag een reactie van de minister.
De vrijhandelsideologie veroordeelt minder ontwikkelde landen ertoe zich te specialiseren in producten met lage toegevoegde waarde en geringe spin-off naar andere sectoren. Vroeger was dat land- en mijnbouw, tegenwoordig ook laagwaardige arbeidsintensieve industrie, terwijl de meeste waarde in internationale waardeketens niet wordt toegeëigend in productie en assemblage, maar in onderzoek en ontwikkeling enerzijds, en in marketing en financiële dienstverlening anderzijds. Bekend is het voorbeeld van de iPhone: 20% van de uiteindelijke verkoopprijs dekt de materiële productiekosten, 5% de arbeidskosten, waarvan niet meer dan 1,5% in productie en assemblage in China. Bijna 15% is winst voor toeleveranciers, en Apple zelf, zonder iets te produceren, strijkt 60% van de verkoopprijs van de iPhone op als pure winst. Vrijhandel, liberalisering en bescherming van intellectueel eigendom, gecombineerd met de onderdrukking van Chinese productiearbeiders houden deze verdeling in stand. Dit model is geen bijdrage aan inclusieve groei en draagt ook allerminst bij aan duurzame groei: er zijn weinig economische activiteiten zo vervuilend als het massatransport over lange afstanden dat dit model vereist. Beziet de minister de implicaties van het waardeketenperspectief op dezelfde manier?
De ontwikkeling van lange mondiale waardeketens, aangejaagd door outsourcing door multinationals, heeft er ook toe geleid dat het in de handelspolitiek steeds minder om zuivere handel gaat, en steeds meer om investeringsvrijheid, deregulering van kapitaalmarkten, bescherming van intellectueel eigendom, en leiderschap in geavanceerde technologie. Deze hele zogenoemde "nieuwe handelsagenda" staat haaks op wat landen nodig hebben voor autocentrische ontwikkeling: strategische industriepolitiek, een centrale rol voor de Staat, en toegang tot de modernste technologie. Landen als India, Brazilië, China, maar ook Mexico, Turkije, en Maleisië waren rond de eeuwwisseling gezamenlijk zo sterk geworden in de Wereldhandelsorganisatie dat ze de zogenaamde "Doha-agenda", de onderhandelingsagenda, konden blokkeren toen bleek dat de VS, Japan en de Europese Unie niet bereid waren om ook aan hun belangen tegemoet te komen, bijvoorbeeld waar het gaat om afschaffen van landbouwprotectie. Vervolgens werd deze agenda tot kern gemaakt van de nieuwe generatie "diepe en brede vrijhandelsakkoorden", zoals dat in het jargon heet, die met name de EU bilateraal probeert uit te onderhandelen met landen als Oekraïne, Canada, en Vietnam. Er zijn nog een hele reeks andere landen op komst. Op deze manier heeft het Westen het verzet van de opkomende landen in de WTO willen breken en ze uit elkaar willen spelen. Graag een reactie van de minister.
Geleidelijk aan is China in dat proces het belangrijkste doelwit geworden. China heeft zich in een tijdsbestek van 40 jaar ontworsteld aan haar status van straatarm ontwikkelingsland. Van het bejubelde wereldwijde succes bij het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelen, met name het bestrijden van absolute armoede — een miljard mensen zijn in een tijd van 15 jaar uit de absolute armoede getild — komt driekwart op het conto van China alleen, en dat heeft China niet bereikt met liberalisering en vrijhandel, maar met een uitgekiende staatsgeleide ontwikkelingsstrategie. Wij zien nu dat het immense succes van zijn ontwikkelingsmodel China tot doelwit maakt van economische oorlogvoering door het Westen, de VS voorop, maar de EU volgt op gepaste afstand.
De verwijten aan China concentreren zich vooral op het gegeven dat het strategische sectoren grotendeels gesloten houdt voor buitenlands kapitaal. En ja, zoals de VS en Duitsland dat in de negentiende eeuw deden en Japan in de naoorlogse periode, wil China zijn economie pas openstellen voor buitenlandse concurrentie als Chinese bedrijven die concurrentie aankunnen. Kan de minister onze zienswijze delen?
China wordt ook bekritiseerd omdat het een groot overschot op de handelsbalans heeft en deels verantwoordelijk zou zijn voor het enorme handelstekort van de Verenigde Staten. Nou, daar passen een aantal kanttekeningen bij. Ik noem er twee. Ten eerste komt ongeveer 60% van de Chinese export voor rekening van buitenlandse bedrijven: met andere woorden, bedrijven als Apple en Walmart veroorzaken een belangrijk deel van het zogenaamde Amerikaanse handelstekort met China. Ten tweede. De suggestie dat China's ontwikkelingsmodel zo vreselijk van export afhankelijk is, is simpelweg onjuist: het Chinese handelsoverschot bereikte kortstondig een maximum van rond 10% van het bruto binnenlands product (bbp) in 2006-2007, maar inmiddels is dat gestaag gedaald, tot zelfs een klein tekort over het eerste halfjaar van 2018.
Betekent dat dan dat grote handelsoverschotten geen probleem zijn? Ja, natuurlijk wel. John Maynard Keynes, de toonaangevende liberale econoom, stelde bij de onderhandelingen in Bretton Woods in 1944 voor dat landen met structurele betalingsoverschotten zouden moeten worden gestraft met hoge boetes. En Nicholas Kaldor schreef in 1980 dat landen met een hoog betalingsoverschot een bedreiging zijn voor de legitimiteit van het vrijhandelssysteem, omdat zij de groei van de wereldeconomie kunstmatig afremmen.
Voorzitter. Waarom ga ik hier zo uitgebreid op in? Wel, het is niet China, maar het zijn Duitsland en Nederland die onverantwoorde betalingsbalansoverschotten aanhouden, onder meer door de achterblijvende loonontwikkeling. In Duitsland bedraagt dat overschot op de handeslbalans al jarenlang zo'n 8% van het bbp en in Nederland 10%. Indachtig de woorden van Keynes en Kaldor is mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Handel dan ook: welke maatregelen gaat zij nemen om aan deze ongezonde situatie een einde te maken? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat Nederland meer gaat importeren, met name uit ontwikkelingslanden? Wat gaat de minister doen om toe te werken naar een meer evenwichtige handelsbalans?
Nederland is een van de grootste exporteurs van landbouwproducten, ook naar de derde wereld. Deze export is voor een belangrijk deel gesubsidieerd dankzij het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid en dankzij de goedkope energie voor de glastuinbouw. Welke stappen gaat het kabinet zetten om een einde te maken aan deze dumpingpolitiek, die het deboeren in Afrika vrijwel onmogelijk maakt om te concurreren op hun eigen markten? Wij kijken uit naar het antwoord van de minister op deze vragen.
Tot slot nog een korte feitelijke vraag. Goed een jaar geleden voerden we in deze zaal een discussie over het voornemen van de regering om het Nederlands lidmaatschap van UNIDO op te zeggen, de VN-organisatie voor duurzame en inclusieve industriële ontwikkeling. De minister heeft dat voornemen toen ingetrokken, onder meer om niet vooruit te lopen op de door secretaris-generaal Guterres in gang gezette hervorming van de gehele VN-ontwikkelingspoot. Kan de minister ons een korte update geven van de stand van zaken op dat terrein? Is er enige voortgang te melden? Heeft de samenwerking tussen Nederland en UNIDO een keer ten goede genomen?
In de brief van de minister van 14 december jongstleden over de geografische focus van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid lezen wij tot ons genoegen dat de regering wil streven naar een nieuwe brede ontwikkelingsrelatie met Burkina Faso. Is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking tegen die achtergrond bereid toe te zeggen dat zij in UNIDO-verband zal onderzoeken of een herstart van de Burkinese textielindustrie op moderne, duurzame leest haalbaar is? Of is de minister voor Buitenlandse Handel hiertegen omdat dat het internationale verdienvermogen van de bv Nederland zou aantasten?
Wij kijken met spanning uit naar de antwoorden van de beide ministers. Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Overbeek. Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Op de eerste plaats dank aan de minister dat zij naar deze Kamer heeft willen komen om naar aanleiding van de begroting een paar punten te bespreken. Om te beginnen: mijn fractie heeft bij de begroting — toen nog IHOS — 2017 onder Rutte II haar bezorgdheid uitgesproken over het dalende budget voor ontwikkelingssamenwerking, uitgedrukt als percentage van het bni. Dat daalde in een aantal stappen richting de 0,5% en dreigde daar bij ongewijzigd beleid onder te zakken. Gelukkig heeft deze minister de weg richting de in OESO-verband nagestreefde norm van 0,7% weer ingezet. Maar wat mijn fractie betreft gaat dat toch nog wel erg traag. Als we de meerjarenramingen goed lezen, komen we met de voorgenomen intensiveringen van 1 miljard voor de komende vier jaar pas in 2022, dus na deze kabinetsperiode, weer op de 0,7%-norm. Dat is dan ook nog gedeeltelijk het repareren van de kasschuif die in voorgaande jaren is toegepast om de kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers te betalen. Dat laatste mag overigens volgens de internationale ODA-afspraken, maar het is geld dat feitelijk in Nederland wordt besteed.
Als we in 2022 weer richting de 0,7% gaan, dan is dat overigens nog steeds lager dan het percentage van 0,8% dat we bij het begin van de financiële crisis haalden en nog verder af van de 1% waar mijn partij voor staat. Veertien jaar later, veertien jaar na de crisis, zijn we dus nog niet terug op het niveau van voor de financiële crisis en ligt ook deze rekening voor een deel nog steeds bij de allerarmsten. Welke mogelijkheden ziet de minister om sneller in ieder geval aan de 0,7%-streefnorm te voldoen?
Belangrijker nog dan het percentage is waar we het geld aan besteden. Ook de fractie van GroenLinks ziet het behalen van de Global Goals for Sustainable Development in 2030 als een belangrijk richtsnoer, anders dan mevrouw Faber net beoogde. Daarbinnen liggen onze prioriteiten op steun aan de allerarmsten, versterking van de positie en zelfredzaamheid van vrouwen en kinderen, structurele samenlevingsopbouw en tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering. Ten aanzien van de steun aan de allerarmsten constateren wij dat het ODA-percentage dat daaraan wordt besteed rond de 0,27% blijft schommelen. Vindt de minister dit een aanvaardbaar percentage of is zij het met de fractie van GroenLinks eens dat dit wel een erg mager schepje uit de ketel is?
Mijn fractie is wel blij met de inzet van deze minister voor vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele zelfbeschikking. Het werken aan deze rechten is en blijft een permanente strijd die wij graag met het kabinet mee strijden. Onze collega's aan de overkant hebben daar ook een focus op gelegd en daar sluiten wij ons graag bij aan.
Voorzitter. Onze fractie is ervan overtuigd dat samenlevingsopbouw voor mensen de voorwaarden kan en moet creëren om in hun eigen regio een bestaan op te bouwen. Dat vergt een langetermijnagenda met evenwichtige investeringen in economie, werk, versterken van de weerbaarheid van de samenleving en ondersteuning van instrumenten die tot een rechtsstaat leiden.
Op het gebied van structurele samenlevingsopbouw zien wij echter dat in de EU en ook bij dit kabinet de agenda steeds meer bepaald lijkt te worden door migratievraagstukken. Is het zo, vragen wij de minister, dat daarmee de prioritering van landen mee verschuift van de allerarmste landen naar landen die vluchtelingen of migranten produceren of doorlaten? Het kaartje bij de brief van eind vorige week — daar refereerde de heer Overbeek ook al aan — over de Theories of Change en de geografische focus van het OS-beleid lijkt dat beeld te bevestigen. En klopt het beeld dat wij hebben dat er daardoor meer met repressieve regimes wordt samengewerkt, die wij onder andere zouden moeten aanspreken op zaken als mensenrechten, maar wat we steeds minder doen? En wat betekent deze verschuiving sowieso voor onze brede doelstellingen voor buitenlands beleid en OS-beleid?
Een voorbeeld — het is maar een voorbeeld, maar wel van grote omvang — van verschuivende Europese prioriteiten is het EU Trust Fund for Africa. Dit fonds wordt deels direct door de EU gevuld en deels met bijdragen uit de lidstaten. In het voorjaar zat er voor ruim 2.5 miljard aan projecten in de pijplijn, projecten die waren goedgekeurd, waarvan globaal de helft voor migratiemanagement, gouvernement en conflictpreventie. Kan de minister aangeven welk deel van die projecten vooral gaat om zaken als grensbewaking, tegenhouden en ontmoedigen van migranten en meer restrictieve maatregelen en welk deel wordt besteed aan, laten we zeggen, meer de structurele en positieve samenlevingsopbouw? En kan de minister aangeven uit welke budgetten de 26 miljoen euro komen die Nederland direct in dit fonds stopt? Verbindt het kabinet oormerken aan dat geld of wordt de besteding overgelaten aan het EU-fondsmanagement? Is de minister het met de fractie van GroenLinks eens dat de bijdrage aan restrictieve projecten uit ODA-gelden zo min mogelijk moet zijn en dat er zo veel mogelijk besteed moet worden aan structurele opbouw en duurzame economische ontwikkeling? Voldoet het EU Trust Fund, dat bijna even groot is als onze hele eigen OS begroting, aan die doelstelling?
Voorzitter. We hebben niet zo'n diepgravende analyse, maar wel een aantal vragen over handelsbevordering. En over die diepgravende analyse geef ik de heer Overbeek graag een compliment. Van de minister ontvingen wij een brief over het Internationaal Strategisch Overleg. Het ISO moet voortbouwen op de doelstellingen uit de nota Investeren in Perspectief en ontwikkelt publiek-private internationaliseringsstrategieën. Het houdt toezicht op programma's en onderlinge samenhang. Wat ons opvalt in de voor en door het ISO geïdentificeerde portefeuilles is dat de begrippen duurzaamheid en klimaatverandering daarin niet of nauwelijks voorkomen.
Mijn fractie staat niet a priori negatief tegenover handelsbevordering en het betrekken van het Nederlandse bedrijfsleven bij een duurzame en wederkerige handelsrelatie. Ik benadruk nog eens dat die relatie dan wel degelijk wederkerig moet zijn. Maar nog te vaak zien wij dat ook Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij fundamentele misstanden. Ik noem de ontbossing in Brazilië ten behoeve van de verbouw en handel in soja, de zogenaamde Corredor Norte, de slepende kwestie van de olievervuiling in de Nigerdelta, de nadelige effecten van de rozenkweek in Ethiopië (droogte en onderbetaling) en de seksuele uitbuiting van promotiemeisjes die bier aan de man moeten brengen. Als we dan toch aan tafel zitten, is dan een dergelijk publiek-privaat strategisch overleg niet ook een forum waar deze en andere negatieve gevolgen van zogenaamde handelsbevordering een plek moeten krijgen? En zouden thema's rond uitbuiting enerzijds en de adaptatie van klimaatgevolgen anderzijds, niet bij uitstek een eigen portefeuillehouder of een overkoepelende programmamanager behoeven? Wat kan de minister daar in dit kader aan doen? Graag een reactie.
Voorzitter. Tot slot. De laatste weken is ook door mijn fractie aandacht gevraagd voor de situatie rond Venezuela. Ik doe dat ook op deze plek. In het kader van dit debat willen wij daar een paar vragen bij stellen. Het gaat ons nu even niet om een politieke analyse van de situatie in dat land, maar om de gevolgen van de vergaande economische en maatschappelijke ontwrichting waar de mensen nu mee te kampen hebben. Gebrek aan werk, voedsel en medicijnen jaagt miljoenen mensen het land uit, op zoek naar pure overleving. Landen als Peru, Ecuador en Colombia hebben inmiddels de handen vol aan humane opvang. En ook binnen ons Koninkrijk komen, zei het in mindere aantallen, vluchtelingen naar met name Aruba en Curaçao. De minister steunt inmiddels met enkele miljoenen programma's in Colombia om mensen op te vangen. Dat steunen wij. Maar wij maken ons grote zorgen over de manier waarop vluchtelingen uit Venezuela op de eilanden binnen het Koninkrijk worden opgevangen. Over met name Curaçao heeft onder meer Amnesty uiterst kritische, zo niet vernietigende rapportages uitgebracht, waarin onder meer sprake is van automatische detentie, en dat dan ook nog onder erbarmelijke omstandigheden. Automatische detentie is verboden op grond van artikel 5 van het EVRM, dat in het gehele Koninkrijk van kracht is. Mijn fractie is bekend met het feit dat met name Curaçao geen asielwetgeving kent, maar meent dat het Koninkrijk zich niet aan zijn verplichtingen kan onttrekken.
Ziet de minister van Ontwikkelingssamenwerking, in overleg met haar collega's van Koninkrijkszaken en Asiel, mogelijkheden om de eilanden veel meer te ondersteunen dan nu gebeurt bij een fatsoenlijke opvang zonder detentie van Venezolanen, om op die manier een einde te maken aan een structureel ongewenste situatie? En is de minister het met de fractie van GroenLinks eens dat met name artikel 43 van het Statuut een waarborgfunctie bevat voor de naleving van mensenrechtenverdragen? Erkent zij dat hier in elk geval het EVRM in het geding is? Ik verwijs daarbij ook graag naar de motie met deze strekking die mijn collega Strik hierover vanmiddag heeft ingediend bij de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid. Maar ook van deze minister horen we graag een reactie, gezien het belang van deze zaak.
Wij kijken uit naar de reactie van de minister, ook wat betreft de overige punten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Lintmeijer. Wil een van de leden in de eerste termijn het woord nog voeren? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering, in afwachting van de terugkomst van de minister van Economische Zaken en Klimaat.
De vergadering wordt van 17.41 uur tot 17.51 uur geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor het jaar 2019) (35004).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortgang van de behandeling van wetsvoorstel 35004, Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor het jaar 2019. Ik verwelkom opnieuw de minister van Economische Zaken en Klimaat en ik maak excuses voor de uitloop van het debat. Ik ben ontzettend verheugd dat het u gelukt is om hier om 17.50 uur terug te zijn.
En ik zie nu dat u nog naald en draad nodig heeft, want de knoop is van uw jasje gevallen.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
We zijn nu toe aan het antwoord van de regering. Ik geef het woord aan de minister.
Minister Wiebes i:
Dank, voorzitter. Gelukkig ben ik thuis de knopenaanzetter. In de meeste huishoudens heb je er daar toch maar één van.
De voorzitter:
U komt hier uw knopen tellen, hoop ik.
Minister Wiebes:
Voorzitter. We hebben het over de ODE. Geen Nederlander zal weten wat het is, maar het gaat natuurlijk eigenlijk gewoon over de energierekening. En dan weten we allemaal waar het over gaat. Het gaat over warmte en elektriciteit, maar het gaat ook over betaalbaarheid. Daarachter vandaan komen dan de vragen van rechtvaardigheid. En dan komen weer de vragen over de mensen die het niet kunnen betalen. En zo zijn we via deze afkorting van drie letters al direct midden in de maatschappij.
Waar komt die ODE vandaag? In deze oploop komt hij natuurlijk uit het regeerakkoord van Rutte II. Daar hebben we bevonden dat we daadwerkelijk moesten gaan investeren in hernieuwbare energie en CO2-reductie. Daar is een zekere oploop geschetst. En we zitten nog steeds, ook vandaag nog, op die oploop. We hebben het pad wel verlengd ten behoeve van het klimaatakkoord naar verder in de toekomst, maar we lopen nu nog steeds over het bergweggetje omhoog dat geschetst is in het regeerakkoord van Rutte II. We hebben het op een bepaalde manier over burgers en bedrijven verdeeld en dan ga je natuurlijk automatisch vragen: betaalt de gebruiker nu wel? We hebben hier aangesloten bij de energiebelasting en dezelfde gedachtegang gevolgd. Die is natuurlijk dat je in eerste instantie wilt aansluiten bij "de gebruiker/de vervuiler betaalt". Iedereen weet dat; daar hoef je geen groot econoom voor te zijn. Dat is altijd het meest voor de hand liggende. Als ook een niet-econoom zich aan de economie waagt, komt hij al heel snel tot deze conclusie. Dat is dus wat je zoveel mogelijk probeert, maar er zitten grenzen aan. Die grenzen maken het wel ongemakkelijk. Ze zijn noodzakelijk, maar maken het ongemakkelijk. Die grenzen strekken tot degressiviteit in de tarieven, waardoor grote bedrijven die direct concurreren met andere grote bedrijven in het buitenland, navenant minder gaan betalen. Op deze manier en langs die lijnen is er ook een enigszins arbitraire fiftyfiftyverdeling gekozen. Die degressiviteit zit er niet voor de leukigheid in of om bedrijven een beetje te helpen, maar omdat we serieus geloven dat wij problemen kunnen krijgen als de buitenlanders niet precies hetzelfde doen als wij, maar wel naast de deur zitten.
Is die vijftigvijftig nu eigenlijk een goede verdeling? Laten we het zo zeggen: er is een goede reden voor de degressiviteit, maar iedereen weet dat fiftyfifty toch een beetje arbitrair tot stand is gekomen. De vraag naar die verdeling is niet nieuw. Voor de zomer heb ik al aan de Tweede Kamer toegezegd echt nog naar deze verdeling te willen kijken. Naarmate het bedrag oploopt en naarmate de klimaatuitdaging serieuzer wordt, komt die verdeling meer in de spotlights te staan. Als het over een klein bedrag gaat, kunnen we allemaal makkelijk arbitrair zijn, maar naarmate het groter groot, willen we een betere onderbouwing.
Ik heb de Tweede Kamer toegezegd die onderbouwing te gaan zoeken. Dat betekent dat ik een verkenning naar die verdeling ga doen. Hoe doe je dat? Dat doe je niet door te vragen of vijftigvijftig wel eerlijk is, maar vooral door te vragen of een andere verdeling mogelijk is. En dat heeft toch te maken met het speelveld en hangt natuurlijk ook samen met het klimaatbeleid dat we voeren. We hebben nu een regeerakkoord waarin staat dat we de uitstoot van CO2 wel degelijk willen reduceren en dat we daarvoor geld moeten ophalen, maar dat we niet willen dat zowel de productie als de uitstoot naar het buitenland vertrekken, met de banen erbij. Dan hebben we de aarde niet erg geholpen, maar de Nederlander wel zijn baan afgenomen. Dat is, denk ik, de kern. Niet alles kan, maar we moeten wel zoeken naar de ruimte die er is.
De kern is dat Nederlandse huishoudens zich zorgen maken over hun energierekening. Er zijn genoeg mensen die zich daar zorgen over maken, maar ze maken zich ook zorgen over hun baan. Wat ik dus ga doen bij en na de doorrekening van een eventueel te sluiten klimaatakkoord is bezien wat de lasten zijn die de industrie zou kunnen dragen en die de grootgebruikers kunnen dragen. Daarna kijk ik opnieuw of die fiftyfiftyverdeling, die destijds toch met enige arbitrariteit tot stand is gekomen, eigenlijk wel past. De ronde getallen suggereren al dat daar misschien best aan te sleutelen valt. Dat is dus wat ik ga doen. Ik ga daar niet op vooruitlopen, want ik weet het niet. Ik ben namelijk met het klimaatakkoord ook nogal ruw tegen bijvoorbeeld de industrie of bedrijven gaan zeggen: hier moet een hoop gebeuren, daar moet een hoop gebeuren. We hebben brieven op poten gestuurd naar beide Kamers waarin staat dat ook de industrie zelf fair moet bijdragen aan de eigen opgaven en dat de onrendabele toppen in belangrijke mate ook door de industrie moeten worden opgebracht en niet bij de Nederlanders en burgers gestald kunnen worden. Dat is een precair proces. Dat moet zorgvuldig gebeuren, want uiteindelijk maken we ons niet alleen maar zorgen over die energierekening, maar ook over die baan. Het komende kalenderjaar ga ik daarvoor gebruiken. In het klimaatakkoord ga ik daar ook al op aansturen, want ik vind echt dat daar een levelplayingfieldtoets in moet komen. Die dient tegelijkertijd tot het kijken naar de hoeveelheid ruimte die er nog is.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Ik hoor de minister zeggen: ik ga daar niet op vooruitlopen. Hij nam het woord "rechtvaardigheid" niet helemaal in de mond, maar ik ben blij dat hij zei dat er gekeken moet worden naar de verdeling, al zegt hij dat hij er niet op vooruit gaat lopen. Kan de minister daar nog iets meer op ingaan? Je kunt natuurlijk met hetzelfde recht zeggen: we zetten al een eerste stap. Dat betekent ook iets voor het draagvlak in de samenleving voor die energierekening. Als je kijkt naar wat er de laatste tijd allemaal over te doen is geweest, kun je met hetzelfde recht zeggen: ik ga al één stapje zetten richting een rechtvaardiger verdeling.
Minister Wiebes:
Ja, daar hebben we het woord "rechtvaardig" weer. Kijk, mijn stelling is juist dat we daar nu niet veel over kunnen zeggen, omdat ik het nog niet weet. We spelen met grote dingen, want aan dit soort verdelingen hangen gewoon enorme hoeveelheden banen, werkgelegenheid en welvaart vast. We moeten het dus zorgvuldig doen. Waar dus iets kan, moet het misschien ook wel gebeuren. Waar er mogelijkheden zijn om lasten anders te verdelen, snap ik heus de wenselijkheid. Het woord "draagvlak" wordt mij de laatste tijd een keer of tien per dag genoemd. Er waren ook perioden waarin het woord veiligheid won, maar nu is het "draagvlak". Ik snap heus dat daar een wenselijkheid kan liggen, niet alleen een maatschappelijke, maar zelfs een politieke. Maar ik maak eerst de sommetjes. Dat is echt wat ik zeg. Ik durf velen hier uit te dagen met de stelling dat ook zij de sommetjes niet in hun achterzak hebben en niet met zekerheid weten of dingen die wij misschien politiek willen, echt kunnen. Ik weet het in elk geval niet en ga pas iets doen als ik dat heb getoetst. Daar gaan we dus wel druk mee aan de gang.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Toch nog even een vraag. Voorzichtigheid is een goed uitgangspunt, maar op dit moment wordt met die fiftyfiftyverdeling de rekening neergelegd bij de huishoudens die op een aantal punten niet aan de knoppen zitten om zelf de maatregelen op het gebied van energiebesparing toe te passen. U zou dus met hetzelfde gemak kunnen redeneren dat ook daar voorzichtigheid is geboden. Die rekening wordt nu wel neergelegd. Waarom alleen voorzichtigheid als het mogelijk gaat om een uitbreiding van de lasten voor het bedrijfsleven en waarom niet die voorzichtigheid als het gaat om die hogere rekening voor de huishoudens?
Minister Wiebes:
Het woord "draagvlak" staat weer vooraan. Ik denk dat we allemaal in deze zaal de zorgen over de energierekening ontzettend graag willen verminderen. Tegelijkertijd moeten we dat niet doen als we geen zekerheid over de banen hebben. Dat kan nog erger zijn, denk ik. We moeten daar ... Ik ga daar serieus naar kijken. De ronde getallen, fiftyfifty, verraden dat er misschien best wat aan te doen is. Dat ga ik dus eerst bekijken. Misschien ben ik mevrouw Fiers te voorzichtig, maar dat wordt niet vaak tegen mij gezegd. Ik zou het een eer vinden.
Ik permitteer mij even een kleine uitweiding. Stel nu eens dat we de ODE anders gaan verdelen. Is iemand van u nu eigenlijk echt enthousiast over de ODE? Kijk, het is een middel om geld op te halen voor een edel doel. Het middel zelf is op zichzelf alleen niet erg edel, want het prikkelt namelijk in geen enkele zinvolle richting, net zo min als de energiebelasting trouwens. Ik heb al een keer met de staatssecretaris van Financiën besproken dat het eigenlijk raar is dat grijze kilowatturen en groene kilowatturen precies hetzelfde behandeld worden. Als we toch aan het vergroenen slaan en geld willen ophalen, zouden we ook langzaam een prikkelwerking kunnen introduceren. Als we op dit moment een CO2-heffing invoeren, gewoon plat over de hele samenleving, loopt het, anders dan De Nederlandsche Bank denkt, op lokale catastrofes uit. Dat voorspel ik. De wereld is wel langzaam zijn heffingen aan het ver-CO2-iseren. Dat zou ons met de ODE en de energiebelasting op termijn ook wel kunnen passen.
Daarom denk ik dat we verder moeten kijken dan naar alleen maar de verdeling. We moeten ook nadenken over hoe we in de toekomst, misschien wel na 2025, moeten migreren naar een belasting die in zichzelf zinvoller is vormgegeven. Nu is het eigenlijk gewoon een vrij platte belasting. Goed en kwaad worden gelijk behandeld: als het geld maar binnenkomt. Natuurlijk, het gaat naar een edel doel, maar ik denk dat het uiteindelijk slimmer kan en moet. Naarmate buurlanden zich navenant langzaam steeds meer zo gaan gedragen, zal er best een mogelijkheid voor kunnen ontstaan.
Zelf een groot fan van een CO2-heffing zijnde, heb ik mij weleens afgevraagd: schiet het nu een beetje op in de wereld? Ik heb daar laatst de statistieken over opgezocht. Tien jaar geleden was 1% van de uitstoot onderhevig aan de een of andere vorm van CO2-gerelateerde beprijzing, inmiddels is dat 10%. Is dat veel? Nee, het is nog niet genoeg, maar we zijn op weg, we zijn op weg. We moeten verder kijken dan alleen naar een andere verdeling. Dingen kunnen vaak slimmer.
Dit alles leidt natuurlijk wel tot een effect op de energierekening. Meneer Aardema heeft dat al uitgebreid behandeld. Ik respecteer hem volledig in het gebruiken van het woord "klimaatonzin". Dat is zijn keuze, maar wie dat zegt, moet zichzelf ook aan de feiten houden. Dan ben ik er niet zeker van dat hij zich op de juiste bronnen baseert. Het artikel dat hij aanhaalde en het bedrag dat hij noemde komen van de site gaslicht.com. €360 representeert op geen enkele manier wat het gemiddelde huishouden ervaart. Ten eerste zijn de energieprijzen op dit moment zwaar overdreven ten opzichte van waar we nu uitzicht op hebben: gas is met een kwart overdreven en elektriciteit met twee derde. Het is ook zo dat, aan de statistieken te zien, een groter huis dan gemiddeld wordt genomen. De in heel Nederland al twintig jaar bestaande trend dat de huizen langzamerhand steeds minder energie gaan verbruiken, zit hier ook niet in. We hebben als onafhankelijke autoriteit hiervoor het Planbureau voor de Leefomgeving, we hebben de Nationale Energie Verkenning. Daar zitten kundige lieden die met alles rekening houden. Zij kijken wat er met de energierekening gebeurt als gevolg van overheidsingrijpen, medenemend het autonome zuiniger worden van huizen. Dan komt dat bedrag op €108. Is dat weinig? Nee, dat is niet weinig. €108 is voor heel veel mensen veel geld, maar €108 is niet gelijk aan €360. Dus nee, laten we het niet bagatelliseren, we zijn hier met iets serieus bezig. Maar het getal ligt eerder in de buurt van de €108.
Overigens, waar komt dat bedrag eigenlijk vandaan? Nou, een van de dingen waar die €108 vandaan komt, is de verhoging van de energiebelasting door een vermindering van de teruggave. Waarom hebben we dat ook alweer gedaan in het regeerakkoord? Dát hebben we gedaan om terug te sluizen via de inkomstenbelasting. Als je die verhoging met ruwweg €60 eraf haalt, blijft er ruwweg nog €50 over die een echte verhoging is. De rest is óf een verschuiving óf niet waar. Dat zijn nog steeds de feiten, ook al is €50 voor heel veel mensen veel geld, geen kwaad woord daarover. Maar het lijkt op geen enkele manier meer op €360.
Mevrouw Fiers (PvdA):
De minister begon net even over de grote rekenaars van het planbureau. Daar refereerde ik in mijn bijdrage ook even aan. Ik weet niet of u van plan bent daarop terug te komen.
Minister Wiebes:
Ja.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Daar komt u nog op terug?
Minister Wiebes:
Nou, u had het over het rapport Meten met twee maten.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Ja.
Minister Wiebes:
Zal ik daar wat over zeggen?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Graag.
Minister Wiebes:
Mevrouw Fiers stelde een terechte vraag, die we ons ook in een land als Nederland permanent moeten stellen. Kunnen mensen dit betalen? Die vraag komt altijd op naar aanleiding van één aspect van de financiële huishouding van mensen, in dit geval de energierekening. Daarvan heb ik voorgerekend dat het bedrag er wat anders uitziet en dat een deel via de inkomstenbelasting komt, maar dat betekent dat we ook naar het totale plaatje moeten kijken. Op zich doet Meten met twee maten dat. Dat laat zien dat Nederland eenzaam koploper is waar het gaat om een laag betaalrisico. Het rapport stelt ook terecht dat je dit in het kader van het geheel moet bekijken. Deze dingen meenemend zien we in de koopkrachtdoorberekeningen van weer een ander planbureau dat de gemiddelde koopkrachtstijging van groepen die niet erg ver van elkaar af zitten zo'n 1,5% per jaar is. Dus ja, de energierekening gaat omhoog, maar er is ook economische groei en welvaartsstijging. Ondanks dat we ook nog meer investeren in publieke voorzieningen blijft er ook per saldo na al deze betalingen nog wel degelijk extra bestedingsruimte over.
Kunnen alle mensen het dan betalen? Nee, er zijn mensen die dan wel langs allerlei objectieve maatstaven dan wel voor zichzelf het niet kunnen betalen, dan wel vinden dat ze het niet kunnen betalen. Die mensen bestaan en daar hebben we ook beleid voor. Wij zijn een van de landen in de wereld die het meest terughoudend zijn met afsluiten en een van de landen die het meest alert zijn in het in verbinding brengen van deze mensen met schuldhulpbemiddeling en gemeentelijke instanties. Maar ongetwijfeld zijn er ook wel mensen die daar moeite mee hebben. Dit rapport stelt die kwetsbare groep op zo'n 4% van de huishoudens.
Mevrouw Fiers (PvdA):
500.000 gezinnen volgens het rapport.
Minister Wiebes:
Ik heb hier een ander getal, namelijk 270.000.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Nou, dat waren twee groepen bij elkaar opgeteld, als ik het me goed herinner. Maar heeft de minister in het kader van effecten van beleid een beeld van wat het nou betekent voor deze gezinnen? Ik snap dat het niet voor iedereen geldt, maar heeft de minister een beeld van wat dit juist voor deze gezinnen in een kwetsbare positie gaat betekenen, gezinnen die de energierekening al niet kunnen betalen en nu met een hogere energierekening worden geconfronteerd? Als we het hier hebben over beleid is het belangrijk dat we zicht hebben op de effecten daarvan.
Minister Wiebes:
Dat is wat we doen. Zo zit de hele koopkrachtcyclus van de overheid al decennia in elkaar. We kijken natuurlijk naar het geheel, want anders zou de een het begrip "energiearmoede" de wereld in brengen en de volgende "woonarmoede", een derde "autoarmoede" en een vierde "gokarmoede". Waar je naar kijkt, is naar het geheel. Dan neem je in de koopkrachtplaatjes alle stijgende lasten mee, zowel belastingen als uitgaven, inflatie en prijsontwikkelingen. Dan kijk je wat er gebeurt met de koopkracht van die mensen. Dan zien we dat we nu in een jaar zitten waarin we ten opzichte van de economische groei overigens een beperkte koopkrachtstijging hebben, omdat we veel investeren in collectieve voorzieningen en dus ook collectieve lasten, maar waarin er nog steeds voor vrijwel alle groepen ergens een koopkrachteffect van grosso modo 1,5% in de plus overblijft. Dat is dus de manier waarop we daarop letten. Uiteraard is dat allemaal macro. We weten ook dat er mensen in de problemen komen, maar daarvoor hebben we dan weer het circuit van schuldhulpbemiddeling en alertering, waarin ook de energiemaatschappijen een taak hebben. Als zij betalingsachterstanden constateren, zijn ze nu gehouden om mensen in contact te brengen met gemeentelijke instanties die daar breder naar kunnen kijken. Want het is vaak een problematiek die niet alleen speelt in energie, er is vaak veel meer aan de hand. Juist dat wil je snel opsporen.
Voorzitter. De heer Pijlman had mij nog gevraagd hoe ik mij Europees inzet, als ik hem goed begrijp. Bij D66 wacht ik altijd op de Europese vraag, en hij kwam. Internationaal maken we er geen geheim van, zeker niet in Europees verband, dat wij vinden dat het Europese doel in klimaattermen verhoogd moet worden. Dat hangt natuurlijk ook maar zijdelings samen met de ODE. Dat is helemaal geen groot Europees dossier, maar dit Europese omweggetje maak ik maar al te graag, want we hebben tijdens de top in Polen een heleboel Europese partijen hierover gesproken. Daar zie ik nu nog geen grote meerderheid van partijen die zeggen: die 55% komt er wat ons betreft nu. Maar een heleboel partijen zeggen: bij ons zijn de panelen aan het schuiven. Dat zeggen allerlei partijen, zelfs de Duitsers, maar zeker ook de Belgen. Allerlei collega's van mij in buitenlanden zeggen: het is een kwestie van tijd, maar ook wij schuiven op. Bij ons groeit ook de ambitie. We zien natuurlijk in het electoraat een zekere vergroening, waardoor collega's van mij achter de broek worden gezeten. Het is dus aan het schuiven en het gaat allemaal niet zo snel als we misschien willen, maar er zit wel beweging in. In Europa zitten we inmiddels op 45%, in plaats van de 40% die we hadden. Ik mag aannemen dat onder onze aanmoediging de panelen wellicht nog verder kunnen schuiven.
De heer Pijlman i (D66):
Ik wil graag mijn Europese vraag verduidelijken. Het ging over wat het draagvlak is voor die fiftyfiftyverdeling. Daar was de Europese vraag aan gekoppeld. Wat u net ook deed, is argumenteren wat de industrie kan dragen. Tegelijkertijd kun je ook vragen wat de huishoudens en met name de mensen met de laagste inkomens kunnen dragen. Mijn vraag was erop gericht hoe we dit over de grenzen aanpakken, want er is een groot gevaar dat als Nederland de industrie ontziet, Duitsland dat ook moet doen en België ook, en zo gaan de belastingen voor de industrie omlaag. Dit moet je Europees aanpakken. Ik zou graag willen dat het kabinet zich ervoor inzet om in gezamenlijkheid te bepalen wat de industrie aankan. Dan kan je ook bepalen wat de burgers aankunnen.
Minister Wiebes:
Dat vind ik de goede volgorde. De internationale dimensie daarin is precies de dimensie die we moeten hebben, want Nederland is geen eiland. We doen een aantal dingen Europees. Wat we Europees doen, is het ETS-systeem. Dat is carbon pricing; daarvoor hebben we de prijs zien verviervoudigen in ongeveer een jaar tijd. Op zich gaat dat de goede kant op. Vanaf 2020 hebben we het systeem dat de overtollige rechten worden vernietigd. We hebben dus best een volwaardig Europees systeem, alleen bijt het op dit moment nog net niet voldoende.
Verder is Nederland waar het gaat om milieuheffingen bepaald niet bezig met het verlagen van de lasten. Sterker nog, er is een enorme oploop van lasten, ook voor bedrijven. Wij moeten het level playing field in de gaten houden, maar wij weten ook dat andere landen inmiddels allerlei lasten verhogen. De energiekosten in Duitsland zijn de afgelopen twintig jaar niet gedaald, maar gestegen. Dus alle landen zijn precies bezig met het omgekeerde. Ze zien dat ze een opgave hebben en ze zijn terecht bezig met het ophalen van de lasten bij de partijen die het uitstoten. Dat gaat nog niet helemaal proportioneel, maar we gaan wel allemaal in dezelfde richting. Nederland stond een jaar geleden, toen ik voor het laatst naar de statistieken keek, op nummer 3 van de 28 als het gaat om het aandeel van milieuheffingen in onze belastingen, maar ook de Duitsers kunnen er wat van. Dus nee, ik geloof niet dat we een race to the bottom aan het organiseren zijn. We zijn er met elkaar, in het besef dat er dingen moeten gebeuren, langzaamaan voor aan het zorgen dat de lasten, de externe effecten, daar terechtkomen waar ze horen. Maar daarin hebben we nog wel enige weg te gaan. Wat mij betreft moet het ETS-systeem dit op termijn gaan doen, maar in de tussentijd verzinnen we ook zelf dingen. We hebben immers een klimaatakkoord en dan ga je niet op het ETS-systeem zitten wachten. Daarover later meer.
De heer Pijlman had ook nog een vraag over de begrotingsreserve van de SDE. Daar staat een bedrag van 1,7 miljard en dat bedrag blijft beschikbaar voor het doel. Hij voegde er ook aan toe dat de SDE zijn gelden niet kwijtraakt. Er is een keer een onderintekening geweest omdat de projectenpijplijn onvoldoende gevuld was, maar de najaarsronde was weer overtekend. Ik kan hem verzekeren dat als we de 49% willen halen, het niet zo is dat we alle onrendabele toppen kunnen vergoeden. Zo hebben we tegen de industrie moeten zeggen dat ze een flink deel van die onrendabele toppen zelf zullen moeten dekken om die 49% te halen. Er is dus bepaald geen overschot aan SDE en de najaarsronde was overtekend.
Voorzitter. Ik denk dat ik door de vragen heen ben.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we nu toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Fiers, aangezien de heer Aardema zich niet heeft opgegeven voor de tweede termijn.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. In deze donkere dagen voor kerst vind ik het een teleurstellende reactie. Dat heeft te maken met de toch wel fluwelen handschoenen waarmee de minister de belangen van het bedrijfsleven, dat toch de grootste CO2-vervuiler is, ter hand neemt. Ik hoor hem zeggen: samenhang, integraal, afwachten, klimaattafels en Europa. Maar dat duidt er allemaal op dat het nog wel even kan duren voordat we die onrechtvaardige verdeling gaan bijsturen.
Dat staat in schril contrast met de belangen van de huishoudens die hier vandaag wel de rekening gepresenteerd krijgen. Nu houd ik wel van metaforen, dus ik dacht: als we nu eens het belang van het bedrijfsleven als een vaas zien, en als we het belang van de huishoudens als een vaas zien, dan zou je kunnen zeggen dat daar verschillend mee wordt omgegaan. Het draagvlak bij huishoudens is kwetsbaar en breekbaar.
De voorzitter:
Dat is een tere vaas, begrijp ik.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Dat is een hele tere vaas. Die ene kan beter tegen een stootje, maar de belangen van de huishoudens zijn breekbaar. Dat vraagt ons inziens nu al om bijsturing van de lastenverdeling. Nu heb ik het vermoeden dat het voorliggende voorstel, dat gaat over de energierekening van 2019, straks wordt aangenomen, ondanks alle zorgen die ik daarover hoor van veel partijen buiten deze Kamer. Maar dat even terzijde. Daarom hebben wij een motie voorbereid die richting geeft aan de verdeling van de lasten met ingang van 2020, in de hoop dat deze motie een ruime meerderheid van deze Kamer krijgt, om te voorkomen dat we hier volgend jaar weer staan met dezelfde discussie.
De voorzitter:
Door de leden Fiers, Reuten, Binnema, Van Leeuwen, Koffeman en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de opslag duurzame energie samenhangt met het totaalpakket aan klimaatmaatregelen zoals besproken aan de klimaattafels, de uitwerking van de Klimaatwet en andere aanpalende wetten;
overwegende dat het belangrijk is om zo spoedig mogelijk te komen tot een meer rechtvaardige verdeling van de lasten tussen huishoudens en bedrijven vanuit het principe dat de vervuiler betaalt;
verzoekt de regering om bij het vaststellen van de tarieven van de opslag duurzame energie voor 2020 de huidige verhouding van lasten aan te passen ten voordele van de huishoudens,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter F (35004).
Dank u wel, mevrouw Fiers. Ik geef het woord aan de heer Pijlman.
De heer Pijlman i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere antwoorden. Ik zei in eerste instantie al dat deze Wet ODE is ingevoerd door het kabinet-Rutte/Asscher. Het is goed om hier ook te melden dat dit kabinet, als het om de energietransitie gaat, flinke wendingen heeft gemaakt. Compliment daarvoor. Maar er komt ook buitengewoon veel op ons af. Ook de minister stelt nu de vraag of deze wet nog wel past bij de energietransitie en de kosten van de energietransitie, en of de verdeling 50/50 nog wel rechtvaardig is. Dat spreekt ons zeer aan. Ik hoop er vrijdag meer over te horen en ik hoop dat wanneer het hele pakket aan maatregelen voor de energietransitie op tafel ligt, dan opnieuw gekeken wordt naar een rechtvaardige verdeling van kosten. De kosten die door deze wet voor de burgers omhooggaan, zo'n €50, zitten verdisconteerd in de koopkracht, maar dat wil niet zeggen dat de burger dat ook zo voelt. Die leest en hoort alleen maar over een toename van lasten, maar ik hoop dat die in januari ook aan zijn loonstrookje ziet dat de belastingen zijn verlaagd. Ik heb in eerste instantie gezegd dat daarvoor hele gerichte communicatie van de overheid nodig is en dat dat in deze tijd weleens wat minder traditioneel zou mogen dan tot dusver.
In Europees verband roep ik nogmaals op om er via SDE en ETS voor te zorgen dat de kosten die de industrie moet maken — we mogen zeker de concurrentiepositie van de industrie en de energiemaatschappijen niet uit het oog verliezen — er niet toe leiden dat we in een race tussen landen terechtkomen, waardoor de kosten onterecht omlaaggaan en de burgers dat extra voelen. Dat blijft een aandachtspunt.
Ik ben blij te horen dat de onderbesteding die er bij SDE+ was, inmiddels opgelost wordt, en dat ook de najaarsronde overtekend was, zodat er snel verdergegaan kan worden om Nederland van meer duurzame energie te voorzien.
De heer Aardema i (PVV):
Ik heb een vraag voor meneer Pijlman. U bent ook met de cijfers aan de gang en u probeert net als de minister het bedrag een beetje te bagatelliseren. Maar u bent toch vast met mij eens dat de lasten ondanks compensatie sowieso omhooggaan? En dan hebben we bijvoorbeeld de Poolse top en de resultaten van de klimaattafels niet eens meegerekend. Kunt u daar een reactie op geven?
De heer Pijlman (D66):
Ik zei juist dat ik absoluut de mensen serieus neem die zien dat die energierekening omhooggaat. Ik heb de minister in eerste instantie overigens ook gevraagd of hij het met mij eens is dat de mensen die in de sociale woningbouw zitten, het eerst aan de beurt zijn bij investeringen daarin en dat zij als eerste de positieve effecten van de energietransitie in de portemonnee voelen. Daar hoor ik graag nog een antwoord op. En ja, als het gaat om de doelstelling van de energietransitie staan wij volledig aan de andere kant van het speelveld. U bent een klimaatontkenner en ik denk dat wij heel erg aan de slag moeten om de effecten van de klimaatverandering beheersbaar te houden.
De voorzitter:
Meneer Aardema, tot slot.
De heer Aardema (PVV):
Ik heb in mijn betoog gezegd dat mensen die dat doen, mogelijk een beetje aan grootheidswaanzin lijden, maar ik vind u een aardige man, dus ik ga u daar niet van beschuldigen.
De heer Pijlman (D66):
Dat scheelt dan alweer.
De voorzitter:
Bent u bijna klaar met uw inbreng?
De heer Pijlman (D66):
Ik ben bijna klaar met mijn inbreng ...
De voorzitter:
U bent al een minuut over uw tijd heen.
De heer Pijlman (D66):
Ik ben ook geïnterrumpeerd, voorzitter, maar ik rond ...
De voorzitter:
Nee, nee, want toen heb ik de klok stilgezet.
De heer Pijlman (D66):
Neem me niet kwalijk, voorzitter. Als u het goed vindt, reageer ik meteen op de motie en dan ben ik klaar. Of wilt u liever dat ik dat later doe?
De voorzitter:
U reageert op welke motie?
De heer Pijlman (D66):
De motie van mevrouw Fiers.
De voorzitter:
Maar u bent al bijna één minuut over uw tijd heen.
De heer Pijlman (D66):
Dan stop ik en doe ik het straks. Dat is ook goed.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pijlman. Ik geef het woord aan de minister van Economische Zaken en Klimaat.
Minister Wiebes i:
Voorzitter. Mevrouw Fiers noemt mij iemand met fluwelen handschoenen. Deze plotselinge karakterverandering incasseer ik maar al te gretig. Ik denk dat mijn familie ervan zal opkijken. Ik moet haar motie ontraden, niet omdat dit niet de uitkomst zou kunnen zijn, maar omdat ik vind dat ik alleen met een goede onderbouwing zowel zuinig kan zijn op de energierekening van mensen als zuinig op hun baan. Daarom vind ik dit voortijdig. We gaan zien wat daar uitkomt, en dan is voor iedereen controleerbaar wat de ruimte daarvoor is en hoe we daarmee kunnen omspringen. Ik ontraad deze motie dus.
Ik waardeer de oproep van de heer Pijlman om vooral in Europees verband met elkaar te kijken hoe we hier volgende stappen in kunnen zetten. Ik ben het ook met hem eens dat sociale huurwoningen een voor de hand liggende plek zijn om snel te kunnen beginnen met de transitie in de gebouwde omgeving. Dat is precies het plan van de minister van BZK, mevrouw Ollongren, die deze transitie nu op gang probeert te brengen. Daarin probeert zij met grote corporaties stappen te zetten.
Dank.
De voorzitter:
U bent klaar?
Minister Wiebes:
Ik ben klaar.
De voorzitter:
Ik ben enigszins flabbergasted. Dat is geen Nederlands, maar ik gebruik dat woord toch maar. Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stemmen we aan het eind van de vergadering over het wetsvoorstel en over de ingediende motie.
Ik schors kort voor de komst van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019 (35000-XVII).
De voorzitter:
We gaan voort met de behandeling van het wetsvoorstel 35000-XVII, Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2019.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Minister Kaag i:
Dank u, mevrouw de voorzitter. Ik wil de Kamer in eerste instantie bedanken voor de gestelde vragen, de inhoudelijke inbreng en deze mogelijkheid om met u te spreken over buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in brede zin. Eerder, in oktober dit jaar, had ik een zeer goed en nuttig gesprek met uw Kamer over de nota "Investeren in perspectief. Goed voor de wereld, goed voor Nederland", die in juli van dit jaar is verschenen. Er zijn inmiddels een aantal maanden verstreken en we zijn nu volop bezig met de uitvoering en implementatie van het beleid. Vandaag is de gelegenheid om de eerste begroting van BuHa-OS te bespreken die gebaseerd is op de nieuwe nota.
Voordat ik inga op de beantwoording van de gestelde vragen, wil ik graag een paar elementen van de nota zelf benoemen, want die vormt de leidraad voor de begroting. De SDG's, ondertekend door alle lidstaten, zijn inderdaad het internationale kader voor het beleid van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Zij zijn een voortzetting van de Millennium Development Goals. De grote mondiale vraagstukken van dit moment, zoals door velen onderkend, namelijk armoede, de klimaatopgave maar ook mensenrechten, zijn in deze agenda opgenomen. Het zal u niet ontgaan zijn dat de SDG's een inclusieve agenda zijn, die ieders inspanning vereist, niet alleen van overheden maar ook van burgerbewegingen, maatschappelijke organisaties, wetenschappers en juist ook bedrijven. Zowel in Nederland als op reis ontdek en ervaar ik dat het Nederlandse ondernemers een enorme kans biedt om hun positie in het buitenland te versterken. De SDG's zijn een nexus tussen de hulptak en de handeltak van mijn portfolio. Ik ben niet bipolair in mijn optreden, maar ik zie juist een mooie convergentie, een samenhang, waarvoor de SDG's in het samenwerken met kennis en technologie een oplossing aanbieden, met een verdienmodel voor Nederland. De grote vraagstukken van deze tijd zorgen voor een enorme vraag naar Nederlandse kennis en kunde. Maar daar liggen ook enorme kansen en een opdracht om juist op een versnelde manier positieve verandering te bewerkstelligen in vele ontwikkelingslanden of opkomende economieën. Buitenlandse handel en investeringen zijn van groot belang voor onze economie. Het versterkt het innovatieve vermogen van Nederland, op dit moment nummer 2 op de Global Innovation Index, en het levert aantoonbaar en meetbaar welvaart en banen op. Daarom zet ik mij natuurlijk ook met volle kracht in voor het verdienvermogen en de verdienkracht van ons bedrijfsleven, de innovatie, maar natuurlijk ook de rol van mkb'ers, start-ups en scale-ups, zoals dat heet, en van bedrijven die slimme oplossingen willen aandragen.
Zoals u weet uit de Handelsbrief, die volgt op de nota Buitenlandse Handel en OS, doen wij dit via economische diplomatie, door het opstarten en het vervolgen van missies — kabinetsbreed overigens — door de ondersteuning door de diplomatieke posten en via de RVO voor alle ondernemers die willen starten of willen doorgroeien in het buitenland en juist willen doorgroeien met die zo welbekende internationaal gedragen Sustainable Development Goals.
Het is niet de vraag of we iets gaan doen, maar wat we gaan doen, waar en met wie. Daarom hebben we in Nederland met gerenommeerde bedrijven ook de zogenaamde SDG-alliantie gevormd. Dat zijn de topsectoren in Nederland die zich inzetten voor de SDG's. Een andere alliantie wordt geleid door voormalig premier Jan Peter Balkenende, en het zijn allemaal bedrijven en sectoren die zich juist verbinden.
Coördinatie blijft ontzettend belangrijk. Dat is natuurlijk nog relevanter als we kijken naar de gevolgen van de brexit voor de wereld en met name voor de Nederlandse economie en het bedrijfsleven. Een andere vraag is hoe we het beste kunnen omgaan met opkomend protectionisme op wereldniveau waardoor juist het handelssysteem, de internationale afspraken die we gemaakt hebben in WTO-verband, onder druk komen te staan. Het zijn afspraken waar wij uiteindelijk enorm veel baat bij hebben. Een regulering van het internationale handelssysteem om het eerlijk en inclusief te maken, heeft enorm veel voordelen voor eenieder, maar de druk door protectionisme brengt een enorme nieuwe dreiging met zich mee.
Zoals u weet hebben premier Rutte en ik eerder dit jaar gesprekken in Washington mogen voeren, maar ook in WTO-verband blijven wij ons inzetten voor een effectieve, multilaterale aanpak van deze problemen en risicomomenten.
Dit is de verdienkant, mevrouw de voorzitter, de economische kant. Maar de preventiekant is ook benoemd in de nota en vindt uitvoering in de begroting. Dat is de verdiepingsslag van de SDG's, want als we kijken naar de wereld is dit een enorm belangrijk moment in onze geschiedenis. We moeten nog meer werken aan preventie, als je kijkt naar de statistieken van het aantal mensen dat op de vlucht moet vanwege de toename van gewapende conflicten, de miljoenen mensen die op de vlucht zijn, waaronder kinderen, de mensen die intern ontheemd zijn maar ook de mensen die nog steeds honger lijden ten gevolge van klimaatverandering of conflicten.
Dat is nu zo. Maar als we tien jaar vooruitkijken, zullen nog diverse ontwikkelingen extra zwaar gaan drukken op de meest kwetsbare, arme en fragiele landen. Klimaatverandering is bijvoorbeeld een ontwikkeling — ik verwijs naar het recente IPCC-rapport — die wordt gecombineerd met een enorme toename van jonge mensen op de arbeidsmarkt en met hoge werkloosheid. Die ontwikkelingen vormen natuurlijk reden tot zorg. Dit kabinet kiest daarom, evenals een aantal vorige kabinetten, voor een structurele aanpak van de grondoorzaken. Nederland wil daar een bijdrage aan leveren. Wij doen dit met een langetermijnvisie, maar we zoeken wel op kortere termijn de resultaten. Het gaat zowel om politieke adaptatie als om mitigatie, om een goede analyse van de risico's, maar juist ook om het creëren van kansen. Daarom heet de nota ook bewust Investeren in perspectief.
In de nota hebben we een aantal keuzemomenten gepakt: jeugd, onderwijs en werk. Dit is de driehoek waarover wordt gesproken bij de Wereldbank, bij de OESO, bij het IMF, bij alle gerenommeerde internationale instellingen, en uiteraard ook bij de Verenigde Naties waar wij zelf een lidstaat van zijn. De vraag is dan hoe we op een slimme, effectieve manier deze uitdagingen kunnen beantwoorden, op een geloofwaardige, inclusieve manier, en daar vervolgens uitvoering aan kunnen geven. Daarom hebben we extra accenten gelegd op onderwijs, kans op onderwijs en beroepsonderwijs. Investeren in onderwijs betekent niet alleen een kans voor het individu tot zelfontplooiing. Een samenleving in z'n totaliteit heeft daar baat bij. Investeren in onderwijs betekent dan ook investeren in de wendbaarheid en weerbaarheid van de samenleving.
Ik verwijs graag naar het Wereldbankrapport over 2019 The changing nature of work, als het gaat om de kansen die de voortdurende technologische ontwikkelingen bieden. Maar we moeten daarbij ook gaan kijken hoe de veranderingen op de arbeidsmarkt zullen plaatsvinden door de introductie van en de snelle veranderingen binnen het veld van technologie. Dit heeft invloed op het concurrentievermogen van Nederland, maar ook consequenties voor ontwikkelingslanden. Want de lage lonen zijn niet altijd een comparatief voordeel voor veel markten die nu nog denken daar baat bij te kunnen hebben. Het rapport van de Wereldbank stemt ons niet per se somber, maar het stelt wel een aantal vragen: naar de wijze waarop wij zelf als Nederland met technologie omgaan, maar ook naar de wijze waarop wij landen kunnen helpen en onze eigen bedrijven. Het investeren in menselijk kapitaal is daarom ook het thema van de Wereldbank in deze periode.
Mevrouw de voorzitter, nog een laatste punt, bij wijze van conclusie bij deze introductie. Het gaat over de begroting, gebaseerd natuurlijk op het ODA-budget. Het begrotingselement van Buitenlandse Handel is bescheiden. Het ODA-budget is ook bescheiden als je kijkt naar de noden van de wereld, maar het is een percentage, en het is natuurlijk het grootste deel van het budget van Buitenlandse Handel en OS.
Dit kabinet investeert weer in ontwikkelingssamenwerking, ook in het licht van de ODA-uitgavennorm van 0,7% van het bruto nationaal product. Maar zoals in mijn nota is beschreven, wordt elke mogelijke extra vervolgstap voor OS bekeken in relatie tot andere beleidsprioriteiten binnen de budgettaire kaders. Dit is al een eerste reflectie op de vraag van de heer Lintmeijer.
Maar ODA is niet het enige antwoord. Dat weten we eigenlijk al sinds jaar en dag. Misschien zijn we zelf een beetje schuldig aan het feit dat we ODA hebben geïnflateerd als het enige antwoord, in de laatste decennia van ontwikkelingssamenwerking. De ontwikkelingslanden zelf zoeken juist de overgang van hulp naar handel, liefst een samengaan daarvan. Maar ODA blijft altijd het juweel in de kroon van internationale samenwerking. Het is katalyserend, het schept kansen, maar het is aan de overheid zelf, waar die kan functioneren, om belasting te heffen, corruptie tegen te gaan, en blijk te geven van goed, effectief bestuur gebaseerd op de rechtsstaat.
Daar hapert het natuurlijk in tal van landen. Daarom werken wij daaraan in brede allianties. We zetten ontwikkelingssamenwerking in waar we dat nodig achten, maar het jaarlijkse gat van 2,5 miljard euro — het heet dan ook "from billions to trillions" — moet opgebracht worden door een ander samenwerkingsverband. Zo wordt het ook duidelijk gesteld in SDG 17. Het gaat dan om de samenspraak en samenhang tussen de inzet van overheid, maatschappelijk middenveld, bedrijven en de belangrijke rol van economische groei. ODA is dus een hefboom om andere middelen te mobiliseren en onze inzet te moderniseren middels innovatie.
Mevrouw de voorzitter, dan wil ik nu graag door met een aantal punten of vragen van de drie sprekers van zojuist.
Het was wellicht niet een directe vraag van mevrouw Faber van de PVV, maar zij stelde dat de armoede nog erger is dan eerder. Ik neem aan dat zij meent dat de armoede is toegenomen en dat de aantallen mensen die armer zijn, groter zijn dan weleer.
Nu is het eigenlijk zo dat er wel degelijk grote voortgang is geboekt in ontwikkelingssamenwerkingslanden, mede — niet alleen — dankzij officiële ontwikkelingshulp. In 1990 waren er nog 1.850 miljoen extreem arme mensen in de wereld. Nu zijn het er minder dan 700 miljoen. Die verbetering is niet alleen tot stand gekomen door de verbeteringen in China, maar ook in tientallen andere ontwikkelingslanden, zoals Ghana of een land als Rwanda, dat juist af wil van de hulprelatie en alleen wil inzetten op de handelsrelatie.
Er is ook grote voortgang geboekt op sociale indicatoren in Sub-Sahara Afrika. De levensverwachting was vroeger, in 1960, 53 jaar. Nu is dat 72 jaar. Dit is een succes. De grootste sprongen zijn er in arme landen. Ik doe een categorisatie van een paar landen. Ethiopië: van 38 jaar in 1960 tot 65 jaar in 2015. Niger: van 35 naar 60 jaar.
Door systematische inentingscampagnes dankzij hulp door onder meer Nederland, maar ook van bijvoorbeeld de Gates Foundation, zijn infectieziekten zoals mazelen en polio spectaculair teruggedrongen. Dat is toch niet de minste, die Gate Foundation, Bill Gates is een biljonair die zijn geld goed inzet: eigen geld, en alles is meetbaar.
We hebben ook enorme successen kunnen boeken in de strijd tegen malaria, tuberculose en hiv. De kindersterfte is ook gehalveerd tussen 1990 en 2015. Dit is allemaal een resultaat van internationale samenwerking met onder andere gebruik van ODA. De grootste voortgang blijft in sub-Sahara Afrika, juist in de armste gezinnen. De statistieken gaan maar door. U kunt er tal van bronnen op naslaan. Is er meer werk aan de winkel? Uiteraard. Is er veel meer te doen? Uiteraard. Maar om nu te zeggen dat alles heeft gefaald? Nee, dat is wetenschappelijk niet onderbouwd.
De heer Overbeek i (SP):
Ik heb een korte vraag aan de minister. Zij schetst in warme bewoordingen de grote successen die in de afgelopen decennia op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn bereikt bij het terugdringen van sterfte et cetera. Ik wil dat ook graag onderstrepen, maar ze laat na om de schaduwzijde daarvan te benoemen. Die successen zijn in verhouding tot andere problemen relatief makkelijk te boeken. Het is laaghangend fruit dat snel geplukt wordt. Het resultaat daarvan is een snel groeiende bevolking met grote andere problemen, bijvoorbeeld in de vorm van grote migratiedruk. Dat verhaal moet wel in z'n totaliteit voor het voetlicht worden gebracht.
Minister Kaag:
Ja. Dat ben ik met u eens, maar ik kom nog terug op de speciale punten die u ook heeft benoemd. Dat zijn vragen. In het betoog van mevrouw Faber heb ik geen vraag kunnen onderkennen. Ik wilde recht doen aan haar spreektijd. Ik heb een tirade mogen aanhoren, maar ik heb geen vraag kunnen vinden. Om binnen het verhaal nog iets te kunnen onderkennen, heb ik er daarom een paar feiten uitgelicht die toch altijd interessant zijn om te delen. Het blijft altijd selectief, maar het is een belangrijk element van investeren in sociaal kapitaal en het is meetbaar.
Dan ga ik nu verder met de vragen en met het interessante verhaal dat werd gedeeld door de vertegenwoordiger van ... Sorry, excuus, ik ben niet zo vaak in deze Kamer, mevrouw de voorzitter. Ik vergeet soms even de namen. Ik meen dat het het verhaal was van de heer Overbeek.
De heer Overbeek (SP):
Ja. Present.
Minister Kaag:
Nogmaals, excuus. Het is niet elke dag dat ik hier mag staan.
U heeft een mooi betoog gehouden. Het was interessant en natuurlijk ook prikkelend voor ons. Dat geeft altijd weer een moment van reflectie. Als ik het zo mag samenvatten, is het eerste punt dat u maakte dat succesvolle economieën — Duitsland, Engeland, Japan en Zuid-Korea — een strategische industriepolitiek voerden waarin protectie en staatsinterventie centraal staan. Ik weet niet of ik die opvatting per definitie zou willen delen. Wij denken nog steeds dat protectionistische maatregelen tot tegenmaatregelen van andere partijen hebben geleid of kunnen leiden. Een protectionistisch beleid voorstaan als centraal onderdeel voor een periode van sociaal-economische groei van een land is mijns inziens niet meer huidig beleid. De tegenmaatregelen die het huidige tijdsgewricht bijvoorbeeld worden genomen onder de groten zoals de VS en China, leiden juist weer tot enorme risico's en hebben ook grote gevolgen, juist voor ontwikkelingslanden. Die dragen in een soort secundaire laag de gevolgen daarvan.
Wij denken dat de gevolgen van protectionisme uiteindelijk negatiever zijn voor zowel de werknemers als voor de consument, maar in dit geval denk ik dat uw stelling met name gaat over de kansen van werknemers en de wijze waarop de groei in een aantal landen kan worden doorgepakt. Wij staan dus voor een multilaterale oplossing en niet voor protectionisme. Ik weet ook niet meer of het groeitraject van een Duitsland of een Engeland — u ging terug naar de Engelse industriële revolutie — relevant is in de eenentwintigste eeuw als we kijken naar waardeketens, industrialisering op een ander moment en de kansen die technologie kan bieden om eigenlijk te leapfroggen, om over een bepaald ontwikkelingsmoment heen te springen. Ik kan mij dus niet vinden in uw analyse.
De voorzitter:
Meneer Overbeek. We doen telkens één interruptie, hè.
De heer Overbeek (SP):
Ik wou eigenlijk blijven zitten, maar de minister maakt het voor mij wel heel moeilijk om te blijven zitten als ze deze uitspraak doet, want dat is nou precies wat er gebeurt. Dat is precies wat de grote ontwikkelingslanden, de succesvolle ontwikkelingslanden nu doen: leapfrogging. Daarbij maken zij gebruik van buitenlandse investeringen. Hun grote opkomende multinationals investeren in de Verenigde Staten en in Europa in geavanceerde technologische sectoren. Om het één keer niet over China te hebben: onze zeer geavanceerde staalindustrie is opgekocht door Tata Steel, een multinational uit India. Dat is de manier van leapfrogging en dat is waar het Westen zich met hand en tand tegen aan het verzetten is. De minister zelf heeft ons correspondentie doen toekomen over een voorstel van Europa, waar Nederland zich bij aansluit, om buitenlandse investeringen in Europa te gaan screenen op de effecten op de nationale veiligheid. Dat is precies die vorm van protectionisme waarvan zij zegt dat ontwikkelingslanden zich daar niet aan moeten overgeven. Ik vind het een intern tegenstrijdige boodschap die de minister ons hier geeft.
Minister Kaag:
Nou, ik uiteraard niet. Het zou treurig zijn als ik dat nu wel zou concluderen. Ik denk namelijk dat het investeringsbeschermingsinstrument dat de heer Overbeek noemt heel bewust gerelateerd is aan de beveiliging of een veiligheidsfactor van gevoelige takken binnen de industrie waarbij we legitieme zorgen hebben over overname en het eindgebruik. Een aantal bedrijven worden nu genoemd. Als we het hebben over protectionisme als een economisch groeimodel voor landen om bij te trekken, moet ik toch zeggen dat de wereldeconomie niet meer zo opereert en dat die landen het zelf niet willen. Ze willen juist aansluiting zoeken. Ze willen baat hebben bij bijvoorbeeld Everything but Arms, bij handelsakkoorden met de EU. Ze willen gesteund worden. De EU-Afrikatop ging over investeren in Afrika, inderdaad om een tegenwicht te bieden aan de druk vanwege demografische veranderingen. Denk aan de opkomst van de jeugd en gebrek aan perspectief. Maar het gaat op een andere manier, in die zin dat de vraag uit de landen zelf komt. Ik denk dat we heel slim moeten kijken naar de vraag hoe we daar in het onderwijs kunnen investeren, hoe we groeisectoren daar kunnen helpen om op te komen en hoe we die toegang kunnen geven tot de markt. Maar met protectionisme houden we de landen veelal op een heel laag ontwikkelingsniveau, want ze hebben niet de producten van kwaliteit om nu te kunnen concurreren op internationale markten.
Mevrouw de voorzitter. Ik ga door met het tweede punt van de heer Overbeek. Dat gaat misschien ook een beetje door op het eerdere thema. Als ik het goed begrepen heb, was de stelling dat het Westen met bilaterale handelsverdragen de eigen rol wil versterken. Ik denk dat ik net al heb betoogd dat wij voor heldere spelregels voor handel en investeringen zijn en voor het hanteren en toepassen daarvan. Wij zien de WTO als het geëigende forum daarvoor. De WTO moet wel hervormd worden. Zij heeft ingeboet aan effectiviteit en geloofwaardigheid. Het wegblijven of het verzet van diverse landen maakt het de organisatie ook niet makkelijk om effectief of beter te gaan functioneren. Wij denken nog steeds dat de WTO het beslechtingsorgaan hiervoor moet hebben. Het Appellate Body, het geschillenbeslechtingsorgaan, moet goed kunnen functioneren bijvoorbeeld. Handelsverdragen op zich moeten zich houden aan de spelregels van de WTO, maar wij zien waarde in het afsluiten van handelsverdragen. Wij zetten natuurlijk in op duurzaamheid, dierenwelzijn en mensenrechten. Dan is het nog een kwestie of je het EU only wilt maken of dat je daar een investeringsakkoord bij wilt betrekken, maar het sluiten van verdragen doet weinig af aan mogelijke weerstand tegen de andere visie die mensen hebben op handelspolitiek. Dan kom ik eigenlijk weer terug op het eerdere punt dat de heer Overbeek maakte.
Een andere vraag van de heer Overbeek was of ik de gevolgen van het waardeketenperspectief op dezelfde manier bezie, waarbij we volgens mij op een andere manier toch op hetzelfde vraagstuk terugkomen. Ik zal eerst even zeggen wat ik dan wel bezie en dan kan de heer Overbeek misschien concluderen of het hetzelfde is of niet. Onze beschouwing is dat bedrijven conform OESO-principes en VN-principes moeten handelen — die zijn daar heel duidelijk in — en dat ze verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun rol in de waardeketen. Schendingen van mensenrechten en gedwongen arbeid zijn misstanden die voorkomen moeten worden en die moeten worden aangepakt. Ook behoren arbeiders en boeren aan het begin van de waardeketen recht te hebben op een leefbaar loon of een leefbaar inkomen en moeten ze dat ontvangen. Wij zetten er in onze samenwerking met de ILO juist op in om de toegang tot en de mogelijkheid voor een leefbaar loon te creëren en te bevorderen in productielanden. We eisen of verwachten van bedrijven dat ze zich echt houden aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, zoals ik net benoemde. Deze twee zijn soms een punt van zwakte, zoals vaak benoemd wordt door leden in de Tweede Kamer. Ik heb toegezegd dat ik actief in overleg zal gaan met bedrijven die genoemd worden of waarover zorgen bestaan dat zij zich niet actief inzetten op de naleving van deze principes. Dat is onderdeel van deelname aan handelsmissies en van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven zelf hebben echter een rol hierin. Zij moeten de risico's in kaart brengen en moeten zorgen dat de juiste aanpak volgt en dat er een preventieagenda is. Verder bevorderen wij de naleving van de richtlijnen en principes via de convenanten. In het najaar van 2019 wordt de effectiviteit van deze convenanten geëvalueerd. Er zijn tal van studies in de tussentijd beschikbaar, maar conform het regeerakkoord wordt er een integrale evaluatie aangeboden. Ik kan nog niet een toezegging doen wanneer deze evaluatie klaar zal zijn, omdat deze pas in het najaar begint. Deze zal een tal van convenanten moeten doorlopen, sommige op proces en andere al op inhoud en geboekte resultaten. Sommige convenanten zijn namelijk al eerder gestart.
Mevrouw de voorzitter. Dan is er nog een vraag van de heer Overbeek over onze plannen inzake UNIDO. In eerste instantie komt er pas een stemming in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in januari over het hervormingspakket van de secretaris-generaal. Daarna is het een kwestie van kijken welke fondsen en programma's of organisaties, zoals UNIDO, een rol hebben en, zo ja, wat die rol zal zijn. Het is nog te vroeg om UNIDO in deze fase van de begroting mee te nemen. Wij maken altijd een weging op basis van eigen beleid.
Dan de vraag of ik een toezegging kan doen dat we gaan onderzoeken of een herstart van de Burkinese textielindustrie op moderne, duurzame leest ondersteund kan worden. We hebben geen actieve samenwerking met UNIDO in de textielsector. De vraag van de heer Overbeek is natuurlijk of ik dat wil onderzoeken. Ik wacht eerst onze meerjarenstrategie voor Burkina Faso af om te kijken wat we gaan doen. We kijken altijd daarna welk kanaal daar het beste bij past. We zetten niet op voorhand in op een kanaal, want dat zou niet de meest effectieve weg zijn.
Mevrouw de voorzitter. Ik kom toe aan de laatste paar vragen, van de heer Lintmeijer. Hij heeft gevraagd of het percentage ODA voor de allerarmsten niet verder omhoog kan. Het percentage dat de heer Lintmeijer heeft genoemd is het percentage van het Nederlandse bni dat naar de minst ontwikkelde landen gaat. In 2017 was dit volgens eigen berekening inderdaad 0,27% van het Nederlandse bni. Wij halen daarmee de afspraak van de VN van minimaal 0,15% tot 0,20% en gaan er zelfs aan voorbij. Maar zoals de heer Lintmeijer ook weet, is steun aan de minst ontwikkelde landen niet hetzelfde als een percentage van de steun die naar de allerarmsten gaat. Zij wonen vaak, of juist tegenwoordig met de groei van de steden, in de middeninkomstenlanden. Daarom werken we bijvoorbeeld nog steeds in een land als Kenia, maar werken we ook in middeninkomstenlanden zoals Libanon en Jordanië in het kader van opvang in de regio. Ook geven we steun aan intern ontheemden. Per saldo gaat het merendeel van de Nederlandse ODA naar de armste groepen. Dat is natuurlijk ook onze doelgroep.
Er was ook een vraag over de geografische verschuiving van het OS-beleid en het bereiken van de armste groepen. Zoals u weet, hebben we gekozen voor vier focusregio's die gekenmerkt zijn door een mate van instabiliteit: de Sahel, de Hoorn, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Binnen die focusregio's concentreren we ons op een aantal landen. Er zijn drie categorieën, zoals toegelicht in de brief: de brede SDG-relatie in tien landen, een OS-relatie met specifieke doelen, ook in tien landen, en dan is er nog een groep landen waar een beperkte OS-inzet bijdraagt aan de bredere doelstellingen van het buitenlandbeleid, waaronder veiligheid, stabiliteit en het tegengaan van irreguliere migratie. Maar in principe kijken we altijd naar de armste landen met een lage human development score, conform de Human Devolopment Index.
Dan zijn er nog drie vragen. Er een is vraag gesteld over het EU Trust Fund voor Afrika. Zoals de heer Lintmeijer weet, is het een groot fonds. Er is 4,1 miljard toegezegd. In eerste instantie hebben wij als Nederland altijd de inschatting gemaakt dat het fonds goed heeft gewerkt. Een deel gaat naar economische ontwikkeling. Een deel gaat naar het verbeteren van migratiemanagement, dus grenscontroles en humaan beleid, ook aan de grens, in landen van doorstroming. Ook is er een investering in goed bestuur en conflictpreventie, maar ook in weerbaarheid van vluchtelingen en gastgemeenschappen. Er gaat absoluut geen ODA naar grensbewaking. Het gaat om grensbeheer en om dat te doen op een correcte manier die in lijn is met de mensenrechtenagenda die we hebben. Nederland heeft zichzelf voor ongeveer 26 miljoen euro gecommitteerd aan bilaterale bijdragen aan dit fonds. Ook heeft Nederland geld gegeven aan projecten die gericht zijn op vrijwillige terugkeer en herintegratie van gestrande migranten of vluchtelingen. Dit komt ten dele uit het budget voor migratie en ontwikkeling uit de grotere begroting, maar ook uit het stabiliteitsfonds, dat gedeeld wordt met de minister van Buitenlandse Zaken. Het fonds is onlangs geëvalueerd. Ik denk dat er een aantal lessen zijn, ook voor de lidstaten van de EU, om weer met de Commissie in gesprek te gaan.
Dan was er nog een vraag over de mogelijke inzet van ontwikkelingssamenwerking in de opvang van Venezolaanse vluchtelingen in Colombia, Curaçao en Aruba. In eerste instantie wil ik natuurlijk stellen dat Buitenlandse Handel-OS geen rol speelt in de koninkrijksgebieden. Daar wordt geen ODA ingezet omdat dit niet conform de definitie is. We hebben daarom steun gegeven aan de opvang in Colombia voor de Venezolaanse vluchtelingen. Het migratiebeleid en vreemdelingendetentie zijn een landsaangelegenheid. Dit betekent, zoals u weet uit uw gesprek met de staatssecretaris van JenV, dat Curaçao en Aruba zelf verantwoordelijk zijn. Er wordt in het kabinetsbeleid voortdurend onderzocht hoe Nederland wel hulp en bijstand kan bieden, maar die hulp en bijstand zullen niet komen uit de begroting van Ontwikkelingssamenwerking, aangezien dit niet in lijn is met de definitie van de toepassing van ODA.
Dan is er nog een laatste vraag over het Internationaal Strategisch Overleg. Dit is een publiek-private samenwerking die gericht is op de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland. Het werkt ook aan marktbewerkingsplannen. De BuHa-OS-nota, die de SDG centraal stelt, vormt het uitgangspunt van deze publiek-private inzet. De bedrijven zelf hadden er ook geen aanmoediging bij nodig — ze deden het al — maar ze hebben zelf nog een aanscherping geïntroduceerd. We kijken met hen naar de verduurzaming. Maar het is een overleg en geen aanbestedingsorgaan. Verder wordt gekeken naar regelgeving en of bedrijven zich houden aan alle internationale afspraken rondom internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik spreek hierover in diverse gremia, bilateraal met bedrijven, met andere fora van het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW, en de bestaande Handelsraad. Ik heb er zelf om verzocht, ook na overleg met de Tweede Kamer, dat ook het maatschappelijk middenveld kan deelnemen aan de beraadslagingen van het Internationaal Strategisch Overleg, omdat het relevant is wat betreft de doelstellingen bij zowel onze inzet voor buitenlandse handel als internationale samenwerking met gebruik van ontwikkelingssamenwerkingsgelden.
Dit was het van mijn kant, mevrouw de voorzitter. Ik hoop dat ik het merendeel van de vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Dank u, voorzitter. Ten eerste wil ik toch de minister bedanken voor de beantwoording. Dat doe ik terwijl we politieke opponenten zijn, maar laten we toch enigszins hoffelijk blijven.
Ik wil toch wel eventjes ingaan op de armoedebestrijding. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat er weinig zoden aan de dijk worden gezet. Dat heb ik ook gebaseerd op feiten. Ik heb het dan bijvoorbeeld over de Wereldbank, die meldt dat de armoede in Sub-Sahara tussen 1981 en 2010 is verdubbeld van 205 miljoen mensen naar 414 miljoen mensen. Ik geloof toch echt niet dat dit in de laatste jaren is rechtgetrokken met 200 miljoen mensen. Dat is echt niet ingehaald, zeker niet als we kijken naar bevolkingsgroei. Door die enorme bevolkingsgroei blijft het bruto binnenlands product per hoofd gewoon achter, terwijl Afrika in feite nu al achterloopt. De Afrikaanse groeicurve qua bbp per hoofd is de afgelopen 58 jaar gewoon bizar laag geweest. Dat is gegroeid van 889 dollar per jaar naar 1.780 dollar per jaar. Als je dat vergelijkt met westerse landen, dan blijft men daar gewoon heel erg veel achter. En dat terwijl Afrika in feite een schat aan grondstoffen bezit. Het komt niet terecht bij de gewone mensen. De gewone mensen hebben daar absoluut geen voordeel van, door de enorme corruptie die er is. En zolang die enorme corruptie in Afrika blijft, is deze hele exercitie zinloos.
Ik dank u voor uw aandacht.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Faber. Ik geef het woord aan de heer Overbeek.
De heer Overbeek i (SP):
Dank u, voorzitter. Dank aan de minister voor haar dappere poging om mijn vragen te beantwoorden. Dat waren natuurlijk in belangrijke mate retorische vragen. Mijn bijdrage was vooral een ideologiekritiek: een kritiek op de onderliggende ideologie, zoals die in de strategische nota en in andere stukken tot ons spreekt en zoals de minister deze nog weer eens bevestigde door te verwijzen naar de comparatievekostentheorie van Ricardo. Dat is nou precies waar mijn kritiek zich op richt. Dat gezegd hebbende, is het goed dat we die gedachte-uitwisseling hier kunnen hebben. Daar ben ik dankbaar voor.
Ik heb op twee punten nog de constatering dat mijn vraag of niet goed begrepen is, of niet beantwoord - en waarschijnlijk omdat hij wel goed begrepen was. Bij de eerste vraag, waarbij we kennelijk een verschil van begrip hebben, had ik het over de waardeketen. Ik gaf het voorbeeld van de iPhone. Ik liet zien dat als ontwikkelingslanden de voorschriften van het IMF en de Wereldbank en deze minister opvolgen en zich specialiseren in de productie van de goederen waarin zij een comparatief voordeel hebben, zij veroordeeld zijn om zich te specialiseren in de trog van de waardeketen: daar in de productieketen waar geen of nauwelijks betekenisvolle waarde wordt gecreëerd of toegevoegd. Die waarde wordt toegeëigend, misschien niet geproduceerd — maar dat vergt een hele andere discussie — aan beide uitersten: daar waar het om research and development gaat, en daar waar het om marketing en financiële dienstverlening gaat. Die twee sectoren reserveren wij voor onszelf, want wij werpen enorme drempels op voor ontwikkelingslanden die via leapfrogging echt vooruit willen komen. Ik zie in de reactie van de minister toch een bevestiging van dat punt van mij.
Het laatste punt: de vragen die de minister helemaal niet beantwoord heeft. Dat verbaast mij natuurlijk ook niet, want ik had niet verwacht dat zij hier zou zeggen: verdorie, je hebt gelijk; we gaan het nou eens helemaal anders doen. Het waren mijn vragen over het exorbitante Nederlandse betalingsbalansoverschot: 10% van het bbp. Het is politiek onverantwoord om dat jaar in, jaar uit maar te blijven voortzetten. Verder was er de daaraan gekoppelde vraag naar de landbouwprotectie van de Europese Unie. De minister is zo tegen protectie gericht. Waarom maken we daar dan niet heel snel een eind aan? De ontwikkelingslanden vragen dat aan ons.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Overbeek. Wij zijn nu toegekomen aan het antwoord van de minister. O, meneer Lintmeijer, neemt u mij niet kwalijk. Hoe kan ik toch zo slordig zijn? U staat op de lijst.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Ja, dank u, voorzitter. Maar we hebben allemaal zin in het kerstdiner, laat dat helder zijn. Ik had me voorgenomen om nog een klein kwartiertje tweede termijn te doen, maar omwille van de tijd zal ik dat toch beperken tot de ingetikte drie minuten.
Dank aan de minister voor de beantwoording. Ik ben me uiteraard bewust van die ODA-percentages, die 0,27%, maar ik baseer me uiteraard op de cijfers die wij onder andere via de Rekenkamer zelf krijgen. Goed dat u daar nog even een aanvulling op gaf ten aanzien van de armste landen versus de armste ontvangers daarvan.
Ook goed dat u de evaluatie van de EU-Africa Fund noemde. Ik ben erg benieuwd naar die evaluatie. Ik weet eerlijk gezegd niet uit mijn hoofd of nu alles naar ons is toegestuurd, anders zou ik dat graag ook van de minister ontvangen. Ten aanzien van de Venezolaanse vluchtelingen, snap ik uw punt dat de ODA-gelden niet binnen het Koninkrijk worden besteed. Ik wil er wel aandacht voor vragen, zoals ook op meerdere plekken in deze Kamer vandaag, dat er op dat punt een fundamenteel vraagstuk ligt binnen de grenzen van ons eigen Koninkrijk, met ons grootste buurland daar. We zullen die discussie op meerdere plekken voortzetten. Mijn fractie denkt dat daarvoor een aantal structurele verbeteringen echt noodzakelijk zijn.
Dan mijn laatste punt. Naar aanleiding van de imvo-discussie wil ik het niet helemaal definiëren als systeemkritiek. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd van ook Nederlandse bedrijven die de fout ingaan bij hun optreden bij ontwikkelingsprojecten of in ontwikkelingslanden. Ik snap dat de minister zegt dat zij hen erop aanspreekt waar dat gebeurt, maar het onderliggende punt is dat we vaak in een situatie zitten waar een ongelijk speelveld optreedt, waarin het bijna onvermijdelijk is dat misstanden ontstaan die dan heel erg lastig kunnen worden aangepakt. Misschien ging het antwoord van de minister al die kant uit, maar ik vroeg of we op de platforms waar we elkaar dan tegenkomen — en zo'n publiek-private instelling die u in het leven heeft geroepen is zo'n platform — niet alleen kunnen kijken of het gaat om incidenten. We moeten ook weten te kijken naar een aantal onevenwichtigheden die nu eenmaal zitten in de manier waarop handelsbetrekkingen tot stand komen, waardoor de weg richting misstanden eigenlijk te groot is. Daarom moeten we dus eigenlijk ook aan die onderliggende zaken aandacht besteden. Mijn uitnodiging, bijvoorbeeld aan deze publiek-private instelling, om dat ook in de opdracht te verankeren, blijft.
Daar wil ik het bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef nu het woord aan de minister.
Minister Kaag i:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Even nog terugkoppelend, zonder wat betreft de Wereldbank een tekstexegese te willen engageren. Ik weet niet op welk rapport mevrouw Faber doelt, maar onze hele nota en begroting zijn juist op Wereldbankanalyses gestaafd, en natuurlijk op indicatoren die worden gemeten op een internationaal niveau. En als het gaat om de toename van armoede: niemand zegt dat dat niet het geval is. Wat we wel zeggen, is dat over de hele linie armoede is afgenomen, dus dat er successen zijn geboekt. Dat was namelijk de stelling van mevrouw Faber. Eigenlijk komt die erop neer — en dat hoor ik ook vaak van de PVV in de Tweede Kamer — dat ontwikkelingssamenwerking zonde van het geld is, dat we het moeten uitgeven in eigen land, dat resultaten niet meetbaar zijn, dat het eigenlijk allemaal geld over de balk gooien is. Nou, dat is niet bewezen - verre van. Er zijn resultaten, en die heb ik laatst juist laten zien. Is er een conflict, zijn er gevolgen van klimaatverandering of demografische groei, zijn er nieuwe problemen op plekken? Ja, en daarom zetten we juist in op het voorkomen van al deze crises, en zetten we in op preventie en op een aanpak. Kunnen we alles aanpakken? Nee, en daar gaat de Wereldbank juist ook over. De Wereldbank benoemt twee factoren: investeren in menselijk kapitaal als dé kans om uit de armoede te kunnen breken, ondanks alle structurele factoren die natuurlijk een andere rol spelen en juist tegenspel geven. Maar de Wereldbank blijft een goede bron. De Wereldbank en de Verenigde Naties werken nauw samen, dus dat komt heel mooi uit.
Ik kijk nu naar wat de heer Overbeek zelf ten dele kenschetste als "retorische vragen". Ik weet niet of ik dan nog antwoord moet geven, want dat heeft hij zelf gegeven. Een retorische vraag is altijd goed; die poneert een stelling. Ik denk dat we inderdaad een andere kijk op de wereld hebben. U spreekt van ideologie. "Ideologie" vind ik altijd een nogal zwaar woord. Ik kijk naar de feiten en denk dat het in dit tijdsgewricht, waarin iedereen zich heeft gecommitteerd aan de SDG's, nog steeds het beste is dat hulp en handel samengaan. Een toename van investeringen, om juist nu een nieuwe economie te kunnen creëren. We kunnen de geschiedenis niet inhalen. We kunnen helaas ook niet alles goedmaken wat het kolonialisme, slavenhandel en dat alles hebben veroorzaakt, maar we kunnen wel helderder kijken naar wat de landen nu vragen en willen, en naar wat structureel is bewezen dat kan werken. Ik denk dat dat belangrijk is. Dan ga ik graag op een ander moment met de heer Overbeek in overleg. Maar in ideologie is het wellicht een andere insteek.
Dit betreft natuurlijk ook het betalingsbalansoverschot. Dat was ik inderdaad vergeten. Wij verschillen van mening over de schadelijkheid van het betalingsbalansoverschot. Wij kijken natuurlijk ook naar de kansen en de capaciteit van Nederland, juist op basis van de groei in inkomen, banen en gedeelde welvaart. Dat is goed voor het merendeel van de Nederlanders, ook voor diegenen in Nederland die juist nog dreigen achter te blijven. Het weerspiegelt ook de kracht van ons bedrijfsleven, niet de zwakte van de consument.
Ik ben het er volledig mee eens dat we meer moeten doen aan eerlijke handel en moeten inzetten op een echt leefbaar loon en inkomen voor de armste gezinnen in ontwikkelingslanden. Dat is wat we ook doen door het aanspreken van bedrijven op hun verantwoordelijkheid. Ik ben het ook eens met de suggestie van de heer Lintmeijer dat we nog iets meer kunnen doen richting bedrijven, want er bestaan natuurlijk zorgen over de vrijwillige basis van de deelname aan het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, zeker als je kijkt naar de vrijwillige aard van de OESO- en de VN-richtlijnen.
Als we spreken van schendingen, van incidenten, dan moeten we echt kijken hoe het beleid aangescherpt kan worden. Dit is niet een stap richting wetgeving, dit is gewoon het zoeken naar een betere toepassing en naleving van de instrumenten die al bestaan. Daarin zeg ik een actieve rol toe, juist ook omdat het machtsveld ongelijk is.
Mevrouw de voorzitter. Hiermee meen ik dat ik heb gereageerd op de opmerkingen en dat ik de vragen heb beantwoord. Met dank aan u en de Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er aan het einde van de vergadering wordt gestemd over het wetsvoorstel.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
We zijn nu toegekomen aan het schorsen van de vergadering. In mijn draaiboek staat dat er een kwartier wordt uitgetrokken voor overleg van de fracties en dat er vervolgens een halfuur wordt uitgetrokken voor de stemmingen. We kunnen het ook zo doen — maar dat vindt u misschien wat wild — dat we nu allemaal naar het kerstdiner gaan en dat we tijdens het kerstdiner per fractie met elkaar overleggen wat we met de moties doen. Dan kunnen we daarna even terugkomen voor de stemmingen. Ik constateer dat men eerst de stemmingen wil afhandelen. Oké, dan schors ik de vergadering maximaal tien minuten tot 19.25 uur. Ik denk dat de stemmingen vrij snel kunnen gaan.
De vergadering wordt van 19.15 uur tot 19.26 uur geschorst.
Stemming Begroting Justitie en Veiligheid
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Vaststelling van begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019 (het onderdeel Immigratie en Asiel) (35000-VI).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Aan de orde zijn de stemmingen. Namens de regering is de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aanwezig.
Allereerst de stemming over het wetsvoorstel 35000-VI, Vaststelling van begrotingsstaten van het ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval. We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, 50PLUS, de OSF, de SP, D66 en de PVV voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van de PvdD ertegen, zodat het is aangenomen.
Ik zei eerst per ongeluk dat het wetsvoorstel verworpen was. Daarmee gaf ik wel heel veel macht aan de Partij voor de Dieren. Excuses. Het zal wel de lange dag zijn. En ik zie al die rode jasjes, dus ik denk: we gaan zo meteen naar het kerstdiner. Nogmaals, er is één partij die tegengestemd heeft, en dat is de Partij voor de Dieren. Dat betekent dat het wetsvoorstel is aangenomen.
Stemmingen moties Begroting Justitie en Veiligheid 2019
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019 (het onderdeel Immigratie en Asiel),
te weten:
- de motie-Van Hattem c.s. over het Global Compact on Migration (35000-VI, letter G);
- de motie-Van Hattem c.s. over het Global Compact on Refugees (35000-VI, letter H);
- de motie-Strik c.s. over een ex-ante-uitvoeringstoets (35000-VI, letter I);
- de motie-Strik c.s. over opvang en asielprocedures binnen het Koninkrijk voor Venezolaanse vluchtelingen (35000-VI, letter J);
- de motie-Diederik van Dijk c.s. over de doorwerking van internationaalrechtelijke rechtsbronnen en internationale afspraken in de nationale rechtsorde (35000-VI, letter K).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
We stemmen over de bij dit wetsvoorstel ingediende moties bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Van Hattem c.s. (35000-VI, letter G).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Van Hattem c.s. (35000-VI, letter H).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fractie van de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Strik c.s. (35000-VI, letter I).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de VVD, het CDA en de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Strik c.s. (35000-VI, letter J).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de VVD, het CDA en de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf over de motie-Diederik van Dijk c.s. (35000-VI, letter K).
De heer Van Hattem i (PVV):
Voorzitter. Eigenlijk zouden we zulk soort pacten überhaupt niet meer moeten sluiten. Desalniettemin kan het geen kwaad om juridisch goed uitgezocht te hebben wat de consequenties zijn en hoe doorwerking kan plaatsvinden in zulk soort gevallen en dit op een zo transparant mogelijke manier te doen. Ook de afstemming met het parlement daarbij is belangrijk. In die zin kan het geen kwaad om dit goed uit te zoeken en zal de PVV-fractie deze motie kunnen steunen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem.
Zijn er nog anderen die een stemverklaring willen afleggen? Dat is niet het geval. We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Diederik van Dijk c.s. (35000-VI, letter K).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA en D66 ertegen, zodat zij is verworpen.
35004 Stemming Opslag duurzame energie
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor het jaar 2019) (35004).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval. We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdA, de SP en de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
35004 Stemmingen moties Opslag duurzame energie
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor het jaar 2019),
te weten:
de motie-Aardema c.s. over het terugbrengen van het ODE-tarief voor 2019 en verdere jaren naar nul euro (35004, letter E);
de motie-Fiers c.s. over aanpassing van de tarieven voor 2020 ten voordele van huishoudens (35004, letter F).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval. We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Aardema c.s. (35004, letter E).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fractie van de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Fiers c.s. (35004, letter F).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, de PvdD, 50PLUS, de OSF en de SP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, D66 en de PVV ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemming Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019 (35000-XVII).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval. We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, 50PLUS, de OSF, de SP en D66 voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD en de PVV ertegen, zodat het is aangenomen.
Dat was het laatste onderwerp waarover wij moesten stemmen.
We zijn hiermee aan het eind gekomen van de stemmingen en daarmee aan het eind van de laatste vergadering van dit kalenderjaar 2018.
We hebben zo dadelijk het kerstdiner, maar vanaf deze plaats wens ik u allen, en ook de minister, goede feestdagen en een goede jaarwisseling toe. We zien elkaar weer op dinsdag 15 januari.
Lijst van besluiten en ingekomen stukken
Lijst van besluiten:
De Voorzitter heeft na overleg met het College van Senioren besloten om:
a. de plenaire behandeling van de volgende hamerstukken te doen plaatsvinden op 18 december 2018:
Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (wijzigingen naar aanleiding van evaluatie, nascholing beroepschauffeurs, bestuursrechtelijke handhaving en enkele verbeteringen) (34182);
Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2018 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (34960-B);
Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2019 (35000-I);
Vaststelling van de begrotingsstaat van de Staten-Generaal (IIA) voor het jaar 2019 (35000-IIA);
Vaststelling van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad (IIB) voor het jaar 2019
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2019 (35000-III);
Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2019 (35000-IV);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2019 (35000-V);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2019 (35000-VII);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019 (35000-VIII);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2019 (35000-IX);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2019 (35000-X);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2019 (35000-XII);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2019Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2019 (35000-XIII);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019 (35000-XV);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2019 (35000-XVI);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2019 (35000-A);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2019 (35000-B);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2019 (35000-C);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds (J) voor het jaar 2019 (35000-J);
b. de plenaire behandeling van de volgende hamerstukken onder voorbehoud te doen plaatsvinden op 18 december 2018:
Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) (PbEU 2016, L 354) (34934);
Wijziging van de Wet primair onderwijs BES in verband met herijking van de bekostiging van basisscholen in Caribisch Nederland (34980);
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering Wijziging van de Wet primair onderwijs BES in verband met herijking van de bekostiging van basisscholen in Caribisch Nederland (34989);
Wijziging van de Instellingswet W.R.R. in verband met een nadere regeling met betrekking tot de wederbenoeming van de voorzitter van de W.R.R. (35037);
Wijziging van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2018 (Vierde incidentele suppletoire begroting inzake wederopbouw Bovenwindse Eilanden) (35064);
c. de plenaire debatten (incl. eventuele stemmingen) inzake de volgende wetsvoorstellen te doen plaatsvinden op 18 december 2018:
Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving (33980);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019 (35000-VI);
Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019 (35000-XVII);
Wijziging van de Wet opslag duurzame energie (in verband met de vaststelling van tarieven voor het jaar 2019) (35004);
d. de stemmingen over de volgende wetsvoorstellen en moties te doen plaatsvinden op 18 december 2018:
Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is (34882);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019 (35000-XIV);
Motie van het lid Koffeman (PvdD) c.s. over het terugbrengen van de wildlijst van vrij bejaagbare dieren tot nul (35000-XIV, D);
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019) (35026);
Motie van het lid Ester (ChristenUnie) c.s. over het jaarlijks indexeren van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding (35026, G);
Motie van het lid Sent (PvdA) c.s. over de gevolgen van de verhoging van de BTW voor verschillende inkomensgroepen (35026, H);
Motie van het lid Sent (PvdA) c.s. over een separate doenvermogenstoets voor toekomstige pakketten Belastingplan (35026, I);
Motie van het lid Van Leeuwen (PvdD) c.s. over onderzoek naar de mogelijkheden en effecten van een zwaardere belasting van dierlijke producten (35026, J);
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2019) (35027);
Wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bedrijfsleven 2019) (35028);
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019) (35029);
Motie van het lid Binnema (GroenLinks) c.s. over compensatie van de lastenverzwaring die de vermindering van de korting op de energiebelasting veroorzaakt (35029, C);
Motie van het lid Van Leeuwen (PvdD) c.s. over onderzoek naar de mogelijkheid elektrische auto's van 5 jaar en ouder onder de youngtimer regeling te laten vallen (35029, D);
Motie van het lid Strik (GroenLinks) c.s. over evenredige lastenverdeling bij de klimaatregelen (35029, E);
Wijziging van de Wet op de kansspelbelasting voor landgebonden weddenschappen op de sport (Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen) (35031);
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel)
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling) (35033);
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking) (35030);
Motie van het lid Köhler c.s. over de investeringruimte voor woningcorporaties (35030, F);
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (Wet fiscale maatregel rijksmonumenten) (34556);
Motie van het lid Bruijn (VVD) c.s. over zekerheid vooraf over subsidie bij ingrepen van meer dan €70.000 (34556, F);
e. het plenaire debat (onder voorbehoud) van het volgende wetsvoorstel te doen plaatsvinden op 22 januari 2019:
Wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22) (34914).
Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen:
1. de volgende door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstellen:
Voorstel van wet van de leden Van Raak, Van der Linde, Sneller, Nijboer en Van Toorenburg tot wijziging van de Wet op de parlementaire enquête 2008 in verband met de evaluatie van deze wet (34683);
Wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het verstrekken van gegevens over personen met diplomatieke immuniteit die verkeersovertredingen hebben begaan (34918);
Wijziging van de Wet primair onderwijs BES in verband met herijking van de bekostiging van basisscholen in Caribisch Nederland (34980);
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering (34989);
Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2019 (35000-I);
Vaststelling vaststelling van de begrotingsstaat van de Staten-Generaal (IIA) voor het jaar 2019 (35000-IIA);
Vaststelling van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad (IIB) voor het jaar 2019 (35000-IIB;
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2019 (35000-III);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2019Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2019 (35000-IV);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2019 (35000-V);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019 (35000-VIII);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2019 (35000-IX);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2019 (35000-X);
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2019 (35000-XVI);
Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019 (35000-XVII);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2019 (35000-B);
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2019 (35000-C);
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs (35007);
Wijziging van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken met het oog op het toepassen van niet-doelgebonden subsidiecriteria (35009);
Wijziging van de Instellingswet W.R.R. in verband met een nadere regeling met betrekking tot de wederbenoeming van de voorzitter van de W.R.R. (35037).
Deze wetsvoorstellen zullen in handen worden gesteld van de desbetreffende commissies;
2. de volgende regeringsmissives:
een, van de minister van Buitenlandse Zaken, ten geleide van de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 13 en 14 december 2018 (griffienr. 164260);
een, van alsvoren, ten geleide van fiche 1: Mededeling betreffende de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bij de beleidsvorming van de EU (griffienr. 164257);
een, van alsvoren, ten geleide van het verslag Raad Algemene Zaken inclusief artikel 50 van 19 november 2018 (griffienr. 164236);
een, van alsvoren, inzake Wijzigingen van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd; Londen, 24 mei 2018 (griffienr. 164237);
een, van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, ten geleide van het verslag Raad Buitenlandse Zaken Handel van 9 november 2018 (griffienr. 163956.01);
een, van alsvoren, ten geleide van het verslag Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 26 november 2018 (griffienr. 164133.01);
een, van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie, ten geleide van de voortgangsrapportage CTIVD over de werking van de Wiv2017 (griffienr. 164239);
een, van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ten geleide van de decembercirculaires 2016 gemeentefonds en provinciefonds (griffienr. 164258);
een, van de minister van Financiën, inzake Aanpassing kostenkaders AFM en DNB voor 2019 en 2020 (griffienr. 164249);
een, van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, inzake geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 17-18 december 2018 (griffienr. 164252);
een, van alsvoren, inzake verslag Landbouw- en Visserijraad 19 november 2018 (griffienr. 164255);
een, van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, inzake Gemeentenieuws van SZW 2018-5 (griffienr. 164261).
De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning ter inzage voor de leden:
3. de volgende missive:
een, van de Algemene Rekenkamer, ten geleide van een afschrift van een brief aan de Tweede Kamer d.d. 4 december 2018 betreffende het webdossier kredietcrisis (griffienr. 164240).
De Voorzitter stelt voor deze missive voor kennisgeving aan te nemen. De bijlage is neergelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning ter inzage voor de leden.
4. het volgende geschrift:
een, van J.Z., inzake Rutte III (griffienr. 164211.01).
Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad.
De Voorzitter stelt voor deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.